This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32006D0903
2006/903/EC: Commission Decision of 3 May 2006 relating to a proceeding under Article 81 of the Treaty establishing the European Community and Article 53 of the EEA Agreement against Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Chemicals Holding AB, EKA Chemicals AB, Degussa AG, Edison SpA, FMC Corporation, FMC Foret S.A., Kemira OYJ, L'Air Liquide SA, Chemoxal SA, Snia SpA, Caffaro Srl, Solvay SA/NV, Solvay Solexis SpA, Total SA, Elf Aquitaine SA and Arkema SA. (Case COMP/F/C.38.620 — Hydrogen Peroxide and perborate) (notified under document number C(2006) 1766) (Text with EEA relevance)
2006/903/EG: Beschikking van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 53 van de EER-overeenkomst ten aanzien van Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Chemicals Holding AB, EKA Chemicals AB, Degussa AG, Edison SpA, FMC Corporation, FMC Foret SA, Kemira Oyj, L’Air Liquide SA, Chemoxal SA, Snia SpA, Caffaro Srl, Solvay SA/NV, Solvay Solexis SpA, Total SA, Elf Aquitaine SA en Arkema SA (Zaak COMP/F/C.38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 1766) (Voor de EER relevante tekst)
2006/903/EG: Beschikking van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 53 van de EER-overeenkomst ten aanzien van Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Chemicals Holding AB, EKA Chemicals AB, Degussa AG, Edison SpA, FMC Corporation, FMC Foret SA, Kemira Oyj, L’Air Liquide SA, Chemoxal SA, Snia SpA, Caffaro Srl, Solvay SA/NV, Solvay Solexis SpA, Total SA, Elf Aquitaine SA en Arkema SA (Zaak COMP/F/C.38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 1766) (Voor de EER relevante tekst)
PB L 353 van 13.12.2006, p. 54–59
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
In force
13.12.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 353/54 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 3 mei 2006
in een procedure op grond van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 53 van de EER-overeenkomst ten aanzien van Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Chemicals Holding AB, EKA Chemicals AB, Degussa AG, Edison SpA, FMC Corporation, FMC Foret SA, Kemira Oyj, L’Air Liquide SA, Chemoxal SA, Snia SpA, Caffaro Srl, Solvay SA/NV, Solvay Solexis SpA, Total SA, Elf Aquitaine SA en Arkema SA
(Zaak COMP/F/C.38.620 — Waterstofperoxide en perboraat)
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 1766)
(Slechts de tekst in de Engelse, de Franse en de Italiaanse taal is authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
(2006/903/EG)
1. SAMENVATTING VAN DE INBREUK
1.1. Adressaten
(1) |
De beschikking is gericht tot de volgende ondernemingen:
|
(2) |
De adressaten van de beschikking hebben deelgenomen aan één enkele, voortdurende inbreuk op artikel 81 van het Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst met betrekking tot waterstofperoxide („HP”) en het daarvan afgeleide product natriumperboraat („PBS”), welke inbreuk zich over het gehele grondgebied van de EER uitstrekte („de inbreuk”). Volgens de beschikking duurde de inbreuk van 31 januari 1994 tot en met 31 december 2000. Zij bestond voornamelijk in de uitwisseling van belangrijke, vertrouwelijke markt- en of bedrijfsinformatie, de beperking en/of controle van de productie evenals van de potentiële en feitelijke productiecapaciteit, de verdeling van marktaandelen en klanten, en de vaststelling en controle van (richt) prijzen door de concurrerende ondernemingen. |
1.2. De sector waterstofperoxide en perboraat
(3) |
