EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006D0390

2006/390/EG: Beschikking van de Commissie van 24 mei 2006 betreffende de kennisgeving, ingevolge artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag, door de Tsjechische Republiek van de nationale bepalingen inzake het maximaal toelaatbare cadmiumgehalte van meststoffen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 2036) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 150 van 3.6.2006, p. 17–23 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2006/390/oj

3.6.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 150/17


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 24 mei 2006

betreffende de kennisgeving, ingevolge artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag, door de Tsjechische Republiek van de nationale bepalingen inzake het maximaal toelaatbare cadmiumgehalte van meststoffen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 2036)

(Slechts de tekst in de Tsjechische taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/390/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   DE FEITEN

(1)

Bij brief van de Permanente Vertegenwoordiging van de Tsjechische Republiek aan de Europese Unie van 1 december 2005 heeft de Tsjechische regering overeenkomstig artikel 95, lid 4, van het Verdrag aan de Commissie kennisgeving gedaan van de nationale bepalingen inzake het cadmiumgehalte van meststoffen die volgens haar moeten worden gehandhaafd na de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen (1).

1.   ARTIKEL 95, LEDEN 4 EN 6, VAN HET VERDRAG

(2)

Artikel 95, leden 4 en 6, van het Verdrag bepaalt:

„4.   Wanneer een lidstaat het, nadat de Raad of de Commissie een harmonisatiemaatregel heeft genomen, noodzakelijk acht nationale bepalingen te handhaven die hun rechtvaardiging vinden in gewichtige eisen als bedoeld in artikel 30 of verband houdend met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu, geeft hij zowel van die bepalingen als van de redenen voor het handhaven ervan, kennis aan de Commissie.

(…)

6.   Binnen zes maanden na de kennisgeving keurt de Commissie de betrokken nationale bepalingen goed of wijst die af, nadat zij heeft nagegaan of zij al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten, of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.

Indien de Commissie binnen deze termijn geen besluit neemt, worden de in lid 4 (…) bedoelde nationale bepalingen geacht te zijn goedgekeurd.

Indien het complexe karakter van de aangelegenheid zulks rechtvaardigt en er geen gevaar bestaat voor de gezondheid van de mens, kan de Commissie de betrokken lidstaat ervan in kennis stellen dat de in dit lid bedoelde termijn met ten hoogste zes maanden kan worden verlengd.”

2.   WETGEVING VAN DE GEMEENSCHAP

(3)

Richtlijn 76/116/EEG van de Raad van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake meststoffen (2), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/97/EG (3), bevat de vereisten waaraan meststoffen moeten voldoen om met de vermelding „EG-meststof” in het verkeer te mogen worden gebracht. Richtlijn 76/116/EEG is vervangen door Verordening (EG) nr. 2003/2003.

(4)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 vermeldt de typeaanduidingen en voor elk type de vereisten waaraan elke EG-meststof, bijvoorbeeld met betrekking tot de samenstelling, moet voldoen. De EG-meststoffen in deze lijst zijn naar gelang van hun gehalte aan primaire nutriënten (de elementen stikstof, fosfor en kalium) in categorieën ingedeeld.

(5)

De regels betreffende de samenstelling van meststoffen die onder Verordening (EG) nr. 2003/2003 vallen, geven geen grenswaarde voor het cadmiumgehalte van EG-meststoffen.

(6)

Volgens artikel 5 mogen de lidstaten het in het verkeer brengen van meststoffen die voorzien zijn van de vermelding „EG-meststof” en die voldoen aan de bepalingen van deze verordening, niet verbieden, beperken of belemmeren om redenen die verband houden met de samenstelling, identificatie, etikettering of verpakking.

(7)

In overweging 15 van de verordening wordt aangekondigd dat de Commissie het vraagstuk van de onbedoelde aanwezigheid van cadmium in minerale meststoffen zal aanpakken en, indien passend, een voorstel voor een verordening zal uitwerken, dat aan het Europees Parlement en de Raad wordt voorgelegd.

(8)

Er is een voorstel van de Commissie in de maak over cadmium in meststoffen.

