Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32002D0865

    2002/865/EG: Beschikking van de Commissie van 30 oktober 2001 betreffende de staatssteun die Duitsland aan Graf von Henneberg Porzellan GmbH, Ilmenau, heeft verleend (Voor de EER relevante tekst.) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 3303)

    PB L 307 van 8.11.2002, p. 1–27 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2002/865/oj

    32002D0865

    2002/865/EG: Beschikking van de Commissie van 30 oktober 2001 betreffende de staatssteun die Duitsland aan Graf von Henneberg Porzellan GmbH, Ilmenau, heeft verleend (Voor de EER relevante tekst.) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 3303)

    Publicatieblad Nr. L 307 van 08/11/2002 blz. 0001 - 0027


    Beschikking van de Commissie

    van 30 oktober 2001

    betreffende de staatssteun die Duitsland aan Graf von Henneberg Porzellan GmbH, Ilmenau, heeft verleend

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 3303)

    (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2002/865/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2,

    Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

    Na de belanghebbenden overeenkomstig de bovengenoemde bepalingen te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken(1) en gebaseerd op hun commentaar,

    Overwegende hetgeen volgt:

    I. PROCEDURE

    (1) Bij de Commissie zijn bij brieven van 16 november 1998 en 24 maart 1999 klachten van concurrenten binnengekomen in verband met misbruik van vermeende staatssteun ten gunste van Graf von Henneberg Porzellan GmbH met zetel in Ilmenau, Thuringen.

    (2) Op het verzoek om informatie van de Commissie van 6 januari 1999 antwoordde Duitsland op 3 en 25 mei 1999. Na ontvangst van nadere inlichtingen van klagers en een ontmoeting van de Commissie met de Duitse autoriteiten op 23 september 1999 verzocht de Commissie op 30 september 1999 om aanmelding van de operatie. Na een aanmaning van de Commissie van 9 november 1999 heeft Duitsland weliswaar nadere inlichtingen verstrekt, maar de aanmelding van de steun geweigerd. Op 10 november 1999 werd de operatie als niet-aangemelde steun NN 135/99 geregistreerd.

    (3) De Commissie stelde Duitsland bij brief d.d. 13 juli 2000 ervan in kennis dat zij ten aanzien van de steun overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag de formele onderzoeksprocedure had ingeleid. Zij maande Duitsland tegelijkertijd aan alle inlichtingen en gegevens te verstrekken die nodig waren om te beoordelen of een aantal steunmaatregelen beantwoordde aan de voorwaarden van de goedgekeurde steunregelingen in het kader waarvan zij zouden zijn verleend.

    (4) Het besluit van de Commissie over de inleiding van de procedure werd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(2) bekendgemaakt. De Commissie verzocht de belanghebbenden hun opmerkingen over de bovengenoemde zaak kenbaar te maken. De Commissie ontving opmerkingen van de Federatie van de Europese Keramiekindustrie (Cerame-Unie) en van de onderneming. Deze opmerkingen werden bij brief d.d. 18 december 2000 aan Duitsland doorgezonden.

    (5) Op 18 september 2000 antwoordde Duitsland op het verzoek om informatieverstrekking en bracht het de Commissie op de hoogte van verdere steunmaatregelen ten gunste van de onderneming, die het eerder niet had aangemeld. Op 13 november 2000 stelde de Commissie vragen, waarop zij op 19 december 2000 een antwoord kreeg. Op 9 januari 2001 vond een ontmoeting met vertegenwoordigers van de Duitse autoriteiten plaats. Op verdere vragen die op 24 januari 2001 werden verstuurd, kwam op 6 maart 2001 een antwoord binnen.

    (6) De Commissie deelde Duitsland bij brief d.d. 25 april 2001 mee dat zij de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag had uitgebreid tot de steunmaatregelen die niet beantwoordden aan de voorwaarden van de steunregelingen in het kader waarvan zij zouden zijn verleend, alsmede tot de steunmaatregelen waarvan de Commissie eerder niet in kennis was gesteld.

    (7) Het besluit van de Commissie tot verlenging van de procedure werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(3). De Commissie nodigde de belanghebbenden uit opmerkingen over de steun te maken. De Commissie heeft zowel van een van de klagers als van de begunstigde opmerkingen ontvangen. Deze opmerkingen werden bij brieven d.d. 28 en 30 augustus 2001 doorgezonden aan Duitsland, dat daardoor in de gelegenheid werd gesteld erop te reageren.

    (8) Op 28 juni 2001 reageerde Duitsland op de verlenging van de formele onderzoeksprocedure door uitvoerige informatie over de betrokken steunmaatregelen te verstrekken.

    II. UITVOERIGE BESCHRIJVING VAN DE STEUN

    A. De onderneming

    (9) Graf von Henneberg Porzellan GmbH produceert porseleinen siervoorwerpen en serviesgoed. De onderneming is gevestigd in een steungebied overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag. De volgende gegevens over de onderneming stemmen overeen met de jaarverslagen die aan de Commissie werden voorgelegd:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (10) De onderneming ontstond op 1 maart 1990 door de omvorming van het staatsbedrijf Henneberg Porzellan Ilmenau tot de particuliere kapitaalvennootschap Graf von Henneberg Porzellan GmbH ("GvH1"), die op 23 augustus 1990 bij het Amtsgericht in Meiningen onder nummer HRB 327 werd geregistreerd.

    (11) Op 23 augustus 1991 privatiseerde de Treuhandanstalt ("THA") GvH1: het bedrijf werd na een open inschrijvingsprocedure voor 7,5 miljoen DEM aan de heer Jamalian verkocht. De verkoop zou slechts effectief worden onder de opschortende voorwaarde dat de koopprijs werd betaald. Op 17 september 1992 zag THA echter van deze voorwaarde af. Op 18 september 1992 werd de heer Jamalian dan de enige beheerder en aandeelhouder van de onderneming.

    (12) Op 7 januari 1993 herzag THA de privatiseringsovereenkomst. Zij zag af van de betaling van de koopprijs en andere verplichtingen die bij de privatisering waren overeengekomen. De heer Jamalian stemde in met een kapitaalinbreng van 7,5 miljoen DEM zijnerzijds. Deze kapitaalsverhoging werd nooit uitgevoerd.

    (13) Op 11 juli 1995 diende GvH1 een aanvraag om Gesamtvollstreckung (faillissement in nieuwe Duitse deelstaten) in. Eind juli gaf de Thüringer Landesentwicklungsgesellschaft ("LEG") het adviesbureau Projekt Management Eschbach ("PME") opdracht voor de onderneming een oplossing, met inbegrip van een overheidsbijdrage, uit te werken. Op 17 augustus 1995 opende het Amtsgericht in Meiningen de faillissementsprocedure. De naam van de onderneming werd van dan af Graf von Henneberg Porzellan in Abwicklung ("GvHiA"). Op 24 augustus 1995 legde PME zijn voorstellen voor aan de plaatselijke autoriteiten en vertegenwoordigers van het overheidsbedrijf Thüringer Industriebeteiligungs GmbH & Co. KG ("TIB") van de deelstaat Thuringen, onder wie de heer Frowein, voorheen in dienst bij TIB. Volgens de door Duitsland verstrekte informatie zette de curator tijdens de faillissementsprocedure de bedrijfsactiviteiten voort en zocht hij naar een investeerder. Er kwamen weliswaar enkele potentiële investeerders opdagen, maar geen van hen deed een concreet voorstel. Op 30 november 1995 werden alle arbeidsovereenkomsten met het personeel opgezegd.

    (14) Op 18 december 1995 werd een nieuwe onderneming onder dezelfde naam opgericht: Graf von Henneberg Porzellan GmbH ("GvH2"). GvHiA nam 51 % van de aandelen over, TIB 49 %. Het oprichtingskapitaal van GvH2 bedroeg 1 miljoen DEM, waarvan 0,51 miljoen DEM door GvHiA en 0,49 miljoen DEM door TIB werden ingebracht. Volgens de Duitse autoriteiten was GvH2 geen onderneming in moeilijkheden meer. Op 1 januari 1996 werd het merendeel van het personeel van GvHiA door GvH2 overgenomen. Op 8 januari 1996 verwierf GvH2 de activa van GvHiA voor 8,5 miljoen DEM(4). Dit bedrag werd volledig door middel van een lening van de Thüringer Aufbaubank ("TAB") gefinancierd. De prijs wordt in een rapport van PME genoemd, maar er wordt nergens uitgelegd hoe hij werd bepaald. Op 18 januari 1996 werd de onderneming onder nummer HRB 3738 bij het Amtsgericht in Meiningen geregistreerd.

    (15) Volgens Duitsland werd sinds de oprichting van GvH2 naar een investeerder gezocht, die pas op 28 augustus 1998 werd gevonden, toen alle aandelen van GvH2 voor 0,2 miljoen DEM aan de heer Frowein werden verkocht. Er is geen informatie beschikbaar over de wijze waarop die prijs werd vastgesteld. Na deze aandelenverkoop noemt Duitsland de onderneming GvH3. Volgens persberichten verwierf de heer Frowein in september 1999 de aandelen van Glashütte Schmiedefeld GmbH, een faillerende concurrent. Deze onderneming met 30 werknemers werd een dochteronderneming van GvH2/3.

    B. De herstructurering

    a) Herstructureringsplannen voor GvH1

    (16) Het eerste door THA uitgewerkte en door de heer Jamalian aangepaste plan bestreek de periode van midden 1990 tot 1993. Het plan kwam hoofdzakelijk hierop neer: concentratie op de nieuwe deelstaten en de Oost-Europese markten; positionering van het merk "Graf von Henneberg" in het lagere tot middelste prijssegment; kostenbesparing (personeel, materiaal en energie); verbetering van de effectiviteit (opleiding, gebruik van computers, nieuw order- en verkoopsysteem, recycling, reorganisatie van de opslag); verbetering van de productiviteit. In het plan waren investeringen ten bedrage van 22,259 miljoen DEM voorzien om verliezen van 44,410 miljoen DEM te dekken en rente ten bedrage van 8,927 miljoen DEM te betalen. De financiering zou door middel van kredieten ten bedrage van circa 60 miljoen DEM en delging van schulden plaatsvinden. Overzicht:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (17) Eind 1992 verloor GvH1 orders uit Rusland en Iran en had het technische problemen met een oven, wat tot een acute crisis en een herziening van het plan voor de periode 1993-1996 leidde. Het nieuwe plan was toegespitst op: herstructurering van GvH1; vermindering van kosten, personeel en oppervlakte; rechtstreekse verkoop en telefoonmarketing in Duitsland; uitwerken van een nieuwe verkoopsstrategie voor Zuid-Europese markten. Er werd op gewezen dat zonder nieuwe liquide middelen het faillissement onafwendbaar was. Het plan was gebaseerd op een kapitaalinbreng van de heer Jamalian ten bedrage van 7,5 miljoen DEM, die evenwel nooit werd geëffectueerd. Overzicht:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    b) Herstructureringsplannen voor GvH2/3

    (18) Als eerste herstructureringsplan voor GvH2 werden drie rapporten van PME voorgelegd. In het eerste rapport werden verschillende scenario's voorgesteld, met inbegrip van een globale oplossing voor de problemen van verschillende porseleinproducenten in Thuringen tezamen, die evenwel werd afgewezen. In een deel van het tweede rapport wordt een model voor het voortzetten van de onderneming onderzocht. Het derde rapport - een kostenanalyse met een prognose van winst en verlies voor de periode 1996/1997 op basis van de deelneming van TIB - was daar een concrete uitwerking van. Dit plan kwam in hoofdzaak hierop neer: verkoop van de activa voor 8,5 miljoen DEM; 317-329 werknemers (van wie acht op te leiden); in 1997 uitverkoop van voorraden goedkoop porselein; 4 % prijsverhoging; reorganisatiemaatregelen (concentratie van de productie met ruiming van meerdere bedrijfsonderdelen en verkleining van de oppervlakte, energiebesparing, investeringen ten bedrage van 4,685 miljoen DEM en reparaties). Afhankelijk van verschillende omzetcijfers werden voor 1996/1997 drie mogelijke resultaten voorspeld. Overzicht:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (19) Bij de overname door de heer Frowein werd het plan herwerkt. Voor het mislukken van de eerdere herstructureringen werden meerdere redenen opgegeven: managementproblemen, te optimistische prognoses en niet-uitvoering van het herstructureringsplan. Voor de stabilisatie op korte termijn van de onderneming werden verschillende maatregelen uitgewerkt: inkrimping van het personeel vooral in leidinggevende functies, alsook de oprichting van een profit center. Voor de consolidering van de onderneming op korte termijn werden de volgende maatregelen gepland: uitbreiding van het productiegamma, directe verkoop, samenwerking met porseleinfabrikanten, alsook investeringen ten bedrage van 3 miljoen DEM.

