Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005D0239

2005/239/: Beschikking van de Commissie van 14 juli 2004 betreffende bepaalde door Frankrijk ten uitvoer gelegde steunmaatregelen ten behoeve van viskwekers en vissers (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 2588)Voor de EER relevante tekst

PB L 74 van 19.3.2005, p. 49–61 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2005/239/oj

19.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 74/49


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 14 juli 2004

betreffende bepaalde door Frankrijk ten uitvoer gelegde steunmaatregelen ten behoeve van viskwekers en vissers

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 2588)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/239/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Na de belanghebbenden overeenkomstig bovengenoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 21 juni 2000 heeft Frankrijk de Commissie in kennis gesteld van de compensatiemaatregelen die het had vastgesteld ten behoeve van vissers en viskwekers die schade hadden geleden als gevolg van de olieverontreiniging door de schipbreuk van de Erika in de Golf van Gascogne op 12 december 1999 enerzijds en de uitzonderlijk hevige storm op 27 en 28 december 1999. Op verzoek van de Commissie zijn bij brieven van 28 november 2000, 6 april en 13 augustus 2001 aanvullende gegevens verstrekt. Aangezien de steunmaatregelen ten uitvoer zijn gelegd voordat de Commissie zich heeft kunnen uitspreken over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt, is het dossier geregistreerd als niet-aangemelde steunregeling NN 80/2000.

(2)

Bij brief van 11 december 2001 heeft de Commissie Frankrijk in kennis gesteld van haar besluit om bepaalde geplande maatregelen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te beschouwen en ten aanzien van de andere maatregelen de formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, van het Verdag in te leiden. Frankrijk heeft zijn opmerkingen kenbaar gemaakt bij brief van 5 maart 2002.

(3)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (1). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel kenbaar te maken. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen.

II.   BESCHRIJVING

(4)

De onder deze beschikking vallende maatregelen waarvoor de formele onderzoeksprocedure is ingeleid, betreffen:

1)

maatregelen ten behoeve van viskwekers in de departementen Finistère, Morbihan, Loire-Atlantique, Vendée, Charente-Maritime en Gironde (hierna „de departementen van de Atlantische kust van de Finistère tot de Gironde” genoemd)

vrijstelling van de sociale lasten voor het eerste kwartaal 2000 (of een willekeurig kwartaal),

verlichting van de financieringskosten,

2)

aanvullende maatregelen ten behoeve van viskwekers en vissers in heel Frankrijk:

aanvullende maatregel ter verlichting van de sociale lasten voor alle viskwekers (periode van 15 april tot en met 15 juli 2000) en alle vissers (periode van 15 april tot en met 15 oktober 2000) in continentaal Frankrijk en de overzeese departementen,

vrijstelling van de domaniale heffing voor 2000 ten behoeve van alle viskwekers; in het kader van het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure meende de Commissie dat deze vrijstelling alleen gold voor viskwekerijen in de departementen van de Atlantische kust van de Finistère tot de Gironde, doch later is gebleken dat het een algemene aanvullende maatregel betrof ten behoeve van alle producenten in continentaal Frankrijk en de overzeese departementen.

(5)

De Commissie herinnert eraan dat de maatregelen die als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt waren beschouwd (waarvan Frankrijk in kennis was gesteld bij brief van 11 december 2001), golden voor bedrijven in de departementen van de Atlantische kust van de Finistère tot de Gironde, en het volgende betroffen:

maatregelen ten behoeve van viskwekers: uitvoering van de vergoedingsregeling inzake natuurrampen in de landbouw, steun voor het herstel of de vervanging van de uitrusting en het herstel van de bestanden, voorschotten op de door het IOPC-fonds (internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie) te betalen vergoedingen,

maatregelen ten behoeve van vissers: steun voor het herstel of de vervanging van tijdens de storm verloren of beschadigde vissersvaartuigen of visserijuitrusting, voorschotten op de door het IOPC-fonds te betalen vergoedingen en forfaitaire steun voor door de stormschade veroorzaakt inkomensverlies.

A.   Maatregelen ten behoeve van viskwekers in de departementen van de Atlantische kust van de Finistère tot de Gironde

1.   Vrijstelling van de sociale lasten voor het eerste kwartaal 2000 (of een willekeurig kwartaal),

(6)

Deze maatregel is gericht tot twee categorieën viskwekers: die welke schade hebben geleden aan de bestanden en het exploitatiemateriaal als gevolg van de storm van december 1999 en steun voor het herstel van de bestanden hebben ontvangen enerzijds, en die welke schade hebben geleden door olieverontreiniging als gevolg van de schipbreuk van de Erika en een voorschot op de door het IOPC-fonds te betalen vergoedingen hebben ontvangen anderzijds.

(7)

Het betreft een gerichte maatregel die ten uitvoer is gelegd rekening houdend met de situatie van elk bedrijf. Naar gelang van de omvang van de door het bedrijf geleden schade had de maatregel een looptijd van één, twee of drie maanden. De bedrijven waren voor de betrokken periode volledig vrijgesteld van de sociale lasten.

(8)

De aanvragen zijn onderzocht door de „cellules départementales d’indemnisation”, compensatiediensten die in elk van de betrokken departementen zijn ingesteld, onder het gezag van de prefect staan en samenwerken met de betrokken administraties, beroepsorganisaties, banken en verzekeringsmaatschappijen. De lijst van begunstigden is opgesteld door de directie Zeevisserij en Mariene aquacultuur, op voorstel van de prefecten van de departementen. Er stonden 1 476 bedrijven op. De vrijstellingen bedroegen in totaal 0,87 miljoen EUR.

2.   Verlichting van de financieringskosten

(9)

Deze maatregel is gericht tot dezelfde bedrijven als die welke zijn bedoeld in de overwegingen 6 tot en met 8. Hij bestond erin om in het kader van individuele plannen voor schuldsanering een deel van de in 2000, 2001 en 2002 vervallen of te vervallen renten op leningen op middellange en lange termijn en consolidatieleningen ten laste te nemen. Zoals Frankrijk bij brief van 13 augustus 2001 aangaf, waren deze maatregelen bedoeld ter verlichting van de kasmiddelenproblemen van de door de gebeurtenissen (storm en olieramp) getroffen bedrijven.

(10)

De dossiers moesten uiterlijk op 1 april 2000 worden ingediend. Ze zijn onderzocht door de departementale directies voor maritieme zaken en voorgelegd aan de vorengenoemde compensatiediensten. Het steunbedrag is gemoduleerd volgens plaatselijk vastgestelde criteria. De compensatiediensten moesten met name rekening houden met de omvang van het in de winter 1999-2000 daadwerkelijk geconstateerde activiteitsverlies, alsook met de schuldenlast en de kwetsbaarheid van het bedrijf, het bedrag van de bedrijfsinkomsten van de laatste twee boekjaren, de eventuele externe inkomsten van de begunstigden in diezelfde periode en de levensvatbaarheid van het bedrijf. Van de schuldeisers van de betrokken bedrijven (banken en leveranciers) is een bijzondere inspanning gevraagd. De steun mocht niet meer dan 48 000 Franse frank (FRF) bedragen (7 317 EUR), behoudens in geval van een door de compensatiedienst als bijzonder kritiek ingeschatte situatie waarin het gerechtvaardigd was dit maximum op 62 000 FRF te brengen (9 451 EUR).

(11)

De in het kader van deze procedure opgestelde individuele plannen voor schuldsanering hebben geleid tot een door alle partijen goedgekeurde overeenkomst waarin de inbreng van elk van de partijen is vastgesteld. Tot de toewijzing van de steun is besloten door de prefect van het departement. In totaal bedroeg de steun ongeveer 8 miljoen FRF (1,2 miljoen EUR) voor 1 083 bedrijven.

B.   Aanvullende maatregelen

(12)

Als aanvulling op de reeds beschreven maatregelen, of het nu gaat om de maatregelen waarvoor de formele onderzoeksprocedure is ingeleid dan wel om die waarover de Commissie zich reeds positief heeft uitgesproken, en om, aldus Frankrijk, het hoofd te bieden aan de moeilijkheden in de sector visserij en aquacultuur, die getroffen was door zowel de storm als de olieramp, en rekening te houden met de schade die de bedrijven in de sector hebben geleden als gevolg van de achteruitgang van de markt, heeft de minister van Landbouw en Visserij besloten deze bedrijven in aanmerking te laten komen voor aanvullende maatregelen.