3.   NATIONALE AFWIJKINGEN TOEGESTAAN AAN OOSTENRIJK, FINLAND EN ZWEDEN

(9)

De milieugevolgen van cadmium in meststoffen kwamen in de Gemeenschap ter sprake tijdens de onderhandelingen over de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden tot de Europese Unie. Deze drie landen kregen in hun Toetredingsakte toestemming om tijdelijk van de communautaire wetgeving inzake meststoffen af te wijken, zodat de risico's van cadmium in meststoffen op communautair niveau zorgvuldig konden worden geëvalueerd.

(10)

Op basis van de conclusies van nationale risicobeoordelingen heeft de Commissie de afwijkingen voor Oostenrijk (4), Finland (5) en Zweden (6) in 2002 verlengd tot 31 december 2005. Vanwege vertragingen in de goedkeuring van communautaire wetgeving inzake het cadmiumgehalte van fosfaatmeststoffen werden de afwijkingen nogmaals verlengd in januari 2006.

(11)

Op dit moment zijn de volgende bepalingen van kracht:

artikel 1 van Beschikking 2006/349/EG van de Commissie (7) bepaalt dat Oostenrijk het in het nationale verkeer brengen van minerale fosfaatmeststoffen met een cadmiumgehalte van meer dan 75 mg/kg P2O5 mag verbieden;

artikel 1 van Beschikking 2006/348/EG van de Commissie (8) bepaalt dat Finland het in het nationale verkeer brengen van minerale fosfaatmeststoffen met een cadmiumgehalte van meer dan 50 mg/kg fosfor mag verbieden;

artikel 1 van Beschikking 2006/347/EG van de Commissie (9) bepaalt dat Zweden het in het nationale verkeer brengen van minerale fosfaatmeststoffen met een cadmiumgehalte van meer dan 100 g/ton fosfor mag verbieden.

(12)

Deze afwijkingen gelden totdat op het niveau van de Gemeenschap geharmoniseerde maatregelen over cadmium in meststoffen worden aangenomen.

4.   DE TSJECHISCHE NATIONALE WETGEVING

(13)

De door de Tsjechische Republiek gemelde nationale bepalingen werden vastgesteld door de Wet op de meststoffen (10). Artikel 3, lid 2, onder c), verbiedt het in het nationale verkeer brengen van meststoffen met een hoger gehalte aan gevaarlijke stoffen dan is vastgelegd in het decreet.

(14)

Decreet 474/2000 van 13 december 2000 inzake eisen voor meststoffen (11) stelt onder andere de grenswaarde voor cadmium in minerale meststoffen vast. Volgens bijlage I mag het cadmiumgehalte van minerale fosfaatmeststoffen (met ten minste 5 % P2O5) niet meer dan 50 mg/kg P2O5 bedragen.

(15)

De Tsjechische Republiek is op 1 mei 2004 tot de Europese Unie toegetreden. De Toetredingsakte bevat geen overgangsbepalingen met betrekking tot het gebruik en het in het verkeer brengen van cadmium op het nationale grondgebied.

(16)

Decreet 209/2005 van 20 mei 2005 tot wijziging van Decreet 474/2000 inzake eisen voor meststoffen (12) stemt de nationale bepalingen af op Verordening (EG) nr. 2003/2003. Artikel 1, lid 1, van het decreet bepaalt dat de marktbeperking voor cadmium in meststoffen alleen voor nationale meststoffen geldt. Ze geldt niet voor meststoffen van het „EG-type”.

II.   PROCEDURE

(17)

De Tsjechische autoriteiten hebben de Commissie op 1 december 2005 schriftelijk in kennis gesteld van de nationale bepalingen inzake het cadmiumgehalte van meststoffen die zij voornemens is te handhaven na de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 2003/2003.

(18)

Op 13 december 2005 heeft de Commissie de Tsjechische regering meegedeeld dat de kennisgeving ingevolge artikel 95, lid 4, van het Verdrag ontvangen was en dat overeenkomstig artikel 95, lid 6, de periode van zes maanden voor de beoordeling ervan een dag na ontvangst, d.w.z. op 6 december 2005, was ingegaan.

(19)

Op 2 februari 2006 heeft de Commissie de overige lidstaten van de Tsjechische kennisgeving op de hoogte gesteld. De Commissie heeft ook een mededeling betreffende de kennisgeving gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (13) om andere belanghebbenden te informeren over de nationale bepalingen die de Tsjechische Republiek wenst te handhaven en de redenen die het land daarvoor aanvoert.

