Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004D0313

    2004/313/EG: Beschikking van de Commissie van 23 juli 2003 betreffende een steunmaatregel van Duitsland ten behoeve van de onderneming Graphischer Maschinenbau GmbH (Berlijn) (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 2517)

    PB L 100 van 6.4.2004, p. 35–39 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2004/313/oj

    32004D0313

    2004/313/EG: Beschikking van de Commissie van 23 juli 2003 betreffende een steunmaatregel van Duitsland ten behoeve van de onderneming Graphischer Maschinenbau GmbH (Berlijn) (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 2517)

    Publicatieblad Nr. L 100 van 06/04/2004 blz. 0035 - 0039


    Beschikking van de Commissie

    van 23 juli 2003

    betreffende een steunmaatregel van Duitsland ten behoeve van de onderneming Graphischer Maschinenbau GmbH (Berlijn)

    (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 2517)

    (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2004/313/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

    Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

    Na de belanghebbenden overeenkomstig voornoemde bepalingen te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken,

    Overwegende hetgeen volgt:

    I. PROCEDURE

    (1) Bij schrijven van 21 januari 1998 meldde Duitsland bij de Commissie herstructureringssteun aan ten behoeve van Graphischer Maschinenbau GmbH ("GMB"), gevestigd te Berlijn. Bij schrijven van 17 maart, 30 april en 18 juni 1998 werden aan de Commissie aanvullende inlichtingen overgemaakt.

    (2) Bij schrijven van 17 augustus 1998, dat in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(1) werd gepubliceerd, stelde de Commissie Duitsland in kennis van haar besluit om met betrekking tot deze steun de procedure van artikel 93, lid 2, (voortaan artikel 88, lid 2) van het EG-Verdrag in te leiden. Belanghebbenden werd gevraagd hun opmerkingen in te dienen, maar de Commissie ontving hier geen reactie op.

    (3) Bij Beschikking 1999/690/EG(2) verklaarde de Commissie een deel van de steun voor GMB onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Het ging daarbij om het deel van de in totaal 9,31 miljoen DEM bedragende steun dat hoger is dan 4,435 miljoen DEM.

    (4) Bij vonnis van 14 mei 2002 in de zaak T-126/99 (Graphischer Maschinenbau GmbH/Commissie)(3) verklaarde het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen Beschikking 1999/690/EG nietig, voorzover daarin een gedeelte van de steun wordt verworpen.

    (5) Naar aanleiding van dit vonnis verzocht de Commissie Duitsland om aanvullende informatie, die op 24 februari 2003 werd ontvangen.

    II. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

    Begunstigde: Graphischer Maschinenbau GmbH

    (6) De ontvanger van de steun, GMB, is gevestigd te Berlijn en is voor 100 % een dochtermaatschappij van de AG Koenig & Bauer-Albert ("KBA"), gevestigd te Würzburg. GMB produceert onderdelen van persen voor de druk van kranten en verkoopt deze aan KBA, die vooral werkzaam is op het gebied van de bouw van drukpersen.

    Maatregel

    (7) Om de sluiting van de bedrijfsvestiging van GMB in Berlijn, die zich in moeilijkheden bevond, te voorkomen, verleende de deelstaat Berlijn op 11 september 1997 herstructureringssteun in de vorm van een subsidie van 9,31 miljoen DEM (4,77 miljoen EUR) voor de periode van 1998 tot 2000.

    Herstructureringsplan

    Achtergrond

    (8) Op grond van een drastische daling van de vraag in de sector drukpersen besloot KBA in november 1996 de productie-installaties van GMB in Berlijn einde juni 1997 te sluiten. Vanwege het dreigende banenverlies begonnen de deelstaat Berlijn en de betrokken vakbonden in januari/februari 1997 te onderhandelen met GMB en KBA. Deze gesprekken leidden op 24 februari 1997 tot de ondertekening van een werkgelegenheidspact, dat was gebaseerd op een eerder in samenwerking met de Berlijnse autoriteiten uitgewerkt herstructureringsplan.