    (20) Op basis van het herwerkte plan werd tot juni 1998 rekening gehouden met een gecumuleerd verlies van 0,8 miljoen DEM. Twee maanden later waren de verliezen echter reeds opgelopen tot 3,169 miljoen DEM en was er nog altijd geen sprake van samenwerking met andere producenten. Het plan werd opnieuw gewijzigd en ging nu uit van een gematigde groei gebaseerd op een uitbreiding van de hotelporseleinproductie, een stijging van de productie in Duitsland, een stabilisatie van de uitvoer en investeringen ten bedrage van 1,750 miljoen DEM. Overzicht:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    C. De financieringsmaatregelen

    (21) In de volgende tabellen wordt een overzicht gegeven van alle financieringsmaatregelen ten gunste van GvH1, GvHiA en GvH2/3. Er zij op gewezen dat de bedragen en data overeenstemmen met de recentste informatie die door Duitsland werd verstrekt.

    a) Financieringsmaatregelen ten gunste van GvH1((Garanties voor kredieten waarvan het volledige bedrag in het totale bedrag is vervat, zijn niet meegerekend om dubbeltelling te voorkomen. De garantie bij maatregel 10 is wel meegerekend, omdat blijkbaar geen van de desbetreffende kredieten in de tabel is opgenomen.))

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Maatregelen van THA

    (22) Maatregelenbsp;1-3: THA heeft drie verschillende verschuldigde bedragen overgenomen: oude schulden van vóór 1 juli 1990 en kredieten van de Deutsche Bank in Ilmenau.

    (23) Maatregel nbsp;9: de betaling van de koopprijs werd herhaaldelijk verschoven en ten slotte in het kader van de herziening van de privatiseringsovereenkomst kwijtgescholden.

    (24) Maatregel 10: een garantie van 8,629 miljoen DEM, inclusief rente en administratiekosten.

    (25) Maatregel 11: volgens Duitsland werden deze subsidies verleend ter compensatie van verliezen ten bedrage van 17,5 miljoen DEM ingevolge verloren orders uit Rusland en van 26,337 miljoen DEM wegens een defecte oven. THA stemde oorspronkelijk in met een betaling van 25 miljoen DEM. Volgens Duitsland werd daarvan slechts 13,87 DEM uitbetaald. Het uitstaande bedrag werd afgetrokken van de in overweging 24 genoemde garantie.

    Maatregelen van de deelstaat Thuringen

    (26) Maatregel 4: investeringspremies ten bedrage van 6,812 miljoen DEM.

    (27) Maatregel 13: een subsidie ten bedrage van DEM.

    (28) Maatregelen 15, 16 en 19: 90 %-honoreringsgaranties voor kredieten in het kader van de maatregelen 12, 17 en 21.

    (29) Maatregel 25: investeringspremies ten bedrage van 1,7 miljoen DEM.

    Maatregelen van publieke financiële instellingen

    (30) Maatregelen 5, 20 en 21: kredieten van de Hessische Landesbank ("HeLaBa").

    (31) Maatregel 6: 80 %-garantie van de Berliner Industriebank, nu de Deutsche Ausgleichsbank ("DtA"), ten bedrage van 7,68 miljoen DEM.

    (32) Maatregelen 7, 8, 12, 17 en 18: kredieten van de Bayerische Landesbank. Maatregel 12 was een voorfinanciering van de door THA verwachte subsidies in het kader van maatregel 11.

    (33) Maatregelen 22 en 23: kredieten van de Sparkassen in Ilmenau en Erfurt.

    (34) Maatregel 24: een voorafbetaling van DEM voor onroerend goed ter waarde van 4, DEM, die door het ministerie van Financiën van Thuringen zou worden overgenomen. De prijs werd door een makelaarskantoor van de staat vastgesteld.

    Andere maatregelen

    (35) Maatregel 14: en niet-terugvorderbare subsidie voor kortetermijnliquiditeiten. Duitsland deelde mee dat deze subsidie nooit werd verleend; het bedrag werd derhalve niet opgenomen in de bovenstaande tabel.

    (36) Maatregel 26: subsidies voor onderzoek en ontwikkeling (O & O) van het bondsministerie van Economische Zaken.

    (37) Maatregel 27: subsidies in het kader van het Arbeitsförderungsgesetz ("AFG" - wet ter bevordering van de werkgelegenheid), een programma ter bevordering van de werkgelegenheid.

    Garanties

    (38) De kredieten voor de maatregelen 5, 7, 8, 18, 20 en 22 waren gewaarborgd door een garantiepoolovereenkomst die door de kredietverlenende banken was gesloten. De volgende zekerheden waren gesteld: hypotheken op drie onroerende goederen van GvH1 ter waarde van respectievelijk DEM, 16 miljoen DEM en 17,2 miljoen DEM, de 80 %-honoreringsgarantie van maatregel 6, alsook de overdracht van machines en installaties van GvH1 (ter waarde van 2,280 miljoen DEM volgens expertise) tot zekerheid aan de banken. Daarnaast stelde de heer Jamalian zich nog bij ieder van de banken garant voor niet nader genoemde bedragen.

    (39) Voor de kredieten van 12(5), 17 en 21 waren er overheidsgaranties, die 90 % van het debiteurenrisico dekten.

    b) Gemelde vorderingen als deel van de failliete boedel en financieringsmaatregelen ten gunste van GvHiA

    (40) De Bayerische Landesbank gaf vorderingen ten bedrage van circa 47 miljoen DEM, te vermeerderen met de rente, aan.

    (41) De Bundesanstalt für vereinigungsbedingte Sonderaufgaben (BvS) gaf ongeveer 1,430 miljoen DEM aan. Volgens Duitsland ging het om 0,942 miljoen DEM inkomsten uit de verkoop van onroerend goed (zie maatregel 30), 0,4 miljoen DEM als schadeloosstelling die bij de herziening van de privatiseringsovereenkomst, rente niet meegerekend, was overeengekomen.

    (42) Het bondsministerie van Economische Zaken gaf vorderingen ten bedrage van 0,467 miljoen DEM, te vermeerderen met de rente, aan (maatregel 26).

    (43) De HeLaBa gaf vorderingen ten bedrage van ongeveer 31,707 miljoen DEM. Volgens Duitsland bestond dit bedrag uit de maatregelen 5, 20 en 21, rente niet meegerekend.

    (44) De Sparkasse Ilmenau gaf haar krediet in het kader van maatregel 22, inclusief rente, op.

    (45) De Sparkasse Erfurt maakte melding van vorderingen ten bedrage van ongeveer 1,995 miljoen DEM, te vermeerderen met de rente. In de verstrekte informatie wordt slechts gesproken van een krediet van 1,5 miljoen DEM. Het ziet er dus naar uit dat de Sparkasse GvH1 bijkomend 0,4 miljoen DEM heeft verleend. Duitsland heeft geen verklaring voor dit verschil gegeven.

    (46) TAB maakte melding van 8,824 miljoen DEM, waarvan circa 2 miljoen DEM, rente niet meegerekend, voor maatregel 24. Volgens Duitsland ging de rest van het bedrag naar de investeringssubsidies in het kader van maatregel 4, die TAB ten behoeve van de deelstaat Thuringen, opgaf.

    (47) Voorts stelt de Commissie vast dat de stad Ilmenau melding heeft gemaakt van belastingvorderingen ten bedrage van ongeveer 0,55 miljoen DEM voor de periode 1991-1995 als deel van de failliete boedel.

    (48) Volgens de beschikbare inlichtingen was de staat de belangrijkste schuldeiser van GvH1. Er zijn aanwijzingen dat een deel van de bedragen in het kader van de faillissementsprocedure werd ingevorderd, maar op basis van de informatie waarover zij beschikt kan de Commissie niet precies vaststellen welke bedragen door de betrokken geldschieters werden ingevorderd.

    c) Financieringsmaatregelen ten gunste van GvHiA((De garantie bij maatregel 29 werd niet meegerekend, omdat hij betrekking heeft op het krediet bij maatregel 28, dat volledig werd meegeteld.))

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (49) Maatregel 28: een lening ten bedrage van 2 miljoen DEM, die volgens Duitsland op 30 juni 1996 werd terugbetaald.

    (50) Maatregel 29: door TAB verstrekte garantie voor 50 % van de in overweging 49 genoemde lening.

    (51) Maatregel 30: volgens de in 1993 gewijzigde privatiseringsovereenkomst moest onroerend goed van GvH1 verkocht worden en moest de opbrengst daarvan aan THA worden betaald. Op basis hiervan werd 0,94 DEM als een deel van de failliete boedel opgegeven - vermoedelijk 9 % van de opbrengst van de verkoop van onroerende goederen die niet door GvH2 waren overgenomen. BvS zag in het kader van de faillissementsprocedure af van deze vordering.

    d) Financieringsmaatregelen ten gunste van GvH2/GvH3((Het bedrag van maatregel 43 werd niet meegerekend in het totaal, omdat het betrekking heeft op kredieten die volledig in aanmerking zijn genomen in het totale bedrag.))

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Maatregelen van publieke financiële instellingen

    (52) Maatregel 31: participatie van TIB in het startkapitaal van GvH2.

    (53) Maatregel 32: lening van TIB ten bedrage van 0,5 miljoen DEM. Volgens Duitsland werd de lening, inclusief rente, terugbetaald in de maand dat zij werd verleend.

    (54) Maatregel 33: lening van TAB voor het verwerven van activa. Volgens Duitsland werd een deel van de lening via investeringssubsidies terugbetaald (zie hieronder bij maatregel 36).

    (55) Maatregelen 34, 35, 37 en 38: kredieten van TAB.

    (56) Op 27 augustus 1998 bood TAB aan af te zien van kredieten ten bedrage van 11,467 miljoen DEM, indien daarvoor de toekomstige winst in de periode 1998-2002 tot DEM werd beperkt (Besserungsschein). Het aanbod werd evenwel afgewezen en wordt derhalve niet in de beoordeling betrokken.

    (57) Maatregel 41: om insolventie te voorkomen ziet TAB af van zijn vordering in de crediteurenlijst voor de kredieten van de maatregelen 33 en 35.