HP is een sterk oxiderende stof met verschillende industriële toepassingen. Het is een heldere, kleurloze vloeistof die commercieel verkrijgbaar is als waterige oplossing in concentraties van doorgaans 30 tot 70 %. Als eindproduct wordt HP gebruikt als bleekmiddel in de pulp- en papierindustrie, voor het bleken van textiel, als desinfectiemiddel en voor milieutoepassingen zoals de behandeling van afvalwater. Het dient ook als grondstof voor de productie van afgeleide peroxiden, zoals perzouten waaronder PBS en perazijnzuur. |
(4) |
Natriumperboraat wordt, evenals natriumpercarbonaat („PCS”) voornamelijk als actieve stof in synthetische detergentia en waspoeder gebruikt. In het kader van de onderhavige procedure zijn zowel PBS als PCS onderzocht, maar uit de antwoorden op de Mededeling van punten van bezwaar en de argumenten die tijdens de hoorzitting naar voren zijn gebracht kan niet worden geconcludeerd dat het inbreukmakende gedrag zich tot PCS uitstrekte. De beschikking heeft daarom alleen betrekking op inbreukmakend gedrag op het gebied van HP en PBS, en niet van PCS, hoewel dit product in de Mededeling van punten van bezwaar wel wordt genoemd. |
1.3. Het aanbod
(5) |
HP: in de EER bestonden gedurende de periode van de inbreuk zes grote leveranciers: de grootste was Solvay met een marktaandeel van circa [20-30] %, gevolgd door EKA. De overige waren Atofina, Kemira, Degussa en Foret. Air Liquide en Ausimont hebben tot respectievelijk juni 1998 en mei 2002 HP verkocht. Tenslotte waren er een klein aantal wederverkopers die HP uit Oost-Europa en van buiten Europa invoerden. Er zijn in de afgelopen jaren geen nieuwe ondernemingen tot de markt toegetreden. |
(6) |
PBS: de volgende producenten waren gedurende de gehele inbreukperiode of een deel daarvan in de EER actief: Degussa, Foret, Solvay, Caffaro (welke onderneming echter de productie in 1999 stopzette), Atofina (die eveneens in 1999 de productie staakte), Air Liquide (tot 1994) en Ausimont. |
1.4. De vraag
(7) |
Gedurende de inbreukperiode waren er in de EER een relatief klein aantal afnemers van HP (zes à acht), voornamelijk uit de pulp- en papierindustrie, die voor het gehele EER-gebied geldende contracten afsloten en prijzen overeenkwamen. |
(8) |
Grote klanten (zoals Scandinavische en Duitse pulp- en papierfabrikanten) sloten contracten af waarbij op meerdere locaties in de EER werd geleverd tegen één en dezelfde prijs. De transportkosten werden aldus door de leverancier gedragen, die er daarom wellicht belang bij had HP te betrekken van een bron die zich geografisch dichtbij de fabrieken van de afnemers bevond. |
(9) |
Op het gebied van de perzouten was de vraagzijde gedurende de inbreukperiode beperkt tot een zeer klein aantal grote multinationale ondernemingen: een klein aantal klanten nam 75 à 80 % van de aankopen van perzouten in de EER voor zijn rekening. De aankopen in Europa van al deze ondernemingen vinden op gecentraliseerde wijze plaats; er wordt tweemaal per jaar een bijeenkomst gehouden. De perzouten worden meestal van meer dan één leverancier betrokken, ten einde een zekere concurrentiedruk te behouden. |
1.5. Geografische reikwijdte
(10) |
De inbreuk strekte zich over het gehele grondgebied van de EER uit waar vraag bestond naar de betrokken producten. |
1.6. Werking van het kartel
(11) |
Als periode van de inbreuk wordt in de beschikking de periode van 31 januari 1994 tot en met 31 december 2000 aangehouden. |
(12) |
De heimelijke praktijken kunnen als volgt worden samengevat: uitwisseling van marktinformatie (met inbegrip van prijzen en verkoopvolumes), marktverdeling, beperking/beheersing van de productie en leveringsbronnen evenals de vaststelling van prijzen voor HP en PBS. De praktijken ten aanzien van de twee producten hangen onderling samen en maken deel uit van een algemeen plan; zij vormen daarom één enkele inbreuk, hoewel de gedragingen ten aanzien van HP en PBS afzonderlijk ook onder het verbod van artikel 81, lid 1 van het Verdrag zouden vallen. |