    (9) In het kader van de herstructurering moest GMB moderniseren, haar productenassortiment beperken, onrendabele producten opgeven en het productieproces efficiënter maken. Financieel gezien werd in het plan uitgegaan van een bijdrage van de particuliere investeerder KBA ten bedrage van 13,62 miljoen DEM (overname exploitatieverliezen en kapitaalverhoging) en steun ten bedrage van 9,31 miljoen DEM (4,76 miljoen EUR); de herstructureringskosten beliepen derhalve in totaal 22,93 miljoen DEM, inclusief de kosten ten bedrage van 4,875 miljoen DEM voor de ontwikkeling van de geplande gemoderniseerde producten.

    (10) Aangezien GMB niet over een eigen ontwikkelingsafdeling beschikte, werd deze taak overgenomen door KBA. Na 24 februari 1997 werd met de ontwikkeling begonnen. Op 11 september 1997 besloot de Berlijnse senaat formeel GMB steun ten bedrage van 9,31 miljoen DEM te verlenen. Duitsland meldde de steun aan bij de Commissie bij schrijven van 21 januari 1998.

    Redenen voor het nietig verklaren van de beschikking

    (11) In haar ten dele afwijzende Beschikking 1999/690/EG trok de Commissie de totale ontwikkelingskosten voor de gemoderniseerde producten (4,875 miljoen DEM) af van de "in aanmerking komende herstructureringskosten". Zij stelde vast dat deze kosten niet waren gemotiveerd door de steunmaatregel en dat de eigenlijke begunstigde van dit deel van de steun KBA, niet GMB, was; zij was derhalve van oordeel dat dit deel van de steun onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.

    (12) Het Gerecht van eerste aanleg verklaarde dit afwijzende gedeelte van de beschikking nietig op twee rechtsgronden: de Commissie heeft het stimuleringscriterium verkeerd beoordeeld en zij heeft zich vergist bij het bepalen van de ontvanger van de steun.

    (13) Volgens het zogenaamde stimuleringscriterium moet de staatssteun de aanleiding zijn voor de herstructurering. Indien de betrokken onderneming de herstructurering zonder de staatssteun zou hebben uitgevoerd, zou het stimuleringscriterium niet vervuld zijn en daardoor zou de steun onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt. Bij het beantwoorden van de vraag of het stimuleringscriterium vervuld was, vond het Gerecht van eerste aanleg het van doorslaggevend belang vast te stellen wanneer de ontvanger ervan kon uitgaan dat hij de steun zou krijgen. Volgens het Gerecht was dit ondubbelzinnig het geval vóór de aanmelding van de steun bij de Commissie en ook vóór het formele besluit van de Duitse autoriteiten over het verlenen van de steun.

    (14) Om vast te stellen wie de werkelijke ontvanger was van het deel van de steun dat was bestemd voor ontwikkeling, moesten de economische belangen van de betrokken ondernemingen worden geanalyseerd. Volgens het Gerecht van eerste aanleg is het niet noodzakelijkerwijs in het belang van de moedervennootschap om ontwikkelingsactiviteiten voor de dochteronderneming uit te voeren, zoals werd aangenomen in de beschikking.

    III. BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

    (15) Gelet op het vonnis en op grond van aanvullende gegevens, die Duitsland heeft verstrekt, evalueert de Commissie de zaak opnieuw. De beslissing is gebaseerd op de feitelijke en juridische omstandigheden op het moment van de aanmelding van de steunmaatregel.

    Aanwezigheid van staatssteun

    (16) De steun wordt met overheidsmiddelen bekostigd en strekt ertoe de onderneming GMB, die zich in moeilijkheden bevindt, op de markt te houden. Bijgevolg kan die steun ongunstige gevolgen hebben voor de positie van concurrenten. De onderneming wordt immers selectief bevoordeeld. Aangezien het product in het internationale handelsverkeer komt, kan de overheidssteun de concurrentie vervalsen of dreigen te vervalsen en kan zij de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.

    (17) De voorgenomen overheidssteun vormt staatssteun in de zin van artikel 87 (voorheen artikel 92), lid 1, van het EG-Verdrag, in zoverre de begunstigde onderneming hierdoor in staat wordt gesteld een herstructurering door te voeren zonder hiervoor alle kosten te moeten dragen, zoals een onderneming in normale marktomstandigheden zou moeten doen.

