This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32001R1644
Council Regulation (EC) No 1644/2001 of 7 August 2001 amending Regulation (EC) No 2398/97 imposing a definitive anti-dumping duty on imports of cotton-type bed linen originating in Egypt, India and Pakistan and suspending its application with regard to imports originating in India
Verordening (EG) nr. 1644/2001 van de Raad van 7 augustus 2001 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2398/97 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenachtig beddenlinnen van oorsprong uit Egypte, India en Pakistan en tot schorsing van de toepassing van die verordening op dit product uit India
Verordening (EG) nr. 1644/2001 van de Raad van 7 augustus 2001 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2398/97 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenachtig beddenlinnen van oorsprong uit Egypte, India en Pakistan en tot schorsing van de toepassing van die verordening op dit product uit India
PB L 219 van 14.8.2001, p. 1–11
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
No longer in force: This act has been changed. Current consolidated version: 14/08/2001
Verordening (EG) nr. 1644/2001 van de Raad van 7 augustus 2001 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2398/97 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenachtig beddenlinnen van oorsprong uit Egypte, India en Pakistan en tot schorsing van de toepassing van die verordening op dit product uit India
Publicatieblad Nr. L 219 van 14/08/2001 blz. 0001 - 0011
Verordening (EG) nr. 1644/2001 van de Raad van 7 augustus 2001 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2398/97 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenachtig beddenlinnen van oorsprong uit Egypte, India en Pakistan en tot schorsing van de toepassing van die verordening op dit product uit India DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133, Gelet op Verordening (EG) nr. 1515/2001 van de Raad van 23 juli 2001 inzake de maatregelen die de Gemeenschap kan nemen naar aanleiding van een rapport van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO betreffende antidumping- en antisubsidiemaatregelen(1), Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(2) ("de basisverordening"), Gezien het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend, Overwegende hetgeen volgt: A. BESTAANDE MAATREGELEN (1) Bij Verordening (EG) nr. 2398/97(3) heeft de Raad definitieve antidumpingrechten ingesteld op katoenachtig beddenlinnen uit Egypte, India en Pakistan ("definitieve verordening"). De definitieve verordening was voorafgegaan door Verordening (EG) nr. 1069/97 van de Commissie van 12 juni 1997 tot instelling van voorlopige antidumpingrechten op katoenachtig beddenlinnen uit Egypte, India en Pakistan(4) ("voorlopige verordening"). B. VERSLAGEN VAN HET ORGAAN VOOR GESCHILLENBESLECHTING VAN DE WTO (2) Op 12 maart 2001 heeft het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO - World Trade Organisation) het verslag goedgekeurd van de Beroepsinstantie en van het Panel, als door de Beroepsinstantie gewijzigd, in de zaak "Europese Gemeenschappen - antidumpingrechten op katoenachtig beddenlinnen uit India" (hierna "de verslagen" genoemd). C. ONDERZOCHT PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT (3) Het onderzoek had betrekking op beddenlinnen van katoenvezels, zuiver of gemengd met kunstmatige vezels of vlas (waarbij vlas niet mag overheersen), gebleekt, geverfd of bedrukt, van oorsprong uit India, Pakistan en Egypte, ingedeeld onder de GN-codes ex 6302 21 00 (Taric-codes 6302 21 00*81, 6302 21 00*89 ), ex 6302 22 90 (Taric-code 6302 22 90*19 ), ex 6302 31 10 (Taric-code 6302 31 10*90 ), ex 6302 31 90 (Taric-code 6302 31 90*90 ), ex 6302 32 90 (Taric-code 6302 32 90*19 ). De verslagen doen geen afbreuk aan de bevindingen in de definitieve verordening over het onderzochte product en het soortgelijke product. D. HERZIENING VAN DE BEVINDINGEN OP GROND VAN DE VERSLAGEN 1. Opmerking vooraf (4) De Commissie heeft haar bevindingen herzien, rekening houdend met de aanbevelingen die in de verslagen zijn gedaan, op grond van de gegevens die tijdens het oorspronkelijke onderzoek in 1996/1997 waren ingewonnen. Bij deze herziening is gebleken dat er nog steeds sprake is van schadeveroorzakende dumping, hoewel de marges lager zijn. Het onderzoek naar dumping had betrekking op de periode van 1 juli 1995 tot en met 30 juni 1996 ("het onderzoektijdvak"). Het onderzoek naar de parameters die relevant waren voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 1992 tot en met het einde van het onderzoektijdvak (30 juni 1996). Deze periode wordt hierna "de beoordelingsperiode" genoemd. 