1.   Vrijstelling van de domaniale heffing voor 2000 voor alle viskwekers

(13)

Volgens de gegevens die Frankrijk heeft verstrekt bij brief van 21 juni 2000, dus vóór het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure, was een vrijstelling van de domaniale heffing voor 2000 toegestaan voor de concessies voor de mariene aquacultuur op publiek domein en de vergunningen voor de onttrekking van water voor de bevoorrading van percelen op privé-domein.

(14)

In de brief van 5 maart 2002, met de opmerkingen over de inleiding van de procedure, geeft Frankrijk aan dat deze maatregel deel uitmaakt van de aanvullende verlichtingsmaatregelen ten behoeve van alle viskwekers van continentaal Frankrijk en de overzeese departementen.

(15)

Naar aanleiding van de vraag van de Commissie heeft Frankrijk bij brief van 24 september 2002 bevestigd dat deze vrijstelling bij besluit van 12 september 2000 was uitgebreid tot alle exploitanten van de mariene aquacultuur.

(16)

Deze vrijstelling bedroeg in totaal 3,81 miljoen EUR.

2.   Verlichting van de sociale lasten ten behoeve van viskwekers en vissers

(17)

De minister van Landbouw en Visserij heeft bij twee circulaires, van respectievelijk 15 april en 13 juli 2000, besloten om alle bedrijven van de sector te laten profiteren van een verlichting van de sociale lasten met 50 %, voor viskwekers in de periode van 15 april 2000 tot en met 15 juli 2000 en voor vissers in de periode van 15 april 2000 tot en met 15 oktober 2000.

(18)

Deze lastenverlichting had betrekking op de werkgevers- en de werknemersbijdragen, en gold voor alle vissers en viskwekers in continentaal Frankrijk en de overzeese departementen.

(19)

De voorwaarden voor de verlaging verschilden naar gelang het aan de ENIM (Etablissement national des invalides de la marine), dan wel aan de MSA (Mutualité sociale agricole) betaalde bijdragen betrof.

(20)

Voor de aan de ENIM betaalde bijdragen bedroeg het verlagingspercentage 50 %, zowel voor de werknemers- als voor de werkgeversbijdragen. Voor vaartuigen waarvoor het deelloonstelsel niet wordt toegepast, zijn de werkgeversbijdragen evenwel voor 75 % ten laste genomen. Dit verschil in percentage wordt volgens Frankrijk verklaard door het feit dat er in het geval van het deelloonstelsel een nauwe financiële solidariteit bestaat tussen de rederij en de bemanning ten aanzien van de moeilijkheden bij de beoefening van de visserijactiviteit, met name wat de daling van de omzet betreft, terwijl de industriële rederijen, waarvoor dit soort loonstelsel niet bestaat, de facto het grootste deel van de economische moeilijkheden voor hun rekening nemen.

(21)

Met betrekking tot de aan de MSA voor de onder deze regeling vallende viskwekers verschuldigde bijdragen zijn de voorwaarden voor de lastenverlichting vastgesteld in een circulaire van het ministerie van Landbouw en Visserij van 25 april 2000. De lastenverlichting kwam overeen met een overname voor 50 % van de door de exploitanten en bedrijfshoofden voor drie twaalfden van het jaar 1999 verschuldigde persoonlijke bijdragen, alsook van de bijdragen die ze voor hun werknemers verschuldigd zijn voor de lonen van het laatste kwartaal 1999.

(22)

In totaal bedroegen deze vrijstellingen 119 miljoen FRF (18,2 miljoen EUR).

C.   Redenen voor de inleiding van de formele onderzoeksprocedure

(23)

De in de delen A en B beschreven maatregelen zijn vastgesteld naar aanleiding van de verontreiniging door de schipbreuk van de olietanker Erika op 12 december 1999 en de hevige storm van 26 en 27 december 1999.

(24)

Ze zijn onderzocht in het licht van artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag, waarin bepaald is dat „steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen” verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt. De verontreiniging na de schipbreuk van de olietanker Erika kan inderdaad als buitengewone gebeurtenis in de zin van vorengenoemd artikel worden beschouwd. Ook de storm van 26 en 27 december 1999 kan gezien de extreme en ongewone hevigheid ervan als natuurramp worden beschouwd.

(25)

De rol van de Commissie in dit verband bestaat erin na te gaan of er geen overcompensatie van de als gevolg van deze gebeurtenissen geleden schade is geweest.

1.   Maatregelen ten behoeve van viskwekers in de departementen van de Atlantische kust van de Finistère tot de Gironde

(26)

De formele onderzoeksprocedure is ingeleid ten aanzien van de vrijstelling van de sociale heffingen voor het eerste kwartaal 2000 (of een willekeurig kwartaal), de verlichting van de financieringskosten en de vrijstelling van domaniale heffingen.

(27)

De maatregel voor de vrijstelling van sociale lasten is ten uitvoer gelegd na onderzoek van de situatie van de potentieel begunstigde bedrijven door de compensatiedienst. De duur van de vrijstelling is gemoduleerd, van één tot drie maanden, naar gelang van de geleden schade. Deze vrijstellingsmaatregel is ingevoerd als aanvulling op andere goedgekeurde maatregelen (tenuitvoerlegging van de regeling voor natuurrampen in de landbouw, steun voor het herstel of de vervanging van de uitrusting en het herstel van de bestanden, en voorschotten op de door het IOPC-fonds te betalen vergoedingen). De Commissie was van oordeel dat zij op basis van de verstrekte gegevens niet kon nagaan of er met deze vrijstelling van de sociale heffingen over het geheel genomen geen compensatie boven de geleden schade was geweest.

(28)

Ook de maatregel voor de vrijstelling van financieringskosten is als aanvulling op de andere goedgekeurde maatregelen ingevoerd. De Commissie heeft er zich evenmin van kunnen verzekeren dat er met deze vrijstelling van de financieringskosten over het geheel genomen geen compensatie boven de geleden schade is geweest.

(29)

De maatregel voor de vrijstelling van domaniale heffingen betreft eveneens een aanvulling op de andere maatregelen. Bovendien leken, volgens de gegevens waarover de Commissie beschikte, alle viskwekers van de zes betrokken departementen van deze maatregel te hebben geprofiteerd. Frankrijk heeft niet aangegeven waarom deze vrijstellingsmaatregel is uitgebreid tot alle viskwekers uit deze departementen. Ook hier heeft de Commissie niet kunnen nagaan of er met deze vrijstelling van domaniale heffingen over het geheel genomen geen compensatie boven de geleden schade is geweest.

(30)

Aangezien de Commissie niet heeft kunnen nagaan of er geen overcompensatie boven de geleden schade is geweest, konden deze diverse maatregelen op grond van artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden verklaard.

(31)

Aangezien het niet-aangemelde steunmaatregelen betreft, zijn ze onderzocht in het licht van de in 1997 goedgekeurde en op het ogenblik van de feiten geldende richtsnoeren voor het onderzoek van de nationale steunmaatregelen in de visserij- en aquacultuursector (2) (hierna „de richtsnoeren van 1997” genoemd). Aangezien de betrokken steunmaatregelen de kenmerken van steun voor de bedrijfsvoering vertonen, verwijst de Commissie naar punt 1.2, vierde alinea, derde streepje, van de richtsnoeren van 1997, en met name naar het daarin vervatte algemene beginsel van onverenigbaarheid van steun voor de bedrijfsvoering met de gemeenschappelijke markt. Gelet op de gegevens waarover zij beschikte, heeft zij geoordeeld dat er nog steeds twijfel bestond over de verenigbaarheid van de betrokken maatregelen met de gemeenschappelijke markt.