1.7. Procedure
(13) |
In december 2002 maakte Degussa het bestaan van een kartel in de HP en PBS-sector bekend en deelde de onderneming mee met de Commissie te willen samenwerken uit hoofde van de mededeling van 2002 betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken („de clementieregeling”) (1). Degussa overhandigde de Commissie bewijzen op basis waarvan de Commissie in maart 2003 in de bedrijfsruimten van drie ondernemingen inspecties verrichtte (het onderzoek met betrekking tot andere ondernemingen bestond in eerste instantie uit verzoeken om inlichtingen). |
(14) |
Na de inspecties dienden nog eens vijf ondernemingen een verzoek om vermindering van geldboeten in. Deze vermindering werd overeenkomstig punt 23 en 26 van de clementieregeling, toegekend aan EKA, Atofina en Solvay. De verzoeken van Kemira en Solexis werden niet gehonoreerd. |
2. GELDBOETEN
2.1. Basisbedrag
(15) |
Het basisbedrag van de geldboete wordt bepaald op basis van de zwaarte en de duur van de inbreuk. |
2.1.1. Zwaarte
(16) |
Om de zwaarte van de inbreuk te beoordelen neemt de Commissie de aard ervan, de feitelijke gevolgen op de markt voor zover deze kunnen worden gemeten, en de omvang van de relevante geografische markt in aanmerking. |
(17) |
Gezien de aard van de gepleegde inbreuk, het feit dat deze gevolgen moet hebben gehad en het feit dat zij zich over de gehele EER uitstrekte en de HP- en PBS-markt tezamen in 1999, het laatste volledige jaar van de inbreuk, een totale waarde van circa 470 miljoen EUR hadden, is de Commissie van oordeel dat de ondernemingen waaraan deze beschikking is gericht een zeer ernstige inbreuk op artikel 81 van het Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst hebben begaan. |
2.1.2. Gedifferentieerde behandeling
(18) |
In de categorie zeer zware inbreuken biedt het scala aan mogelijke boetebedragen de mogelijkheid ondernemingen verschillend te behandelen teneinde rekening te houden met verschillen in het daadwerkelijke economische vermogen van de inbreukmakers om de mededinging aanzienlijke schade te berokkenen. Daartoe kunnen de betrokken ondernemingen naargelang van hun relatieve belang op de relevante markt in verschillende categorieën worden ingedeeld. |
(19) |
Om de omzet in de verschillende producten per onderneming vast te stellen en af te zetten tegen de totale omzet voor HP en PBS teneinde het individuele aandeel te bepalen, heeft de Commissie er rekening mee gehouden dat sommige ondernemingen slechts actief waren op de markt voor een van beide producten, en andere op die voor beide betrokken producten. Aldus heeft de Commissie de daadwerkelijke gevolgen van het onwettige gedrag van elke onderneming voor de mededinging in aanmerking genomen. Gezien de verschillende vormen waarin HP en PBS kunnen worden verkocht lijkt de verkoop op basis van de totale waarde een betrouwbaarder indicator van de capaciteit van de marktdeelnemers. Uit deze cijfers blijkt dat Solvay de grootste marktdeelnemer in de EER was, met een aandeel in de totale afzet van beide producten van circa [20-30] %. Deze onderneming behoort derhalve tot de eerste categorie. Degussa, met een marktaandeel van [10-20] %, vormt de tweede categorie. Foret, EKA, Atofina, Kemira en Ausimont zijn in de derde categorie opgenomen met aandelen van [5-15] % elk. Caffaro tenslotte is, met een marktaandeel voor PBS van circa [5-10] % in het laatste volledige jaar, 1998, en een verkooppercentage met betrekking tot de totale HP en PBS-markt van [1-5] %, in de vierde categorie ingedeeld. |
(20) |