    Maatregelen van de deelstaat Thuringen

    (58) Maatregel 36: investeringssubsidies.

    (59) Maatregel 40: investeringstoelagen ten bedrage van 0,090 miljoen DEM tot 1998. De Commissie heeft geen informatie ontvangen omtrent de vraag of de 0,023 miljoen DEM die voor 1999 waren aangevraagd, werden uitbetaald.

    Andere maatregelen

    (60) Maatregel 39: GvH2 kreeg als rechtsopvolger van GvH1 subsidies ten bedrage van 2,044 miljoen DEM in het kader van het AFG-programma ter bevordering van de werkgelegenheid.

    (61) Maatregel 42: een reeks subsidies die in de periode 1996-2000 werden verleend.

    (62) Maatregel 43: O & O-subsidies die in de periode 1997-2000 werden verleend.

    D. De markt

    (63) Graf von Henneberg GmbH produceert porseleingoed voor huishoudelijk en industrieel (voornamelijk horeca) gebruik, alsmede voor decoratiedoeleinden (NACE 26.21). De producten worden ook geëxporteerd.

    (64) In de sector tafelserviezen en sierkeramiek vindt een intensief handelsverkeer tussen lidstaten plaats. Sierkeramiek wordt in geheel Europa geproduceerd, de productie van vaatwerk is daarentegen vooral geconcentreerd in Noord-Beieren (Duitsland), Staffordshire (Groot-Brittannië) en de Limousin (Frankrijk). Naast een groot aantal middenstandsbedrijven zijn er in de sector in Europa ook een reeks grote ondernemingen bedrijvig. Bij deze laatste horen Villeroy & Boch (Duitsland/Luxemburg), Hutschenreuther en Rosenthal (Duitsland), alsook Royal Doulton en Wedgewood (Groot-Brittannië), die samen meer dan een derde van de totale productie in de Gemeenschap voor hun rekening nemen. De speciale eisen die door de horecasector worden gesteld, hebben geleid tot het ontstaan van de branche "hotelserviezen" voor specifiek voor die sector ontworpen, sterk vaatwerk. De belangrijkste producenten en afnemers zijn Groot-Brittannië, Duitsland en Italië. Bijzondere kenmerken van deze zeer arbeidsintensieve branche met een enorm gamma van producten zijn de nauwe relatie met de eindafnemer en de concurrentie op het gebied van het design. Qua waarde overtreft de verkoop in derde landen de Europese invoer, qua hoeveelheid ligt de invoer echter voorop, wat vooral te wijten is aan de uiterst lage prijzen van de invoer uit China(6).

    (65) In de porseleinsector bestaat overcapaciteit. Productie en verbruik zijn van 1984 tot 1991 voortdurend gestegen, waarna er zich in de jaren 1992 en 1993 een terugval voordeed. Het voor 1994 verwachte herstel bleef uit. De handelsbalans van de laatste jaren was positief, hoewel het aandeel van de invoer duidelijk toenam, vooral wat huishoudporselein betreft. De groei van de uitvoer kan de concurrentiedruk in deze sector niet wegwerken. De gespannen concurrentiesituatie zou eerder nog verscherpt kunnen worden door de capaciteitsoverschotten die worden veroorzaakt door nieuwkomers op de markt uit Zuidoost-Azië en Oost-Europa (vooral de Tsjechische Republiek en Hongarije), die van hun handelsovereenkomsten met de Gemeenschap profiteren(7).

    III. GRONDEN VOOR HET INLEIDEN VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

    (66) Bij de inleiding van de formele onderzoeksprocedure onderzocht de Commissie de financieringsmaatregelen ten gunste van GvH1, GvHiA en GvH2 in het licht van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst. De Commissie stelde vast dat de financiering met overheidsmiddelen plaatsvond en had ernstige twijfels omtrent de verenigbaarheid van de financieringsmaatregelen met de gemeenschappelijke markt.

    (67) De Commissie betwijfelde eveneens ernstig of enkele steunmaatregelen voldeden aan de voorwaarden van de goedgekeurde steunregeling in het kader waarvan zij zouden zijn verleend. De Commissie heeft Duitsland derhalve in het kader van de formele onderzoeksprocedure verstrekking van informatie gelast.

    (68) Aan de hand van de gegevens die Duitsland na inleiding van de formele onderzoeksprocedure heeft verstrekt, oordeelde de Commissie dat er over talrijke maatregelen nog geen nadere gegevens bekend waren gemaakt. De verstrekte informatie kon de twijfels van de Commissie ten aanzien van de verenigbaarheid van de steun, die in het kader van goedgekeurde steunregelingen zou zijn verleend, met deze steunregelingen evenmin wegnemen. De Commissie besloot derhalve de formele onderzoeksprocedure tot de bovengenoemde maatregelen uit te breiden.

    IV. OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

    (69) In het kader van de inleiding van de formele onderzoeksprocedure heeft de Commissie opmerkingen van de Federatie van de Europese Keramiekindustrie (Cerame-unie) en van GvH3 ontvangen. Die opmerkingen werden bij brief d.d. 18 december 2000 aan Duitsland doorgezonden, dat hierdoor in de gelegenheid werd gesteld erop te reageren.

    (70) In het kader van het besluit tot verlenging van de formele onderzoeksprocedure ontving de Commissie opmerkingen van een van de klagers, die beweerde dat hem werd verboden een bod op de activa van GvH1 uit te brengen. Daarnaast werden opmerkingen van de begunstigde ontvangen. Deze opmerkingen werden bij brieven d.d. 28 en 30 augustus 2000 aan Duitsland doorgezonden.

    V. OPMERKINGEN VAN DUITSLAND

    (71) Duitsland reageerde zowel op de inleiding van de formele onderzoeksprocedure als op de verlenging daarvan, waarbij het erop wees dat het bij GvH1 en GvH2 om twee verschillende ondernemingen zonder voortzetting van de bedrijfsactiviteiten ging, die dus in het kader van afzonderlijke procedures moesten worden behandeld. Duitsland beweerde voorts dat de financiële maatregelen ten gunste van GvH1 geen steun noch bestaande steun vormden. Wat GvH2 betreft, zei Duitsland dat de onderneming niet in moeilijkheden verkeerde, omdat de financieringsmaatregelen te haren gunste noch steun noch bestaande steun vormden, of als "de minimis" -steun moesten worden behandeld.

    (72) Duitsland reageerde niet op de opmerkingen van belanghebbenden die in het kader van de inleiding van de formele onderzoeksprocedure binnen waren gekomen. Wat de opmerkingen betreft die in het kader van de verlenging van de formele onderzoeksprocedure zijn binnengekomen, heeft Duitsland in zijn antwoorden van 5 en 21 september 2001 de door de onderneming verstrekte inlichtingen bevestigd en ontkend dat concurrenten van de verkoop werden uitgesloten.

    VI. BEOORDELING

    A. Steunmaatregelen in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag

    (73) Aan GvH1, GvHiA en GvH2/3 werd met staatsmiddelen bekostigde financiële steun verleend, die deze ondernemingen voordelen ten opzichte van hun concurrenten heeft opgeleverd. Omdat de porseleinmarkt in Europa een productmarkt is waar hevig om gevochten wordt en die onder overcapaciteit gebukt gaat, dreigen financiële voordelen die aan een onderneming worden gegeven ten opzichte van haar concurrenten de mededinging te vervalsen en oefenen zij een ongunstige invloed uit op het handelsverkeer tussen lidstaten.

    (74) Bij de verlenging van de formele onderzoeksprocedure is de Commissie tot de bevinding gekomen dat maatregel 1 geen steun was. De overige maatregelen worden daarentegen wel als staatssteun aangemerkt. Duitsland heeft het bij de inleiding en verlenging van de formele onderzoeksprocedure ingenomen standpunt van de Commissie dat GvH1 en GvHiA ondernemingen in moeilijkheden zijn, niet weerlegd. Duitsland voert echter aan dat een deel van de maatregelen ten gunste van deze ondernemingen geen steun waren. Bij dezen motiveert de Commissie haar standpunt opnieuw.

    (75) Maatregelen 9 en 11: Duitsland voerde eerst aan dat deze maatregelen door het toenmalige THA-regime waren gedekt. Toen de Commissie tot de bevinding kwam dat de maatregelen blijkbaar niet onder deze steunregeling vielen, bracht Duitsland daartegen in dat het niet om steunmaatregelen ging. Volgens Duitsland was de Treuhandanstalt verplicht de verliezen te dragen die voortvloeiden uit het verlies van orders uit Rusland en een defecte oven. Volgens Duitsland liep THA het risico dat er nog grotere verliezen zouden ontstaan door een confrontatie met de heer Jamalian voor de rechtbank, omdat de heer Jamalian ermee dreigde de privatiseringsovereenkomst te annuleren in plaats van met de herziening ervan in te stemmen. Duitsland voerde aan dat het deze maatregelen wegens het gedrag van een particuliere investeerder had moeten treffen.

    (76) In de privatiseringsovereenkomst stond niets over de plicht tot schadeloosstelling bij verlies van orders. Eind 1992, toen het verlies van opdrachten werd vastgesteld, was de privatisering ten gunste van de heer Jamalian reeds afgerond. Het is derhalve niet te rechtvaardigen dat THA voor deze verliezen moest opdraaien, respectievelijk dat de heer Jamalian de privatiseringsovereenkomst om die reden kon annuleren. Wat de schadeloosstelling voor de defecte oven betreft, was in de privatiseringsovereenkomst opgenomen dat alle garanties beperkt waren tot 10 % van de koopprijs en dat de aansprakelijkheid van de THA drie maanden na vaststelling van het gebrek en uiterlijk op 31 december 1992 verviel. De Commissie werd niet in kennis gesteld van de datum waarop het gebrek werd vastgesteld of waarop gerechtelijke stappen tegen de heer Jamalian werden ondernomen. Er waren geen berekeningen of rapporten beschikbaar waaruit op geloofwaardige wijze bleek dat het daadwerkelijk betaalde bedrag terug te voeren was op een faire schadevergoedingsregeling. Ten slotte werd pas na het verstrijken van de garantie van THA overeenstemming bereikt over de schadevergoeding, en overschreed het bedrag van de schadevergoeding het in de privatiseringsovereenkomst vastgestelde maximum. De Commissie kwam derhalve niet tot de slotsom dat de bovengenoemde maatregelen geen steun waren.

    (77) Wat maatregel 9 betreft, werd ten gunste van de heer Jamalian afgezien van betaling van de koopprijs. De Commissie beschouwt deze maatregel derhalve niet als steun voor GvH1.

    (78) Maatregel 10: met betrekking tot de garantie van THA werd eerst aangevoerd dat deze onder het toenmalige THA-regime viel. Nadat de Commissie tot de bevinding was gekomen dat de maatregelen blijkbaar niet onder deze steunregeling vielen, beweerde Duitsland dat het niet om steunmaatregelen ging. Duitsland zei dat de banken wegens het onroerend goed dat eigendom was van GvH1 de liquiditeit van de onderneming moesten waarborgen. Wegens onvoorzienbare vertragingen bij de overheid kwam dat onroerend goed echter niet onmiddellijk onbezwaard ter beschikking en verleende THA de garantie om ervoor te zorgen dat GvH1 beschikking kreeg over liquide middelen.