2.   Aanvullende maatregelen voor de vrijstelling van sociale lasten ten behoeve van alle viskwekers en vissers

(32)

Volgens Frankrijk zijn de aanvullende verlichtingsmaatregelen voor alle viskwekers en vissers van continentaal Frankrijk en de overzeese departementen in het leven geroepen om de bedrijven van de sector te compenseren voor de economische schade als gevolg van de achteruitgang van de markt door het slechte imago van de visserijproducten na de verontreiniging door de Erika.

(33)

De verlichting van de sociale lasten had betrekking op de periode van 15 april tot en met 15 juli 2000.

(34)

Volgens Frankrijk heeft de achteruitgang van de markt in het eerste halfjaar 2000 geleid tot een daling van de detailhandelverkoop van schelpdieren met 9 % wat de hoeveelheden betreft en met 5 % wat de waarde betreft. Bovendien heeft de storm negatieve gevolgen gehad voor de economische situatie van de hele sector schelpdieren, aangezien de Charente-Maritime een centrale rol speelt bij de afzet van oesters in Frankrijk.

(35)

Frankrijk heeft echter geen gegevens verstrekt over het verband tussen het bedrag van de economische schade die alle schelpdierproducenten door de olieramp zouden hebben geleden en het bedrag van de vrijstelling van de sociale lasten voor de betrokken periode. De Commissie is dus niet in staat om na te gaan of deze vrijstellingsmaatregel in overeenstemming was met de waarde van de geleden schade en of er geen overcompensatie is geweest.

(36)

Aangezien deze maatregel de kenmerken van steun voor de bedrijfsvoering vertoont, heeft de Commissie op basis van punt 1.2, vierde alinea, derde streepje, van de richtsnoeren van 1997 geoordeeld dat er, gelet op de gegevens waarover zij beschikte, twijfels bestonden ten aanzien van de verenigbaarheid van deze maatregel met de gemeenschappelijke markt.

(37)

De verlichting van de sociale lasten had betrekking op de periode van 15 april tot en met 15 oktober 2000.

(38)

Volgens Frankrijk kon een veralgemeende verzwakking van de markt voor visserijproducten worden vastgesteld, met een gestage vermindering van de vraag als gevolg van de ongerustheid van de consument in verband met de gevolgen van de olieramp voor de gezondheid.

(39)

Frankrijk had diverse statistische gegevens over de detailhandelverkoop van visserijproducten verstrekt ter rechtvaardiging van de tenuitvoerlegging van deze verlichtingsmaatregel. De Commissie had nota genomen van deze gegevens. In de brief waarin Frankrijk in kennis wordt gesteld van de inleiding van de formele onderzoeksprocedure wijst de Commissie er evenwel op dat uit andere gegevens blijkt dat de waarde van de verkoop in de visafslag in de loop van het eerste kwartaal 2000 voor alle belangrijkste soorten samen met 3 % is gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar, en dat de uit de markt genomen hoeveelheden minder dan 1,5 % van de aangelande hoeveelheden bedroegen, wat overeenkomt met het percentage dat voor diezelfde periode in 1999 werd genoteerd. Bovendien gold deze vrijstellingsmaatregel voor alle Franse visserijbedrijven, inclusief die in de overzeese departementen.

(40)

Bovendien was het de Commissie bekend, via bepaalde door het agentschap France-Presse verspreide berichten of berichten in de geschreven pers, dat deze verlichting van sociale lasten eigenlijk bedoeld was als compensatie voor de sedert een aantal maanden vastgestelde verhoging van de brandstofprijzen.

(41)

Gelet op al deze gegevens heeft de Commissie geoordeeld dat Frankrijk niet de nodige gegevens heeft verstrekt om te kunnen vaststellen dat de aangehaalde situatie de compensatie van door de bedrijven als gevolg van de achteruitgang van de markt voor visserijproducten geleden economische schade betrof. Aangezien deze maatregel de kenmerken van steun voor de bedrijfsvoering vertoont, heeft de Commissie op basis van punt 1.2, vierde alinea, derde streepje, van de richtsnoeren van 1997 geoordeeld dat er, gelet op de gegevens waarover zij beschikte, ernstige twijfels bestonden ten aanzien van de verenigbaarheid van deze maatregel met de gemeenschappelijke markt.

III.   OPMERKINGEN VAN FRANKRIJK

A.   Maatregelen ten behoeve van viskwekers in de departementen van de Atlantische kust van de Finistère tot de Gironde

(42)

Frankrijk geeft aan dat de in het kader van de plannen voor schuldsanering toegekende verlichting van financieringskosten tot doel had de kwetsbaarste bedrijven te helpen om een uitzonderlijke situatie als gevolg van de genoemde rampen te boven te komen, en niet om verliezen te dekken. Alleen de kwetsbaarste bedrijven zijn voor deze maatregel in aanmerking gekomen.

(43)

Met betrekking tot een mogelijke overcompensatie van de geleden schade geeft Frankrijk aan dat de voor de verlichting van de sociale lasten en financieringskosten ingestelde procedure juist bedoeld was om dit te vermijden. De in de diverse getroffen departementen ingestelde compensatiediensten hebben de algemene economische situatie van elk bedrijf ingeschat en de op basis van de geleden schade toegekende bedragen gevalideerd.

B.   Aanvullende maatregelen ten behoeve van alle viskwekers en vissers

1.   Ten behoeve van viskwekers

(44)

Frankrijk heeft geconstateerd dat het niet voldoende was alleen de door de storm en de olieramp getroffen viskwekers in aanmerking te laten komen voor de verlichtingsmaatregel. De algemene situatie van de sector is zorgwekkend genoeg gebleken om een algemene interventie te rechtvaardigen. De media-impact van de olieramp op de publieke opinie was nefast voor het imago van visserijproducten, en met name van gekweekte schelpdieren, ongeacht hun oorsprong, bij de consument. Volgens een studie voor rekening van de nationale dienst voor de sector visserij- en aquacultuurproducten („Office national interprofessionnel des produits de la mer et de l’aquaculture — Ofimer”) is de omzetdaling van de schelpdiercultuur over een periode van vier maanden (van 17 december 1999 tot en met 16 april 2000) op 51 miljoen FRR geschat (7,77 miljoen EUR).

(45)

Om aan deze situatie het hoofd te bieden, is besloten tot algemene maatregelen: een algemene verlichting van de sociale bijdragen en een vrijstelling van de domaniale heffingen. De verlichting van sociale lasten bedroeg 3,35 miljoen EUR, de vrijstelling van de domaniale heffingen 3,81 miljoen EUR. Het totaalbedrag bleef dus onder de in de studie voor rekening van de Ofimer op 7,77 miljoen EUR geschatte omzetdaling.

2.   Ten behoeve van vissers

(46)

Frankrijk betwist de door de Commissie aangevoerde argumenten voor de inleiding van de formele onderzoeksprocedure. Het land wijst op de door de olieramp veroorzaakte schok, en doordat de daadwerkelijke of de gevreesde gevolgen ervan waren opgeblazen in de pers, is het imago van de visserijproducten er sterk op achteruitgegaan; er zijn geen sectoren of gebieden gespaard gebleven.

(47)

Frankrijk geeft voorts aan dat de periode van de lastenverlichting (van 15 april tot en met 15 oktober 2000) eigenlijk overeenkomt met de activiteit van de vaartuigen over de eerste zes maanden van het jaar, omdat de betaling van de sociale lasten in feite betrekking heeft op de activiteit van de bedrijven in de loop van de drie voorgaande maanden. Dankzij dit verschil kon de activiteit van de vissers juist in aanmerking worden genomen wanneer zich de grootste moeilijkheden voordeden, namelijk in de loop van de zes maanden na de twee rampen van december 1999. Om deze redenen is Frankrijk van oordeel dat de Commissie in haar analyse niet mocht verwijzen naar de conjunctuurnota Flash Eco van 16 februari 2001 van de Ofimer.

(48)

Frankrijk vindt dat de Commissie evenmin mocht verwijzen naar de conjunctuurnota van januari-april 2000 van de Ofimer omdat deze, vooral wat de gegevens over de maanden maart en april betreft, gebaseerd was op ramingen. De verschillen die de Commissie heeft ontdekt, hadden niet te maken met een verschillend standpunt, maar wel met een normaal statistisch verschil tussen de ruwe, onmiddellijke gegevens en de definitieve validering daarvan. Het is dus zaak zich te beperken tot de gegevens in de nota van 6 april 2001 die door de Commissie aan Frankrijk is toegezonden in het kader van het onderzoek van het onderhavige dossier; dit zijn namelijk de definitieve gegevens voor de betrokken periode.