Wat Caffaro betreft meent de Commissie dat, ondanks het feit dat de twee producten verwant zijn, niet is aangetoond dat Caffaro zich rekenschap gaf of noodzakelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van het algemene plan van mededingingsbeperkende regelingen. Gezien de omstandigheden van de zaak wordt het basisbedrag van de geldboete van Caffaro verlaagd met 25 %. |
2.1.3. Voldoende afschrikkende werking
(21) |
In de categorie zeer zware inbreuken biedt het scala aan mogelijke boetebedragen ook de mogelijkheid geldboeten vast te stellen op een niveau dat een voldoende afschrikkende werking garandeert, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang van elke onderneming waaraan een geldboete zal worden opgelegd. De Commissie merkt op dat in het meest recente financiële jaar dat aan deze beschikking voorafging, 2005, de internationale omzet van Total 143 miljard EUR bedroeg, die van Elf Aquitaine 120 miljard EUR, van Akzo 13 miljard EUR, van Degussa 11,750 miljard EUR, van Solvay 8,560 miljard EUR en van Edison 6,650 miljard EUR. De Commissie acht het dan ook passend de geldboete voor Total met een factor 3 te vermenigvuldigen, op basis van de omvang van de moedermaatschappijen, Elf Aquitaine en Total, die elk een omzet hebben van meer dan 100 miljard EUR. Akzo en Degussa, die elk een omzet hebben van circa 10 % van die van Total, zijn niettemin zeer grote ondernemingen met een omzet van meer dan 10 miljard EUR. Het wordt daarom passend geacht de geldboete voor deze ondernemingen te vermenigvuldigen met een factor van 1,75. Gezien de omzet van Solvay, 8,560 miljard EUR, meent de Commissie dat de geldboete voor deze onderneming met een factor 1,5 moet worden vermenigvuldigd. Voor Edison met een omzet van 6,650 miljard EUR wordt een vermenigvuldigingsfactor van 1,25 passend geacht. Aangezien Ausimont aan een andere onderneming werd verkocht is de vermenigvuldigingsfactor in dit geval slechts van toepassing op de geldboete voor Edison. |
2.1.4. Verhoging in verband met de duur van de inbreuk
(22) |
Degussa, Solvay en Kemira namen van 31 januari 1994 tot en met 31 december 2000 aan de inbreuk deel, een periode van zes jaar en elf maanden. Deze ondernemingen pleegden derhalve een inbreuk van lange duur. De basisbedragen van de geldboeten dienen dan ook te worden verhoogd met 10 % voor elk volledig jaar van de inbreuk. Zij dienen verder te worden verhoogd met 5 % voor de resterende periode van zes maanden à één jaar. Dit resulteert in een verhoging van het basisbedrag per onderneming van 65 %. EKA heeft van 31 januari 1994 tot en met 31 december 1999 aan de inbreuk deelgenomen, een periode van vijf jaar en elf maanden, terwijl Atofina en Ausimont deelnamen van 12 mei 1995 tot en met 31 december 2000, een periode van vijf jaar en zeven maanden. Voor deze ondernemingen dient het basisbedrag te worden verhoogd met 55 % (2). Foret heeft van 29 mei 1997 tot en met 13 december 1999 aan de inbreuk deelgenomen, een periode van twee jaar en zeven maanden. Het basisbedrag zal voor deze onderneming worden verhoogd met 25 %. Caffaro nam van 29 mei 1997 tot en met 31 december 1998 aan de inbreuk deel, een periode van een jaar en zeven maanden. In dit geval wordt het basisbedrag met 15 % verhoogd. |
2.2. Verzwarende omstandigheden
(23) |
Toen de inbreuk plaatsvond had de Commissie reeds eerder verbodsbeschikkingen wegens kartelactiviteiten uitgevaardigd tegen Atofina, Degussa, Edison en Solvay (3). Het feit dat de ondernemingen opnieuw in kartelgedrag vervielen, hetzij in dezelfde sector, hetzij in andere sectoren dan die waarin voorheen sancties waren opgelegd, geeft aan dat de eerdere sancties de ondernemingen er niet toe hebben gebracht hun gedrag te wijzigen. Dit vormt voor de Commissie een verzwarende omstandigheid die een verhoging met 50 % van het basisbedrag van de aan bovengenoemde ondernemingen op te leggen geldboete rechtvaardigt (4). |