    (79) De Commissie neemt evenwel nota van het feit dat de privatiseringsovereenkomst THA niet verplichtte garant te staan voor de liquiditeit van GvH1. Voorts viel schadeloosstelling wegens vertragingen van overheidswege niet onder de aansprakelijkheid van THA. De Commissie stelde vast dat de overeenkomst geen grondslag voor het verlenen van de garantie bood en dat het doel en de omvang ervan bijgevolg niet konden worden nagetrokken. Zij merkte bovendien op dat op deze garantie pas bij de vrijgave van het onroerend goed, maar ten laatste in 1994, een beroep kon worden gedaan. De Commissie beschouwde deze maatregel dan ook als een bijkomend voordeel voor GvH1, dat niet op een wettelijke verplichting berustte, niet beantwoordde aan het oorspronkelijke doel en niet door een particuliere investeerder zou zijn gegeven.

    (80) Maatregelen 5, 7, 12, 17, 18, en 20-23 van publieke financiële instellingen: Duitsland verklaarde dat de genoemde maatregelen geen steunmaatregelen waren. Zoals reeds in haar besluit tot inleiding en verlenging van de formele onderzoeksprocedure uiteengezet, gaat de Commissie ervan uit dat GvH1 in moeilijkheden verkeerde en ernstige schuldproblemen had. Volgens de Commissie is het dan ook zeer twijfelachtig of een particuliere investeerder, zelfs tegen de gewone marktvoorwaarden, een dergelijke financiële steun zou hebben gegeven. Bovendien blijkt uit de beschikbare informatie dat deze kredieten niet tegen de normale marktvoorwaarden werden verleend.

    (81) De kredieten in het kader van de maatregelen 17, 18, 20 en 21 werden met twee jaar vrijstelling van terugbetaling verleend. Zoals uit de volgende tabel blijkt, werden enkele kredieten beneden de referentierentevoet verleend, die volgens de mededeling van de Commissie van 9 september 1997 over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld(8) bij ondernemingen in moeilijkheden met minstens 4 % had moeten worden verhoogd. Geen van deze kredieten werd derhalve tegen commerciële rentevoeten verleend.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (82) De kredieten bij de maatregelen 5, 7, 8, 18, 20 en 22 waren in het kader van de in overweging 38 genoemde garantiepool gewaarborgd. Wat de geboden zekerheid betreft, stelt de Commissie vast dat dezelfde onroerende goederen nadien werden belast voor verschillende waarden, die niet door een externe evaluatie werden bevestigd. Voorts werden deze hypotheekrechten enkel voor HeLaBa gevestigd. De vastgestelde waarde van de installaties en de inrichting was ontoereikend om als voldoende zekerheid te gelden. Er zij bovendien op gewezen dat de genoemde activa direct of indirect, via na de privatisering verleende steunmaatregelen, werden gefinancierd. Op de particuliere garanties van de heer Jamalian - van niet nader te bepalen waarde - zou slechts een beroep kunnen worden gedaan, als alle andere zekerheden niet konden worden doorgezet. Volgens Duitsland hebben de financiële instellingen na de verkoop van de activa van GvH1 aan GvH2 ongeveer DEM (17 % van de kredieten) gekregen. Dat bedrag stemt overeen met een deel van het TAB-krediet overeenkomstig maatregel 33. De Commissie is van mening dat het lagere ingevorderde bedrag slechts een indicatie is voor de lagere waarde van de door een in moeilijkheden verkerende onderneming gestelde zekerheden en niets verandert aan het feit dat GvH1 een voordeel heeft gekregen dat niet aan een andere particuliere investeerder zou zijn gegeven.

    (83) Voor de kredieten in het kader van de maatregelen 12, 17 en 21 was door de staat een honoreringsgarantie van 90 % verleend. Dit betekende dat 90 % van het debiteurenrisico voor deze kredieten voor ondernemingen in moeilijkheden door de staat werd overgenomen. De Commissie constateert dat het bestaan van deze garanties een doorslaggevende factor is die banken ertoe aan kan zetten deze kredieten te verlenen. Het resterende debiteurenrisico van een onderneming met zware schuldenlast namen publiekrechtelijke kredietinstellingen zonder verdere zekerheidstelling op zich. De Commissie is derhalve niet van mening dat de publiekrechtelijke kredietinstellingen als particuliere investeerders zijn opgetreden.

    (84) Er werd geen informatie verstrekt over de voorwaarden waaronder de lening in het kader van maatregel 23 werd verleend. De Commissie is derhalve van mening dat deze lening niet tegen commerciële rentevoeten werd verleend. De genoemde lening werd eerst zonder zekerheidstelling verleend, wat niet gebruikelijk is bij particuliere investeerders, zeker niet als men weet in welke financiële situatie de onderneming zich op dat moment bevond. Op verzoek van de Sparkasse d.d. 17 augustus 1994 ging de onderneming een hypothecaire schuld ten bedrage van 1,6 miljoen DEM aan. Er is geen verdere informatie beschikbaar over de vestiging van deze hypotheek. De Commissie kan derhalve niet uitsluiten dat ze betrekking heeft op dezelfde activa die reeds in het kader van de garantiepool waren verpand. De Commissie is van mening dat de vestiging van de hypotheekschuld niets verandert aan het feit dat de lening op onbekende voorwaarden en gedurende een jaar zonder zekerheidstelling werd verleend aan een onderneming in moeilijkheden. Na beëindiging van de faillissementsprocedure kreeg de Sparkasse 0,75 miljoen DEM terug. Zoals eerder gezegd, had de hypotheekschuld betrekking op activa die reeds direct of indirect met steunmaatregelen van de overheid ten gunste van GvH1 waren gefinancierd. Een gedeeltelijke terugbetaling in het kader van de faillissementsprocedure verandert ex post niets aan de waarde van het krediet.

    (85) Tegen de achtergrond van de ernstige moeilijkheden van de onderneming, de toegepaste rentevoet en het ontbreken van acceptabele particuliere zekerheden kan de Commissie alleen maar concluderen dat deze kredieten, mogelijkerwijze voor het volle bedrag, steun waren. Het bedrag van de overheidsgaranties wordt niet als nieuwe steun in rekening gebracht om dubbeltelling te voorkomen.

    (86) Maatregel 24: er wordt beweerd dat de vooruitbetaling door TAB voor onroerend goed dat door een openbare instelling zou worden gekocht, geen steun was. De Commissie is evenwel overeenkomstig haar mededeling van 10 juli 1997 betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties(9) van mening dat de prijs voor het onroerend goed niet door een onafhankelijke deskundige werd vastgesteld. De Commissie kan er bovendien niet van uitgaan dat een investeerder een onderneming aan de rand van de insolventie, waarvan alle vermogensbestanddelen reeds werden bezwaard, op commerciële voorwaarden een dergelijke vooruitbetaling zou verlenen zonder een contract te ondertekenen of zekerheidstelling te eisen. De Commissie kan bijgevolg niet uitsluiten dat deze vooruitbetaling steun vormde.

    (87) Maatregel 28: zoals reeds bij de inleiding van de formele onderzoeksprocedure gezegd, wordt dit door een overheidsbank aan een faillerende onderneming verleende krediet voor het volle bedrag als steun aangemerkt. De Commissie is van oordeel dat een faillerende onderneming van een particuliere investeerder geen krediet had gekregen zonder dat deze laatste, naast een overheidsgarantie, nog bijkomende zekerheden had verlangd. Het feit dat het krediet volledig, met inbegrip van de rente, werd terugbetaald, verandert niets aan deze evaluatie, omdat de onderneming een voordeel heeft gekregen dat het van particuliere investeerders nooit op commerciële voorwaarden had gekregen.

    (88) Maatregel 30: volgens Duitsland werd de schuld als niet-preferente vordering door de curator betwist. Duitsland heeft tegen dit besluit geen bezwaar aangetekend, omdat de curator had bekendgemaakt dat niet-preferente vorderingen geen evenredig aandeel zouden krijgen. De Commissie heeft evenwel vastgesteld dat niet-preferente vorderingen wel een aandeel kregen. Duitsland kon niet bewijzen dat de vermoedelijke kosten van een beroep hoger zouden zijn geweest dan het aandeel dat Duitsland zou hebben gekregen als deze vordering als preferent zou zijn ingedeeld. Bovendien heeft Duitsland niet eens de mogelijkheid van een succesvol beroep overwogen. De Commissie kan derhalve niet concluderen dat Duitsland bij het afzien van deze vordering volgens de beginselen van een particuliere crediteur heeft gehandeld. Dit bedrag vormt bijgevolg steun.

    (89) Duitsland beweert dat GvH2/3 op geen enkel moment een onderneming in moeilijkheden is geweest en dat verschillende financieringsmaatregelen ten gunste van de onderneming derhalve geen steun vormden. Zowel bij de inleiding als bij de verlenging van de formele onderzoeksprocedure werd GvH2 sinds zijn oprichting als een onderneming in moeilijkheden beschouwd. De Commissie verwijst terzake naar haar uitvoerige analyse bij de inleiding en verlenging van de formele onderzoeksprocedure en merkt op dat uit het beschikbare jaarverslag duidelijk blijkt dat GvH2/3 diep in de schulden zat en ondanks kwijtschelding van schulden en navolgende kapitaalinbreng door de staat sinds zijn oprichting met verlies heeft gewerkt. De met overheidsmiddelen bekostigde financieringsmaatregelen ten gunste van de onderneming worden derhalve als steun aangezien. De Commissie verwijst hierbij naar haar beoordeling van de verschillende betwiste maatregelen afzonderlijk.

    (90) Maatregelen 31 en 32: Duitsland legde door PME opgestelde rapporten voor, waarmee het probeerde te bewijzen dat GvH2 niet sinds zijn oprichting in moeilijkheden verkeerde en dat TIB derhalve als een particuliere investeerder heeft gehandeld met de bedoeling winst te maken. Zoals eerder gezegd, wordt enkel in het rapport van 15 december 1995 bij de voor 1996 en 1997 verwachte resultaten van de onderneming rekening gehouden met de TIB-participatie van 49 %. De prognoses van het rapport werden hierboven reeds aangegeven.

    (91) De Commissie vindt de geprognosticeerde omzetcijfers onrealistisch, omdat ze niet op een passende marktanalyse berusten. In het licht van de voorgaande prestaties van de onderneming en het feit dat de porseleinsector sinds 1992 met overcapaciteit te kampen heeft, konden zelfs de voor het ongunstigste scenario opgegeven omzetcijfers nuchter bekeken onmogelijk worden gehaald. Bovendien kon de herstructurering van GvH1 geen succes worden genoemd, zodat het duidelijk had moeten zijn dat bij voortzetting van de bedrijfsactiviteit tot een grondige herstructurering moest worden overgegaan om doeltreffend te kunnen werken. Dat zo'n proces slechts twee jaar in beslag zou nemen valt te betwijfelen en bovendien zou een aanzienlijke financiële bijdrage van de aandeelhouder nodig zijn geweest. Zelfs de meest optimistische voorspelde resultaten zouden voor de staat nog geen winst hebben betekend. De Commissie kan er niet van uitgaan dat TIB als investeerder tegen marktvoorwaarden heeft gehandeld.