2. Dumping 2.1. Inleiding (5) In dit deel worden de herziene bevindingen uiteengezet die zijn gebaseerd op de aanbevelingen in de verslagen betreffende: a) de vaststelling van de verkoopkosten, de administratieve en algemene kosten ("de VAA-kosten") en van de winst overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening ten behoeve van de berekening van de normale waarde, en b) de "nulmarges" bij het vaststellen van de gewogen gemiddelde dumpingmarge. (6) Voor het overige werden de berekeningsmethoden van het oorspronkelijke onderzoek toegepast. Voor nadere gegevens wordt verwezen naar bovengenoemde voorlopige en definitieve verordening. 2.2. Steekproef (7) Vanwege het grote aantal exporteurs in de betrokken landen was tijdens het oorspronkelijke onderzoek besloten van steekproeven gebruik te maken overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening. 2.3. India (8) Daar slechts één van de vijf bedrijven die in de steekproef voor India waren opgenomen representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt had verkocht en daar de winstgevende binnenlandse verkoop minder dan 80 %, maar meer dan 10 % van de totale binnenlandse verkoop bedroeg, werden voor de berekening van de normale waarde de VAA-kosten en winst gebruikt die de onderneming in het kader van normale handelstransacties werkelijk had gemaakt, overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening. (9) Voor de berekening van de normale waarde voor de vier andere bedrijven werden, in overeenstemming met de aanbevelingen in de verslagen en artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening, de gewogen gemiddelde VAA-kosten en winst genomen van de hierboven genoemde onderneming die representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt had verkocht en van een andere onderneming die ook representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt had verkocht. Er wordt op gewezen dat de verkoop die niet in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden niet buiten beschouwing werd gelaten bij het vaststellen van de winstmarge voor de vier andere bedrijven. (10) De oorspronkelijke bevindingen inzake de exportprijs en de correcties op grond van artikel 2, lid 10, van de basisverordening behoefden niet te worden gewijzigd. (11) De aldus berekende gewogen gemiddelde normale waarde per soort is vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs van dezelfde soort. Overeenkomstig de aanbevelingen van in de verslagen, werd de "nulmarge" niet toegepast bij de berekening van de algemene dumpingmarge per bedrijf. (12) De herziene dumpingmarges, in procenten van de cif-invoerprijs grens Gemeenschap, zijn voor India de volgende: >RUIMTE VOOR DE TABEL> (13) Aan niet in de steekproef opgenomen medewerkende bedrijven in India werd de gemiddelde dumpingmarge toegekend van de in de steekproef opgenomen bedrijven, gewogen op grond van hun export naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisverordening, werd dumpingmarges gelijk aan nul en minimale dumpingmarges bij de berekening van de gemiddelde dumpingmarge buiten beschouwing gelaten. In procenten van de cif-invoerprijs grens Gemeenschap, bedroeg deze herziene dumpingmarge voor India 5,7 %. (14) Voor niet-medewerkende bedrijven in India werd de herziene dumpingmarge vastgesteld op grond van de beschikbare gegevens, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Daar het niveau van medewerking tijdens het oorspronkelijke onderzoek hoog was, werd het passend geacht als dumpingmarge voor niet-medewerkende bedrijven de hoogste dumpingmarge aan te houden die was vastgesteld voor een in de steekproef opgenomen bedrijf. Het niet-verlenen van medewerking zou immers worden beloond indien voor niet-medewerkende bedrijven een lagere dumpingmarge zou worden aangehouden dan de hoogste dumpingmarge die voor een medewerkende producent/exporteur was vastgesteld. De herziene residuele dumpingmarge voor India, in procenten van de cif-prijs grens Gemeenschap, bedraagt aldus 9,8 %. 2.4. Egypte en Pakistan (15) De bevindingen inzake de invoer met dumping van het betrokken product uit Egypte en Pakistan zijn niet herzien. De dumpingmarges voor deze landen zijn te vinden in de overwegingen 29, 30 en 31 van de definitieve verordening. 3. Steekproef van de bedrijfstak van de Gemeenschap (16) De conclusies van de verslagen hebben geen gevolgen voor de omschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de representativiteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie overweging 34 van de definitieve verordening). Hetzelfde geldt voor de steekproef van de bedrijven die deel uitmaken van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie de overwegingen 58 tot en met 61 van de voorlopige verordening). 