This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32001R0900
Council Regulation (EC) No 900/2001 of 7 May 2001 imposing definitive anti-dumping duties on imports of urea ammonium nitrate solutions originating in Poland
Verordening (EG) nr. 900/2001 van de Raad van 7 mei 2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Polen
Verordening (EG) nr. 900/2001 van de Raad van 7 mei 2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Polen
PB L 127 van 9.5.2001, p. 1–10
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
No longer in force, Date of end of validity: 10/05/2006: This act has been changed. Current consolidated version: 18/10/2002
Verordening (EG) nr. 900/2001 van de Raad van 7 mei 2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Polen
Publicatieblad Nr. L 127 van 09/05/2001 blz. 0001 - 0010
Verordening (EG) nr. 900/2001 van de Raad van 7 mei 2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Polen DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1), en met name op artikel 11, leden 2 en 3, Gelet op het voorstel dat door de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité werd ingediend, Overwegende hetgeen volgt: A. VORIG ONDERZOEK (1) Bij Verordening (EG) nr. 3319/94(2) stelde de Raad een definitief antidumpingrecht in op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat (UAN) uit Bulgarije en Polen. De maatregelen die van toepassing waren op de uit Bulgarije ingevoerde producten namen de vorm aan van een specifiek recht behalve voor één producent en één exporteur die de Commissie een gezamenlijke verbintenis aanboden die werd aanvaard bij Besluit 94/825/EG(3). Op de uit Polen ingevoerde UAN werd een variabel recht toegepast op basis van een minimuminvoerprijs wanneer door bepaalde ondernemingen rechtstreeks aan een niet-verbonden importeur werd gefactureerd. In alle andere gevallen werd op de invoer van UAN uit Polen een specifiek recht toegepast. B. ONDERZOEKEN IN VERBAND MET ANDERE LANDEN (2) Bij Verordening (EG) nr. 1995/2000(4) stelde de Raad definitieve antidumpingrechten in op de invoer van UAN uit Algerije, Wit Rusland, Litouwen, Rusland en Oekraïne. Er werd aangetoond dat uit deze landen UAN met dumping werden ingevoerd en dat deze producten de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade hadden berokkend. Het werd passend geacht rechten in te stellen in de vorm van een specifiek bedrag per ton teneinde de doeltreffendheid van de maatregelen te waarborgen en prijsmanipulaties tegen te gaan. C. ONDERHAVIG ONDERZOEK (3) Na de publicatie in juni 1999(5) van een bericht waarin werd aangekondigd dat de geldende antidumpingmaatregelen op het punt stonden te vervallen, ontving de Commissie naar aanleiding hiervan een verzoek om een nieuw onderzoek dat was ingediend door de European Fertiliser Manufacturers Association (EFMA) namens het merendeel van de producenten van UAN van de Gemeenschap ("de producenten van de Gemeenschap die het verzoek indienden"). In het verzoek werd aangevoerd dat waarschijnlijk opnieuw tegen dumpingprijzen uit Polen zou worden ingevoerd indien de maatregelen vervielen. De producenten van de Gemeenschap die het verzoek indienden verzochten niet om de inleiding van een nieuw onderzoek naar aanleiding van het vervallen van de maatregelen voor Bulgarije omdat een herhaling van de dumping bij invoer uit Bulgarije weinig waarschijnlijk was. De maatregelen die van toepassing waren op de invoer uit Bulgarije vervielen derhalve op 1 januari 2000. (4) Nadat de Commissie, na overleg met het Raadgevend Comité, had vastgesteld dat er voldoende bewijzen waren voor de inleiding van een nieuw onderzoek leidde de Commissie dit onderzoek ook in