III.   BEOORDELING

1.   ONTVANKELIJKHEID

(20)

Artikel 95, lid 4, van het Verdrag bepaalt dat een lidstaat die het na een door de Raad of de Commissie genomen harmonisatiemaatregel noodzakelijk acht om nationale bepalingen te handhaven die hun rechtvaardiging vinden in gewichtige eisen als bedoeld in artikel 30 of die verband houden met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu, de Commissie zowel van die bepalingen als van de redenen voor de handhaving ervan in kennis moet stellen.

(21)

Met de op 1 december 2005 ingediende kennisgeving vragen de Tsjechische autoriteiten toestemming om nationale bepalingen die niet verenigbaar zijn met de bepalingen in Verordening (EG) nr. 2003/2003 betreffende de samenstelling van EG-meststoffen, te handhaven.

(22)

Volgens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2003/2003 mogen de lidstaten, zoals reeds gezegd, het in het verkeer brengen van meststoffen die voorzien zijn van de vermelding „EG-meststof” niet beperken om redenen die verband houden met de samenstelling ervan. In de voorschriften betreffende de samenstelling is evenwel geen grenswaarde voor het cadmiumgehalte vastgelegd. Dit betekent dat meststoffen die voorzien zijn van de vermelding „EG-meststof” en die voldoen aan de voorschriften van die verordening overeenkomstig artikel 5 ongeacht hun cadmiumgehalte in het verkeer mogen worden gebracht.

(23)

Gelet op het bovenstaande is duidelijk dat de nationale bepalingen, waarvan de Tsjechische Republiek de Commissie in kennis heeft gesteld, restrictiever zijn dan die van Verordening (EG) nr. 2003/2003, voorzover zij het in het verkeer brengen van minerale fosforhoudende EG-meststoffen met een cadmiumgehalte van meer dan 50 mg/kg P2O5 verbieden.

(24)

De Commissie heeft zoals gezegd al afwijkingen toegestaan om de nationale wetgeving te handhaven in Oostenrijk, Finland en Zweden. Hoewel hun Toetredingsakte al overgangsbepalingen bevatte, zijn de afwijkingen verlengd op basis van de conclusies van risicobeoordelingen die de nationale overheden hebben uitgevoerd overeenkomstig een door de Commissie goedgekeurde gemeenschappelijke methode.

(25)

Artikel 95, lid 4, bepaalt dat de kennisgeving van de nationale bepalingen vergezeld moet gaan van een beschrijving van de redenen voor de gewichtige eisen als bedoeld in artikel 30 of verband houdend met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu. Het door de Tsjechische Republiek ingediende verzoek bevat de tekst van de nationale bepalingen en een onderzoek (14) ter beoordeling van de risico's die voortvloeien uit het gebruik van cadmiumhoudende fosfaatmeststoffen en die volgens de Tsjechische autoriteiten de handhaving van de nationale bepalingen rechtvaardigen. De nationale risicobeoordeling is in overeenstemming met de door de Europese Commissie goedgekeurde methode.

(26)

In het licht van het voorgaande is de Commissie van mening dat de kennisgeving die de Tsjechische Republiek heeft ingediend om toestemming te verkrijgen voor handhaving van nationale bepalingen die afwijken van Verordening (EG) nr. 2003/2003, derhalve ontvankelijk moet worden geacht volgens artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag.

2.   BEOORDELING TEN GRONDE

(27)

Volgens artikel 95 van het Verdrag moet de Commissie nagaan of voldaan is aan alle voorwaarden waaronder een lidstaat gebruik mag maken van de in dit artikel vervatte afwijkingsmogelijkheden.

(28)

De Commissie moet met name nagaan of de bepalingen waarvan zij door de lidstaten in kennis is gesteld, gerechtvaardigd zijn door gewichtige eisen die bedoeld zijn in artikel 30 van het Verdrag of die verband houden met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu.

(29)

Indien de Commissie meent dat de nationale bepalingen gerechtvaardigd zijn, moet zij overeenkomstig artikel 95, lid 6, van het Verdrag ook nagaan of deze bepalingen geen middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.