4. Schade 4.1. Opmerking vooraf (17) Volgens de verslagen heeft de Gemeenschap gehandeld in strijd met de WTO-Overeenkomst inzake de tenuitvoerlegging van artikel VI van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (hierna "OTA-Overeenkomst" genoemd). i) door informatie in aanmerking te nemen voor producenten die geen deel uitmaakten van de bedrijfstak van de Gemeenschap als gedefinieerd door de Raad in de analyse van de toestand van die bedrijfstak; ii) door niet alle factoren te evalueren die van invloed zijn op de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap, en met name alle factoren die zijn uiteengezet in artikel 3, lid 4 van de OTA-Overeenkomst. In dit verband wordt erop gewezen dat de bevindingen inzake productiviteit, voorraden, benutting van de productiecapaciteit, het vermogen kapitaal of investeringen aan te trekken, cash flow, lonen en de grootte van de dumpingmarges in de voorlopige en definitieve verordening niet volledig zijn beschreven. Het Panel was ook van oordeel dat wanneer een bepaalde producent/exporteur zich niet aan dumping had schuldig gemaakt - de van hem afkomstige producten bij de schadebeoordeling niet als deel uitmakend van de "invoer met dumping" konden worden beschouwd. Daar India de bevindingen inzake schade evenwel niet om deze reden heeft aangevochten en omdat er geen Indiase producenten waren waarvan gebleken was dat zij het betrokken product niet met dumping invoerden, heeft het Panel in dit opzicht geen conclusies getrokken. De claim van India - dat invoertransacties zonder dumping van de schadebeoordeling moesten worden uitgesloten - werd door het Panel als ongegrond afgewezen. (18) De bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek inzake schade werden opnieuw onderzocht met inachtneming van de conclusies van het Panel. Ook werd onderzocht of de uitsluiting van Indiase exporteurs waarvan gebleken was dat zij zich niet aan dumping hadden schuldig gemaakt, tot een wijziging van de conclusie inzake schade zou hebben geleid. De resultaten van dit nieuwe onderzoek worden hieronder weergegeven. (19) De in overweging 62 van de voorlopige verordening beschreven werkwijze werd herzien door geen rekening meer te houden met gegevens die betrekking hadden op producenten die geen deel uitmaakten van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In de onderhavige verordening werden de gegevens als volgt geanalyseerd: i) op het niveau van de bedrijfstak van de Gemeenschap: de ontwikkelingen in productie, omvang van de verkoop, marktaandeel, werkgelegenheid en groei. De desbetreffende gegevens waren gebaseerd op de geverifieerde antwoorden op de vragenlijsten van de 17 in de steekproef opgenomen producenten en van de 18 andere producenten die deel uitmaakten van de bedrijfstak van de Gemeenschap. ii) op het niveau van de in de steekproef opgenomen EG-producenten: de ontwikkelingen inzake prijzen en winstgevendheid, cash flow, vermogen kapitaal en investeringen aan te trekken, voorraden, benutting van de productiecapaciteit, lonen en productiviteit aan de hand van de hierboven genoemde antwoorden op de vragenlijsten. Daarnaast werd de grootte van de dumpingmarge onderzocht. 4.2. Verbruik in de Gemeenschap (20) De aanbevelingen in de verslagen hebben geen invloed op de bevindingen in overweging 63 van de voorlopige verordening. Er wordt aan herinnerd dat het verbruik in de Gemeenschap van het betrokken product (gemeten aan de hand van de productie, plus de invoer, min de uitvoer) was gedaald van ongeveer 200000 ton in 1992 tot ongeveer 186000 ton in het onderzoektijdvak, dat wil zeggen met ongeveer 7 %. 4.3. Cumulatie, omvang van de invoer, marktaandeel en prijzen van het betrokken product uit de drie betrokken landen (21) Bij het oorspronkelijke onderzoek was gebleken dat de invoer met dumping uit de drie betrokken landen was gestegen van 33825 ton in 1992 tot 46656 ton in het onderzoektijdvak, dat wil zeggen met 38 % in de beoordelingsperiode. In dezelfde periode is het marktaandeel van het betrokken product uit de drie betrokken landen toegenomen van 16,9 % tot 25,1 % (zie overweging 67 van de voorlopige verordening). (22) Indien de invoer van exporteurs waarvan gebleken was dat zij zich niet aan dumping hebben schuldig gemaakt buiten beschouwing wordt gelaten, zou de stijging van de invoer nog aanzienlijk zijn geweest, namelijk met 30 %, zoals blijkt uit onderstaande tabel. Het marktaandeel van de overige invoer nam in de beoordelingsperiode met 40 % toe. Deze was in het onderzoektijdvak nog steeds goed voor meer dan 21 % van de EG-markt. >RUIMTE VOOR DE TABEL> (23) Voorts waren de prijzen van het betrokken product uit India en Egypte in de beoordelingsperiode met 18 % gedaald (zie overweging 80 van de voorlopige verordening). Deze prijsdaling ondervindt nauwelijks een wijziging indien de invoer zonder dumping van Indiase exporteurs buiten beschouwing wordt gelaten. (24) In het onderzoektijdvak bedroeg de onderbiedingsmarge door met dumping ingevoerde producten uit India 13,8 % tot 40,7 %, in procenten van de gecorrigeerde gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, en deze cijfers ondergaan geen wijziging indien de invoer zonder dumping van Indiase producenten buiten beschouwing wordt gelaten. Voor Pakistan varieerde de onderbiedingsmarge van 27,9 % tot 34,4 % en voor Egypte van 23,8 % tot 53,7 %. 