ingevolge artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 (de "basisverordening"). (5) Tezelfdertijd, en eveneens na overleg met het Raadgevend Comité, leidde de Commissie ex officio een tussentijds nieuw onderzoek in ingevolge artikel 11, lid 3, van de basisverordening; dit onderzoek werd beperkt tot de vorm van de maatregelen die op de invoer uit Polen(6) van toepassing waren. De Commissie leidde dit tussentijds nieuw onderzoek in om het soort maatregelen dat op de invoer uit Polen van toepassing was te kunnen aanpassen voor het geval deze maatregelen gehandhaafd zouden worden en hield hierbij rekening met de noodzaak de doeltreffendheid van de maatregelen te waarborgen alsmede met de vorm van maatregelen die later eventueel op de invoer van hetzelfde product uit andere landen zouden worden ingesteld. (6) Het onderzoek naar de mogelijke voortzetting en/of herhaling van de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari 1999 tot 30 november 1999 ("het OT"). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant waren voor het vaststellen van een mogelijke voortzetting en/of herhaling van de schade had betrekking op de periode van 1 januari 1995 tot het eind van het OT ("de onderzochte periode"). (7) De Commissie bracht de volgende partijen officieel van de inleiding van het nieuwe onderzoek op de hoogte: de producenten van de Gemeenschap die het verzoek hadden ingediend, de exporteur en de exporteurs/producenten in Polen, de importeurs/handelaren, hun representatieve verenigingen, de bekende verenigingen van verwerkende bedrijven en de vertegenwoordigers van de Poolse regering. De Commissie zond al deze partijen, alsmede de partijen die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn bekendmaakten, vragenlijsten. De Commissie stelde de rechtstreeks betrokken partijen in de gelegenheid om hun standpunten schriftelijk bekend te maken en om te verzoeken te worden gehoord. (8) De volgende producenten van de Gemeenschap beantwoordden de vragenlijst: a) Agrolinz Melamin GmbH, ADM - Linz, Oostenrijk, b) DSM Agro BV - Sittard, Nederland, c) Fertiberia S.A - Madrid, Spanje, d) Grande Paroisse SA - Paris, Frankrijk, e) Hydro Agri Chafers - Immingham, Verenigd Koninkrijk, f) Hydro Agri France - Nanterre, Frankrijk, g) Hydro Agri Rostock - Rostock, Duitsland, h) Hydro Agri Sluiskil BV - Sluiskil, Nederland, i) Kemira Agro Rozenburg B.V. - Rotterdam, Nederland, j) SKW Stickstoffwerke Piesteritz GmbH - Wittenberg, Duitsland. (9) Omdat de gegevens die verstrekt waren in het kader van het in overweging 2 genoemde onderzoek i.v.m. de invoer van UAN uit Algerije, Wit Rusland, Litouwen, Rusland en Oekraïne, dat betrekking had op de periode 1995 tot 1998 + 5 maanden van het OT van onderhavig onderzoek, terdege geverifieerd werden en in het kader van onderhavig onderzoek gegevens door dezelfde producenten van de Gemeenschap werden voorgelegd, werd geoordeeld dat extra verificatiebezoeken ten kantore van de bedrijven in kwestie in het kader van onderhavige procedure overbodig waren. De nauwkeurigheid van de verstrekte gegevens werd evenwel geverifieerd; hiertoe werd nagegaan of deze gegevens vergeleken met de eerder geverifieerde gegevens coherent en verenigbaar waren. (10) De Commissie zond 20 niet-verbonden importeurs/handelaren en 1 vereniging van importeurs vragenlijsten. Zij ontving 9 antwoorden waaronder dat van de vereniging van importeurs. Geen enkele van deze importeurs verstrekte specifieke cijfers omdat zij geen UAN uit Polen invoerden tijdens de onderzochte periode en verificatiebezoeken vonden derhalve niet plaats. (11) Na ontvangst van de antwoorden vonden wel verificatiebezoeken plaats ten kantore van de