(30)

De Tsjechische Republiek voert als reden voor haar verzoek aan dat de menselijke gezondheid en het milieu moeten worden beschermd. Cadmium in meststoffen wordt als gevaarlijk voor het milieu en de menselijke gezondheid beschouwd. Om haar verzoek te schragen wijst de Tsjechische Republiek op de conclusies van een nationaal onderzoek waarin de risico's van cadmiumhoudende meststoffen worden beoordeeld.

2.1.   MOTIVERING OP GROND VAN DE IN ARTIKEL 30 BEDOELDE GEWICHTIGE EISEN OF DE BESCHERMING VAN HET MILIEU OF HET ARBEIDSMILIEU

2.1.1.   Algemene informatie over cadmium

(31)

Cadmium is een zwaar metaal dat op natuurlijke wijze in het milieu voorkomt. De meeste cadmiumemissies zijn echter het gevolg van menselijke activiteiten van uiteenlopende aard (productie van non-ferrometalen, verbranding van fossiele brandstoffen, toediening van meststoffen enz.).

(32)

Op het ogenblik wordt ingevolge Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad van 23 maart 1993 inzake de beoordeling en de beperking van de risico's van bestaande stoffen (15) een algemene risicobeoordeling met betrekking tot metallisch cadmium en cadmiumoxide uitgevoerd, waarbij België als rapporteur optreedt. Bij deze risicobeoordeling zullen alle belangrijke toepassingen en emissies van cadmium worden onderzocht. Momenteel is nog maar een ontwerp-verslag voor technische discussies beschikbaar.

(33)

Uit de wetenschappelijke gegevens kan nu al worden geconcludeerd dat metallisch cadmium en cadmiumoxide in het algemeen als zeer gevaarlijk voor de menselijke gezondheid moeten worden beschouwd, met name voor de nieren en de botten. Cadmiumoxide is bovendien als kankerverwekkende stof van categorie 2 geclassificeerd. Ook is men het erover eens dat cadmium in meststoffen verreweg de belangrijkste bron van cadmiumverontreiniging van de bodem en de voedselketen is. Volgens het ontwerp van algemene risicobeoordeling is voorzichtigheid geboden aangezien risico's voor de menselijke gezondheid niet voor alle lokale en regionale situaties kunnen worden uitgesloten. Gezien de zeer uiteenlopende cadmiumconcentraties in voedsel, voedingsgewoonten en voedingstoestand bieden zelfs risicofactoren van minder dan 1,0 mogelijk niet voldoende bescherming voor alle bevolkingsgroepen.

2.1.2.   Cadmium in meststoffen

(34)

Cadmium komt in de natuur voor in fosfaatrijke gesteenten die worden ontgonnen als grondstof voor minerale fosfaatmeststoffen. In afgewerkte vorm bevatten deze meststoffen altijd een bepaalde hoeveelheid cadmium, die afhangt van het oorspronkelijke cadmiumgehalte van het fosfaatgesteente.

(35)

Cadmium wordt als schadelijk voor het milieu en de menselijke gezondheid beschouwd. Fosfaatmeststoffen zijn een belangrijke bron van cadmium in landbouwgrond, waar het in de loop der tijd accumuleert. Gewassen nemen cadmium uit de bodem op en het cadmiumgehalte van de voeding, de voornaamste bron van cadmiumopname voor de mens, geeft reden tot bezorgdheid. Via de voeding opgenomen cadmium accumuleert in de nieren en kan bij kwetsbare groepen na verloop van tijd tot nierstoornissen leiden.

(36)

In de Gemeenschap kwamen de milieugevolgen van cadmium in meststoffen voor het eerst ter sprake tijdens de onderhandelingen over de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden tot de Europese Unie. Zoals hierboven werd vermeld, kregen deze drie lidstaten toestemming om tijdelijk van de communautaire wetgeving inzake meststoffen af te wijken, zodat de risico's van cadmium in meststoffen op communautair niveau zorgvuldig konden worden geëvalueerd.