(49)

Frankrijk wijst er overigens op dat de aangevoerde hoeveelheden volgens de maandelijkse syntheses van de Ofimer de laatste zes maanden stabiel waren gebleven ten opzichte van diezelfde periode in 1999, ook al waren er soms aanzienlijke dalingen over korte periodes, die kennelijk gerelateerd zijn aan de versterkte aandacht in de media. In diezelfde periode zijn de uit de markt genomen hoeveelheden evenwel toegenomen met 28 % ten opzichte van 1999, met name gedurende de eerste zes maanden van het jaar (januari: + 92 %, februari: + 66 %, maart: + 35 %). Voor bepaalde soorten lagen de uit de markt genomen hoeveelheden extreem hoog (langoestines: + 175 %, zeeduivel: + 161 %, spinkrab: × 5), wat getuigt van de psychologische impact van de olieramp op het gedrag van de consument.

(50)

De aangevoerde hoeveelheden zijn weliswaar relatief stabiel gebleven, maar gezien de flinke toename van de uit de markt genomen hoeveelheden zijn de verkochte hoeveelheden in de loop van het eerste halfjaar 2000 gedaald. Het verbruik van verse visserijproducten is gedaald met 7 % (6 % voor vis, 9 % voor schelpdieren en 6,5 % voor schaaldieren, met name garnalen).

(51)

De prijzen zijn op hun beurt gedaald met 6 % ten opzichte van januari 1999 en wat de voor het evenwicht van de bedrijven bepalende soorten betreft, heeft deze daling zich doorgezet. Voor 34 van de 49 belangrijke, door de Ofimer gevolgde soorten werd in januari 2000 een daling genoteerd, in februari 2000 waren dit er 26 en in maart 2000 21. Ook voor alle belangrijkste soorten samen werd voor de hele periode een gestage daling genoteerd.

(52)

Frankrijk wijst er voorts op dat het voor de consument onmogelijk was de oorsprong van de visserijproducten te bepalen en dat de terughoudendheid voor deze producten dus losstond van het productiegebied. Het wantrouwen ten aanzien van de gevolgen van de olieramp gold evenzeer voor producten van het moederland als voor die uit de overzeese departementen. Volgens Frankrijk geven de douanegegevens voor deze departementen de daling van de vraag door de olieramp weer en was er geen enkele reden om de vissers van deze departementen uit te sluiten van de door de regering ingestelde steunregeling.

(53)

Tot slot merkt Frankrijk op dat de Commissie weinig geloof hechtte aan de krantenartikels die haar ter illustratie waren toegezonden, doch integendeel veel waarde hechtte aan de commentaren van journalisten in de wandelgangen. Het land voegt bij deze opmerkingen nog een aantal artikels en documenten die getuigen van de mediatisering rond deze gebeurtenis en van het klimaat van wantrouwen dat ten grondslag ligt aan de terughoudendheid van de consument ten aanzien van visserijproducten. Bovendien weerlegt Frankrijk de hypothese van de Commissie in haar brief betreffende de inleiding van de formele onderzoeksprocedure, namelijk dat de verlichting van sociale lasten eigenlijk bedoeld was als compensatie voor de sedert een aantal maanden vastgestelde verhoging van de brandstofprijzen.

IV.   BEOORDELING

A.   Is er sprake van staatssteun?

(54)

Overeenkomstig artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(55)

De diverse onder de huidige beschikking vallende maatregelen (verlichting van sociale lasten en financieringskosten, vrijstelling van domaniale heffingen) zijn maatregelen die een voordeel verschaffen aan bedrijven die een specifieke activiteit beoefenen, namelijk aquacultuur- of visserijbedrijven. Zij worden namelijk vrijgesteld van bepaalde lasten die zij normaliter hadden moeten dragen.

(56)

Deze maatregelen leiden tot een verlies aan middelen voor de staat, hetzij direct (verlichting van sociale lasten en financieringskosten en vrijstelling van domaniale heffingen), hetzij indirect (doordat de staat de verliezen moet compenseren van de instantie die de sociale lasten int). Er is dus sprake van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag.

(57)

Aangezien de producten van de begunstigde bedrijven op de communautaire markt worden verkocht, versterken de door Frankrijk vastgestelde maatregelen bovendien de positie van deze bedrijven, zowel op de Franse markt ten opzichte van bedrijven van andere lidstaten die hun producten op deze markt willen binnenbrengen (aquacultuur- en visserijproducten of andere concurrerende levensmiddelen) als op markten van andere lidstaten ten opzichte van op deze markten opererende bedrijven (met betrekking tot diezelfde producten). Bijgevolg kan worden gesteld dat de betrokken maatregelen de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden.

(58)

Dergelijke maatregelen zijn in principe verboden op grond van vorengenoemd artikel 87, lid 1, van het Verdrag. Ze kunnen slechts als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd indien ze in aanmerking kunnen komen voor één van de afwijkingen waarin het Verdrag voorziet. Aangezien het steunmaatregelen ten behoeve van aquacultuur- en visserijbedrijven betreft, moeten ze worden getoetst aan de richtsnoeren van 1997, zoals reeds is gebeurd tijdens het vooronderzoek.

B.   Maatregelen ten behoeve van viskwekers in de departementen van de Atlantische kust van de Finistère tot de Gironde

(59)

Ten aanzien van bepaalde maatregelen die ten behoeve van viskwekers na de gebeurtenissen van december 1999 waren vastgesteld, heeft de Commissie de formele onderzoeksprocedure ingeleid omdat zij er zich niet had van kunnen verzekeren dat er over het geheel genomen, door cumulatie van de diverse steunmaatregelen (waaronder de steunmaatregelen waarover de Commissie zich reeds positief heeft uitgesproken), geen compensatie boven de geleden schade was geweest.

(60)

De Commissie herinnert eraan dat de formele onderzoeksprocedure betrekking had op de volgende steunmaatregelen:

vrijstelling van de sociale lasten gedurende het eerste kwartaal 2000 (over één, twee of drie maanden naar gelang van de geleden schade),

verlichting van de financieringskosten voor viskwekers die direct getroffen waren door de storm of de olieramp,

vrijstelling van de domaniale heffingen voor 2000 voor concessies in de zes door deze gebeurtenissen getroffen departementen (departementen van de Atlantische kust van de Finistère tot de Gironde).

(61)

Met betrekking tot de vrijstelling van de sociale lasten en de verlichting van de financieringskosten had de door Frankrijk ingestelde procedure waarbij in elk betrokken departement een compensatiedienst is opgericht waarin de verschillende belanghebbende diensten van de staat vertegenwoordigd zijn, volgens de aanvullende gegevens juist tot doel overcompensatie te voorkomen. Frankrijk herinnert eraan dat de dossiers geval per geval zijn onderzocht door de departementale compensatiediensten, zodat de toegekende steun kon worden gemoduleerd naar gelang van de situatie van de bedrijven, en overcompensatie kon worden voorkomen.

(62)

Gelet op deze gegevens constateert de Commissie dat Frankrijk een adequate procedure heeft ingesteld om overcompensatie van de geleden schade te voorkomen. Zij is derhalve van oordeel dat deze steunmaatregelen inderdaad alleen bedoeld waren als compensatie voor de schade als gevolg van de twee buitengewone gebeurtenissen (de storm van december 1999 en de schipbreuk van de Erika).

(63)

De vrijstelling van de sociale lasten en de verlichting van de financieringskosten moeten dus op grond van artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden verklaard.