4.4. Toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap 4.4.1. Algemeen (25) Niet alle factoren die zijn genoemd in artikel 3, lid 4, van de OTA-Overeenkomst (artikel 3, lid 5, van de basisverordening) bleken tijdens het oorspronkelijke onderzoek van invloed te zijn op de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Dit was met name het geval voor voorraden en productiecapaciteit. (26) Sommige factoren bleken nauw verband te houden met een aantal in de voorlopige en definitieve verordening nader genoemde schadefactoren. Dit was met name het geval voor de productiviteit, die nauw verband hield met productie en werkgelegenheid, en voor cash flow en rendement op investeringen, die nauw verband hielden met de winstgevendheid. Daarom werden slechts de ontwikkelingen van de voornaamste schadefactoren in die verordeningen volledig behandeld. (27) De bevindingen hieronder hebben uitsluitend betrekking op de bedrijfstak van de Gemeenschap als omschreven in overweging 34 van de definitieve verordening. De in punt ii) van overweging 17 vermelde indicatoren zijn uiteraard vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen bedrijven. 4.4.2. Voorraden en productiecapaciteit (28) Deze indicatoren bleken niet relevant te zijn voor de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap. (29) De indicator "voorraden" bleek om twee redenen niet relevant. Op de eerste plaats wordt vaak eerst met de productie begonnen (bv. van gedrukte patronen) in antwoord op of in afwachting van orders van bepaalde klanten; er wordt minder vaak louter voor de voorraad geproduceerd. Op de tweede plaats worden de voorraden vaak op 31 december opgenomen, dat wil zeggen aan het einde van een piekperiode in de beddenlinnensector. Er kunnen grote verschillen in voorraden optreden van het ene jaar op het andere, louter vanwege het feit dat grote zendingen het pakhuis het ene jaar op 30 december verlaten en het andere jaar op 2 januari. Hoewel de voorraden van enkele bedrijven waren gestegen, heeft noch de indiener van de klacht noch enige in de steekproef opgenomen EG-producent de aanwezige voorraden als een bewijs van schade aangevoerd. Stijgende voorraden in deze sector kunnen erop wijzen dat meer orders zijn verworven of worden verwacht en niet zozeer dat geproduceerde hoeveelheden niet worden verkocht. (30) Wat de productiecapaciteit betreft wordt erop gewezen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap gekenmerkt wordt door een groot aantal zeer flexibele kleine en middelgrote bedrijven. De benodigde uitrusting kan gemakkelijk worden gekocht, verkocht of voor andere producten ingezet. Het was daarom zeer moeilijk nauwkeurige cijfers vast te stellen voor de productiecapaciteit in de periode die in deze procedure in aanmerking werd genomen. Bij het onderzoek bleek echter dat veel producenten een hoge bezettingsgraad konden handhaven. Zij moesten soms zelf werk uitbesteden om te voorkomen dat hun productiecapaciteit in kalme tijden te hoog was. 4.4.3. Productie, werkgelegenheid en productiviteit (31) De bevindingen in de overwegingen 81 en 91 van de voorlopige verordening betreffende de productie van en de werkgelegenheid bij de bedrijfstak van de Gemeenschap worden bevestigd. De bedrijfstak van de Gemeenschap was in staat zijn totale productie van beddenlinnen te verhogen van 39370 ton in 1992 tot 42781 ton in het onderzoektijdvak, dat wil zeggen met 8,7 %. In dezelfde periode daalde het aantal arbeidsplaatsen met 5,3 %. Voor de in de steekproef opgenomen producenten werd dezelfde tendens waargenomen. (32) De combinatie van deze twee factoren verklaart de verbetering van de productiviteit van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten in de beoordelingsperiode. >RUIMTE VOOR DE TABEL> 4.4.4. Loonsom (33) >RUIMTE VOOR DE TABEL> Ondanks de inkrimping van het personeelsbestand steeg het totaalbedrag aan lonen die in de beddenlinnensector werden uitbetaald in de beoordelingsperiode met 7 %. Het gemiddelde loon per werknemer steeg van 1993 tot het einde van het onderzoektijdvak met 6 %, terwijl de consumentenprijzen in de Gemeenschap in die periode met 5,5 % stegen (zie overweging 86 van de voorlopige verordening). 