(37)

In dit verband heeft de Commissie eerst alle beschikbare gegevens en informatie over de blootstelling aan cadmium in meststoffen in de Europese Gemeenschap verzameld. Aangezien niet in alle lidstaten voldoende gegevens beschikbaar waren, heeft de Commissie opdracht gegeven tot twee studies om methoden en procedures voor de beoordeling van het risico van cadmium in meststoffen voor de gezondheid en het milieu uit te werken (16). De lidstaten kregen vervolgens het verzoek om aan de hand van deze methoden en procedures op nationale schaal een risicobeoordeling uit te voeren.

(38)

Negen lidstaten hebben risicobeoordelingen inzake cadmium in meststoffen uitgevoerd. Deze risicobeoordelingen zijn sinds september 2001 voor het publiek toegankelijk op de website van de Commissie (17). Daarnaast is er een afzonderlijke analyse van deze risicobeoordelingen gepubliceerd en zijn diverse methoden ontwikkeld om het risico van cadmium in meststoffen in de hele Gemeenschap te beheren (18).

(39)

Bovengenoemde nationale risicobeoordelingen zijn voor evaluatie ingediend bij het WCTEM (Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu) (19). Het WCTEM is met name verzocht aan te geven welke maximale cadmiumconcentratie in meststoffen toelaatbaar is, zonder dat het cadmiumgehalte van landbouwgrond significant toeneemt. Het WCTEM concludeerde dat het cadmiumgehalte in meststoffen moet worden beperkt om accumulatie van cadmium in de bodem te voorkomen. Soms doet zich zelfs accumulatie voor wanneer meststoffen met een zeer laag cadmiumgehalte wordt gebruikt, dan weer treedt geen accumulatie op, zelfs niet bij gebruik van meststoffen met een hoog cadmiumgehalte. Meststoffen die minder dan 20 mg Cd/kg P2O5 bevatten, leiden bij de meeste bodemsoorten niet tot langdurige accumulatie in de bodem indien andere bronnen van cadmium niet in aanmerking worden genomen; meststoffen die meer dan 60 mg Cd/kg P2O5 bevatten, leiden bij de meeste bodemsoorten wel tot langdurige accumulatie in de bodem. Op basis van een risicobeoordeling en rekening houdend met alle bronnen van cadmium moet derhalve een grenswaarde voor cadmium in fosfaatmeststoffen worden bepaald (20).

(40)

De uitvoering van de algemene risicobeoordelingen voor cadmium en cadmiumoxide heeft relatief veel tijd in beslag genomen en op dit moment is er nog geen definitieve beoordeling op EU-schaal van de risico's van cadmium voorhanden. Het definitieve ontwerp van de algemene risicobeoordeling uit maart 2005 bevestigt het advies van het WCTEM betreffende de accumulatie van cadmium in de bodem. Volgens het rapport levert de aanwezigheid van cadmium in meststoffen op zichzelf nog niet per se een ernstig en onmiddellijk risico voor de menselijke gezondheid en het milieu op, maar is wel voorzichtigheid geboden. Gezien de zeer uiteenlopende cadmiumconcentraties in voedsel, voedingsgewoonten en voedingstoestand kan een risico voor de menselijke gezondheid namelijk niet in alle lokale en regionale constellaties worden uitgesloten.

(41)

Aan de algemene risicobeoordeling over cadmium en cadmiumoxide moet nog de laatste hand worden gelegd en in het verlengde daarvan moeten eventueel nog risicobeperkende maatregelen worden uitgewerkt. Hierdoor heeft zich bij het voorstel van de Commissie met betrekking tot cadmium in meststoffen enige vertraging voorgedaan.

2.1.3.   De door de Tsjechische Republiek uitgevoerde risicobeoordeling

(42)

Tot staving van het verzoek voor een grenswaarde voor cadmium in fosfaatmeststoffen hebben de Tsjechische autoriteiten een nationale risicobeoordeling ingediend. De Tsjechische Republiek heeft voor haar risicobeoordeling een kader gebruikt dat uit drie modules bestaat:

2.1.3.1.   De accumulatiemodule

(43)