    Verenigbaarheid van de steun met het EG-Verdrag

    (18) Herstructureringssteun kan overeenkomstig de Communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden(4) ("kaderregeling") verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt. Voorwaarde hiervoor is, dat de onderneming in moeilijkheden een realistisch herstructureringsplan indient.

    Voorwaarden voor de toekenning van herstructureringssteun

    (19) Steun met het oog op herstructurering kan enkel in aanmerking komen voor de uitzondering van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag, indien het gaat om steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad, en in zoverre aan de in de kaderregeling vastgelegde voorwaarden is voldaan.

    (20) Volgens die richtsnoeren dient de herstructurering onderdeel te zijn van een realistisch, coherent en diepgaand plan om binnen een redelijk tijdsbestek de levensvatbaarheid van een onderneming op lange termijn te herstellen, op grond van realistische bedrijfsprognoses. Daartoe is een gepaste bijdrage van een particuliere investeerder nodig. Na de herstructurering moet de onderneming in staat zijn op eigen kracht te werken, zonder verdere staatssteun.

    (21) Beschikking 1999/690/EG werd slechts op twee gronden, namelijk het stimuleringscriterium en de bepaling van de ontvanger, nietig verklaard. De andere in de beschikking vermelde voorwaarden voor het toestaan van steun, met name het herstructureringsplan en het vermijden van buitensporige verstoring van de mededinging, werden bevestigd. Steunmaatregelen van staten bevorderen de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Aangezien het marktaandeel van GMB relatief klein was, wees niets op overcapaciteit en de fabricage van de nieuwe producten kon niet leiden tot een toename van de totale capaciteit. Buitensporige verstoringen van de mededinging konden derhalve worden uitgesloten.

    Steun in verhouding tot de kosten en baten van de herstructurering

    (22) Nadat alle andere voorwaarden zijn vervuld, moet nog worden nagegaan of de steun tot het voor de herstructurering absoluut noodzakelijke minimum beperkt is. Het voor ontwikkeling bestemde bedrag is mogelijk gemaakt door de steun en komt volledig ten goede van GMB.

    Stimuleringseffect (tijdstip van de stimulering)

    (23) In Beschikking 1999/690/EG hechtte de Commissie belang aan het tijdsaspect van de zaak, d.w.z. het feit dat reeds werd begonnen met de ontwikkeling vóór de aanmelding van de steun op 21 januari 1998. De Commissie nam het standpunt in dat bij een onderneming die ontwikkelingsactiviteiten uitvoert zonder daarvoor steun te ontvangen - zoals het geval was bij GMB/KBA -, de later hiervoor verleende herstructureringssteun niet meer als noodzakelijk kan worden beschouwd.

    (24) Overeenkomstig het vonnis van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 september 1980 in zaak 730/79 (Philip Morris/Commissie)(5) kan staatssteun slechts dan onder de uitzonderingsbepalingen van artikel 87, lid 3, van het EG-Verdrag vallen, indien deze noodzakelijk is om een of meerdere ondernemingen te stimuleren het nodige te doen om de in de desbetreffende uitzonderingsbepaling vermelde doelstelling te verwezenlijken. De Commissie moet steun als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt beschouwen, wanneer deze de ontvanger niet heeft gestimuleerd het nodige te doen om de in artikel 87, lid 3, van het EG-Verdrag vermelde doelstellingen te verwezenlijken.

    (25) Een onderneming die op grond van haar economische toestand herstructureringssteun nodig heeft om haar overleven zeker te stellen, kan niet altijd afwachten tot zij absolute zekerheid over de betaling van die steun heeft, om haar herstructureringsprogramma uit te voeren. In vele gevallen kan het veeleer vereist zijn het programma op korte termijn uit te voeren om het in de kaderregeling vermelde criterium van het herstel van de levensvatbaarheid te kunnen vervullen.