2.3. Verzachtende omstandigheden
(24) |
De geldboete van Caffaro dient te worden verminderd, en wel met 50 %, gezien de passieve en weinig prominente rol die de onderneming met betrekking tot de inbreuk speelde in vergelijking met de overige karteldeelnemers. |
2.4. Toepassing van het 10 %-omzetplafond
(25) |
In artikel 23, lid 2), van Verordening (EG) nr. 1/2003 wordt bepaald dat de geldboete die aan iedere onderneming wordt opgelegd niet meer mag bedragen dan 10 % van haar totale omzet. Wat het plafond van 10 % betreft, blijkt dat wanneer „op de datum waarop deze beschikking wordt gegeven, verschillende adressaten de „onderneming” vormen, dat wil zeggen de economische entiteit die verantwoordelijk is voor de beboete inbreuk, […] het plafond kan worden berekend op basis van de totale omzet van deze onderneming, dat wil zeggen alle delen waaruit deze is samengesteld, samengeteld. Indien daarentegen deze economische eenheid inmiddels is verbroken, dan kan iedere adressaat van de beschikking aanspraak maken op de individuele toepassing van het plafond in kwestie” (5). |
(26) |
De wereldwijde omzet van Solexis bedroeg in 2005 256 190 307 EUR. De aan deze onderneming op te leggen geldboete mag derhalve niet hoger zijn dan 25,619 miljoen EUR. |
2.5. Toepassing van de clementieregeling
(27) |
Degussa, EKA, Atofina, Solvay, Solexis en Kemira hebben om clementie verzocht overeenkomstig de clementieregeling. Zij hebben in verschillende fasen van het onderzoek met de Commissie samengewerkt ten einde de gunstige behandeling te ontvangen waartoe deze regeling de mogelijkheid biedt. |
2.5.1. Punt 8, onder a) — Immuniteit
(28) |
Degussa was de eerste Europese producent van HP en perzouten die de Commissie inlichtte over het bestaan van een kartel in de HP-markt evenals in de aanverwante PBS-markt. Degussa heeft gedurende de gehele administratieve procedure van de Commissie, onafgebroken en zonder dralen haar volledige medewerking verleend en de Commissie alle bewijsmateriaal ter beschikking gesteld dat met betrekking tot de vermoedelijke inbreuk in haar bezit was, waarbij zij inlichtingen over bijeenkomsten tussen concurrerende ondernemingen verschafte ten aanzien van beide producten en de Commissie in staat stelde het bestaan van een kartel voor beide producten te bewijzen. Degussa beëindigde haar betrokkenheid bij de vermoedelijke inbreuk uiterlijk op het tijdstip waarop zij op grond van punt 8, onder a), haar bewijsmateriaal verschafte, en heeft andere ondernemingen niet tot deelname aan de inbreuk gedwongen. Degussa komt derhalve in aanmerking voor volledige immuniteit voor de geldboete die de onderneming anders was opgelegd. |
2.5.2. Punt 23, onder b), eerste streepje (vermindering van 30 tot 50 %)
(29) |
EKA was de tweede onderneming die de Commissie op grond van de clementieregeling benaderde, en wel op 29 maart 2003, en was ook de eerste onderneming die voldeed aan punt 21 van die regeling, aangezien zij de Commissie bewijsmateriaal verschafte dat een significante toegevoegde waarde had ten opzichte van het materiaal waarover de Commissie op datzelfde tijdstip reeds beschikte. |
(30) |
EKA beëindigde haar betrokkenheid bij de inbreuk uiterlijk op het tijdstip waarop zij het bewijsmateriaal verschafte en nam vervolgens niet opnieuw aan de inbreuk deel. De Commissie zal daarom een vermindering van geldboete toepassen binnen een marge van 30 tot 50 %. De Commissie verleent EKA een vermindering met 40 % van de geldboete die haar anders was opgelegd. |
(31) |