4.4.5. Omvang van de verkoop, marktaandeel en prijsontwikkeling (34) De cijfers over de omvang van de verkoop, de waarde van de verkoop, marktaandeel en prijsontwikkelingen in de overwegingen 82 tot en met 88 van de voorlopige verordening hebben betrekking, tenzij anders vermeld, op de in de steekproef opgenomen EG-producenten. Zij worden hierbij bevestigd. (35) In de beoordelingsperiode steeg de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap enigszins, namelijk van 36205 ton tot 36553 ton, ofwel met 1 %. In die periode steeg hun marktaandeel ook enigszins, namelijk van 18,1 % tot 19,7 %, omdat de verkoop steeg in bepaalde "niches" van de markt waar duurdere producten werden verkocht. >RUIMTE VOOR DE TABEL> 4.4.6. Winstgevendheid, cash flow en rendement op investeringen (36) De bevindingen in overweging 89 van de voorlopige verordening over de winstgevendheid worden bevestigd. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde in de beoordelingsperiode van 3,6 % tot 1,6 % op de omzet, dat wil zeggen met meer dan 50 %. Met andere woorden: de winst van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde van 10 miljoen EUR in 1992 tot 4,6 miljoen EUR in het onderzoektijdvak, wat neerkomt op een daling van ongeveer 5,4 miljoen EUR in die periode. (37) De cash flow van de bedrijfstak van de Gemeenschap ontwikkelde zich als volgt: >RUIMTE VOOR DE TABEL> (38) Hoewel de cash flow van 1992 tot en met het onderzoektijdvak positief is gebleven, daalde hij toch met 28 % of met ongeveer 7 miljoen EUR. De cash flow en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap hebben in de beoordelingsperiode dus ook een negatieve ontwikkeling doorgemaakt. (39) Wat het rendement op investeringen betreft bleek bij het onderzoek dat het behoud van de productie-installaties het voornaamste doel was van de investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode: >RUIMTE VOOR DE TABEL> (40) De ontwikkeling van het rendement op de investeringen loopt gelijk met die van de winstgevendheid. 4.4.7. Vermogen kapitaal aan te trekken (41) In de beoordelingsperiode nam het kapitaal dat de bedrijfstak van de Gemeenschap via bankkredieten had verkregen met 3 % toe. >RUIMTE VOOR DE TABEL> (42) Bij het onderzoek is niet gebleken dat de bedrijfstak van de Gemeenschap problemen had om het nodige kapitaal aan te trekken en deze bedrijfstak heeft hiervan evenmin melding gemaakt. Daar deze bedrijfstak geen grote investeringen heeft gedaan, kan redelijkerwijze worden aangenomen dat de meeste kredieten zijn gebruikt om de dagelijkse activiteiten in de beddenlinnensector te financieren. De grotere behoefte aan kredieten in het onderzoektijdvak is waarschijnlijk het gevolg van de verminderde cash flow. 4.4.8. Groei en factoren die de prijzen op de binnenlandse markt beïnvloeden (43) Opgemerkt zij dat de groei van de bedrijfstak van de Gemeenschap, wat de verkochte hoeveelheid betreft, in de periode van 1994 tot het OT bijzonder negatief was (- 1173 ton). De groei van het marktaandeel was in deze periode eveneens zeer beperkt (+ 0,2 procentpunten) en was tussen 1995 en het onderzoektijdvak zelfs negatief. De groei van het marktaandeel van de met dumping ingevoerde producten was in deze periode steeds positief en significant. Tussen 1994 en het onderzoektijdvak nam de invoer met dumping met 35 % (+ 10315 ton) toe en groeide het marktaandeel zelfs met 6,2 procentpunten. (44) Bij de evaluatie van de factoren die van invloed waren op de prijzen op de binnenlandse markt werd vooral aandacht besteed aan de inkrimping van de vraag en aan de prijzen van ruwe katoen. Het onderzoek toonde duidelijk aan dat de leemte die was ontstaan door de sluiting van fabrieken in de Gemeenschap en de teruggang van de invoer uit bepaalde andere derde landen in de betrokken periode werd aangevuld door invoer uit de betrokken landen, die meestal met dumping bleek plaats te vinden. Aangezien de prijzen van de met dumping ingevoerde producten de laagste waren van alle prijzen die op de markt van de Gemeenschap voor beddenlinnen werden aangerekend, wordt geconcludeerd dat de inkrimping van de vraag op zich geen doorslaggevende invloed heeft gehad op de prijzen, met name die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. (45) De prijs van ruwe katoen, die in bepaalde gevallen tot 15 % van de totale productiekosten van beddenlinnen vertegenwoordigt, is in de betrokken periode sterk gestegen. Op een markt met eerlijke mededingingsvoorwaarden kunnen de producenten dergelijke kostenstijgingen normaliter in hun verkoopprijzen doorberekenen. Uit het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Gemeenschap daartoe in dit geval niet in staat was. (46) Voorts werd aanzienlijke prijsonderbieding vastgesteld, zoals in overweging 24 is uiteengezet. 4.4.9. Grootte van de dumpingmarge (47) De gevolgen van de grootte van de dumpingmarge voor de bedrijfstak van de Gemeenschap kan niet als te verwaarlozen worden beschouwd, gezien de omvang van de invoer en de prijzen van het betrokken product uit de betrokken landen. 