    (92) Maatregelen 33-35, 37 en 38 van overheidsbanken: in weerwil van de beweringen van Duitsland stelt de Commissie vast dat uit de financiële resultaten van GvH2 blijkt dat de onderneming in moeilijkheden verkeerde ten tijde van de toekenning van de maatregelen. Het is zeer twijfelachtig dat een particuliere investeerder de onderneming, zelfs tegen commerciële voorwaarden, een dergelijke financiële steun zou hebben verleend. Zoals uit de onderstaande tabel blijkt, werd bovendien geen van de kredieten tegen de commerciële rentevoeten verleend.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (93) Deze kredieten van TAB werden met verschillende pandrechten op de activa van de onderneming gewaarborgd. De Commissie wijst er nogmaals op dat de vermogensbestanddelen van GvH1 niet in het kader van een open, transparante en onvoorwaardelijke aanbieding werden gekocht. Deze vermogensbestanddelen werden rechtstreeks met steun gefinancierd en kunnen niet als particuliere zekerheden worden beschouwd. Bovendien werd in een expertise voor 1998 als waarde van de gronden, gebouwen en installaties 3,560 miljoen DEM aangegeven. Dit bedrag kan gezien de omvang van de kredieten niet als een voldoende zekerheid worden beschouwd. Voorts blijkt uit het feit dat TAB afstand heeft gedaan van zijn plaats op de crediteurenlijst (maatregel 41) dat het stellen van de zekerheid een zuiver formele aangelegenheid, zonder bedoeling van executie, was.

    (94) Gezien de ernstige moeilijkheden van de onderneming, de toegepaste rentevoet en het ontbreken van acceptabele particuliere zekerheden kan de Commissie slechts tot de conclusie komen dat deze kredieten, mogelijkerwijze voor het volle bedrag, steun vormden.

    (95) Maatregel 41: het afstand doen door TAB van zijn plaats op de crediteurenlijst. Deze maatregel verschafte de onderneming een voordeel, omdat ze niet verplicht was deze kredieten onmiddellijk terug te betalen. De maatregel moet derhalve als steun worden beschouwd. Het bedrag wordt niet in rekening gebracht om dubbeltelling te voorkomen.

    B. Steunmaatregelen die onder goedgekeurde steunregelingen zouden vallen

    (96) Een deel van de steunmaatregelen ten gunste van GvH1, GvHiA en GvH2/3 zou in het kader van goedgekeurde steunregelingen zijn verleend. Omdat de Commissie ernstig betwijfelde of deze steunmaatregelen wel voldeden aan de voorwaarden van de regelingen in het kader waarvan zij zouden zijn verleend, gelastte zij overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag(10) haar alle voor de beoordeling noodzakelijke bescheiden, inlichtingen en gegevens te verstrekken.

    (97) Bij de verlenging van de formele onderzoeksprocedure verklaarde de Commissie dat volgens de beschikbare informatie de maatregelen 2, 3 en 4 beantwoordden aan de voorwaarden van de goedgekeurde steunregelingen in het kader waarvan zij waren verleend. Deze maatregelen werden dan ook als bestaande steun beschouwd, die niet opnieuw door de Commissie moest worden beoordeeld. De Commissie stelde voorts dat op basis van de informatie waarover zij beschikt niet kon worden geconcludeerd dat de maatregelen 6, 8, 13, 15, 16, 19, 25, 26, 36, 40 en 43 voldeden aan de voorwaarden van de goedgekeurde steunregelingen, in het kader waarvan zij zouden zijn verleend. Deze evaluatie werd gedeeltelijk herzien in het licht van de informatie die na de verlenging van de formele onderzoeksprocedure beschikbaar kwam.

    (98) Maatregel 6: een garantie van 7,68 miljoen DEM van DtA, die in het kader van een goedgekeurde steunregeling zou zijn verleend(11). In weerwil van de beweringen van Duitsland blijft de Commissie bij haar mening dat de garantie de in de goedgekeurde steunregeling voorgeschreven drempel van DEM overschrijdt en geen rekening houdt met de cumulatieregels. De Commissie gaat er dan ook van uit dat deze garantie kennelijk niet door de regeling was gedekt en als ad-hocsteun moet worden beschouwd.

    (99) Maatregel 8: een lening van DEM die in het kader van een goedgekeurde steunregeling werd verleend(12). De Commissie gaat er op basis van de beschikbare informatie van uit dat de lening blijkbaar was gedekt door de regeling volgens welke ze was verleend, en derhalve als bestaande steun moet worden beschouwd.

    (100) Maatregel 13: de Commissie wijst er nogmaals op dat deze maatregel werd verleend in het kader van een steunregeling ten aanzien waarvan de Commissie een formele onderzoeksprocedure wegens misbruik van steun heeft ingeleid(13). De Commissie wijst er voorts op dat deze regeling enkel was bestemd voor KMO's die niet in moeilijkheden verkeerden(14). Volgens de verstrekte gegevens was GvH1 op geen enkel moment een KMO en verkeerde het ten tijde van de verlening van deze subsidie in moeilijkheden. De Commissie gaat er dan ook van uit dat de subsidie kennelijk niet was gedekt door de regeling in het kader waarvan ze zou zijn verleend, en als ad-hocsteun moet worden beoordeeld.

    (101) Maatregelen 15, 16 en 19: Duitsland beweert dat de Commissie op de hoogte was van de regeling in het kader waarvan deze garanties werden verleend en dat de garanties derhalve als bestaande steun hadden moeten worden beoordeeld(15). De Commissie stelt evenwel vast dat uit een inschrijving als niet-aangemelde steun niet mag worden geconcludeerd dat de regeling werd goedgekeurd; deze garanties zijn derhalve als ad-hocsteun te beschouwen.

    (102) Maatregel 25: investeringstoelagen die in het kader van goedgekeurde regionale steunregelingen zouden zijn verleend(16). Na beoordeling van de haar door Duitsland beschikbaar gestelde informatie is de Commissie tot de slotsom gekomen dat bij het verlenen van de maatregelen de in de genoemde regelingen voorgeschreven drempels werden gerespecteerd en de investeringstoelagen derhalve bestaande steun vormden.

    (103) Maatregel 26: de Commissie heeft aan de hand van de beschikbare informatie nagetrokken of de subsidies voor onderzoek en ontwikkeling beantwoordden aan de voorwaarden van de regeling in het kader waarvan zij waren verleend(17), in het bijzonder de voorwaarden inzake de maximaal toegestane steun per jaar en de intensiteit. Haar conclusie was dat het om bestaande steun ging.

    (104) Maatregel 27: zoals reeds bij de verlenging van de formele onderzoeksprocedure gezegd, beantwoordden de subsidies ter bevordering van de werkgelegenheid blijkbaar niet aan de voorwaarden van de regeling uit hoofde waarvan zij werden verleend(18). De Commissie wijst erop dat in de regeling wordt bepaald dat dergelijke maatregelen niet als steun gelden, omdat ze geen voordeel aan een bepaalde onderneming bieden. Geprivatiseerde ondernemingen kunnen derhalve geen aanspraak maken op dergelijke maatregelen, omdat de ontwikkelde projecten na de privatisering de eigen belangen en niet het algemene belang dienen. Uit de beschikbare informatie blijkt dat het doel van het project er eigenlijk in bestond af te geraken van een deel van de oude machines en installaties van GvH1. Het project werd derhalve in het eigen belang van de onderneming uitgevoerd. De Commissie kan bijgevolg niet concluderen dat het project geen economisch voordeel voor GvH1 vormde. De Commissie wijst er bovendien op dat geprivatiseerde ondernemingen niet aan soortgelijke projecten mogen deelnemen en dat de subsidies door de deelstaat Thuringen werden verleend, hoewel dergelijke subsidies uitsluitend door het Bondsbureau voor werkgelegenheid mogen worden verleend. De Commissie blijft er dus bij dat deze subsidies steun vormden die als ad-hocsteun wordt beschouwd.

    (105) Maatregel 36: directe investeringssubsidies die uit hoofde van een regionale steunregeling(19) zouden zijn verleend tot het maximaal toegestane bedrag voor KMO's overeenkomstig Aanbeveling 96/280/EG van de Commissie van 3 april 1996 betreffende de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen(20). Zoals de Commissie reeds bij de verlenging van de formele onderzoeksprocedure zei, gold GvH2 ten tijde van de toekenning van de subsidie niet als een KMO. De Commissie blijft er - ondanks de tegenwerping van Duitsland dat de datum waarop de steun is aangevraagd in aanmerking moet worden genomen - bij dat de steun duidelijk niet beantwoordt aan de voorwaarden van de regeling en als ad-hocsteun moet worden beschouwd(21).

    (106) Maatregel 39: de Commissie komt gedeeltelijk terug op haar oordeel over de na 1997 verleende subsidies. De in 1996 verleende subsidies ten bedrage van ongeveer 0,686 miljoen DEM waren op dezelfde regeling als maatregel 27 gebaseerd en beantwoordden om dezelfde redenen niet aan de voorwaarden van deze regeling. De in 1997 verleende subsidies ten bedrage van circa 1,358 miljoen DEM berustten evenwel op een andere goedgekeurde steunregeling(22). Volgens de beschikbare informatie werden de voorwaarden van deze regeling vervuld. Bij het laatstgenoemde bedrag gaat het dus om bestaande steun.

    (107) Maatregel 40: aan de hand van de door Duitsland beschikbaar gestelde informatie komt de Commissie tot de slotsom dat bij de belastingrestitutie voor investeringen de in de regeling vastgestelde drempels werden gerespecteerd(23). Deze subsidies vormden derhalve bestaande steun.

    (108) Maatregel 43: in de periode 1997-2000 verleende subsidies voor onderzoek en ontwikkeling die bij de verlenging van de onderzoeksprocedure werden beoordeeld als kennelijk niet door de overeenkomstige regeling voor KMO's gedekt(24). Volgens de jaarverslagen lag GvH2 in 2000 onder de drempel voor KMO's, maar in deze verslagen werd blijkbaar geen rekening gehouden met de werknemers van Glashütte Schmiedenfeld. Bovendien kan een onderneming slechts als KMO worden aangemerkt, als dit verschijnsel zich twee opeenvolgende jaren voordoet, zodat deze subsidies nog altijd als nieuwe steun moeten worden beschouwd.

    (109) In het licht van de hierboven uiteengezette feiten vormen de maatregelen 2, 3, 4, 8, 25, 26 en delen van de maatregelen 39 en 40 volgens de beschikbare informatie bestaande steun. Bij de beoordeling van de evenredigheid moet rekening worden gehouden met het bedrag dat zij vertegenwoordigen.

    C. "De minimis" -steun

    (110) Duitsland beweert dat de maatregelen 15, 16, 21 en 42 onder de "de minimis" -regeling vallen. Volgens deze regeling bedraagt het plafond voor "de minimis" -steun 100000 EUR over een periode van drie jaar, beginnend met de toekenning van eerste "de minimis" -steun. Het plafond geldt voor de totale steun van overheidswege die als "de minimis" -steun wordt beschouwd; de "de minimis" -regel laat de mogelijkheid onverlet dat de begunstigde in het kader van een andere door de Commissie goedgekeurde steunregeling aanspraak op steun verwerft.

    (111) Wat de garanties in het kader van de maatregelen 15, 16 en 21 betreft, is de Commissie van mening dat uit het feit dat ter voorkoming van dubbeltelling het bedrag ervan niet in aanmerking wordt genomen, niet kan worden besloten dat ze geen steun vormen. In de mededeling van de Commissie van 11 maart 2000 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties(25) staat: "Wanneer, op het tijdstip waarop de lening wordt toegekend, de waarschijnlijkheid dat de kredietnemer in gebreke zal blijven, groot is omdat hij bijvoorbeeld in financiële moeilijkheden verkeert, kan het subsidie-equivalent van de garantie zelfs even hoog zijn als het daadwerkelijk door die garantie gedekte bedrag". Dat betekent dat het steunelement bij deze garanties 90 % uitmaakt van de kredieten waarop die garanties betrekking hebben, m.a.w. de "de minimis" -regelingen werden fors overschreden.