(64)

De vrijstelling van domaniale heffingen wordt onderzocht in deel C.1 hieronder, aangezien deze maatregel, in tegenstelling tot de gegevens waarover de Commissie beschikte vóór de inleiding van de formele onderzoeksprocedure, ten goede is gekomen aan alle viskwekers van Frankrijk. Frankrijk had de Commissie bij brief van 21 juni 2000 meegedeeld dat viskwekers voor de concessies voor de mariene aquacultuur en voor de onttrekking van water in de betrokken provincies waren vrijgesteld van de domaniale heffing voor 2000. Aangezien Frankrijk in zijn latere brieven aan de Commissie, met daarin een gedetailleerde beschrijving van de uitgevoerde maatregelen, geen melding meer heeft gemaakt van deze vrijstelling, heeft de Commissie Frankrijk bij brief van 21 juni 2001 gevraagd of deze vrijstelling daadwerkelijk was toegepast, en verzocht desgevallend gegevens hierover te verstrekken. In zijn antwoord van 13 augustus 2001 geeft Frankrijk aan dat de viskwekers van de departementen Finistère, Morbihan, Loire-Atlantique, Vendée, Charente-Maritime en Gironde daadwerkelijk zijn vrijgesteld van de domaniale heffing voor 2000, zonder te vermelden dat deze vrijstelling niet alleen voor deze zes departementen gold. Pas in het antwoord op de inleiding van de formele onderzoeksprocedure heeft Frankrijk verklaard dat deze maatregel een algemene maatregel is, die dus voor alle viskwekers van Frankrijk geldt, zoals de maatregel ter verlichting van de sociale lasten.

C.   Algemene aanvullende maatregelen ten behoeve van alle viskwekers en alle vissers

1.   Viskwekers

(65)

De vrijstelling van de domaniale heffingen voor 2000 en de verlichting van de sociale lasten voor de periode van 15 april tot en met 15 juli 2000 zijn ten goede gekomen aan alle viskwekers van continentaal Frankrijk en de overzeese departementen.

(66)

Volgens Frankrijk zijn deze maatregelen ingesteld ter compensatie van het omzetverlies in de hele sector over het hele grondgebied door het slechte imago van gekweekte schelpdieren bij de consument na de schipbreuk van de Erika. Volgens een studie voor rekening van de Ofimer zou de omzet als gevolg van deze gebeurtenis met 7,7 miljoen EUR zijn gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar.

(67)

Met de vrijstelling van de domaniale heffingen (voor een bedrag van 3,81 miljoen EUR) en de verlichting van de sociale lasten (voor een bedrag van 3,35 miljoen EUR) zou dit inkomstenverlies dus ten dele kunnen worden gecompenseerd. In totaal bedraagt de steun voor heel Frankrijk derhalve 7,16 miljoen EUR, dat is dus minder dan het geschatte schadebedrag (7,7 miljoen EUR).

(68)

Gelet op de verstrekte gegevens betwist de Commissie niet dat er een tijdelijke achteruitgang van de markt voor gekweekte schelpdieren is geweest. Zoals zij reeds had opgemerkt in haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure, moet deze achteruitgang van de markt echter worden gerelativeerd: de terughoudendheid van de klant kwam er niet van de ene dag op de andere.

(69)

De Commissie merkt op dat de jaarlijkse waarde van de producten van de aquacultuur (schelpdiercultuur en viskwekerij) in 1999 voor heel Frankrijk 502 miljoen EUR bedroeg (verslag 2000 van de Ofimer). In de tabel waarin deze waarde vermeld staat, is het aandeel van de viskwekerij niet apart aangegeven. Volgens een andere bron (webpagina „aquacultuur” van de site van het ministerie van Landbouw (3)) bedraagt dit aandeel (zeeviskwekerij en zoetwaterviskwekerij) 221 miljoen EUR. De productiewaarde van de schelpdiercultuur kan dus op 281 miljoen EUR worden geschat.

(70)

Het omzetverlies door het slechte imago van schelpdieren kan derhalve, uitgedrukt in percenten, op 7,7/281 worden geschat, dat is 2,7 % van de productiewaarde van het voorgaande jaar. De compenserende betalingen (7,16 miljoen EUR) zijn dus goed voor 7,16/281, dit wil zeggen 2,5 % van het omzetcijfer.

(71)

De Commissie is van oordeel dat weinig omvangrijke schade thuishoort in de categorie kosten die bedrijven moeten dragen in het kader van hun normale bedrijfsvoering. Elke economische activiteit is namelijk blootgesteld aan een aantal grote of minder grote risico’s (schommelingen in de prijzen van de productiefactoren, schommeling in de verkoopprijs van de productie, eventuele verhoging van bepaalde lasten,…) als gevolg van de meest uiteenlopende onverwachte gebeurtenissen. De Commissie vindt dat voor deze risico's, wanneer deze weinig omvangrijke schade veroorzaken, geen vergoeding kan worden verkregen omdat dit zou betekenen dat bedrijven een dergelijke vergoeding zouden kunnen eisen voor de gevolgen van eender welke onverwachte gebeurtenis. In de sector landbouw bijvoorbeeld stelt de Commissie dat voor minimaal 30 % verlies moet zijn geleden (20 % in probleemgebieden) om de steun op grond van artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te kunnen verklaren.

(72)

De maatregelen voor de verlichting van de sociale lasten en de vrijstelling van de domaniale heffingen, in het kader waarvan een vergoeding wordt toegekend voor een omzetverlies van slechts 2,7 %, kunnen op grond van artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag bijgevolg in principe niet als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd. Bovendien komen deze steunmaatregelen voor geen van de afwijkingen van de richtsnoeren van 1997 in aanmerking. Zij moeten in principe dus als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd.

(73)

Met betrekking tot de maatregelen ten behoeve van viskwekers in de departementen van de Atlantische kust van de Finistère tot de Gironde, merkt de Commissie evenwel op dat deze bedoeld zijn als compensatie voor schade die rechtstreeks verband houdt met één van de twee gebeurtenissen van december 1999, namelijk de schipbreuk van de Erika. Deze steunmaatregelen kunnen dus samen met de andere steunmaatregelen in verband met deze gebeurtenissen worden beoordeeld. Het betreft de steunmaatregelen waarvoor de Commissie in haar brief van 11 december 2001 heeft verklaard dat ze verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt (toepassing van de vergoedingsregeling inzake natuurrampen in de landbouw, steun voor het herstel of de vervanging van de uitrusting en het herstel van de bestanden, voorschotten op de door het IOPC-fonds te betalen vergoedingen) of de steunmaatregelen waarover de Commissie zich positief uitspreekt in de huidige beschikking (verlichting van de sociale lasten voor het eerste kwartaal 2000 en verlichting van de financieringskosten – zie deel B).

(74)

Aangezien deze steunmaatregelen op grond van artikel 87, lid 2, onder b), als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt zijn of worden beschouwd, moet een extra vergoeding van 2,5 % van het omzetcijfer worden doorberekend in de totale door de viskwekers ontvangen steun (dit percentage van 2,5 %, namelijk 7,16 miljoen EUR/281 miljoen EUR, is berekend op nationaal vlak; per bedrijf kan hetzelfde percentage worden gehanteerd). Aangezien deze relatieve waarde bovendien laag ligt en de andere steunmaatregelen de geleden schade niet volledig vergoedden, is er geen gevaar voor overcompensatie.

(75)

De inschatting van de verliezen en de toekenning van compensatiesteun had per bedrijf moeten gebeuren, om te kunnen nagaan of de totale, door elk van deze bedrijven geleden schade, na toevoeging van het op 2,7 % geschatte omzetverlies door het slechte imago van schelpdieren een aanzienlijk bedrag betrof. De door Frankrijk gehanteerde methode daarentegen wordt toegepast voor alle producenten in het betrokken gebied (departementen van de Atlantische kust, van de Finistère tot de Gironde). Toch vindt de Commissie in het onderhavige geval dat deze methode als acceptabel kan worden beschouwd en dat zij wellicht is gebruikt ter vergemakkelijking van het administratieve beheer, gelet op de omvang van het gebied waarvoor deze gebeurtenissen gevolgen hebben gehad en op het aanzienlijke aantal getroffen bedrijven.