4.5. Conclusies inzake schade (48) Bij het onderzoek werd duidelijk vastgesteld dat de invoer uit de betrokken landen in de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen. In hoeveelheden uitgedrukt is de invoer met 38 % of 12800 ton gestegen, terwijl het marktaandeel van die producten met 8,2 procentpunten is gestegen. (49) Bij het onderzoek werd voorts vastgesteld dat de prijzen van het betrokken product uit de drie betrokken landen aanzienlijk waren gedaald en dat zij aanzienlijk lager waren dan de prijzen van de EG-producten. De prijzen waren namelijk tot 18 % gedaald en de onderbiedingsmarges gingen van 11,9 % tot 53,7 %. (50) De bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals hierboven omschreven, slaagde erin de productie te doen toenemen en ook de omvang van de verkoop en het marktaandeel iets te doen stijgen door zich te concentreren op hoogwaardige producten voor bepaalde marktniches. De bedrijfstak leed echter onder de onvoldoende en nog dalende winstgevendheid die voornamelijk veroorzaakt was door het feit dat de prijzen niet konden stijgen in overeenstemming met de stijgende prijzen van ruwe katoen of met de stijging van de prijzen van consumentengoederen. Schade-indicatoren die verband hielden met de winstgevendheid, zoals cash flow en rendement op investeringen vertoonden ook een dalende tendens. Hetzelfde was het geval voor de werkgelegenheid. (51) Om deze redenen, en met name vanwege de onvoldoende en dalende winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de druk op diens prijzen, wordt de conclusie van de definitieve verordening dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade had geleden, bevestigd. 5. Oorzaak van de schade 5.1. Inleiding (52) Op grond van bovenstaande bevindingen inzake dumping en schade werd het oorzakelijk verband tussen beide, zoals in de voorlopige en de definitieve verordening uiteengezet, opnieuw onderzocht. (53) In overeenstemming met de aanbevelingen van het Panel en de Instantie van Beroep moest een oorzakelijk verband worden aangetoond tussen de invoer met dumping en de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, dat wil zeggen van de eerder genoemde 35 producenten. Verwijzingen naar producenten die geen deel uitmaakten van de bedrijfstak van de Gemeenschap of naar producenten die hun activiteiten in de beddenlinnensector reeds hadden stopgezet (zie overwegingen 105, 109 en 110 van de voorlopige verordening) werden voor het onderzoek naar het oorzakelijk verband niet als relevant beschouwd. 5.2. Gevolgen van de invoer met dumping (54) De invoer met dumping uit de drie betrokken landen was gestegen met 12800 ton of met 38 % (9200 ton of 30 % indien de invoer van het betrokken product uit India die niet met dumping gepaard ging buiten beschouwing wordt gelaten). Het marktaandeel van het met dumping ingevoerde betrokken product nam in de beoordelingsperiode toe van 16,9 % tot 25,1 %, ofwel met 8,2 procentpunten (van 15,3 % tot 21,4 %, ofwel met 6,1 procentpunten indien de invoer uit India die niet met dumping gepaard ging buiten beschouwing wordt gelaten). In het onderzoektijdvak bedroeg de gewogen gemiddelde onderbiedingsmarge ongeveer 29 %. (55) De verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap nam in die periode met 348 ton toe en het marktaandeel van die bedrijfstak steeg van 18,1 % tot 19,7 %, dus met 1,6 procentpunten. De gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap bleven ongeveer gelijk. (56) Voorts wordt erop gewezen (overweging 97 van de voorlopige verordening) dat de markt voor beddenlinnen gekenmerkt wordt door een grote vervangbaarheid van de producten en transparantie. Grote aankopers van beddenlinnen in de Gemeenschap, die voor een grote productiecapaciteit, en daarom voor enige schaalvoordelen kunnen zorgen, zijn zeer prijsgevoelig. Daarom kan worden geconcludeerd dat de lage prijzen die de betrokken producenten/exporteurs hebben aangeboden, gekoppeld aan hun grote en steeds toenemende marktaandeel, voortdurend druk hebben uitgeoefend op de prijzen in de Gemeenschap. (57) Ondanks het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap erin is geslaagd de productie en de verkoop naar hogere marktsegmenten te verplaatsen om het productie- en verkoopniveau te kunnen handhaven, zijn de gemiddelde verkoopprijzen niet gestegen. (58) Zoals in overweging 99 van de voorlopige verordening vermeld, waren de prijssuppressie (verhindering van de noodzakelijke prijsverhoging) en de daaruit voortvloeiende afnemende winstgevendheid de voornaamste indicatoren die erop wezen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade hadden geleden. Gezien het samenvallen in de tijd van de achteruitgang van de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de aanzienlijke stijging van de invoer met dumping van het betrokken product, wordt bevestigd dat er een rechtstreeks verband was tussen deze invoer en de vastgestelde aanmerkelijke schade. Daarom kunnen de conclusies in de overwegingen 96 tot en met 99 van de voorlopige verordening worden bevestigd. 