Bij deze module wordt de nettoaccumulatie van cadmium in de bodem en bodemoplossing (of poriewater) (21) als gevolg van bemesting in de tijd en bij constante omstandigheden berekend. Bij de accumulatiemodule kunnen uiteenlopende gegevens worden ingevoerd, bijvoorbeeld de waarden voor gemiddelde en extreme toediening. Uit de Tsjechische risicobeoordeling blijkt dat bij deze module de volgende parameters in aanmerking zijn genomen:

de huidige cadmiumconcentratie in de bodem;

de cadmiumtoevoer (door minerale meststoffen maar ook door atmosferische neerslag, preparaten voor bodemconditionering, rioolslib en verwering van oergesteente);

de absorptie van cadmium door planten;

de uitloging van cadmium, afhankelijk van het jaarlijkse neerslagoverschot en de cadmiumconcentratie in de loog van poriewater;

de cadmiumconcentratie in de bodem en de uitloging op dit moment en na honderd jaar voor drie scenario's: bij de huidige omstandigheden, bij verhoogde meststoffentoediening en bij meststoffen met een hoger cadmiumgehalte.

2.1.3.2.   De blootstellingsmodule

(44)

Bij deze module wordt de absorptie van cadmium uit de bodem door gekweekte planten en de daaruit voortvloeiende cadmiumopname door de mens berekend, waarbij blootstellingsparameters voor zowel huidige als extreme blootstelling worden toegepast.

2.1.3.3.   De risicobepalingsmodule

(45)

Met behulp van deze module kan de Tsjechische Republiek schattingen maken van het optreden en de ernst van schadelijke effecten die door een feitelijke of voorspelde blootstelling aan cadmium kunnen worden verwacht. Er worden berekeningen uitgevoerd voor drie scenario's en vier PNEC (22) waarden.

2.1.4.   De resultaten van de risicobeoordeling

(46)

Toepassing van de modules heeft geleid tot gevaarindicatoren (PEC/PNEC-verhoudingen) (23) tussen 0,1 en 1,19, met een realistische worst-case-waarde van 0,93 als rechtvaardiging voor nationale beperkingen, op voorwaarde dat het cadmiumgehalte van minerale fosfaatmeststoffen niet meer dan 50 mg/kg P2O5 bedraagt.

2.1.5.   Beoordeling van het standpunt van de Tsjechische Republiek

(47)

De door de Tsjechische autoriteiten ingediende risicobeoordeling is uitgevoerd overeenkomstig de op het niveau van de Gemeenschap vastgestelde procedures en methoden. Algemeen wordt aangenomen dat deze procedures en methoden zeer betrouwbare gegevens opleveren.

(48)

Aangezien de waarde die de Tsjechische Republiek opgaf om de handhaving van nationale maatregelen te rechtvaardigen, een PEC/PNEC-verhouding van 1 benadert, werd het passend geacht om de risicobeoordeling voor zorgvuldige evaluatie naar het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids- en milieurisico’s (WCGM) van de Commissie te sturen.

(49)

Het WCGM is met name gevraagd om:

de algemene wetenschappelijke kwaliteit van het Tsjechische rapport te beoordelen en eventuele grote tekortkomingen te signaleren;

commentaar te leveren op de geschiktheid van de onderzochte scenario's en op de conclusies betreffende de accumulatie van cadmium in de bodem;

te zeggen of de PEC/PNEC-verhouding van 0,93 in het rapport de meest geschikte waarde is om het risico voor de menselijke gezondheid en het milieu te beschrijven.

(50)

De beoordeling van het standpunt van de Tsjechische Republiek is daarom opgeschort tot de Commissie het advies van het wetenschappelijk comité ontvangt.

2.2.   BEROEP OP ARTIKEL 95, LID 6, DERDE ALINEA, VAN HET VERDRAG

(51)

Na grondig onderzoek van deze informatie is de Commissie van mening dat de voorwaarden van artikel 95, lid 6, derde alinea, zijn vervuld, zodat zij de in dat artikel vastgestelde periode van zes maanden waarbinnen zij de nationale bepalingen moet goedkeuren of afwijzen, kan verlengen.

