EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005D0378

2005/378/EG: Beschikking van de Commissie van 8 september 2004 betreffende de steunregeling die België voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van coördinatiecentra (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3348) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 125 van 18.5.2005, p. 10–14 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2005/378/oj

18.5.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 125/10


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 8 september 2004

betreffende de steunregeling die België voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van coördinatiecentra

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3348)

(Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/378/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Op 1 december 1997 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan een Gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen (2) en de Commissie verzocht de in de lidstaten geldende belastingregelingen te onderzoeken. Op 11 november 1998 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een mededeling over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (3).

(2)

Koninklijk Besluit nr. 187 van 30 december 1982 voorziet in een van het gemene recht afwijkende regeling voor erkende coördinatiecentra (hierna te noemen „coördinatiecentra” of „centra”). In het kader van de werkzaamheden van de door de Raad overeenkomstig punt H van de Gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen ingestelde groep (hierna te noemen „groep gedragscode van de Raad”), werd deze regeling aangemerkt als een maatregel die schadelijke belastingconcurrentie veroorzaakt. Op 27 februari 2002 heeft de Commissie tevens een formele onderzoekprocedure ten aanzien van deze regeling ingeleid. Deze procedure is op 17 februari 2003 afgesloten door Beschikking 2003/755/EEG van de Commissie (4), een negatieve eindbeschikking.

(3)

Overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag heeft België bij schrijven van 16 mei 2002 het deel van de tekst van een voorontwerp van wet tot wijziging van Koninklijk Besluit nr. 187 aangemeld, waarmee werd beoogd dit besluit in overeenstemming te brengen met de door de groep gedragscode van de Raad vastgestelde criteria. Het betreft bijgevolg een nieuwe regeling voor coördinatiecentra ter vervanging van de regeling die sedert 1983 van kracht was. De Wet tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken is op 24 december 2002 afgekondigd (5). In artikel 32 van de wet is bepaald dat de datum van inwerkingtreding van artikel 29, houdende wijziging van Koninklijk Besluit nr. 187, later bij KB zal worden vastgesteld.

(4)

Op 23 april 2003 heeft de Commissie zich, na uitvoerige correspondentie en meerdere bijeenkomsten met het oog op het verkrijgen van aanvullende inlichtingen (6), over de aangemelde regeling uitgesproken. In haar beschikking heeft de Commissie bepaalde aspecten van de regeling goedgekeurd terwijl zij ten aanzien van drie andere onderdelen van deze regeling de formele onderzoekprocedure heeft ingeleid. De goedkeuring had betrekking op de volgende beginselen: 1. het beginsel van de voorafgaande erkenning van de centra voor een periode van tien jaar; 2. het beginsel dat de ten behoeve van de centra getroffen voorafgaande beslissingen vijf jaar geldig zijn, en 3. de methode van forfaitaire „cost plus”-vaststelling van de belastbare grondslag, voorzover de toepassing van deze methode een belastingheffing waarborgt die vergelijkbaar is met die welke, voor een onafhankelijke onderneming, zou zijn verkregen als gevolg van de toepassing van de regels van gemeen recht (7). De procedure werd ingeleid ten aanzien van: 1. de specifieke vrijstelling van de roerende voorheffing; 2. de specifieke vrijstelling van het kapitaalrecht, en 3. het niet-belasten van abnormale of goedgunstige voordelen die aan de centra worden verleend.

(5)

De beschikking van de Commissie tot inleiding van de procedure (hierna te noemen „beschikking tot inleiding”) is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (8). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken maatregel kenbaar te maken.

(6)

De Belgische autoriteiten hebben bij schrijven van 15 juli 2003, dat op 27 juli 2003 door de permanente vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie is doorgezonden, hun opmerkingen kenbaar gemaakt binnen de toegestane termijn, die op hun verzoek was verlengd.

(7)

Bij schrijven van 17 oktober 2003 heeft de Commissie de van derden ontvangen opmerkingen voor een reactie aan België doorgezonden. De Commissie heeft bij schrijven van 14 november 2003 opmerkingen van België ontvangen.