5.3. Gevolgen van andere factoren (59) Eveneens werd onderzocht of andere factoren gevolgen hadden gehad voor de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap. 5.3.1. Stijging van de prijs van ruwe katoen (60) De bevindingen in de overwegingen 102 en 103 van de voorlopige verordening kunnen worden bevestigd. 5.3.2. Ontwikkeling van het verbruik in de Gemeenschap (61) Enkele exporteurs hebben aangevoerd dat, indien de bedrijfstak van de Gemeenschap schade heeft geleden, dit te wijten is aan de gestage daling van het verbruik van het betrokken product, namelijk met 7 % van 1992 tot het einde van het onderzoektijdvak. Bij het onderzoek bleek dat, terwijl de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap iets steeg, namelijk met 348 ton, de invoer van het betrokken product uit andere derde landen, tegen lagere prijzen dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap met meer dan 5000 ton toenam en de invoer met dumping uit de drie bij deze procedure betrokken landen met ongeveer 12800 ton. De gevolgen van de daling van het verbruik werden met name gevoeld door de producenten in de Gemeenschap die geen deel uitmaakten van de bedrijfstak van de Gemeenschap. (62) Bovendien wordt erop gewezen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap erin slaagde de door hem gefabriceerde reeks producten uit te breiden tot bepaalde marktsegmenten en in die segmenten meer te verkopen. De bedrijfstak van de Gemeenschap ondervond daarom nauwelijks of geen nadelige gevolgen van de ontwikkelingen in het verbruik in de Gemeenschap. 5.3.3. Invoer uit andere derde landen (63) De bevindingen in de overwegingen 100 en 101 van de voorlopige verordening blijven ongewijzigd. 5.3.4. Concurrentie van niet-klagende producenten in de Gemeenschap (64) De bevindingen in de overwegingen 107 en 108 van de voorlopige verordening blijven ongewijzigd. 5.4. Conclusie inzake de oorzaak van de schade (65) Uit bovenstaande analyse blijkt dat er een duidelijk en rechtstreeks verband is tussen de stijging van de invoer met dumping, de prijzen van de met dumping ingevoerde producten en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. (66) Bij het onderzoek is gebleken dat de invoer uit de betrokken landen met 38 % of 12800 ton is gestegen, hetgeen overeenstemt met een toename van het marktaandeel met 8,2 procentpunten. Het is duidelijk dat de aanwezigheid van steeds grotere hoeveelheden van het betrokken product tegen lage prijzen van aanzienlijke invloed was op de markt in het algemeen. (67) Hoewel de bedrijfstak van de Gemeenschap erin is geslaagd grotere hoeveelheden te verkopen in hogere marktsegmenten, is het duidelijk dat deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode, ten gevolge van de invoer uit de betrokken landen, geen beduidend deel van de markt kon verwerven dat door bedrijven in andere derde landen en andere EG-producenten niet in beslag was genomen. (68) Het rechtstreekse verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade blijkt voorts uit de grote onderbiedingsmarges - deze verklaren waarom het betrokken product uit de betrokken landen een groot deel van de markt kon veroveren. Het blijkt ook uit de gevolgen van de dalende invoerprijzen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Door de druk op de prijzen daalde de winstgevendheid van die bedrijfstak van 3,6 % in 1992 tot 1,6 % in het onderzoektijdvak. (69) Het rechtstreekse oorzakelijke verband werd eveneens bevestigd bij de analyse van de gevolgen van andere factoren dan de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. (70) Daarom wordt de conclusie in overweging 43 van de definitieve verordening dat de invoer met dumping uit Egypte, India en Pakistan de oorzaak is van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, bevestigd. 