    (26) Het is de taak van de Commissie om op grond van de omstandigheden van elk afzonderlijk geval na te gaan of er genoeg redenen waren om te kunnen rekenen op de steunverlening, zodat het stimuleringscriterium kan worden vervuld. Bij deze beoordeling moet de Commissie rekening houden met de precieze vorm en aard van de mededelingen en handelingen van de bevoegde nationale autoriteiten evenals met andere relevante omstandigheden en in het bijzonder met de dringendheid op grond van de economische situatie van de onderneming.

    (27) Wat de periode betreft waarbinnen moet worden verondersteld dat sprake is van stimulering, zijn twee tijdstippen van cruciaal belang. Enerzijds kan ervan worden uitgegaan dat er geen sprake is van stimulering wanneer de onderneming met de herstructurering begonnen is, voordat de nationale autoriteiten iets van hun voornemen tot het verlenen van steun te kennen hebben gegeven.

    (28) Anderzijds is er zeker sprake van stimulering wanneer de Commissie een positieve beschikking heeft gewezen. Een onderneming die mogelijk nieuwe staatssteun zal verkrijgen, kan hier niet zeker van zijn zolang de lidstaat de steun niet bij de Commissie heeft aangemeld en deze laatste niet heeft vastgesteld dat de steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. De aanmelding van steun heeft op zichzelf geen gevolgen voor de verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt.

    (29) Derhalve wordt door de aanmelding van de steun de onzekerheid betreffende de toelating ervan op communautair niveau niet opgeheven. Zolang de Commissie geen beschikking over de toelating heeft gewezen en zelfs zolang de termijn om beroep aan te tekenen niet verstreken is, heeft de ontvanger geen zekerheid over de rechtmatigheid van de geplande steun, maar enkel die rechtmatigheid kan bij hem een gewettigd vertrouwen wekken. Het feit dat de mogelijke begunstigde geen absolute zekerheid heeft met betrekking tot de toelating van steun - en dus ook geen gewettigd vertrouwen kan hebben - op het moment wanneer hij beslist een herstructurering te beginnen, betekent in dergelijke gevallen niet dat de eerder gegeven toezeggingen van nationale of regionale autoriteiten geen stimulerende werking hebben.

    (30) Onder bepaalde omstandigheden kan reeds de politieke beslissing van de regionale autoriteiten gelden als voldoende stimulans. De omstandigheden van de diverse gevallen die onder de kaderregeling vallen, verschillen evenwel en de het is de taak van de Commissie na te gaan of het stimuleringscriterium vervuld is, gelet op alle relevante standpunten, inclusief eventuele niet-bindende toezeggingen van nationale of (zoals in dit geval) regionale autoriteiten.

    (31) Overeenkomstig deze redenering kon GMB er op juridische gronden uiterlijk op 11 september 1997 van uitgaan dat zij de steun zou ontvangen, daar de senaat van Berlijn toen de steun op juridisch bindende wijze toestond.

    (32) GMB had evenwel reeds bij de onderhandelingen in januari en februari 1997 en met zekerheid bij het sluiten van het werkgelegenheidspact op 24 februari 1997 voldoende politieke toezeggingen, zodat dient te worden verondersteld dat het stimuleringscriterium vervuld was. Volgens het Gerecht van eerste aanleg volstonden de beloften die de politieke autoriteiten in februari 1997 deden, als investeringsstimulans voor GMB.

    (33) Aangezien deze politieke toezeggingen juridisch niet bindend waren, nam GMB een risico toen zij hierop vertrouwde. Ook al is het mogelijk dat GMB de toezeggingen van de autoriteiten in twijfel trok, hechtte zij er toch voldoende vertrouwen aan om in februari 1997 met de herstructurering te beginnen.

    (34) Bovendien moest GMB begin 1997 snel handelen om de sluiting van de productie-installaties te voorkomen en dus gebruikmaken van de voor de hand liggende ontwikkelingscapaciteiten van KBA, die ook het gemakkelijkst beschikbaar waren. De Commissie stemde in haar Beschikking 1999/690/EG in met deze beoordeling en merkte op "dat de capaciteit van GMB onvoldoende is om op korte termijn de vereiste concurrerende en innoverende producten te ontwikkelen en dat GMB derhalve een beroep moest doen op de capaciteit van KBA" (blz. 24). Bijgevolg was een aanzienlijk deel van de uitgaven voor ontwikkeling in verband met het herstructureringsplan reeds vóór de aanmelding van de steun in september 1997 verricht.