    (112) In het kader van maatregel 42 werden in de periodes 1996-2000 en 1999-2000 subsidies verleend die onder de "de minimis" -regelingen vallen. Duitsland heeft verklaard dat de voorwaarden voor de toepassing van deze regeling werden vervuld. De Commissie gaat er derhalve van uit dat deze bedragen door de "de minimis" -regeling zijn gedekt.

    D. Uitzondering op het steunverbod overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag

    (113) In het licht van deze verklaringen moet steun ten bedrage van circa 139,39 DEM door de Commissie als ad-hocsteun worden beschouwd. In artikel 87, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag worden uitzonderingen op het principiële steunverbod uit hoofde van lid 1 geregeld.

    (114) De uitzonderingsbepalingen van artikel 87, lid 2, van het EG-Verdrag zijn in het onderhavige geval niet van toepassing omdat de steunmaatregelen niet van sociale aard zijn noch aan individuele verbruikers worden verleend, noch tot herstel van schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen dienen, en evenmin worden verleend voor de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland.

    (115) Verdere uitzonderingen op het steunverbod worden bij artikel 87, lid 3, onder a) en c), van het EG-Verdrag geregeld. Omdat de hoofddoelstelling van de steunmaatregelen niet de regionale ontwikkeling is, maar het herstel van de levensvatbaarheid op langere termijn van een onderneming in moeilijkheden, komen alleen de uitzonderingsbepalingen van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag in aanmerking. Artikel 87, lid 3, onder c), voorziet in de goedkeuring van steunmaatregelen van de staat die de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt er niet zodanig door worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Voor de beoordeling van reddings- en herstructureringssteun heeft de Commissie speciale kaderregelingen of richtsnoeren uitgewerkt. Na haar onderzoek gaat de Commissie ervan uit dat geen van de andere communautaire kaderregelingen, bijvoorbeeld voor O & O-, milieu-, KMO- of werkgelegenheids- en opleidingssteun op het onderhavige geval van toepassing is.

    (116) Omdat de steun, zoals uit het bovenstaande blijkt, vóór 30 april 2000 werd toegekend, moet voor de beoordeling de kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden van 23 december 1994(26) worden toegepast(27). De Commissie wijst erop dat deze kaderregeling een codificatie is van de praktijk van de Commissie bij de beoordeling van verenigbaarheid van reddings- en herstructureringssteun met de gemeenschappelijke markt. De kaderregeling is dus ook van toepassing op steun die vóór 1994 werd verleend, aangezien zij een jarenlange praktijk van de Commissie weerspiegelt.

    a) Herstel van de levensvatbaarheid

    (117) Voor de toekenning van herstructureringssteun is een haalbaar, samenhangend en ingrijpend herstructureringsplan voor het herstel van de levensvatbaarheid op langere termijn van de onderneming binnen een redelijk tijdsbestek en op basis van realistische veronderstellingen vereist. Herstructureringssteun mag in de regel slechts eenmaal worden verleend.

    (118) In het onderhavige geval zijn GvH1, GvHiA en GvH2/3 in het genot van doorlopende steunmaatregelen gekomen, die vermoedelijk voor herstructurering werden verleend op basis van een reeks plannen die aan de Commissie werden toegezonden. Op het laatste plan na zijn al deze plannen mislukt, en het is moeilijk vast te stellen welke maatregelen daadwerkelijk werden uitgevoerd. De Commissie maakt een onderscheid tussen twee belangrijke herstructureringsperiodes: 1990-1995 en vanaf 1995. Het faillissement van GvH1 en de investeerderswissel waren ingrijpende stappen voor het herstructureringsproces. Toch voltrokken zich in beide periodes belangrijke veranderingen.

    De eerste herstructureringsperiode

    (119) In het eerste plan werd vastgesteld dat de markt verzadigd was en werd voorspeld dat 50-70 % van de capaciteit in Thuringen en Saksen buiten bedrijf zou worden gesteld. Desalniettemin ging GvH1 uit van een verdubbeling van zijn afzet in de komende twee jaar, waarbij grote hoop werd gesteld in de positieve effecten van de gemeenschappelijke markt. Volgens de Commissie waren deze cijfers te optimistisch en leek dit eerste plan, dat volledig met overheidsmiddelen en via boekhoudkundige maatregelen werd gefinancierd, niet te berusten op interne maatregelen, maar op externe factoren waarop de onderneming geen invloed had.

    (120) Het herziene plan voor de periode 1993-1996 voorzag opnieuw in de toekenning van steun. Volgens de Commissie was het verlies van orders uit Rusland en Iran niet toe te schrijven aan externe oorzaken die de onderneming niet had kunnen voorzien, maar wel aan verkeerde voorspellingen van de marktontwikkeling. De vervanging van een defecte oven was evenmin aan externe factoren te wijten en aangezien de investeerder bij de Treuhand een recht op garantie deed gelden, ziet het ernaar uit dat dit ten tijde van de privatisering wel degelijk had kunnen worden voorzien. Bovendien is een uitzondering op het beginsel dat herstructureringssteun slechts eenmaal mag worden verleend, enkel toelaatbaar indien een herstructureringsplan het herstel van de levensvatbaarheid op langere termijn waarborgt. In het licht van de tot dan door GvH1 bereikte resultaten, de te grote schuldenlast, de verzadiging van de markt en de instorting van de traditionele markten van GvH1 betwijfelt de Commissie dat het herziene plan haalbaar was. De prognoses inzake de afzet bleken opnieuw te optimistisch(28), berustten niet op een marktanalyse, en ofschoon op de dringende noodzaak van een herbespreking van de schulden werd gewezen, werd er niets over concrete stappen gezegd. Deze twijfels worden bevestigd door het feit dat GvH1 in 1995 het faillissement aanvroeg.

    (121) Ten tijde van de toekenning van steunmaatregelen aan GvHiA beschikte de onderneming voor de failliete boedel niet over een herstructurerings- of afwikkelingsplan. Zoals reeds bij de verlenging van de formele onderzoeksprocedure aangegeven, beantwoordden de kredieten in het kader van de maatregelen 28 en 29 niet aan de voor reddingssteun vastgestelde criteria. De algemeen aanvaarde periode van zes maanden werd zonder enige motivering ver overschreden. Duitsland heeft geen bewijzen voorgelegd dat de kredieten tegen marktvoorwaarden werden verleend. Het afstand doen van de vordering bij maatregel 30 houdt geen liquiditeit in. Er zijn geen bewijzen voorhanden dat het bedrag van de kredieten beperkt bleef tot wat nodig was om de onderneming voort te zetten. Ten slotte was het in het licht van de algemene overcapaciteit in de porseleinindustrie onwaarschijnlijk dat deze maatregelen geen onaanvaardbare nadelige gevolgen voor deze bedrijfstak in de andere lidstaten hadden. Omdat er voor GvHiA geen herstructureringsplan beschikbaar was, beantwoordden deze maatregelen ook als herstructureringssteun niet aan de criteria voor verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt.

    De tweede herstructureringsperiode

    (122) Gezien de ontwikkeling van GvH1 is het twijfelachtig dat het faillissement als onvoorzienbaar aan te merken zou zijn. Bij de oprichting van GvH2 werd de volgende herstructureringssteun verleend, die niet gerechtvaardigd was. Bovendien blijkt uit de voorgelegde rapporten dat ook het herstel van de levensvatbaarheid op langere termijn twijfelachtig was. In het rapport van 15 december 1995, waarin de situatie in het licht van de TIB-participatie wordt geanalyseerd, ontbraken een marktanalyse en een overzicht van de herstructureringskosten (afgezien van investeringen) en werden bovendien geen inlichtingen gegeven over de manier waarop men de herstructureringskosten zou financieren. Het geplande herstel van de levensvatbaarheid werd geschetst aan de hand van drie mogelijke scenario's waarin werd uitgegaan van verschillende afzetvolumes, die geen van alle op realistische veronderstellingen bleken te berusten. Gelet op het feit dat de porseleinsector sinds 1992 met overcapaciteit te kampen heeft, waren zelfs de voor het ongunstigste geval voorspelde omzetcijfers waarschijnlijk niet haalbaar. Zo hoge omzetcijfers waren nooit eerder gehaald en het was zo goed als uitgesloten dat een onderneming die uit een faillissementsprocedure was ontstaan dit zou aankunnen. Bovendien was de herstructurering van GvH1 niet geslaagd, zodat het duidelijk had moeten zijn dat bij voortzetting van de bedrijfsactiviteit een ingrijpende herstructurering nodig was om een effectieve exploitatie mogelijk te maken. Het valt te betwijfelen dat een dergelijk proces slechts twee jaar in beslag zou nemen.

    (123) Deze twijfels werden ook bevestigd door het rapport van een externe accountant over het jaar 1997, die in zijn verslag van 3 juli 1998 tot de slotsom kwam dat men niet kon vaststellen of een succesvolle herstructurering van GvH2 mogelijk was. Als belangrijkste reden hiervoor noemde hij de in verhouding tot de beperkte orderportefeuille te optimistische inschatting van de ontwikkeling van de omzet.

    (124) Het herstructureringsplan werd in 1998 herzien bij de overname door de heer Frowein, die voor 1999 op een positief bedrijfsresultaat van 0,195 miljoen DEM en voor 2000 van 0,655 miljoen DEM rekende. Deze prognoses werden gemaakt tegen de achtergrond van verliezen ten bedrage van 0,8 miljoen DEM in juni 1998. Twee maanden later waren de verliezen echter reeds opgelopen tot het viervoudige. De planning werd opnieuw herzien. De berekening van de verwachte resultaten berustte op een kwijtschelding van schulden die de heer Frowein blijkbaar bij de overname was beloofd,(29), maar blijkbaar op dat moment nog niet had plaatsgevonden. Daarnaast verwachtte de onderneming nieuwe kredieten van banken, waar ook niets van terechtgekomen is. Blijkbaar hebben de banken hun steun ingetrokken, met uitzondering van de TAB-bank, die nog in 1999 ermee heeft ingestemd afstand te doen van haar plaats op de crediteurenlijst om insolventie van de onderneming te voorkomen. De Commissie beschouwt dit als verdere herstructureringssteun, die na de vorige herstructureringssteun bijna niet te rechtvaardigen is. Er is geen motivering in verband met het beginsel van "eenmalige steun" gegeven.

    (125) De tweede herziening van dit plan werd in 1999 door een adviesbureau bekeken. In zijn rapport kwam het bureau tot de conclusie dat tot op 31 december 1998 in de onderneming verliezen ten bedrage van 8,166 miljoen DEM niet door kapitaal waren gedekt en dat voor het voortbestaan van de onderneming kwijtschelding van schulden, nieuwe inbreng van kapitaal, alsook uitvoering van investeringen onontbeerlijk waren. De solventie van de onderneming werd in dit rapport uitdrukkelijk niet onderzocht. De Commissie stelt vast dat de onderneming volgens de balans voor 2000 een bedrijfsresultaat van 24000 DEM heeft gerealiseerd. In het jaarverslag 2000 wordt evenwel een schuldenlast van 9,298 miljoen;DEM opgegeven. Dit vormde een bevestiging van de twijfels die de Commissie omtrent het herstel van de levensvatbaarheid van GvH2/3 zowel bij de inleiding als bij de verlenging van de formele onderzoeksprocedure had geuit.