6. Belang van de Gemeenschap (71) De inhoud en conclusies in de overwegingen 44, 45 en 46 van de definitieve verordeningen worden door de verslagen niet gewijzigd. E. MOTIVERING VAN DE SCHORSING VAN DE MAATREGELEN (72) Zoals hierboven uiteengezet, blijkt bij een volledig onderzoek van de feiten die tijdens het oorspronkelijke onderzoek werden vastgesteld en rekening houdend met de aanbevelingen in de verslagen nog steeds dat het betrokken product uit Egypte, India en Pakistan met schadeveroorzakende dumping werd ingevoerd. Ondanks dit feit acht de Raad het om onderstaande redenen niet dienstig verder te gaan met de heffing van het antidumpingrecht op het betrokken product uit India. (73) Er wordt aan herinnerd dat de bevindingen zijn gebaseerd op gegevens die in 1996/1997 werd ingewonnen. (74) Bij een diepgaander onderzoek van de gevolgen van de aanbevelingen van de verslagen had aandacht moeten worden geschonken aan de toepassing van verschillende andere methoden (bv. andere methoden voor de berekening van de VAA-kosten en de winst op grond van artikel 2, lid 6, onder b) en c), van de basisverordening), met uitsluiting van die methoden die volgens de verslagen strijdig zijn met de WTO-regels. Dit was in dit geval evenwel niet mogelijk daar de nodige gegevens tijdens het oorspronkelijke onderzoek waren ingewonnen. Voordat de verslagen verschenen werd het immers niet relevant geacht dergelijke informatie in te winnen of te verifiëren. De vaststelling van de winstmarge bij de berekening van de normale waarde voor exporteurs die in het kader van normale handelstransacties niet voldoende hebben verkocht, is gebaseerd op een methode die in het verslag van de Instantie van Beroep wordt aanbevolen. De Raad is echter van oordeel dat de door de Instantie van Beroep aanbevolen werkwijze in dit geval niet geschikt is, niet in het minst omdat het een discriminatie tussen exporteurs inhoudt waarvan de eigen winstmarge wordt gebruikt, en exporteurs waarop artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening van toepassing is (en waarvoor de gewogen gemiddelde VAA-kosten en winstmarge van de andere exporteurs worden gebruikt). Deze werkwijze is ook in strijd met het principe bij het vaststellen van de normale waarde zo veel mogelijk van gegevens uit te gaan die betrekking hebben op de verkoop in het kader van normale handelstransacties. (75) In deze buitengewone omstandigheden werd geoordeeld dat het aanbeveling verdiende de definitieve verordening te wijzigen met inachtneming van de dumpingmarges die volgens de overwegingen 12, 13 en 14 werden vastgesteld, welke dumpingmarges steeds lager waren dan de schademarges en de heffing van de vastgestelde rechten te schorsen tot alle betrokkenen in de gelegenheid zijn geweest informatie/opmerkingen te doen toekomen en, zo nodig, een verzoek om de inleiding van een herzieningsprocedure in te dienen. (76) De herziene bevindingen werden medegedeeld aan de Indiase autoriteiten, de Indiase exporteurs, organisaties van Indiase exporteurs, alle betrokken partijen in de Gemeenschap, inzonderheid de bedrijfstak van de Gemeenschap, importeurs en gebruikers- en handelaarsorganisaties. Deze partijen werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken en te worden gehoord. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van deze partijen zijn in aanmerking genomen, maar hebben geen wijziging gebracht in de conclusies van deze verordening. (77) Verzoeken om de inleiding van een herzieningsprocedure en opmerkingen/informatie moeten schriftelijk worden gericht aan het volgende adres: Europese Commissie Directoraat-generaal Handel Directoraten B en C TERV - 0/13 Wetstraat 200 B - 1049 Brussel Fax (32-2) 295 65 05 Telex COMEU B 21877. (78) Indien binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening geen herzieningsprocedure wordt ingeleid naar aanleiding van een verzoek van een belanghebbende zal de antidumpingmaatregel ten aanzien van het betrokken product uit India automatisch vervallen. Indien binnen de termijn van zes maanden een herzieningsprocedure wordt ingeleid, zullen de rechten tijdens de duur van het herzieningsonderzoek geschorst blijven, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2398/97 wordt als volgt gewijzigd: 1. het in lid 2 vermelde recht voor India bedraagt 9,8 % (aanvullende Taric-code 8900 ); 2. het in lid 3 vermelde recht voor India bedraagt 5,7 % (aanvullende Taric-code 8042 ); 3. voor de in lid 4 vermelde ondernemingen gelden de volgende rechten: >RUIMTE VOOR DE TABEL> Artikel 2 1. De toepassing van de in artikel 1 vermelde antidumpingrechten wordt geschorst ten aanzien van het betrokken product uit India. 2. De in artikel 1 vermelde antidumpingrechten vervallen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening ten aanzien van India, tenzij voor afloop van die termijn een herzieningsprocedure wordt ingeleid. Tijdens het herzieningsonderzoek blijft de toepassing van de antidumpingrechten geschorst ingevolge lid 1. Artikel 3 Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, 7 augustus 2001. Voor de Raad De voorzitter L. Michel (1) PB L 201 van 26.7.2001, blz. 10. (2) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2238/2000 (PB L 257 van 11.10.2000, blz. 2). (3) PB L 332 van 4.12.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 554/2000 (PB L 68 van 16.3.2000, blz. 1). (4) PB L 156 van 13.6.1997, blz. 11.