(76)

Hieruit volgt dat deze maatregelen inzake de vrijstelling van de domaniale heffingen en de verlichting van de sociale lasten niet als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 2, onder b), kunnen worden beschouwd wanneer ze ten goede zijn gekomen aan aquacultuurbedrijven die buiten de door de betrokken gebeurtenissen getroffen departementen lagen. Wanneer ze ten goede zijn gekomen aan bedrijven uit de departementen van de Atlantische kust van de Finistère tot de Gironde, kunnen ze wel als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd.

2.   Vissers

(77)

De algemene verlichting van de sociale lasten ten behoeve van vissers in het hele land was volgens Frankrijk bedoeld als compensatie voor de malaise op de markt voor visserijproducten. Deze verlichting geldt voor de periode van 15 april tot en met 15 oktober 2000.

(78)

De Commissie was niet overtuigd door de door Frankrijk verstrekte gegevens, met name gelet op andere, van de Ofimer afkomstige informatie (op de internetsite van deze overheidsinstantie beschikbare gegevens (4)), en heeft derhalve besloten om de formele onderzoeksprocedure in te leiden.

(79)

In een nota van 5 maart 2002 geeft Frankrijk in antwoord op de inleiding van de formele onderzoeksprocedure aan dat de in haar nota van 5 april 2001 verstrekte gegevens definitieve gegevens zijn die betrekking hebben op de bewuste periode; de Commissie had zich niet mogen baseren op de gegevens van de internetsite van de Ofimer, aldus Frankrijk.

(80)

De Commissie verwerpt dit argument. De Ofimer is namelijk een overheidsinstantie onder de voogdij van het ministerie van Landbouw en Visserij die onder andere tot taak heeft, zoals aangegeven in de presentatie op de internetsite, de ontwikkelingen op de markt voor visserij- en aquacultuurproducten te volgen. Hiertoe heeft het zich voorzien van een economische waarnemingspost. Het netwerk voor visafslagen verzamelt de verkoopgegevens van alle Franse visafslagen, om ze te synthetiseren voor de marktdeelnemers van de sector. Deze synthetische gegevens waren voor de Commissie zeer belangrijk omdat ze haar in staat stelden de door Frankrijk verstrekte partiële gegevens in hun algemene context te plaatsen teneinde de onderhavige steunregeling te kunnen onderzoeken.

(81)

De Commissie kan niet aannemen dat de gegevens van de Ofimer significant verschillen van de definitieve statistische gegevens die iets later zijn opgesteld. De door de economische waarnemingspost van de Ofimer gehanteerde methode voor de verzameling van deze gegevens staat beschreven in de jaarverslagen (5) van deze instantie. Zo richt de Ofimer met de hulp van het netwerk voor visafslagen een dagelijkse en een wekelijkse nota aan de plaatselijke marktdeelnemers (visafslagen, producentenorganisaties, zeevisgroothandelaren) waarin gegevens betreffende hoeveelheden en prijzen voor de belangrijkste visafslagen en de meest representatieve soorten van het Franse aanbod worden bekendgemaakt. Bovendien worden aan het begin van elke maand in een nader uitgewerkte nota de gecumuleerde verkoopgegevens sinds het begin van het jaar voor de meest representatieve visafslagen en de belangrijkste soorten gepresenteerd, en aan het begin van elk kwartaal wordt een overzicht van de verkoopgegevens opgesteld en op de internetsite van de instantie beschikbaar gesteld. De methode voor de verzameling van deze gegevens wijst erop dat de informatie van de Ofimer betrouwbaar is. Er is geen enkel concreet element waaruit kan worden opgemaakt dat deze gegevens onjuist zijn. Bovendien heeft de Commissie in de andere documenten die zij op deze site heeft kunnen raadplegen, geen rectificerende of contradictorische gegevens gevonden; was dit wel het geval geweest, dan had zij daar uiteraard rekening mee gehouden. Doordat de gegevens via de internetsite van de Ofimer beschikbaar worden gesteld, krijgen ze bovendien een officieel karakter. Er is dus geen enkele reden om de geloofwaardigheid ervan in twijfel te trekken.

(82)

De weinige gegevens die Frankrijk officieel hetzij vóór de inleiding van de procedure, hetzij in de nota van 5 maart 2002 in antwoord op de inleiding van de procedure heeft meegedeeld, zijn te partieel en onvolledig gebleven om de toestand van de markt voor visserijproducten in de betrokken periode te kunnen beoordelen. De Commissie moest dus op zoek gaan naar andere gegevens om de regeling te kunnen beoordelen. De Commissie betreurt dat Frankrijk haar deze gegevens (of vergelijkbare officiële gegevens) niet direct kon meedelen.

(83)

Derhalve moeten de diverse momenteel bekende gegevens worden geanalyseerd om de precieze situatie van de markt voor visserijproducten in het eerste halfjaar 2000 in te schatten.

(84)

De nota van Frankrijk van 6 april 2001 bevatte geen cijfergegevens over de aanvoer. Er wordt alleen in vermeld dat de daadwerkelijk verkochte hoeveelheden en de waarde daarvan in werkelijkheid minder bedragen dan de cijfers waarop de Commissie zich baseert, en lager uitvallen dan in 1999. Op dat ogenblik was de Commissie reeds in het bezit van de gegevens in de conjunctuurnota van januari-april 2000, die door de raad van bestuur van de Ofimer is besproken tijdens de zitting van 24 mei 2000, en had zij dit vermeld in het verzoek om aanvullende gegevens dat zij op 15 januari 2001 aan Frankrijk had gericht (zij had er een fragment uit geciteerd, namelijk dat de in de eerste 4 maanden van 2000 aangevoerde hoeveelheden stabiel waren gebleven ten opzichte van dezelfde periode in 1999, en dat de waarde van de verkoop in de visafslagen met 3 % was gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar).

(85)

In de nota van Frankrijk van 5 maart 2002 daarentegen staat dat de in de eerste zes maanden van 2000 aangevoerde hoeveelheden voor de belangrijkste visafslagen van Frankrijk in het algemeen stabiel zijn gebleven ten opzichte van diezelfde periode in 1999, ook al zijn soms aanzienlijke dalingen over korte periodes genoteerd die kennelijk gerelateerd waren aan de versterkte aandacht in de media. Dit komt overeen met de informatie in vorengenoemde conjunctuurnota en in de Flash Eco van de Ofimer van 16 februari 2001, een document waarnaar de Commissie verwijst in haar besluit tot inleiding van de procedure (document met vergelijkende gegevens over de productie in 2000 en 1999, waarin ook wordt aangegeven dat de resultaten van 2000 wijzen op een stabiliteit van de verkochte hoeveelheden ten opzichte van 1999).

(86)

De Commissie constateert dus dat de aanvoer stabiel is gebleven in 2000, met name in het eerste halfjaar. Er zijn geen gegevens waaruit kan worden opgemaakt dat de aanvoer gedaald is op het moment waarop de mediatisering het sterkst was. De terugval van de aanvoer heeft overigens wellicht te maken met andere oorzaken zoals met name het slechte weer. Het komt wel vaker voor dat een groot deel van de vissersvaartuigen gedurende een min of meer lange periode (1 tot 2 weken, soms zelfs meer) niet kan uitvaren in geval van aanhoudend slecht weer. De mediatisering is niet rechtstreeks van invloed op de aanvoer; zij zal de vissers niet beletten uit te varen. Het effect ervan doet zich veeleer gevoelen in het volgende stadium van de productieketen, namelijk de prijzen en de uit de markt genomen hoeveelheden.

(87)

Volgens de nota van Frankrijk van 6 april 2001 liggen de uit de markt genomen hoeveelheden veel hoger in de eerste maanden van 2000 dan in diezelfde maanden in 1999; tussen januari-april 1999 en januari-april 2000 is een stijging met 25 % genoteerd, tussen januari-maart 1999 en januari-maart 2000 was dit 35 %, tussen januari 1999 en januari 2000 92 % en tussen februari 1999 en februari 2000 57 %. In de nota van 5 maart 2002 zijn deze cijfers overgenomen en is aangegeven dat de stijging van de uit de markt genomen hoeveelheden voor de periode januari-mei 32 % bedroeg en voor de periode januari-juni 28 %. In deze nota wordt bovendien gepreciseerd dat de ontwikkeling van de uit de markt genomen hoeveelheden voor bepaalde soorten zeer uitgesproken was: langoestines + 175 %, zeeduivel + 161 %, spinkrab: × 5). Het betreft soorten waarvan de gevoeligheid voor olieresten (6) de grootste aandacht in de media kreeg.