volgende ondernemingen: a) Zaklady Azotowe "Pulawy" SA, Pulawy ("ZAP"), een exporteur/producent, b) CIECH SA, Warsaw, een exporteur. D. PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT (12) De onderzochte producten zijn oplossingen van ureum en ammoniumnitraat en worden ingedeeld onder GN-code 3102 80 00. Het zijn dezelfde producten als die welke reeds in het oorspronkelijk onderzoek werden onderzocht, namelijk vloeibare meststoffen die gewoonlijk in de landbouw worden gebruikt. Een oplossing bestaat uit een mengsel van ureum en ammoniumnitraat in water. Het watergehalte van het mengsel bedraagt ongeveer 70 % (afhankelijk van het stikstofgehalte); voor het overige bestaat het mengsel uit gelijke delen ureum en ammoniumnitraat. Stikstof (N) is het belangrijkste element van het product en het gehalte ervan kan variëren van 28 tot 32 %. (13) Zoals uit het vorige onderzoek is gebleken zijn UAN zuiver basisproducten die ongeacht het land van oorsprong dezelfde fysische en chemische basiskenmerken hebben. De UAN die in de Gemeenschap worden vervaardigd en verkocht door de producenten van de Gemeenschap die het verzoek indienden en de UAN die in Polen worden vervaardigd en aldaar op de binnenlandse markt worden verkocht dan wel uit Polen naar de Gemeenschap worden uitgevoerd, worden als soortgelijke producten beschouwd in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. E. MOGELIJKE HERHALING VAN DE DUMPING 1. Voorafgaande opmerking (14) Volgens artikel 11, lid 2, van de basisverordening is het doel van dit soort nieuw onderzoek om vast te stellen of het vervallen van de maatregelen vermoedelijk al dan niet tot herhaling of voortzetting van de dumping zal leiden. Omdat het product tijdens het OT niet uit Polen naar de Gemeenschap werd uitgevoerd, werd het onderzoek toegespitst op de vraag of het intrekken van de maatregelen zou leiden tot een herhaling van de dumping met invoer van grote hoeveelheden. Hiertoe werd het prijsbeleid van de Poolse producenten op de markten van derde landen onderzocht teneinde vast te stellen of het onderzochte product aldaar tegen dumpingprijzen werd verkocht. Voorts werd nagegaan of de Poolse producenten, indien de maatregelen werden ingetrokken, opnieuw UAN naar de Gemeenschap zouden uitvoeren en in dat geval hetzelfde prijsbeleid zouden voeren. (15) Er zij aan herinnerd dat de afzonderlijke dumpingmarges die in het kader van het oorspronkelijk onderzoek werden vastgesteld voor de twee producenten respectievelijk 40 % en 27 % bedroegen. Het onderzoek bracht niet het bestaan aan het licht van andere Poolse producenten dan de twee hierboven vermelde producenten van UAN. (16) Eén onderneming verstrekte geen gedetailleerde gegevens over de verkoop in andere landen en op de binnenlandse markt of over de productiekosten; deze onderneming werd derhalve medegedeeld dat de bevindingen in haar geval, indien de verlangde gegevens niet binnen een vastgestelde termijn werden ingediend, gebaseerd zouden worden op de beschikbare gegevens, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Deze onderneming diende ook nadien geen gegevens in. Er zij op gewezen dat de productiecapaciteit van deze onderneming op basis van de beschikbare gegevens veel kleiner was dan die van de onderneming die wel medewerking verleende. 