    (35) Voorts had de Commissie - minstens impliciet - erkend dat de steuntoezeggingen en -verbintenissen van de deelstaat Berlijn van 1997 GMB en KBA hebben gestimuleerd deze verbouwingswerkzaamheden uit te voeren.

    (36) Derhalve kan het stimuleringscriterium worden beschouwd als vervuld in februari 1997, toen duidelijk werd dat de politieke autoriteiten van Berlijn financiële maatregelen zouden nemen om te voorkomen dat de productie-installaties van GMB zouden worden gesloten. Er moet van worden uitgegaan dat de steun aanleiding was voor alle investeringen van na dat tijdstip.

    De ontvanger

    (37) In Beschikking 1999/690/EG nam de Commissie het standpunt in dat het gedeelte van de steun dat de constructie- en ontwikkelingsactiviteiten betrof, KBA ten goede kwam, wat betekende dat deze vennootschap en niet de dochteronderneming GMB de belangrijkste begunstigde was. Na een nieuw onderzoek van de omstandigheden en op grond van de test waarom het Gerecht had verzocht, kan evenwel niet worden vastgesteld dat KBA hierbij rechtstreekse of onrechtstreekse financiële belangen had.

    (38) Om vast te stellen of KBA ontvanger van de steun was, vroeg het Gerecht van eerste aanleg het bewijs dat KBA financiële of economische belangen had, die de onderneming ertoe konden brengen de ontwikkelingsactiviteiten op zich te nemen. Volgens Beschikking 1999/690/EG was deze voorwaarde vervuld, aangezien de door de steun gefinancierde plannings- en ontwikkelingsactiviteiten rechtstreeks ten goede kwamen van KBA, waarvoor de productie van onderdelen voor de ondernemingengroep van strategisch belang was.

    (39) Vanwege de weigering van de Commissie om de steun ten bedrage van 4,875 miljoen DEM toe te staan, diende het KBA-concern in de praktijk extra kosten te dragen; het voerde namelijk de ontwikkelingsactiviteiten, die voor de verwezenlijking van het herstructureringsprogramma vereist waren, uit zonder financiële tegenprestatie, daar GMB zich deze niet kon veroorloven. De door KBA aangerekende ontwikkelingskosten komen overeen met de eigen kosten en hielden geen winst in, die een externe firma noodzakelijkerwijs had moeten toevoegen bij de kosten voor planning en ontwikkeling. Daarom waren de kosten lager dan de gunstigste prijs die GMB op de vrije markt voor dergelijke diensten had kunnen krijgen. Derhalve besteedde GMB het steunbedrag in haar eigen belang. KBA was eenvoudigweg de goedkoopste en beste aanbieder voor de vereiste ontwikkelingsactiviteiten.

    (40) Gezien al deze omstandigheden en het feit dat KBA de overname van de verliezen van GMB had kunnen voorkomen door de vestiging in juni 1997 te sluiten, bewijzen de nauwe betrekkingen tussen KBA en GMB niet dat KBA noodzakelijkerwijs zou profiteren van de betaling van steun aan GMB.

    (41) KBA had ook geen andere financiële of onrechtstreeks financiële redenen die haar ertoe hebben kunnen aangezet de ontwikkeling te financieren. Het feit dat KBA overeenkomstig het herstructureringsprogramma de constructie- en ontwikkelingsactiviteiten tegen betaling door GMB moest uitvoeren, volstaat op zich niet om tot de conclusie te komen dat KBA belang bij deze werkzaamheden had. Deze betaling diende als vergoeding voor een concrete prestatie, waarvoor de constructieafdelingen van het KBA-concern noodzakelijkerwijs uitgaven moesten maken, die zonder die betaling niet gedekt zouden zijn.