(8)

Bij schrijven van 24 november 2003 heeft de Commissie de Belgische autoriteiten haar voorlopige opmerkingen gezonden. Na vier technische bijeenkomsten (9) met de vertegenwoordigers van de Commissie en de Belgische administratie van Financiën, hebben de Belgische autoriteiten nieuwe voorstellen geformuleerd. Op 6 mei 2004 vond een bijkomende vergadering plaats tussen de Belgische eerste minister en diens minister van Financiën en het met het mededingingsbeleid belaste lid van de Commissie.

(9)

Bij schrijven van 7 juni 2004 bevestigde België de inhoud van de toezeggingen die het op 6 mei 2004 had gedaan.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE REGELING

1.   Voorafgaande opmerking

(10)

Zoals uit de in deel I vermelde samenvatting van de procedure blijkt, is de regeling waarop onderhavige procedure betrekking heeft, op 16 mei 2002 bij de Commissie aangemeld. Op 23 april 2003 heeft de Commissie deze regeling ten dele goedgekeurd, terwijl ten aanzien van drie vrijstellingsmaatregelen (roerende voorheffing, kapitaalrecht, abnormale of goedgunstige voordelen) de procedure werd ingeleid.

(11)

Na besprekingen tussen de Commissie en België heeft België toegezegd de vrijstellingen van roerende voorheffing en kapitaalrecht die in de wet van 24 december 2002 aan coördinatiecentra werden verleend, in te trekken. Voorts is België de mening toegedaan dat de alternatieve maatregelen die het voornemens is op het gebied van de roerende voorheffing en het kapitaalrecht te nemen, algemene maatregelen zijn, waarvan het toepassingsgebied bijgevolg verder reikt dan de coördinatiecentra, zodat deze niet overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie hoeven te worden aangemeld. Wat de aan de centra toegekende abnormale of goedgunstige voordelen betreft, zegt België toe de wet van 24 december 2002 te wijzigen zodat de aan de coördinatiecentra toegekende abnormale of goedgunstige voordelen dezelfde fiscale behandeling krijgen als gelijksoortige voordelen die andere in België gevestigde ondernemingen ontvangen.

(12)

In het kader van onderhavige beschikking zal de Commissie zich beperken tot een samenvatting van de initiële maatregelen zoals zij in de wet van 24 december 2002 zijn vervat, en verwijst zij voor een nadere beschrijving naar de beschikking tot inleiding. Van de door België overwogen alternatieve maatregelen worden hier enkel de maatregelen beschreven waarmee de regeling voor coördinatiecentra wordt aangepast wat betreft het in aanmerking nemen van abnormale of goedgunstige voordelen. Aangezien de voorgenomen maatregelen inzake voorheffing en kapitaalrecht een algemenere strekking hebben, vormen zij geen aanpassing van de regeling voor coördinatiecentra. Deze maatregelen zijn niet aangemeld, zodat zij ook niet nader worden beschreven noch beoordeeld in het kader van onderhavige beschikking.

2.   Regeling voor coördinatiecentra volgens de wet van 24 december 2002

(13)

De rechtsgrondslag voor de aangemelde regeling is het Koninklijk Besluit nr. 187 van 30 december 1982, laatstelijk gewijzigd bij artikel 29 van de wet van 24 december 2002 (10). Een coördinatiecentrum komt pas voor de regeling in aanmerking na voorafgaande en individuele erkenning bij KB. Om te worden erkend, moet het centrum deel uitmaken van een multinationale groep die aan bepaalde criteria inzake omvang voldoet. Het coördinatiecentrum kan enkel bepaalde activiteiten uitoefenen en het dient deze uitsluitend ten behoeve van de groepsleden uit te oefenen. De erkenning, of de hernieuwing van de erkenning, wordt het centrum op verzoek en voor een termijn van tien jaar verleend. De erkenning is van rechtswege opgeheven zodra het centrum niet meer aan alle erkenningsvoorwaarden voldoet.