2. Uitvoer naar derde landen a) Uitvoerprijs (17) De uitvoer van de medewerkende producent naar andere landen ging voor het grootste gedeelte naar de Noord-Amerikaanse markt (twee derde van de totale uitvoer van deze onderneming tijdens het OT), terwijl een kleiner gedeelte (één derde) de Tsjechische Republiek als bestemming had. De medewerkende producent leverde rechtstreeks aan onafhankelijke importeurs. De uitvoer van Polen naar de VS en Canada vertegenwoordigde een niet onaanzienlijk deel van de totale invoer van deze twee landen samen en tevens een aanzienlijk deel van de productie van de producent. (18) Gezien de aard van dit onderzoek werd het onnodig geacht dat, om een mogelijke herhaling van de dumping vast te stellen, om gedetailleerde gegevens in verband met de uitvoer voor het gehele OT werd verzocht. Derhalve werd om gegevens verzocht over alle transacties die hadden plaatsgevonden tijdens de laatste drie maanden van het OT. De uitvoerprijs werd derhalve vastgesteld aan de hand van de door niet-verbonden importeurs in derde landen gedurende deze periode van drie maanden betaalde of te betalen prijzen. De medewerkende producent betwistte deze aanpak in een later stadium van de procedure en verzocht om gebruikmaking van gegevens die op het gehele OT betrekking hadden. Omdat dit voorstel te laat werd ingediend werd het niet doenlijk geacht om de basis van het onderzoek aan te passen. Trouwens eventueel in aanmerking genomen niet geverifieerde gegevens m.b.t. maanden die aan deze periode van drie maanden voorafgingen zouden niet een dusdanig gewijzigd beeld hebben opgeleverd dat de conclusies i.v.m. de uitvoer uit Polen naar derde landen erdoor zouden zijn gewijzigd. b) Normale waarde (19) Voor de medewerkende producent werd eerst vastgesteld of de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheden UAN representatief waren in verhouding tot de uitvoer. De op de binnenlandse markt van Polen verkochte hoeveelheden waren groter dan de naar derde landen uitgevoerde hoeveelheden. Vervolgens werd vastgesteld of deze binnenlandse verkoop had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties. Uit het onderzoek bleek in dit verband dat de hoeveelheden die werden verkocht tegen een prijs per eenheid die hoger was dan de productiekosten, per eenheid, meer dan 10 % maar minder dan 80 % van de totale verkochte hoeveelheden vertegenwoordigden. De normale waarde werd derhalve vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde prijzen voor alle winstgevende transacties in verband met het betrokken product. c) Conclusie in verband met de uitvoer naar derde landen (20) Na enkele correcties met het oog op een billijke vergelijking werd de gewogen gemiddelde normale waarde van de medewerkende producent vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs voor elk land van bestemming. (21) Er werd vastgesteld dat de uitvoerprijzen die op de Noord-Amerikaanse markt werden aangerekend door de medewerkende producent (die tijdens het OT 90 % van de totale uitvoer uit Polen voor zijn rekening nam) ver onder de voor deze producent vastgestelde normale waarde lagen, waardoor de dumpingmarges van deze producent bij verkoop in de VS en Canada aanzienlijk waren. De uitvoer naar deze twee landen vertegenwoordigde tweederde van de totale uitvoer van deze onderneming. Bij de uitvoer naar de Tsjechische Republiek, een naburige markt waarnaar het resterende derde deel van de totale uitvoer van deze ondernemer werd geëxporteerd, werd weinig of geen dumping vastgesteld. Hier was het prijsbeleid van de onderneming hetzelfde als op de binnenlandse markt. (22) Omdat de andere producent geen gedetailleerde gegevens verstrekte werden geen berekeningen gemaakt. Er zij op gewezen dat deze producent slechts naar de Tsjechische Republiek uitvoerde en dan alleen betrekkelijk kleine hoeveelheden. 