    (42) Bovendien werden de capaciteiten van de constructieafdelingen van het KBA-concern reeds ten volle benut voor andere projecten; deze moesten worden uitgesteld om de vermelde werkzaamheden te kunnen uitvoeren binnen de korte termijn, die was geboden vanwege de financiële problemen van GMB. De constructieafdelingen hadden geen overschot aan capaciteit en waren winstgevend. KBA kon dus geen bijzonder voordeel halen uit het herstructureringsplan, aangezien het de ontwikkelingsactiviteiten moest aanrekenen tegen kostprijs, zonder enige winstmarge.

    (43) Het staat niet vast dat de moedermaatschappij er in ieder geval financieel belang bij heeft dat delen van het productieproces binnen het concern worden overgedragen. Of dit zo is, hangt af van de omstandigheden en vooral van het aanbod op de markten voor de betrokken onderdelen alsmede van de vraag of de productie van deze onderdelen door de dochtermaatschappij rendabel is, gelet op kosten die deze met zich brengt.

    (44) De interne productie moet worden afgewogen tegen de mogelijkheden om producten, die gelijkwaardig zijn aan de intern ontwikkelde, op betrouwbare wijze en tegen interessante prijzen te verkrijgen van externe leveranciers. Outsourcing kan efficiënter zijn dan de opbouw van een volledige interne toeleveringsketen.

    (45) Aangezien er externe producenten waren, had KBA er geen financieel belang bij de constructiewerkzaamheden zelf uit te voeren, als zou het hierdoor een betrouwbare leverancier van de voor de productie van zijn machines noodzakelijke onderdelen vinden. Er waren reeds andere betrouwbare leveranciers, zodat KBA niet hoefde te zorgen voor de ontwikkeling van deze producten en de fabricage door GMB.

    (46) De ontwikkelingsactiviteiten die met een deel van de steun moesten worden gefinancierd, waren noodzakelijk voor het overleven van GMB. Zonder deze werkzaamheden kon GMB niet met de gemoderniseerde productie - de grondslag van het herstructureringsplan - beginnen. KBA had er geen financieel of "strategisch" belang bij de ontwikkelingsactiviteiten zelf uit te voeren. Zoals het Gerecht van eerste aanleg vaststelde, had KBA GMB eenvoudigweg kunnen sluiten, zoals oorspronkelijk gepland. Bijgevolg was het geld voor de ontwikkelingsactiviteiten de onontbeerlijke voorwaarde voor de creatie van een nieuw productenpalet door GMB en was GMB de enige begunstigde.

    IV. CONCLUSIE

    (47) Duitsland heeft de geplande staatssteun overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag aangemeld en heeft derhalve de verplichting vervuld iedere steun afzonderlijk aan te melden wanneer deze niet valt onder een goedgekeurde steunregeling. De Commissie merkt ook op dat het de eerste keer is dat GMB, een onderneming in moeilijkheden, een beroep heeft gedaan op herstructureringssteun.

    (48) De steun vervult de in de kaderregeling vermelde voorwaarden, aangezien het herstructureringsplan de levensvatbaarheid op lange termijn van de onderneming herstelt, de handel niet wordt verstoord en een aanzienlijk bedrag wordt bijgedragen door een particuliere investeerder. De steun is derhalve verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

    (49) Om deze redenen is de Commissie van oordeel dat de aangemelde staatssteun in de vorm van een subsidie ten bedrage van 9,31 miljoen DEM (4,77 miljoen EUR), die Duitsland de onderneming GMB verleent, de voorwaarden vervult om als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te worden beschouwd,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De overheidssteun ten bedrage van 9,31 miljoen DEM (4,77 miljoen EUR), die Duitsland de onderneming Graphischer Maschinenbau GmbH heeft verleend voor de herstructurering van zijn productie-installaties te Berlijn, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

    Artikel 2

    Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

    Gedaan te Brussel, 23 juli 2003.

    Voor de Commissie

    Mario Monti

    Lid van de Commissie

    (1) PB C 336 van 4.11.1998, blz. 13.

    (2) PB L 272 van 22.10.1999, blz. 16.

    (3) Jurispr. 2002, blz. II-2427.

    (4) PB C 368 van 23.12.1994, blz. 12.

    (5) Jurispr. 1980, blz. 2671, rechtsoverwegingen 16 en 17.

    Top