(88)

Het betreft hier partiële gegevens die geen concreet beeld geven van de uit de markt genomen hoeveelheden. De daadwerkelijk uit de markt genomen hoeveelheden zijn namelijk niet aangegeven; een verdubbeling of verdrievoudiging kan totaal onbeduidend zijn wanneer de referentiehoeveelheid, dat wil zeggen de hoeveelheid die het eerste jaar uit de markt is genomen, zeer gering was. Bovendien is niet gepreciseerd wat de verhouding, uitgedrukt in percenten, is tussen de uit de markt genomen hoeveelheden en de aangevoerde hoeveelheden. Voorts is evenmin aangegeven of de toename van de uit de markt genomen hoeveelheden in de maand januari betrekking had op soorten waarvan de gevoeligheid voor olie de grootste aandacht in de media kreeg. De Commissie zal het geval van de drie door Frankrijk aangehaalde voorbeelden (langoestine, zeeduivel en spinkrab) onderzoeken.

(89)

In het geval van langoestines loopt het seizoen van maximale productie volgens een studie van de Ofimer over deze schaaldieren (7) van half april tot augustus. Conjunctureel kunnen aanzienlijke hoeveelheden uit de markt worden genomen. In deze studie is sprake van abnormaal hoge uit de markt genomen hoeveelheden in mei en juni 2001 als gevolg van een aanzienlijke aanvoer van levende langoestines in een voor de afzet van dit product weinig bevorderlijke periode. Bovendien bedroegen deze uit de markt genomen hoeveelheden volgens de gegevens die aan de Commissie zijn verstrekt in het kader van de toepassing van de op dat ogenblik geldende regels inzake de gemeenschappelijke ordening der markten voor visserijproducten (Verordening (EEG) nr. 3759/92 van de Raad van 17 december 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (8) voor het eerste halfjaar 2000 21 kg in januari, 5 kg in februari, 2 kg in maart, 103 kg in april, 1 364 kg in mei en 2 007 kg in juni. Voor deze schaaldieren zijn er dus geen duidelijke en precieze gegevens waaruit kan worden opgemaakt dat de door de olieramp veroorzaakte mediatisering, die in de weken na de gebeurtenis het belangrijkst zou zijn geweest, tot een merkbare toename van de uit de markt genomen hoeveelheden langoestines heeft geleid.

(90)

In het geval van zeeduivel is volgens de aan de Commissie verstrekte gegevens in januari 2000 454 kg uit de markt genomen, tegenover 84 kg in januari 1999, een opmerkelijke toename dus. In februari 2000 bedroegen de uit de markt genomen hoeveelheden echter slechts 59 kg, tegenover 221 kg in februari 1999, en in maart 2000 was dit 39 kg, tegenover 148 kg in maart 1999; de in de loop van de drie daaropvolgende maanden uit de markt genomen hoeveelheden liggen nog hoger in 1999 (278 kg) dan in 2000 (241 kg). Er is dus een zeer onsamenhangende situatie waaruit de Commissie niet kan concluderen dat er een toename van de uit de markt genomen hoeveelheden is geweest als gevolg van de olieramp.

(91)

Voor spinkrabben, de derde door Frankrijk aangehaalde soort, bezit de Commissie geen gegevens wat de uit de markt genomen hoeveelheden betreft (9). Wel kan worden verwezen naar de aan de Commissie meegedeelde hoeveelheden voor Noordzeekrab, die op analoge wijze op de markt wordt gebracht. In de eerste maanden van 2000 zijn de uit de markt genomen hoeveelheden toegenomen ten opzichte van 1999, maar in absolute waarde zijn ze gering gebleven; in januari zijn ze toegenomen van 19 tot 47 kg, in februari van 3 tot 35 kg, in maart van 7 tot 31 kg, in april waren ze gelijk aan nul, in mei zijn ze toegenomen van 31 tot 164 kg en in juni van 501 tot 521 kg. Ten aanzien van Noordzeekrab is er met name in de eerste maanden van 2000 dus geen terughoudendheid van de consument geweest, en niets wijst erop dat dit voor diezelfde periode wel het geval zou zijn geweest voor spinkrab.

(92)

De uit de markt genomen hoeveelheden zijn dus, ondanks een toename met 92 % in januari 2000 ten opzichte van 1999 en met 28 % over de eerste zes maanden van het jaar, in absolute waarde gering gebleven. Bovendien is er geen reden om deze toename te linken aan de media-impact van de olieramp. Voorts kan op basis van de aan de Commissie meegedeelde gegevens worden vastgesteld dat de aanzienlijke, in januari 2000 uit de markt genomen hoeveelheden betrekking hadden op soorten zoals hondshaai (van 11 423 kg tot 16 362 kg), koolvis (120 kg tot 3 727 kg), of schol (51 kg tot 1 789 kg), dus soorten waarvoor, gezien de desbetreffende marktkenmerken, nauwelijks of geen verband bestaat tussen de toename van de uit de markt genomen hoeveelheden en de mediatisering van de olieramp. Anderzijds bedroegen de uit de markt genomen hoeveelheden volgens de conjunctuurnota van januari-april 2000 van de Ofimer nooit meer dan 1,5 % van de voor de belangrijkste soorten aangevoerde hoeveelheden, waarbij voor zeebaars, ansjovis en spinkrab een aantal gerichte maatregelen voor het uit de markt nemen van hoeveelheden is genomen.

(93)

Ter afsluiting van het punt betreffende de uit de markt genomen hoeveelheden stelt de Commissie vast dat er geen elementen zijn op basis waarvan een verband kan worden gelegd tussen de toename van deze hoeveelheden en de mediatisering van de olieramp.

(94)

In de nota van 6 april 2001 geeft Frankrijk aan dat de verkoop van visserijproducten in de detailhandel in het eerste halfjaar met 2 % is gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar, met name wat verse producten betreft (een daling met 7 % voor de hoeveelheden en met 1 % voor de waarde); voor schaaldieren en vis liepen de hoeveelheden met 6 % terug (5 % voor vis in stukken en 7 % voor hele vissen). In de nota van 5 maart 2002 worden deze cijfers hernomen (met een lichte correctie voor schaaldieren, waarvoor een daling met 6,5 % wordt genoteerd), en is aangegeven dat deze gegevens wijzen op een duidelijke terughoudendheid van de consument ten aanzien van zeeproducten. In diezelfde nota staat voorts dat in januari voor 34 van de 49 belangrijke, door de Ofimer bestudeerde soorten een gemiddelde prijsdaling ten opzichte van het voorgaande jaar is geconstateerd, in de periode januari-februari waren dit er 26, in de periode januari-maart 21, in de periode januari-april 19, in de periode januari-mei 21 en in de periode januari-juni 18. Voor een aantal van deze soorten zijn de volgende gemiddelde prijsdalingen vastgesteld: tong ( – 5 %), zeebaars (– 6 %), heek (– 6 %), ansjovis (– 6 %), pijlinktvis (– 11 %), koolvis (– 8 %), sardines (– 6 %), zonnevis (– 11 %), makreel (– 18 %), schol (- 28 %), zwarte haarstaartvis (– 20 %), zeekarper (– 11 %), rode poon (– 4 %), octopus (– 23 %), spinkrab (– 16 %), steurgarnalen (– 20 %). Volgens Frankrijk zijn deze gegevens een kwantificeerbaar bewijs voor de achteruitgang van de eerste verkoop in de periode van januari tot en met juni 2000 en zijn ze tekenend, voorzover dat nog niet duidelijk was, voor de reactie van de Franse consument op de schipbreuk van de Erika.

(95)

Volgens de Commissie tonen deze elementen niet echt op kwantificeerbare wijze aan wat er gebeurd is. Om een objectief beeld te krijgen van de situatie had Frankrijk tegelijkertijd de op de markt gebrachte hoeveelheden voor elke betrokken soort aan de Commissie moeten meedelen, wat niet is gebeurd.