3. Mogelijke stijging van de met dumping naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden. (23) Het onderzoek toonde aan dat de Poolse bedrijven over de capaciteit beschikken om omvangrijke extra hoeveelheden te vervaardigen die naar de Gemeenschap kunnen worden uitgevoerd. Deze extra hoeveelheden zouden het niveau kunnen bereiken dat werd vastgesteld tijdens het OT dat in het kader van het oorspronkelijk onderzoek in aanmerking werd genomen. Bovendien zouden deze hoeveelheden zeer waarschijnlijk tegen dumpingprijzen worden uitgevoerd. a) Medewerkende exporteur/producent (24) Omdat voor de medewerkende producent tijdens het OT een betrekkelijk lage bezettingsgraad van de productiecapaciteit werd vastgesteld werd geconcludeerd dat er ruimte is voor een belangrijke verhoging van de productie. De mogelijkheid bestaat ook dat van de productie van ammoniumnitraat op de productie van UAN wordt overgeschakeld omdat de bijkomende uitrusting die nodig is voor de productie van UAN geen grote investeringen vereist. (25) Indien de maatregelen werden ingetrokken zou de markt van de Gemeenschap voor de Poolse producenten aantrekkelijker kunnen worden dan de Noord-Amerikaanse markt. Uit het onderzoek bleek immers dat de prijzen voor UAN op de Noord-Amerikaanse markt tijdens het OT enigszins onder de op de markt van de Gemeenschap geldende prijzen lagen. Bovendien wordt laatstgenoemde markt aantrekkelijker geacht voor de Poolse exporteurs/producenten omdat de geografische nabijheid ervan de transportkosten verlaagt. Voor eenzelfde prijs als die welke op de Noord-Amerikaanse wordt gehanteerd zouden de Poolse exporteurs/producenten op de markt van de Gemeenschap dus een hogere marge bereiken. Immers, indien dezelfde of een enigszins lagere verkoopprijs aan de afnemers in de Gemeenschap zou worden aangerekend zou deze prijs, ondanks de lagere transportkosten, nog steeds een dumpingprijs zijn. Gezien bovendien de lage bezettingsgraad van de productiecapaciteit van de medewerkende producent heeft deze er vanuit economisch oogpunt alle belang bij om tegen nog lagere prijzen te verkopen, zolang zijn variabele kosten maar gedekt zijn en er geen gevaar is voor de prijzen die in de VS worden aangerekend. Er zij aan herinnerd dat de markt van de Gemeenschap, vóór de instelling van de antidumpingmaatregelen, voor Polen de belangrijkste uitvoermarkt voor UAN was. Bovendien werd, zelfs in de perioden dat maatregelen van kracht waren - vooral in 1996, toen de prijs op de markt van de Gemeenschap hoger was dan de aan de hand van de maatregelen opgelegde minimuminvoerprijs - ongeveer 50 % van de productie uit Polen naar de Gemeenschap uitgevoerd. (26) Bovendien zullen, na de instelling van antidumpingmaatregelen op de invoer van UAN uit Algerije, Wit Rusland, Litouwen, Rusland en Oekraïne ook andere producenten/exporteurs meer kansen krijgen om hun marktaandeel te heroveren. (27) Op basis van verkoopprognoses voerde de medewerkende exporteur/producent aan dat hij in de toekomst niet langer UAN naar de markt van de Gemeenschap zou kunnen uitvoeren. Als redenen hiervoor gaf hij op: i) de verwachte belangrijke stijging van de binnenlandse verkoop van ammoniumnitraat waardoor er minder ammoniumnitraat voor de productie van UAN beschikbaar zou zijn en, ii) de groeiende binnenlandse markt voor UAN. (28) Hoewel het onderzoek aantoonde dat de binnenlandse verkoop van ammoniumnitraat van 1998 tot 1999 inderdaad opmerkelijk was gestegen bleek uit het onderzoek ook dat deze stijging vrij laag had ingezet omdat het binnenlandse verbruik van 1996 tot 1998 met 15 % was gedaald. Er wordt verwacht dat deze binnenlandse verkoop zich in de toekomst op het niveau van 1999 zal handhaven of slechts in beperkte mate zal stijgen. Dit werd zelfs bevestigd door de eigen verkoopcijfers voor de eerste acht maanden van 2000 van de Poolse medewerkende producent. De belangrijke stijging