(14)

In afwijking van de belastingregeling volgens het gemene recht (11) is in het Koninklijk Besluit nr. 187, zoals gewijzigd, bepaald dat de belastbare grondslag van de erkende coördinatiecentra forfaitair wordt vastgesteld en overeenkomt met een percentage van het bedrag van de uitgaven en de exploitatiekosten (de zogeheten „cost plus”-methode). De abnormale of goedgunstige voordelen (12) die door de groepsleden aan het centrum worden verleend, worden niet aan de volgens de „cost plus”-methode berekende belastbare grondslag toegevoegd. Een alternatieve grondslag, die met name de abnormale of goedgunstige voordelen omvat, wordt niettemin berekend om de abnormale overdrachten van inkomsten naar het Belgische coördinatiecentrum te beperken. De winst van de coördinatiecentra wordt belast tegen het volle tarief van de vennootschapsbelasting. Deze „cost plus”-methode wordt in de praktijk voor elk centrum op verschillende wijze toegepast volgens de voorwaarden die zijn vastgesteld bij voorafgaande beslissing van de federale overheidsdienst Financiën. Onder „voorafgaande beslissing” moet worden verstaan de juridische handeling waarbij de federale overheidsdienst Financiën, overeenkomstig de van kracht zijnde bepalingen, vaststelt hoe de wet wordt toegepast op een door de belastingplichtige beschreven bijzondere situatie of verrichting die op fiscaal gebied nog geen uitwerking heeft gehad. Deze voorafgaande beslissing blijft vijf jaar geldig en wordt op anonieme wijze bekendgemaakt. Zij bindt de fiscus voor de toekomst. Zij mag geen belastingvrijstelling of -vermindering tot gevolg hebben. De regeling inzake voorafgaande beslissingen wordt beschreven in de artikelen 20 tot en met 28 van de wet van 24 december 2002.

(15)

Naast de hier beschreven forfaitaire berekening, bevatten de aangemelde bepalingen ook de volgende vrijstellingen: 1. de roerende voorheffing is niet verschuldigd, noch met betrekking tot de uitgekeerde dividenden, noch met betrekking tot de inkomsten van schuldvorderingen of leningen, noch met betrekking tot de opbrengsten van de concessie van immateriële roerende goederen die het centrum verschuldigd is, en 2. het evenredige registratierecht is niet verschuldigd ter zake van de inbrengen en de vermeerderingen van het statutair kapitaal („het kapitaalrecht”).

III.   REDENEN VOOR DE GEDEELTELIJKE GOEDKEURING VAN DE REGELING EN VOOR DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKPROCEDURE VOOR HET OVERIGE DEEL

1.   Goedkeuring

(16)

In de beschikking tot inleiding heeft de Commissie de beginselen goedgekeurd volgens welke de voorafgaande beslissingen over de „cost plus”-methode moeten worden getroffen. De Commissie was van mening dat het kader dat door de wet van 24 december 2002 was voorzien, op zich geen aanleiding kon geven tot het verlenen van staatssteun.

2.   Inleiding van de procedure

(17)

Daarnaast heeft de Commissie de procedure ingeleid ten aanzien van drie andere onderdelen van de nieuwe regeling voor coördinatiecentra. Ten eerste was de Commissie de mening toegedaan dat aan de coördinatiecentra en de groepen waarvan zij deel uitmaken, wellicht een specifiek voordeel werd toegekend doordat de door hen genoten vrijstellingen van de roerende voorheffing verder gingen dan de vrijstellingen waarop alle ondernemingen op basis van de algemene belastingregeling aanspraak kunnen maken. Ten tweede oordeelde de Commissie dat de specifieke vrijstelling voor coördinatiecentra van het evenredige kapitaalrecht hen een economisch voordeel leek toe te kennen ten opzichte van de ondernemingen die daar in dezelfde omstandigheden aan zijn onderworpen. Ten derde was de Commissie van mening dat het niet in aanmerking nemen van de aan de centra toegekende abnormale of goedgunstige voordelen bij de berekening van de belastbare grondslag voor de coördinatiecentra, bovenop de door toepassing van de „cost plus”-methode verkregen resultaat, de centra een specifiek voordeel leek op te leveren ten opzichte van de vennootschappen waarvan de belastbare grondslag volgens de traditionele analytische methode wordt berekend (opbrengsten min kosten).

(18)

De Commissie was ten slotte van mening dat deze specifieke voordelen niet gerechtvaardigd leken door de aard of de opzet van het Belgische belastingstelsel en zouden leiden tot een vervalsing van de mededinging en een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten. Bijgevolg leken genoemde maatregelen steunmaatregelen in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag. Aangezien bovendien de uitzonderingen van artikel 87, leden 2 en 3, niet van toepassing waren, concludeerde de Commissie in dat stadium dat dergelijke steun vermoedelijk onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.