2.2.1.   Motivering op grond van het complexe karakter

(52)

In het licht van het door de Tsjechische autoriteiten ingediende onderzoek, waarin werd geconcludeerd dat de PEC/PNEC-verhouding erg dicht bij 1 ligt, is een onderzoek door het WCGM nodig om duidelijk te maken of er inderdaad een risico voor de menselijke gezondheid en het milieu bestaat. Indertijd werd het wetenschappelijk comité van de Commissie geraadpleegd toen Oostenrijk, Finland en Zweden soortgelijke onderzoeken indienden om hun verzoek voor een nationale afwijking te staven. Voor de beschikking van de Commissie krachtens artikel 95, lid 6, eerste alinea, moet daarom op het resultaat van dit onderzoek worden gewacht. Gezien de omstandigheden acht de Commissie het gerechtvaardigd om de periode van zes maanden waarbinnen zij de nationale bepalingen moet goedkeuren of afwijzen, te verlengen zodat het wetenschappelijk comité een grondige evaluatie kan uitvoeren en een advies kan opstellen en de bijbehorende conclusies over de nationale bepalingen kunnen worden getrokken. Hiervoor is een periode noodzakelijk die op 6 december 2006 afloopt.

2.2.2.   Geen gevaar voor de menselijke gezondheid

(53)

Op basis van de gehanteerde veronderstellingen en scenario's komt het Tsjechische rapport tot de conclusie dat het gebruik van cadmium in meststoffen momenteel geen risico's voor de menselijke gezondheid met zich meebrengt.

(54)

De door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) vastgestelde toelaatbare wekelijkse opname van cadmium bedraagt 7 μg/kg/week. Deze grenswaarde komt overeen met 60 μg/dag voor een persoon met een gemiddeld gewicht van 60 kg. In de Tsjechische Republiek werd de gemiddelde dagelijkse opname van cadmium door een volwassene in 2000 op 12-27 μg/dag geraamd, afhankelijk van het gekozen scenario, wat neerkomt op ongeveer 19-45 % van de WHO-grenswaarde.

(55)

In de door de Tsjechische autoriteiten verstrekte module voor de bepaling van het risico voor de mens werd de cadmiumopname volgens de verschillende scenario's vergeleken met de door de WHO aanbevolen grenswaarden. Het resultaat is de zogenaamde veiligheidsmarge. Wanneer de veiligheidsmarge in een bepaalde situatie meer dan 1 bedraagt, is er sprake van een potentieel gezondheidsrisico voor een blootgesteld persoon. Op basis van de veronderstellingen en de methode van het Tsjechische rapport, dat momenteel door het wetenschappelijk comité wordt onderzocht, is de veiligheidsmarge van 1 in geen enkel blootstellingsscenario overschreden, ook niet in het bovengrensscenario, d.w.z. ervan uitgaand dat het voedsel voor 100 % van bemeste gebieden komt en dat het cadmiumgehalte 90mg/kg P2O5 bedraagt.

IV.   CONCLUSIE

(56)

In het licht van het voorafgaande concludeert de Commissie dat het op 1 december 2005 door de Tsjechische Republiek ingediende verzoek met het oog op de goedkeuring van haar nationale bepalingen inzake het maximale cadmiumgehalte van meststoffen ontvankelijk is.

(57)

Gezien het complexe karakter van de aangelegenheid en aangezien er geen bewijzen zijn dat er gevaar bestaat voor de menselijke gezondheid, acht de Commissie het echter gerechtvaardigd de in artikel 95, lid 6, eerste alinea, bedoelde termijn tot 6 december 2006 te verlengen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Overeenkomstig artikel 95, lid 6, derde alinea, van het Verdrag wordt de in de eerste alinea van dat artikel bedoelde termijn om de nationale bepalingen inzake cadmium in meststoffen waarvan de Tsjechische Republiek op 1 december 2005 overeenkomstig artikel 95, lid 4, kennis heeft gegeven, goed te keuren of af te wijzen verlengd tot 6 december 2006.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Tsjechische Republiek.

Gedaan te Brussel, 24 mei 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vice-voorzitter


(1)  PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 24 van 30.1.1976, blz. 21.

(3)  PB L 18 van 23.1.1999, blz. 60.

(4)  Beschikking nr. 2002/366/EG van de Commissie van 15 mei 2002 betreffende de kennisgeving, ingevolge artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag, door de Republiek Oostenrijk van de nationale bepalingen inzake het maximaal toelaatbare cadmiumgehalte van meststoffen (PB L 132 van 17.5.2002, blz. 65).