    (126) Op grond van het bovenstaande kwam de Commissie tot de conclusie dat de herhaalde verlening van steun niet was gerechtvaardigd door externe en onvoorzienbare redenen. De steun werd evenmin verleend op basis van een herstructureringsplan dat op realistische veronderstellingen berustte en tot een herstel van de levensvatbaarheid op langere termijn van de onderneming moest leiden.

    b) Geen ongerechtvaardigde vervalsing van de mededinging

    (127) Het herstructureringsplan moet maatregelen omvatten om nadelige gevolgen voor de concurrenten te beperken, omdat de steun anders het gemeenschappelijke belang zou schaden en niet overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag van het steunverbod zou kunnen worden vrijgesteld. Als uit een evaluatie van vraag en aanbod blijkt dat er op een betrokken markt binnen de Gemeenschap waarop de onderneming actief is, structurele overcapaciteit bestaat, dan moet het herstructureringsplan een in verhouding tot de toegekende steun staande bijdrage leveren tot de herstructurering van de branche in de betrokken markt door een onomkeerbare vermindering of opheffing van capaciteit.

    (128) De porseleinmarkt is verzadigd en heeft te kampen met overcapaciteit. Steunmaatregelen die aan een onderneming in deze sector worden verleend, leiden dus onvermijdelijk tot een ernstige vervalsing van de mededinging en een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten. Gezien de hoge steunbedragen waarom het in het onderhavige geval gaat, dient de bijdrage van de begunstigde op het gebied van de capaciteitsvermindering heel aanzienlijk te zijn.

    (129) De verschillende voorgelegde herstructureringsplannen voorzien zowel voor het personeel als voor de productievolumes in capaciteitsverminderingen. Na het eerste herstructureringsplan had GvH1 per december 1991 626 werknemers en per december 1999 269 werknemers in dienst. Wat de productie betreft, verklaarde Duitsland dat het productievolume in de eerste herstructureringsperiode werd teruggebracht van 8000-6500 ton per jaar tot 4000 ton per jaar. Voorts meldde Duitsland dat de vervanging van meerdere ovens door één enkele oven in een verdere vermindering van de productie tot ongeveer 2300 ton per jaar resulteerde. Duitsland voegde daaraan toe dat de ovens werden vernield en de productieoppervlakte werd verminderd.

    (130) Aan de hand van de door Duitsland verstrekte nadere informatie komt de Commissie tot het besluit dat er inderdaad een duurzame capaciteitsvermindering heeft plaatsgevonden.

    c) Verhouding tot kosten en baten van de herstructurering

    (131) De omvang en het bedrag van de steun moeten beperkt blijven tot wat strikt noodzakelijk is voor de herstructurering en in verhouding staan tot de uit het oogpunt van de Gemeenschap verwachte baten. Daarom moeten de investeerders met eigen middelen een bijdrage aan het herstructureringsplan leveren. Bovendien moet de steun in zodanige vorm worden verleend dat de onderneming geen beschikking krijgt over extra middelen die zouden kunnen worden gebruikt voor agressieve en marktverstorende activiteiten die geen verband houden met het herstructureringsproces.

    (132) Zoals bij de verlenging van de formele onderzoeksprocedure uiteengezet, is in de verschillende plannen die ondertussen werden voorgelegd, nergens een nauwkeurige berekening van de herstructureringskosten te vinden. De plannen werden voortdurend gewijzigd en het is moeilijk uit te maken welke kosten voor daadwerkelijk uitgevoerde herstructureringsmaatregelen werden gedaan. Bij gebrek aan een boekhouding van de herstructureringskosten is niet uit te maken of de steun tot het strikt noodzakelijke minimum werd beperkt en is het evenmin duidelijk waarvoor de steun werd gebruikt.

    (133) De Commissie merkte bij de inleiding en de verlenging van de formele onderzoeksprocedure op dat er geen inlichtingen over de bijdrage van de investeerders waren verstrekt. Bij GvH1 heeft de investeerder noch de koopprijs voor GvH1 betaald, noch zijn inbreng in het kapitaal van GvH1 gestort, hoewel dat bij de herziening van de privatiseringsovereenkomst met de Treuhandanstalt was overeengekomen. Op geen van de in het kader van de garantiepool naast andere zekerheden opgevoerde garanties kon een beroep worden gedaan. Bij GvH2/3 werd door de heer Frowein slechts 0,2 miljoen DEM als koopprijs ingebracht. Duitsland beweert nu dat DEM als particuliere investering moet worden ingebracht, zodra de formele onderzoeksprocedure is afgerond. De Commissie wijst er evenwel op dat de toekenning van de steun afhankelijk moet zijn van de beschikking van de Commissie en niet de inbreng van de investeerder. Uit het voorbehoud blijkt geen ondersteuning van de onderneming door de investeerder. Bovendien is niet bewezen dat dit bedrag werkelijk zal worden ingebracht. In het licht van het recentste faillissement van GvH2/3 is het zeer twijfelachtig dat er ooit ook maar iets zal worden betaald.

    (134) De Commissie kan bijgevolg niet verklaren dat de verleende steun in verhouding tot de kosten en baten van de herstructurering staat. Omdat de indruk bestaat dat een aanzienlijk deel van de ontvangen steun voor liquiditeit moest zorgen, bestaat de mogelijkheid dat de onderneming door de steun over extra middelen heeft kunnen beschikken, die het voor agressieve en marktverstorende activiteiten kon gebruiken, zoals het verdringen van andere ondernemingen van de markt of het verwerven van meerderheidsparticipaties in concurrerende ondernemingen. De Commissie wijst er uitdrukkelijk op dat de klagers specifiek op deze beide mogelijkheden hebben gewezen.

    (135) De Commissie kan zich aan de hand van de beschikbare informatie geen mening vormen over de vraag of er verdringing van concurrerende ondernemingen heeft plaatsgevonden. In het geval van de overname van aandelen van Glashütte Schmiedefeld GmbH kan de Commissie echter niet uitsluiten dat de voor GvH2/3 bestemde steun hiervoor werd gebruikt.

    d) Volledige uitvoering van het herstructureringsplan

    (136) In het licht van het grote aantal plannen, waarvan de meeste mislukten, en de voortdurende wijziging van de plannen, kan de Commissie niet concluderen dat deze voorwaarde van de richtsnoeren werd vervuld.

    VII. CONCLUSIES

    (137) De Commissie besluit dat Duitsland de onderzochte steun met overtreding van artikel 87, lid 3, van het EG-Verdrag onrechtmatig heeft verleend. De steun is bovendien onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en moet van de ontvanger worden teruggevorderd. Overeenkomstig de vaste praktijk van de Commissie en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen moet de steun worden teruggevorderd van de onderneming die er werkelijk door werd begunstigd. Gezien de wijzigingen die zich bij de begunstigde hebben voorgedaan, acht de Commissie het raadzaam de omvang van de verplichting tot terugvordering vast te stellen.

    (138) In haar besluit tot inleiding en verlenging van de formele onderzoeksprocedure oordeelde de Commissie dat GvH2 de activiteiten van GvH1 voortzette. Beide ondernemingen bezaten dezelfde activa, waren op dezelfde productmarkten en onder dezelfde firmanaam actief en vervaardigden dezelfde producten met dezelfde installaties en werknemers (ook al werd het personeelsbestand sterk ingekrompen). Bovendien waren er geen aanwijzingen dat derden iets van de nieuwe constellatie merkten.

    (139) De Commissie geeft toe dat het bij GvH1 en GvH2 om twee verschillende rechtspersonen ging. Maar de activiteiten van GvH1 werden tijdens de faillissementsprocedure voortgezet en activa werden in het kader van de doorlopende bedrijfsactiviteit aan GvH2 verkocht. De Commissie stelde bovendien vast dat de verkoop van de activa van GvHiA aan GvH2 niet na een open en onvoorwaardelijke biedprocedure plaatsvond. De zogezegde poging om een investeerder te vinden duurde slechts vier maanden. Uit informatie die nog vóór de inleiding van de formele onderzoeksprocedure werd voorgelegd, blijkt dat de deelstaat Thuringen al van vóór de opening van de faillissementsprocedure via LEG op zoek was naar een oplossing voor GvHiA, eventueel met een overheidsparticipatie. En aldus geschiedde. De Commissie kan derhalve niet besluiten dat de nieuwe investeerders van GvH2 - GvHiA en TIB - na een open en onvoorwaardelijke biedprocedure als de hoogste bieders werden geselecteerd. Ofschoon Duitsland heeft verklaard dat er met meerdere potentiële investeerders onderhandelingen waren geopend, beschikt de Commissie over het antwoord van een concurrent die beweert dat hij van het uitbrengen van een bod werd uitgesloten.

    (140) De Commissie stelde met name wat de controle betreft een overeenkomst tussen GvH1 en GvH2 vast, waarbij formeel 51 % in het bezit van GvHiA - de failliete boedel van GvH1- was. Voorts werd het startkapitaal van GvH2 met geld uit de failliete boedel van GvH1 gefinancierd. De resterende 0,4 miljoen DEM en de prijs van 8,5 miljoen DEM die voor de activa werd betaald, werden door de staat, de belangrijkste schuldeiser van GvH1, ingebracht. Na de verkoop, respectievelijk de overdracht van de activa bleven geld, activa en controle over de nieuwe rechtspersoon in dezelfde handen.

    (141) Volgens de vaste praktijk van de Commissie blijven bij de verkoop van een steunontvangende onderneming tegen marktwaarde de baten van de steun bij de verkoper. Omdat in het onderhavige geval geen onvoorwaardelijke inschrijvingsprocedure heeft plaatsgevonden, kan de Commissie a contrario niet tot de conclusie komen dat de voor de activa van GvH1 betaalde koopprijs overeenstemde met de marktprijs. De koper, GvH2, profiteerde dus eveneens van de steun die aan GvH1 werd verleend.

    (142) De staat had zich bovendien, als voornaamste schuldeiser van de faillerende onderneming, als een particuliere schuldeiser moeten gedragen om uit te sluiten dat er bij zijn optreden sprake zou kunnen zijn van staatssteun. Een particuliere schuldeiser zou vermoedelijk hebben aangestuurd op de liquidatie van de onderneming, opdat zijn vorderingen zouden worden voldaan, voorzover het niet de bedoeling was na de oprichting van een nieuwe onderneming en de daaropvolgende overdracht van activa, over te gaan tot de verkoop aan de hoogste bieder, om ervoor te zorgen dat de beste prijs werd gekregen en zijn vorderingen werden voldaan. De Commissie kan niet concluderen dat dit het geval was, want de staat heeft blijkbaar zelf 49 % van de onderneming overgenomen, de aankoop van de activa gefinancierd en pas twee jaar later de aandelen voor een veel lagere prijs verkocht dan hij zelf had betaald.

    (143) Ten slotte wees de Commissie er in haar besluit tot verlenging van de formele onderzoeksprocedure met betrekking tot GvH3 op dat wijzigingen in de eigendomsverhoudingen van aandelen niet leiden tot het ontstaan van een nieuwe rechtspersoon vrij van vorderingen. Kopers kunnen zich beschermen door met de in het maatschappelijke verkeer gebruikelijke zorgvuldigheid te werk te gaan. Dit geldt in het bijzonder voor de heer Frowein, die sinds de opening van de faillissementsprocedure wist in welke situatie de onderneming zich bevond. Daarom moet GvH3 als dezelfde onderneming als GvH2 worden beschouwd(30). Daaraan zij nog toegevoegd dat de heer Frowein niet na een open, onvoorwaardelijke en transparante inschrijvingsprocedure werd geselecteerd.