IV.   OPMERKINGEN EN ALTERNATIEVE VOORSTELLEN VAN DE BELGISCHE AUTORITEITEN

(19)

Na de beschikking tot inleiding heeft België de interpretatie van de toestemming van de Commissie voor de „cost plus”-methode nader gepreciseerd en toegezegd de regeling voor de roerende voorheffing, het kapitaalrecht en de toegekende abnormale of goedgunstige voordelen aan te passen.

1.   Roerende voorheffing

(20)

België verbindt zich ertoe het specifieke karakter van de vrijstelling van de roerende voorheffing voor coördinatiecentra, zoals dat in de wet van 24 december 2002 is vastgesteld, in te trekken. België heeft aangekondigd dat het voornemens is deze specifieke vrijstelling te vervangen door een maatregel van algemene strekking die het mogelijk maakt de vrijstelling voor de centra te handhaven en deze terzelfder tijd tot andere in België gevestigde vennootschappen uit te breiden.

2.   Kapitaalrecht

(21)

België verbindt zich ertoe de specifieke tot coördinatiecentra gerichte vrijstelling van het kapitaalrecht, zoals vastgesteld in de wet van 24 december 2002, in te trekken. België heeft aangekondigd dat het voornemens is deze specifieke vrijstelling te vervangen door een maatregel die een algemene verlaging van het tarief voor het kapitaalrecht inhoudt.

3.   Abnormale of goedgunstige voordelen

(22)

België verbindt zich ertoe de regeling voor coördinatiecentra aan te passen zodat voor de aan centra toegekende abnormale of goedgunstige voordelen dezelfde fiscale regeling geldt als voor gelijksoortige voordelen die andere in België gevestigde ondernemingen ontvangen. In de huidige stand van de wetgeving worden alle abnormale of goedgunstige voordelen gevoegd bij de belastbare inkomsten die via de „cost plus”-methode worden verkregen. De alternatieve belastbare grondslag, die met name op deze abnormale of goedgunstige voordelen is gebaseerd (zie punt 15 van de beschikking tot inleiding), wordt opgegeven.

V.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(23)

Drie verenigingen of federaties hebben hun opmerkingen meegedeeld namens de ondernemingen die zij vertegenwoordigen. Het betreft het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), de American Chamber of Commerce (AmCham) en de Federation of Coordination Centres, Distribution Centres, Service Centres and Call Centres (Forum 187).

(24)

Afgezien van deze drie verenigingen hebben ook 53 centra, of groepen die een coördinatiecentrum bezitten, elk afzonderlijk hun opmerkingen aan de Commissie meegedeeld. Deze centra beschrijven hoofdzakelijk hun eigen situatie en verwijzen, voor de overige aspecten, naar de opmerkingen van Forum 187.

(25)

Volgens de belanghebbenden die hun opmerkingen hebben kenbaar gemaakt, voldoen de betrokken maatregelen, die van de nieuwe regeling voor coördinatiecentra deel uitmaken, aan geen van de vier criteria die bepalend zijn om deze als staatssteun te kwalificeren. Zij verwijzen over het algemeen naar de opmerkingen die al zijn gemaakt in het kader van de procedure betreffende steunmaatregel C15/2002 die door Beschikking 2003/755/EEG is afgesloten. Samengevat, zijn zij van oordeel dat de regeling geen selectief voordeel toekent dat de mededinging ongunstig kan beïnvloeden, omdat alle multinationale groepen, en dus al hun concurrenten, de mogelijkheid hebben een Belgisch coördinatiecentrum of een gelijkwaardige structuur in een ander land op te richten en dus vergelijkbare maatregelen kunnen genieten.

(26)

Aangezien België besloten heeft de vrijstelling van de roerende voorheffing en het kapitaalrecht, die in de wet van 24 december 2002 waren opgenomen en die het voorwerp uitmaken van onderhavige procedure, in te trekken, acht de Commissie het niet dienstig een gedetailleerder overzicht te geven van de argumenten die derden in verband met deze punten hebben verstrekt.

(27)

Wat de behandeling van abnormale of goedgunstige voordelen betreft, zijn de belanghebbenden van mening dat het normaal is dat deze voordelen niet in aanmerking worden genomen bij de „cost plus”-methode omdat het geen kosten betreft. Het betreft een marginaal onderdeel van de regeling voor coördinatiecentra; een theoretisch voordeel dat potentieel geen enkel centrum begunstigt. Eventuele voordelen worden gerectificeerd door het mechanisme van internationale overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting die België met zijn voornaamste handelspartners heeft gesloten.