(5)  Beschikking nr. 2002/398/EG van de Commissie van 24 mei 2002 betreffende de kennisgeving, ingevolge artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag, door de Republiek Finland van de nationale bepalingen inzake het maximaal toelaatbare cadmiumgehalte van meststoffen (PB L 138 van 28.5.2002, blz. 15).

(6)  Beschikking nr. 2002/399/EG van de Commissie van 24 mei 2002 betreffende de kennisgeving, ingevolge artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag, door het Koninkrijk Zweden van de nationale bepalingen inzake het maximaal toelaatbare cadmiumgehalte van meststoffen (PB L 138 van 28.5.2002, blz. 24).

(7)  PB L 129 van 17.5.2006, blz. 31.

(8)  PB L 129 van 17.5.2006, blz. 25.

(9)  PB L 129 van 17.5.2006, blz. 19.

(10)  Wet nr. 156/1998 van 12 juni 1998 inzake meststoffen, aanvullende bodemstoffen, aanvullende plantenpreparaten en -substraten, en landbouwscheikundige tests van landbouwgrond (Sbírka zákonů České Republiky nr. 54 van 13.7.1998, blz. 6709).

(11)  Sbírka zákonů České Republiky nr. 137 van 20.12.2000, blz. 7404.

(12)  Sbírka zákonů České Republiky nr. 75 van 20.5.2005, blz. 3928.

(13)  PB C 29 van 4.2.2006, blz. 8.

(14)  Čupr, P., Sáňka, M., Holoubek, I.: Study to assess risks to the environment and health resulting from the use of phosphate fertilisers containing cadmium, November 2005; RECETOX Research Centre for Environmental Chemistry and Ecotoxicology, Masaryk University; TOCOEN REPORT No 285. http://europa.eu.int/comm/enterprise/chemicals/legislation/fertilizers/cadmium/sctee.pdf

(15)  PB L 84 van 5.4.1993, blz. 1.

(16)  ERM, „Study on data requirements and programme for data production and gathering to support a future evaluation of the risks to health and the environment from cadmium in fertilizers”, maart 1999; zie ook ERM, „Study to establish a programme of detailed procedures for the assessment of risks to health and the environment from cadmium in fertilizers”, februari 2000.

(17)  http://europa.eu.int/comm/enterprise/chemicals/legislation/fertilizers/cadmium/reports_en.htm

(18)  ERM, „Analysis and conclusions from Member States' assessment of the risk to health and the environment from cadmium in fertilizers”, oktober 2001.

(19)  Nieuwe naam: Wetenschappelijk Comité voor gezondheids- en milieurisico’s (WCGM).

(20)  Advies van het WCTEM over de beoordeling door de lidstaten van het risico van cadmium in meststoffen voor de gezondheid en het milieu, tijdens de 33e plenaire vergadering van het WCTEM, Brussel, 24 september 2002. http://europa.eu.int/comm/enterprise/chemicals/legislation/fertilizers/cadmium/sctee.pdf

(21)  Met poriewater wordt bedoeld het water dat in de bodem wordt vastgehouden door capillariteit tussen de vaste bodemdeeltjes.

(22)  PNEC = Predicted No Effect Concentration (voorspelde nuleffectconcentratie).

(23)  De risicobeoordelingsmethodologie die is geschetst in Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie en die verder is uitgewerkt in de technische handleiding inzake risicobeoordeling voor nieuwe en bestaande stoffen, bestaat in het berekenen van de verhouding tussen de voorspelde concentratie in het milieu (Predicted Environmental Concentration, PEC) van een bepaalde stof en de voorspelde nuleffectconcentratie (Predicted No-Effect Concentration, PNEC) van die stof in een specifiek milieucompartiment. Het risico wordt gekwantificeerd door de PEC/PNEC-verhouding, een hoeveelheid die in het Tsjechische rapport de gevaarindicator wordt genoemd. Bij een PEC/PNEC-verhouding van minder dan 1 is er geen risico voor het milieu, terwijl een verhouding van 1 of meer wijst op reëel of potentieel gevaar; hoe hoger de waarde, hoe groter de omvang van het effect. Wanneer de PEC/PNEC-verhouding groter is dan 1, worden evenredige maatregelen van risicobeheer genomen.


Top