    (144) De Commissie concludeert dat Duitsland zich voor de correcte uitvoering van de onderhavige beschikking als een zorgvuldig handelende particuliere schuldeiser moet gedragen. Het nationale recht mag niet zodanig worden toegepast dat de terugvordering onmogelijk of bijzonder moeilijk wordt gemaakt. Dit komt erop neer dat Duitsland ernaar moet streven de schulden onmiddellijk terug te vorderen en alle daartoe beschikbare middelen moet aanwenden. Geen enkel nationaal rechtsbeginsel kan de volledige toepassing van het Gemeenschapsrecht daarbij in de weg staan(31).

    (145) Om te vermijden dat het gunstige effect van deze beschikking teniet zou worden gedaan en de verstoring van de markt blijft aanhouden, kan de Commissie zich verplicht zien te eisen dat de terugvordering niet beperkt blijft tot de oorspronkelijke onderneming, maar wordt uitgebreid tot de onderneming die met de overgedragen productiemiddelen de activiteiten van de oorspronkelijke onderneming voortzet. Dit geldt wanneer op grond van bepaalde elementen bij de overdracht een economische continuïteit tussen de beide ondernemingen kan worden geconstateerd(32).

    (146) De Commissie is van mening dat GvH2/3 naast bij de rechtstreeks aan hen verleende steun ook baat hebben bij de aan hun rechtsopvolgers verleende steun. Om naar behoren gevolg te geven aan deze beschikking moet Duitsland derhalve niet alleen de rechtstreeks begunstigden, maar ook hun rechtsopvolgers tot terugbetaling aanspreken. GvH2/3 zijn dus niet alleen verplicht de in eigen naam onrechtmatig ontvangen steun terug te betalen, maar moeten ook gemeenschappelijk de onrechtmatige steun ten gunste van GvH1, met inbegrip van tijdens de faillissementsprocedure verleende steun, terugbetalen. Duitsland moet bovendien iedere andere onderneming aanspreken die werkelijk baat zou kunnen hebben bij de overdracht van de betrokken activa en er derhalve toe zou kunnen bijdragen dat de gevolgen van deze beschikking worden omzeild(33),

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    1. De staatssteun die Duitsland aan Graf von Henneberg Porzellan GmbH heeft verleend, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

    2. De in lid 1 genoemde onverenigbare steun omvat de volgende maatregelen ten gunste van het in 1990 opgerichte Graf von Henneberg Porzellan GmbH, dat later Graf von Henneberg in Abwicklung werd:

    a) leningen van de Hessische Landesbank (HeLaBa) in het kader van de maatregelen 5, 20 en 21, die oorspronkelijk in totaal 28,530 miljoen DEM bedroegen;

    b) leningen van de Bayerische Landesbank in het kader van de maatregelen 7, 12, 17 en 18, die oorspronkelijk in totaal 43,023 miljoen DEM bedroegen;

    c) garantie van de Treuhandanstalt (THA) in het kader van maatregel 10 ten bedrage van 8,629 miljoen DEM;

    d) subsidies van THA in het kader van maatregel 11 ten bedrage van 13,871 miljoen DEM;

    e) subsidie in het kader van maatregel 13 ten bedrage van 5 miljoen DEM;

    f) lening van de Sparkasse Ilmenau in het kader van maatregel 22, die oorspronkelijk 3,2 miljoen DEM bedroeg;

    g) lening van de Sparkasse Erfurt in het kader van maatregel 23, die oorspronkelijk 1,5 miljoen DEM bedroeg;

    h) vooruitbetaling door de Thüringer Aufbaubank (TAB) in het kader van maatregel 24 ten bedrage van 2 miljoen DEM;

    i) subsidies in het kader van maatregel 27 ter bevordering van de werkgelegenheid ten bedrage van 2,077 miljoen DEM.

    De onverenigbare steun omvat bovendien de volgende maatregelen ten gunste van het in 1995 opgerichte Graf von Henneberg Porzellan GmbH, dat nog steeds actief is op de markt:

    a) lening van HeLaBa ten bedrage van 2 miljoen DEM in het kader van maatregel 28;

    b) schuldkwijtschelding van de Bundesanstalt für vereinigungsbedingte Sonderaufgaben in het kader van maatregel 30 ten bedrage van 0,940 miljoen DEM;

    c) deelneming van de Thüringer Industriebeteiligungs GmbH & Co KG (TIB) in startkapitaal van GvH2 ten bedrage van 0,49 in het kader van maatregel 31;

    d) aandeelhouderslening van TIB ten bedrage van 0,490 miljoen DEM in het kader van maatregel 32;

    e) leningen van TAB in het kader van de maatregelen 33, 34, 35, 37 en 38, die oorspronkelijk in totaal 20,521 miljoen DEM bedroegen;

    f) directe investeringssubsidies in het kader van maatregel 36 ten bedrage van 5,981 miljoen DEM;

    g) het bedrag van 0,686 miljoen DEM dat tot in 1996 met subsidies ter bevordering van de werkgelegenheid in het kader van maatregel 39 werd betaald;

    h) subsidies voor onderzoek en ontwikkeling in het kader van maatregel 43 ten bedrage van 0,451 miljoen DEM.

    Artikel 2

    1. Duitsland neemt alle noodzakelijke maatregelen om de in artikel 1 genoemde onrechtmatig ter beschikking gestelde steun van de ontvanger terug te vorderen, met uitzondering van de steun die reeds met de sinds de datum van verlening opgelopen rente werd terugbetaald.

    2. De terugvordering dient met inachtneming van de nationale procedures onverwijld te geschieden, voorzover deze procedures de onmiddellijke feitelijke tenuitvoerlegging van de beschikking toestaan. Over de terug te vorderen steun is rente verschuldigd vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun de ontvanger ter beschikking is gesteld, tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op grond van de referentierentevoet welke wordt gehanteerd voor de berekening van het subsidie-equivalent in het kader van regionale steunregelingen.

    3. Voor de toepassing van lid 2 omvat het begrip "ontvanger" het in 1990 opgerichte en momenteel failliete Graf von Henneberg Porzellan GmbH, het in 1995 opgerichte Graf von Henneberg Porzellan GmbH, dat ook voor de aan zijn rechtsvoorgangers verleende steun aansprakelijk is, en alle andere ondernemingen waaraan activa van de genoemde rechtspersonen zijn of worden overdragen om de gevolgen van deze beschikking te omzeilen.

    Artikel 3

    Duitsland deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om aan de beschikking te voldoen.

    Artikel 4

    Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

    Gedaan te Brussel, 30 oktober 2001.

    Voor de Commissie

    Mario Monti

    Lid van de Commissie

    (1) PB C 272 van 23.9.2000, blz. 30.

    (2) Zie voetnoot 1.

    (3) PB C 211 van 28.7.2001, blz. 27.

    (4) Met uitzondering van een onroerend goed, dat volgens de Duitse autoriteiten verkocht was.

    (5) Dit krediet was een vooruitbetaling op de THA-subsidie in het kader van maatregel 11. Het bedrag werd volledig beschikbaar gesteld. Er is blijkbaar geen sprake geweest van terugvorderingen wegens vermindering van de subsidies, ook niet na verloop van de twee maanden waarvoor het krediet was verleend. Anderzijds werd het krediet voor minstens zes maanden verlengd.

    (6) Gegevens afkomstig van de website van Cerame-Unie (http://www.cerameunie.org).

    (7) Panorama van de industrie in de Europese Unie 1997, blz. 9-20; NACE (rev. 1). Zie ook Beschikking 1999/157/EG van de Commissie in zaak C-35/97, Triptis Porzellan GmbH (PB L 52 van 27.2.1999, blz. 48).

    (8) PB C 273 van 9.9.1997, blz. 3.

    (9) PB C 209 van 10.7.1997, blz. 3.

    (10) PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

    (11) N 591/90, SG (90) D/91620 van 20 december 1990.

    (12) N 318/1990, SG (90) D/ 27178 van 14 november 1990.

    (13) C 69/1998, ex N 408/1993.

    (14) Overeenkomstig deze regeling hebben KMO's maximaal 250 werknemers en hetzij een omzet van 40 miljoen DEM, of activa ter waarde van 20 miljoen DEM.

    (15) NN 25/95.

    (16) Investitionszulagengesetze van 1991 (C 59/91, SG (92) D/8068 van 18 juni 1993) en 1993 (nr. 561/92, SG (92) D/16623 van 24 november 1992). Deze regelingen voorzien in verschillende steunintensiteiten voor grote en kleine ondernemingen. Daarnaast moeten bepalingen inzake cumulatie met andere regionale steunmaatregelen worden gerespecteerd.

    (17) N 477/91, SG (91) D/ 22704 van 25 november 1991.

    (18) NN 117/92, SG (95) D/ 341 van 13 januari 1995.

    (19) 24e kaderplan van de gemeenschappelijke taak "verbetering van de regionale economische structuren". N 531/95 (PB C 291 van 4.10.1996, blz. 4).

    (20) PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4.

    (21) Zie Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie: "De de-minimissteun wordt geacht te zijn verleend op het tijdstip waarop de begunstigde een wettelijke aanspraak op de steun verwerft" (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30). Zie ook bijlage II bij Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie, waar telkens wordt verwezen naar de toekenning van de steun (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33). Zie ook Verordening (EG) nr. 659/1999, waar voortdurend het begrip "toekenning" van de steun wordt gebruikt (voetnoot 16).

    (22) NN 107/97, van kracht sinds 1 april 1997, goedgekeurd bij brief SG (98) 1049 d.d. 6 februari 1993.

    (23) Het Investitionszulagengesetz van 1996 voorziet in verschillende steunintensiteiten voor kleine en grote ondernemingen (N 494/95, SG (95) D/17154 van 27 december 1995).

    (24) N 331/96, SG (97) D/482 van 23 januari 1997.

    (25) PB C 71 van 11.3.2000, blz. 14, punt 3.2.

    (26) PB C 368 van 23.12.1994, blz. 12.

    (27) Onder punt 7.5 van de richtsnoeren van 1999 (in 1994 kaderregeling genoemd) staat: "De Commissie zal de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt van alle reddings- en herstructureringssteun die zonder toestemming van de Commissie [...] wordt toegekend, onderzoeken [...] op de grondslag van de ten tijde van de toekenning van de steun geldende richtsnoeren." (PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2).

    (28) Zonder enige motivering werd van een omzetstijging van 1 DEM tot meer dan 4 DEM in één jaar tijd uitgegaan.

    (29) Volgens een brief van de heer Frowein d.d. 3 januari 1998 die in bezit van de Commissie is.

    (30) Bij de verkoop van aandelen blijft de onderneming verplicht de steun terug te betalen. Zie bijvoorbeeld arrest van het Europese Hof van Justitie van 21 maart 1991 in zaak C-303/88, Italië/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1433.

    (31) Zie voetnoot 33, punt 60.

    (32) Beschikking 2000/536/EG van de Commissie, Seleco SpA (PB L 227 van 7.9.2000, blz. 24).

    (33) Vgl. Beschikkingen 2000/567/EG van de Commissie, SMI (PB L 238 van 22.9.2000, blz. 50) en 2000/796/EG van de Commissie, CDA (PB L 318 van 16.12.2000, blz. 62).

    Top