VI.   BEOORDELING VAN DE REGELING

1.   Opmerking in verband met de door de Belgische autoriteiten aan het besluit van de Commissie ter goedkeuring van het gebruik van de „cost plus”-methode gegeven interpretatie

(28)

België wenste zijn interpretatie te geven van het deel van de beschikking tot inleiding waarin het gebruik van de „cost plus”-methode werd toegestaan. De Commissie zal in een schrijven dat binnenkort zal worden verzonden, de Belgische autoriteiten een antwoord geven op deze interpretatie.

(29)

Onderhavige beschikking heeft uitsluitend betrekking op de maatregelen ten aanzien waarvan de Commissie in de beschikking tot inleiding twijfel had geformuleerd. Zij heeft dus geen betrekking op de „cost plus”-methode. De Commissie verwijst hiervoor naar haar beschikking tot inleiding en herhaalt dat goedkeuring werd verleend mits de in deze beschikking beschreven beginselen en voorwaarden worden nageleefd.

2.   De maatregel vormt steun

(30)

Een maatregel is een steunregeling wanneer hij aan elk van de vier volgende, in artikel 87, lid 1, van het Verdrag vastgelegde kenmerkende criteria voldoet, met name: 1. de maatregel moet een voordeel verlenen dat de lasten verlicht die ondernemingen normaal met eigen middelen moeten dragen; 2. dit voordeel moet uit staatsmiddelen worden bekostigd; 3. de maatregel moet de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beinvloeden, en 4. de maatregel moet specifiek of selectief zijn, doordat hij bepaalde ondernemingen of bepaalde producties begunstigt.

(31)

Aan het einde van de formele onderzoekprocedure, en rekening houdend met de argumenten die reeds in het kader van de beschikking tot inleiding werden ontwikkeld, is de Commissie van oordeel dat de twijfel die zij bij het inleiden van de procedure ten aanzien van de aangemelde maatregelen van de wet van 24 december 2002 kenbaar maakte, niet kon worden weggenomen en dat deze maatregelen staatssteun vormen in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag. Het betrof immers voordelen (fiscale vrijstellingen) die selectief werden verleend aan uitsluitend bepaalde ondernemingen (de coördinatiecentra of de groepen die een dergelijk centrum hadden) met staatsmiddelen (er wordt van belastinginkomsten afgezien) en die de mededinging en de handel tussen lidstaten beïnvloeden (aangezien bepaalde centra of bepaalde groepen waartoe die centra behoren, per definitie internationaal actief zijn, en zij dus in sectoren waar handelsverkeer tussen lidstaten plaatsvindt, actief zijn of dat kunnen zijn).

(32)

Inmiddels heeft België toegezegd deze specifieke bepalingen voor coördinatiecentra in te trekken en te vervangen door alternatieve maatregelen die verder gaan dan de aanpassing van de aangemelde regeling. De Commissie is van oordeel dat zij haar beoordeling van de oorspronkelijk aangemelde maatregelen niet nader hoeft te rechtvaardigen. In deze beschikking zullen enkel de voorgestelde aanpassingen van de regeling worden beoordeeld.

(33)

De vrijstellingen van de roerende voorheffing en het kapitaalrecht worden uit de wet van 24 december 2002 geschrapt (zie overwegingen 20 en 21 van de onderhavige beschikking), en vervangen door vrijstellings- of verminderingsmaatregelen die de Belgische autoriteiten als algemeen beschouwen. In deze omstandigheden wordt niet langer enig specifiek economisch voordeel toegekend aan de erkende coördinatiecentra en is er dus niet langer sprake van steun die aan deze centra wordt verleend in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag.