Dank zij het door EKA verschafte bewijsmateriaal kon de Commissie het bestaan van het kartel terugvoeren tot 31 januari 1994. De bewijsstukken van EKA voor de periode van de inbreuk vóór 14 oktober 1997 hadden betrekking op feiten die de Commissie voordien niet bekend waren en die rechtstreekse gevolgen hadden voor de duur van het vermoedelijke kartel. Overeenkomstig punt 23 van de clementieregeling nam de Commissie deze elementen niet in aanmerking bij het bepalen van de geldboete die aan EKA moet worden opgelegd. |
2.5.3. Punt 23, onder b), tweede streepje (vermindering van 20 tot 30 %)
(32) |
Atofina (thans Arkema) was de tweede onderneming die voldeed aan de voorwaarden van punt 21 van de clementieregeling, aangezien zij de Commissie bewijsmateriaal verschafte dat een significante toegevoegde waarde had ten opzichte van het bewijsmateriaal waarover de Commissie op datzelfde tijdstip reeds beschikte; bovendien beëindigde Atofina, voorzover de Commissie bekend is, haar betrokkenheid bij de inbreuk uiterlijk op het tijdstip waarop zij het bewijsmateriaal verschafte. De onderneming komt derhalve ingevolge punt 23, onder b), tweede streepje, van de clementieregeling in aanmerking voor een vermindering van de geldboete met 20 tot 30 %. Om binnen de marge van 20 tot 30 % de omvang van de vermindering te bepalen, hield de Commissie rekening met het tijdstip waarop het bewijsmateriaal met een significante toegevoegde waarde werd ingediend en de mate waarin het toegevoegde waarde bezat. De Commissie verleent Atofina een vermindering met 30 % van de geldboete die haar anders was opgelegd. |
2.5.4. Punt 23, onder b), derde streepje (vermindering van ten hoogste 20 %)
(33) |
Solvay was de derde onderneming die voldeed aan punt 21 van de clementieregeling. Nadat op 25 maart 2003 een inspectiebezoek aan haar bedrijfsruimten had plaatsgevonden op grond van artikel 14 van Verordening nr. 17, diende de onderneming op 4 april 2003 uit hoofde van de clementieregeling een verzoek in. De op 4 april 2003 ingediende bewijsstukken voldeden aan de vereisten van punt 21 van de clementieregeling, omdat het hierin vervatte bewijsmateriaal significante toegevoegde waarde had ten opzichte van de bewijzen waarover de Commissie op datzelfde tijdstip reeds beschikte. Voorzover de Commissie bekend is heeft Solvay haar betrokkenheid bij de inbreuk uiterlijk op het tijdstip waarop zij het bewijsmateriaal verschafte, stopgezet. |
(34) |
Solvay beweert dat zij op 3 april 2003 's morgens contact heeft opgenomen met de Commissie met de mededeling dat zij een verzoek wenste in te dienen ingevolge de clementieregeling. Het verzoek van Atofina, dat op 3 april 2003 om 15.50 uur werd ingediend, bevatte 13 documenten die, volgens Solvay, onleesbaar en/of onbegrijpelijk waren zonder transcriptie of enigerlei uitleg, zodat de Commissie geen van deze documenten kon gebruiken tot hun volledige uitleg was verschaft, hetgeen op 26 mei 2003 gebeurde, in ieder geval nadat het clementieverzoek was ingediend. |
(35) |
Solvay betoogt dat, om vast te stellen of een verzoek om clementie in aanmerking komt voor een vermindering van de geldboete overeenkomstig de clementieregeling, de objectieve kwaliteit van de ingediende informatie, d.w.z. de mate waarin deze nuttig is voor de Commissie, van doorslaggevend belang is. De onderneming meent dat haar verzoek om clementie naar behoren was ingediend in de ochtend van 3 april 2003 en significante toegevoegde waarde bevatte zowel wat HP als wat PBS betreft. Zij komt daarom in aanmerking voor de maximale vermindering (50 %) van een eventuele geldboete die met betrekking tot de twee producten zou worden opgelegd. |
(36) |
De Commissie is van oordeel dat de verzoeken van EKA en Atofina significante waarde bevatten overeenkomstig punt 21 van de clementieregeling; deze documenten werden vóór het eerste verzoek van Solvay ingediend, dat pas op 4 april 2003 werd ontvangen. Daarom verwerpt de Commissie het argument van Solvay. |