van de binnenlandse verkoop van 1998 tot 1999 lijkt derhalve als uitzonderlijk te moeten worden beschouwd. (29) Anderzijds is de binnenlandse verkoop van UAN, zoals blijkt uit de verkoopcijfers van de Poolse medewerkende producent voor de eerste acht maanden van het jaar 2000, uiteindelijk veel minder gestegen dan voorspeld. (30) Bovendien werd vastgesteld dat in 2000 opnieuw een aanzienlijke hoeveelheid UAN naar de Gemeenschap werd uitgevoerd. In de periode van januari tot oktober 2000 bedroeg de totale uitvoer van UAN uit Polen naar de Gemeenschap 5 % van het verbruik van de Gemeenschap tijdens het OT. b) Niet medewerkende producent (31) Deze tweede Poolse exporteur/producent had belangrijke hoeveelheden naar de Gemeenschap uitgevoerd in 1996, toen de prijs op de markt van de Gemeenschap tijdelijk boven de minimuminvoerprijs lag. In het kader van het vorige onderzoek was vastgesteld dat deze producent over belangrijke productiecapaciteit beschikte en niets wees erop dat hierin verandering was gekomen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat dit bedrijf voor de Gemeenschap, indien de antidumpingmaatregelen werden ingetrokken, eventueel een belangrijke exporteur kan worden. Omdat deze producent geen medewerking verleende werd geconcludeerd dat zijn prijsbeleid bij toekomstige uitvoer naar de Gemeenschap niet wezenlijk zou verschillen van het prijsbeleid van de andere producent en van zijn eigen prijsbeleid dat in het kader van het oorspronkelijk onderzoek werd vastgesteld. c) Conclusie in verband met mogelijke uitvoer naar de Gemeenschap (32) Gezien bovenstaande vaststelling kan worden geconcludeerd dat de Poolse exporteurs/producenten duidelijk over de capaciteit beschikken om grote hoeveelheden UAN tegen dumpingprijzen uit te voeren. (33) De markt van de Gemeenschap was doorgaans voor Polen de belangrijkste uitvoermarkt voor UAN. Zelfs toen maatregelen van toepassing waren, met name in 1996 toen de prijs op de markt van de Gemeenschap boven de minimuminvoerprijs lag, werd ongeveer 50 % van de productie naar de Gemeenschap uitgevoerd. Indien de maatregelen werden ingetrokken zou deze markt voor de Poolse producenten waarschijnlijk eens te meer aantrekkelijk worden. 4. Conclusie in verband met de mogelijke herhaling van de dumping (34) De Poolse exporteurs/producenten beschikken over de capaciteit om de geproduceerde hoeveelheden UAN sterk te verhogen; de niet bezette productiecapaciteit van deze exporteur is immers aanzienlijk. (35) De toekomstige stijging van het binnenlandse verbruik zal niet toereikend zijn om de eventuele extra hoeveelheden te absorberen en deze zullen dus naar alle waarschijnlijkheid worden uitgevoerd. Deze conclusie wordt kracht bijgezet door de vaststelling dat de Poolse producenten in de periode van begin 1995 tot eind 1998 in het algemeen een hoog percentage van hun productie exporteerden (gemiddeld meer dan 80 %). (36) Indien de maatregelen werden ingetrokken zou het overgrote deel van de Poolse uitvoer van UAN zeer waarschijnlijk naar de Gemeenschap gaan omdat deze markt geografisch dichtbij is en de transportkosten hierdoor lager zijn. Bovendien zou de instelling van antidumpingmaatregelen op de invoer van UAN uit vijf andere, derde landen een aansporing kunnen zijn om de uitvoer naar de Gemeenschap te verhogen, des te meer omdat de markt van de Gemeenschap reeds vroeger, vóór antidumpingmaatregelen werden ingesteld, de belangrijkste uitvoermarkt voor UAN van Polen was. (37) De dumping die door de Poolse exporteur/producent momenteel op de Noord-Amerikaanse markt duidelijk wordt toegepast en het prijsbeleid op de Poolse markt en op de markt van de Gemeenschap wijzen erop