(34)

De aanpassing van de wet van 24 december 2002 (zie overweging 22 van onderhavige beschikking) zal ten gevolge hebben dat alle door een coördinatiecentrum ontvangen abnormale of goedgunstige voordelen op dezelfde wijze aan belasting worden onderworpen als het geval is bij een onderneming die aan de regeling van gemeen recht is onderworpen. In de huidige stand van het gemene fiscale recht houdt zulks in dat alle abnormale of goedgunstige voordelen moeten worden gevoegd bij het bedrag dat door toepassing van de „cost plus”-methode wordt verkregen. Onder deze omstandigheden is de Commissie van mening dat geen enkel specifiek voordeel meer wordt toegekend aan de erkende coördinatiecentra wat betreft de fiscale behandeling van ontvangen abnormale of goedgunstige voordelen. Bijgevolg is er niet langer sprake van steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag.

(35)

België heeft aangekondigd dat het daarnaast nieuwe wettelijke maatregelen kan treffen om in bepaalde gevallen de vrijstelling van uit abnormale of goedgunstige voordelen voortvloeiende inkomsten toe te staan. De Commissie vestigt de aandacht van België erop dat de voorwaarden voor een dergelijke vrijstelling zodanig moeten worden vastgesteld dat daarmee bepaalde ondernemingen of producties niet specifiek worden begunstigd, dan wel dat zij, in voorkomend geval, dergelijke maatregelen die steun kunnen vormen, dienen aan te melden.

VII.   CONCLUSIES

(36)

België heeft zich ertoe verbonden om de vrijstellingen van de roerende voorheffing en het kapitaalrecht waarin door artikel 29 van de wet van 24 december 2002 is voorzien ten gunste van de op grond van het Koninklijk Besluit nr. 187 erkende coördinatiecentra, in te trekken en deze te vervangen door algemene vrijstellings- of verminderingsmaatregelen die de centra ten opzichte van andere in België gevestigde ondernemingen niet begunstigen.

(37)

Voorts heeft België zich ertoe verbonden om zijn wettelijke en/of administratieve bepalingen zo aan te passen dat alle door een coördinatiecentrum ontvangen abnormale of goedgunstige voordelen op dezelfde wijze onderworpen worden aan de belasting als wanneer zij ontvangen worden door een aan de regeling van gemeen recht onderworpen onderneming.

(38)

Deze aanpassingen zullen tengevolge hebben dat de toekenning van specifieke voordelen aan de coördinatiecentra ten opzichte van andere ondernemingen, en bijgevolg de steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag ten gunste van deze centra, wordt afgeschaft,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De maatregelen bepaald in artikel 29 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken, zijn geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag, mits België de volgende toezeggingen naleeft:

a)

intrekking van de vrijstellingen van roerende voorheffing en kapitaalrecht ten gunste van erkende coördinatiecentra;

b)

aanpassing van de regeling voor erkende coördinatiecentra zodat alle door een coördinatiecentrum ontvangen abnormale of goedgunstige voordelen op dezelfde wijze aan belasting worden onderworpen als wanneer zij ontvangen worden door een andere in België gevestigde en aan de regeling van gemeen recht onderworpen onderneming.

Artikel 2

België deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België.

Gedaan te Brussel, 8 september 2004.

Voor de Commissie

Mario MONTI

Lid van de Commissie


(1)  PB C 209 van 4.9.2003, blz. 2.

(2)  PB C 2 van 6.1.1998, blz. 1.

(3)  PB C 384 van 10.12.1998, blz. 3.

(4)  PB L 282 van 30.10.2003, blz. 25.

(5)  Belgisch Staatsblad van 31.12.2002, 2e editie, blz. 58817.

(6)  Voor nadere gegevens, zie de beschikking van 23 april 2003 tot inleiding van de procedure, voetnoot 1 van deze beschikking.

(7)  Voor nadere gegevens over de overwegingen die aan deze goedkeuring ten grondslag liggen, zie de beschikking tot inleiding van de procedure, voetnoot 1 van deze beschikking.

(8)  Zie voetnoot 1 van deze beschikking.

(9)  Op 14 januari 2004, 2 februari, 6 februari en 23 februari 2004.

(10)  Ter herinnering, de datum van inwerkingtreding van dit wetsartikel zal later bij KB worden vastgesteld.

(11)  Hiermee wordt het geheel van de regels bedoeld die algemeen toepasselijk zijn voor de berekening van de belasting op binnen- of buitenlandse vennootschappen die in België zijn gevestigd.

(12)  Het in artikel 26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen gehanteerde begrip „abnormale of goedgunstige voordelen” wordt verduidelijkt in nummer 26/16 van het Commentaar van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (Com. IB 1992).


Top