(37) |
Solvay werd een vermindering verleend met 10 % van de geldboete die haar anders zou zijn opgelegd. |
2.5.5. Overige verzoeken op grond van de clementieregeling
(38) |
Solvay, Solexis en Kemira hebben eveneens verzoeken ingediend op grond van deel B van de clementieregeling, maar geen vermindering werd verleend wegens het gebrek aan significante toegevoegde waarde in hun verzoeken.. |
3. BESCHIKKING
(39) |
Onderstaande ondernemingen hebben inbreuk gepleegd op artikel 81, lid 1, van het Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst door, gedurende de aangegeven perioden, deel te nemen aan één enkele, voortdurende inbreuk met betrekking tot de producten waterstofperoxide en natriumperboraat, welke inbreuk het gehele grondgebied van de EER besloeg en voornamelijk bestond uit de uitwisseling van informatie over prijzen en verkoopvolumes, prijsovereenkomsten, overeenkomsten inzake de verlaging van de productiecapaciteit in de EER en het toezicht op de mededingingsbeperkende regelingen door de concurrerende ondernemingen:
|
(40) |
Wegens deze inbreuken werden de volgende geldboeten opgelegd:
|
(41) |
De bovengenoemde ondernemingen werden gemaand onverwijld een einde te maken aan de inbreuk, voorzover zij zulks nog niet hebben gedaan en zich voortaan te onthouden van elke handeling of gedraging als die welke in overweging 2 worden beschreven alsook van iedere handeling of gedraging die een soortgelijk doel of gevolg heeft als de inbreuk. |
(1) PB C 45 van 19.2.2002, blz. 3.
(2) Dankzij het door EKA ingediende bewijsmateriaal kon de Commissie de aanvang van het kartel terugvoeren tot 31 januari 1994; overeenkomstig punt 23 van de clementieregeling zal met deze elementen geen rekening worden gehouden bij het bepalen van de geldboete, zodat de verhoging voor de duur van de inbreuk in dit geval geen 55 % maar 20 % bedraagt.
(3) Tot deze beschikkingen behoren: Voor Degussa: Beschikking van de Commissie van 23 november 1984 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/30.907 — Peroxideproducten, PB L 35 van 7.2.1985, blz. 1), Beschikking van de Commissie van 23 april 1986 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/31.149 — Polypropyleen, PB L 230 van 18.8.1986, blz. 1). Voor Edison: Beschikking van de Commissie van 27 juli 1994 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/31865 — PVC II, PB L 239 van 14.9.1994, blz. 14). Voor Solvay: Beschikking van de Commissie van 23 november 1984, reeds aangehaald (Peroxideproducten), Beschikking van de Commissie van 23 april 1986, reeds aangehaald (Polypropyleen), Beschikking van de Commissie van 27 juli 1994, reeds aangehaald (PVC II). Voor Atofina/Arkema: Beschikking van de Commissie van 23 november 1984, reeds aangehaald (Peroxideproducten), Beschikking van de Commissie van 27 juli 1994, reeds aangehaald (PVC II).
(4) De verhoging wegens recidive is uitsluitend van toepassing op Atofina en niet op haar moederondernemingen Elf Aquitaine en Total, omdat zij geen zeggenschap hadden over Atofina ten tijde van de vorige inbreuk. De vermenigvuldigingsfactor die op Total is toegepast, 3, is niet in de berekening vervat. In plaats daarvan is een vermenigvuldigingsfactor van 1,25 gebruikt, de factor die zou zijn toegepast indien Atofina de enige adressaat van de beschikking zou zijn geweest (op basis van haar wereldwijde omzet van 5,7 miljard EUR in 2005) om de recidive te berekenen. Voor dit bedrag is enkel aan Atofina een afzonderlijke geldboete opgelegd.
(5) Zie het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 juni 2005 in gevoegde zaken T-71/03, T-74/03, T-87/03 en T-91/03 Tokai Carbon Co. Ltd. e.a./Commissie, nog niet verschenen (zie PB C 205 van 20.8.2005, blz. 18), punt 390.