(96)

De Commissie merkt daarentegen op dat de prijzen volgens de conjunctuurnota van januari-april 2000 van de Ofimer zich op zeer uiteenlopende wijze hebben ontwikkeld. Bepaalde prijzen zijn gedaald als gevolg van een overvloedig aanbod: zeebaars (– 11 %), koolvis (– 8 %), heek (– 9 %). Omgekeerd ging de prijs van andere soorten dank zij een beperkt aanbod omhoog: mul (+ 31 %), kabeljauw (+ 27 %), zeeduivel (+ 13 %). In deze conjunctuurnota is ook aangegeven dat het aandeel van de dure soorten (heek, zeeduivel, tong, zeebaars, mul, langoestine) als gevolg van een wijziging in de structuur van het aanbod vergroot is ten koste van de goedkope soorten (makreel, koolvis, wijting, gewone inktvis, ansjovis), wat geresulteerd heeft in een verhoging van de waarde van de verkoop in de visafslag met 3 % ten opzichte van het voorgaande jaar.

(97)

De waarde van de verkoop in de visafslag komt, na aftrek van de kosten voor de verkoop, overeen met de omzet van de vaartuigen. De Commissie stelt dus vast dat de totale omzet van de visserijbedrijven licht gestegen is. Voor een aanzienlijk aantal soorten is er weliswaar een prijsdaling geweest, die echter niet algemeen was, doch veeleer te maken had met de door de Ofimer in haar conjunctuurnota aangehaalde onsamenhangende situatie. De olieramp is misschien wel van invloed geweest op de markt voor visserijproducten, voor bepaalde soorten bij voorbeeld, maar de diverse bovengenoemde elementen doen veronderstellen dat deze invloed zeer beperkt is gebleven. Was er wel een beduidende invloed geweest, dan had de Ofimer dit overigens zeker naar voren gebracht in zijn diverse publieke documenten.

(98)

In het licht van al deze elementen is de Commissie van mening dat de algemene verlichting van sociale lasten ten behoeve van vissers voor de periode van 15 april tot en met 15 oktober op grond van artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden verklaard.

(99)

Als steun voor de bedrijfsvoering die is toegekend aan alle visserijbedrijven zonder enige verbintenis van hun kant te eisen, is deze steunmaatregel krachtens punt 1.2, vierde alinea, derde streepje, van de richtsnoeren van 1997 onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

V.   CONCLUSIES

(100)

De Commissie constateert dat Frankrijk de diverse onder de onderhavige beschikking vallende steunmaatregelen onrechtmatig en in strijd met artikel 88, lid 3, van het Verdrag, ten uitvoer heeft gelegd.

(101)

Op basis van de in de delen IV-B en IV-C.1 van de onderhavige beschikking uiteengezette analyse is de Commissie van oordeel dat de uitgevoerde steunmaatregelen ten behoeve van viskwekers in de departementen van de Atlantische kust, van de Finistère tot de Gironde (verlichting van sociale lasten, verlichting van financieringskosten, vrijstelling van domaniale heffingen) op grond van artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt.

(102)

Op basis van de analyse in deel IV-C.1 van de onderhavige beschikking is de Commissie van oordeel dat de verlichting van de sociale lasten voor de periode van 15 april tot en met 15 juli 2000 en de vrijstelling van de domaniale heffingen voor 2000 ten behoeve van viskwekers in andere departementen niet in aanmerking kunnen komen voor de afwijking waarin artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag voorziet.

(103)

Op basis van de analyse in deel IV-C.2 van de onderhavige beschikking is de Commissie van oordeel dat de verlichting van de sociale lasten voor de periode van 15 april tot en met 15 oktober 2000 ten behoeve van vissers niet in aanmerking kan komen voor de afwijking waarin artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag voorziet.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De maatregelen voor de verlichting van de sociale lasten, de verlichting van de financieringskosten en de vrijstelling van domaniale heffingen die Frankrijk ten uitvoer heeft gelegd ten behoeve van viskwekers in de departementen Finistère, Morbihan, Loire-Atlantique, Vendée, Charente-Maritime en Gironde, zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 2

De door Frankrijk ten uitvoer gelegde steunmaatregelen ten behoeve van de viskwekers in andere departementen dan Finistère, Morbihan, Loire-Atlantique, Vendée, Charente-Maritime en Gironde, in de vorm van een verlichting van de sociale lasten voor de periode van 15 april tot en met 15 juli 2000 en in de vorm van een vrijstelling van de domaniale heffingen voor 2000, zijn onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 3

De door Frankrijk ten behoeve van vissers ten uitvoer gelegde steunmaatregel in de vorm van een verlichting van de sociale lasten voor de periode van 15 april tot en met 15 oktober 2000 is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 4

1.   Frankrijk neemt alle nodige maatregelen om de in de artikelen 2 en 3 bedoelde en reeds onrechtmatig verleende steun van de begunstigden terug te vorderen.

2.   De terugvordering dient onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures te geschieden, voorzover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige beschikking mogelijk maken. De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun voor de begunstigden beschikbaar was tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend en toegepast overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (10).

Artikel 5

Frankrijk deelt de Commissie binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum van bekendmaking van deze beschikking, de maatregelen mee die het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 14 juli 2004.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie


(1)  PB C 39 van 13.2.2002, blz. 6.

(2)  PB C 100 van 27.3.1997, blz. 12.

(3)  www.agriculture.gouv.fr/pech/aqua/

(4)  www.ofimer.fr

(5)  Jaarverslag 2000, blz. 39 en jaarverslag 2001, blz. 42.

(6)  De Franse autoriteiten hebben in dit verband 14 kopieën verstrekt van resultaten van analyses die tot doel hadden het oliegehalte in de geanalyseerde producten (diverse vissen) te bepalen. De Commissie is verbaasd dat de resultaten voor 3 van deze analyses betrekking hebben op monsters die op 22 februari 2000 zijn genomen en door het analyselaboratorium op 23 februari 2000 zijn ontvangen, voor 2 daarvan op monsters die op 7 maart 2000 zijn genomen en door het analyselaboratorium op 10 maart zijn ontvangen, en voor de 9 overige op monsters die in september en oktober zijn genomen en ontvangen. Uit deze analyses, die duiden op de aanwezigheid van olie in de weefsels, kan gezien de tijd die sinds de ramp is verstreken geenszins worden opgemaakt dat dit door de Erika veroorzaakt is. Om een oorzakelijk verband te kunnen leggen tussen de schipbreuk van de Erika en een verontreiniging door olie, moeten meerdere analyses worden verricht die voldoende dicht bij de datum van de ramp liggen. Het ontbreken daarvan wijst er eerder op dat er niet echt een organoleptische verontreiniging van de vis onmiddellijk na de ramp is geweest. De aanwezigheid van olie drie of negen maanden later heeft in bepaalde gevallen, zoals in februari of maart, misschien wel iets te maken met de Erika, doch kan evenzeer wijzen op residuen door het reinigen van de tanks door vaartuigen, wat op volle zee ondanks de geldende regelgeving op dit gebied gebruikelijk is. Voor de in september en oktober verrichte analyses is deze tweede hypothese nog waarschijnlijker.

(7)  „Le marché de la langoustine”, studie van de raad van bestuur van de Ofimer van 6 maart 2002.

(8)  PB L 388 van 31.12.1992, blz. 1. Overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2210/93 van de Commissie van 26 juli 1993 inzake mededelingen in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PB L 197 van 6.8.1993, blz. 8) moesten de lidstaten de Commissie elk halfjaar voor elk van de in bijlage I, onder A, D en E, van Verordening (EEG) nr. 3759/92 genoemde producten de uit de markt genomen of nog niet verkochte hoeveelheden meedelen. Langoestines en zeeduivel komen voor in deze lijst.

(9)  Sprinkrab behoort tot de in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 3759/92 bedoelde soorten, maar is niet vermeld in bijlage I, onder A, D of E, bij deze verordening. Wanneer de producentenorganisatie een ophoudprijs voor deze soorten vaststelt, hoeven de uit de markt genomen hoeveelheden niet aan de Commissie te worden meegedeeld.

(10)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.


Top