dat bij een hervatting van de Poolse uitvoer zeer waarschijnlijk ook in de Gemeenschap met dumping zal worden ingevoerd. (38) Derhalve wordt geconcludeerd dat de dumping zich, bij intrekking van de maatregelen, zeer waarschijnlijk zal herhalen. F. STREKKING VAN HET BEGRIP BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP (39) De producenten van de Gemeenschap die de vragenlijst beantwoordden namen meer dan 85 % van de productie van UAN van de Gemeenschap tijdens het OT voor hun rekening en vormen derhalve de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en van artikel 5, lid 4, van de basisverordening. G. SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP 1. Verbruik in de Gemeenschap (40) Het zichtbare verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden, de gegevens in de klacht in verband met de overige producenten van de Gemeenschap, de gegevens die door de medewerkende Poolse exporteur/producent werden verstrekt en de gegevens van Eurostat. Waar nodig werden de hoeveelheden gecorrigeerd zodat gegevens in aanmerking werden genomen die betrekking hadden op UAN-oplossingen met een stikstofgehalte van 32 %. (41) Op deze basis daalde het verbruik in de Gemeenschap van 1995 tot 1997 van 3155000 ton tot 2882000 ton. Later steeg het verbruik aanzienlijk tot 3413000 ton tijdens het OT. Deze stijging was zeer uitgesproken van 1998 tot het OT (+15 %). Gedurende de gehele onderzochte periode steeg het verbruik in de Gemeenschap met 8,2 %. 2. Ontwikkeling van de invoer a) Ingevoerde hoeveelheden (42) De totale invoer van UAN in de Gemeenschap daalde gedurende de eerste drie jaren van de onderzochte periode van 1565000 ton in 1995 tot 990000 ton in 1997 en steeg vervolgens tot 1482000 ton tijdens het OT. Gedurende de gehele onderzochte periode daalde de totale invoer met ongeveer 5 %. (43) De uit Polen ingevoerde hoeveelheden daalden drastisch tijdens de onderzochte periode - vooral vanaf 1997 - van 360000 ton in 1995 tot 0 ton tijdens het OT. Het onderzoek toonde aan dat de ontwikkeling van de Poolse invoer het gevolg was van een combinatie van twee factoren: de antidumpingmaatregelen die aan het eind van 1994 werden ingesteld en het verloop van de gemiddelde marktprijs voor UAN in de Gemeenschap dat hieronder wordt uiteengezet. Er zij aan herinnerd dat de invoer van UAN uit Polen, vóór de instelling van de maatregelen, in 1992 ongeveer 520000 ton en in 1993 ongeveer 405000 ton bedroeg hetgeen destijds neerkwam op ongeveer 50 % van de totale invoer. (44) Zoals wordt bevestigd bij Verordening (EG) nr. 1995/2000 van de Raad hebben bepaalde derde landen geprofiteerd van de instelling van de antidumpingmaatregelen op de invoer uit Polen. Hun naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden stegen van 869000 ton in 1995 tot 1393000 ton tijdens het OT. (45) De uit andere derde landen ingevoerde hoeveelheden daalden sterk tijdens de onderzochte periode van ongeveer 21 % van de totale invoer in 1995 tot 6 % tijdens het OT. b) Prijsverloop bij invoer (46) Na de instelling van antidumpingmaatregelen op de invoer van UAN uit Polen en Bulgarije stegen de prijzen opnieuw tot in 1996. Hierna oefende de invoer uit de vijf landen waarop de maatregelen van Verordening (EG) nr. 1995/2000 betrekking hebben een neerwaartse druk uit op de marktprijzen van de Gemeenschap. Om aan deze situatie het hoofd te bieden bleef de bedrijfstak van de Gemeenschap geen andere keuze over dan zich aan de dalende prijzen aan te passen teneinde zijn marktaandeel te handhaven. De Poolse exporteurs/producenten konden zich niet meer aan de marktprijs van de Gemeenschap aanpassen zodra deze onder de minimuminvoerprijs daalde die sedert de instelling van de antidumpingmaatregelen op hun invoer van toepassing was. Tengevolge hiervan trokken de Poolse exporteurs/producenten zich vanaf 1998 van de markt van de Gemeenschap terug. 3. Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap a) Productie (47) De productie van UAN van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg met 10,4 % van 1995 tot het OT, namelijk van 1484000 tot 1639000 ton. De belangrijkste stijging vond plaats van 1996 tot 1997 na de goedkeuring van de antidumpingmaatregelen die van toepassing waren op de invoer van UAN uit Polen en Bulgarije. b) Capaciteit en bezettingsgraad van de productiecapaciteit (48) De totale productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap was betrekkelijk stabiel tijdens de onderzochte periode. De bezettingsgraad van de productiecapaciteit steeg van 38 % in 1995 tot 43 % in 1997 en daalde vervolgens tot 41 % tijdens het OT. (49) Er zij evenwel op gewezen dat de technisch-maximale productiecapaciteit zowel kan worden gebruikt voor de productie van verschillende meststoffen die hetzij afzonderlijk verkocht kunnen worden, hetzij gemengd zoals dat bij UAN het geval is. De absolute bezettingsgraad van de productiecapaciteit en de ontwikkeling ervan hangt derhalve ook af van de productie van andere meststoffen. c) Verkoop in de Gemeenschap (50) Tijdens de onderzochte periode stegen de door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden, maar deze groei werd van 1997 tot 1998 tijdelijk onderbroken. Deze ontwikkeling moet bovendien worden gezien in het kader van de algemene ontwikkeling van de markt. De daling van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden van 1997 tot 1998 vond immers plaats op het ogenblik dat de markt in het algemeen stabiel was en resulteerde bijgevolg in verlies aan marktaandeel. De stijging van de verkochte hoeveelheden tussen 1998 en het OT daarentegen hield gelijke tred met de marktontwikkeling. Ondanks de stijging van de verkochte hoeveelheden deed de bedrijfstak van de Gemeenschap het in het algemeen vanaf 1997 slechter op de markt. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon niet profiteren van het stijgende verbruik door de druk op de prijzen die werd uitgeoefend door de vijf landen waarop de maatregelen van Verordening (EG) nr. 1995/2000 betrekking hadden. d) Voorraden (51) De voorraden worden niet beschouwd als een goede indicator voor de schade gezien de seizoensgebondenheid van de verkoop en het feit dat UAN gedeeltelijk door de producenten zelf en gedeeltelijk door de landbouwerscoöperatieven, die het betrokken product verwerken, wordt opgeslagen. e) Marktaandeel (52) Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg, toen de maatregelen in werking traden, van 1995 tot 1997 met 15 percentpunten, m.a.w. van 45,8 % tot 60,7 % maar daalde van 1997 tot het OT met 8,4 percentpunten. f) Verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap (53) De gemiddelde netto-verkoopprijzen van de producenten van de Gemeenschap daalden van 111,3 EUR in 1995 tot 78,3 EUR tijdens het OT. Zoals werd uiteengezet in overweging 46 was de daling zeer uitgesproken in de periode van 1996 tot het OT; toen bedroeg ze namelijk -32,2 %. g) Winstgevendheid (54) De gewogen gemiddelde winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde met 15,2 percentpunten van 1995 tot het OT, namelijk van + 4,9 % tot - 10,3 %. Na een piek te hebben bereikt in 1996 (+ 6,2 %) daalde zij met 16,5 percentpunten vanaf dat jaar tot het OT. Deze ontwikkeling moet worden gezien in het licht van de ontwikkeling van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens dezelfde periode. Uit het onderzoek bleek dat de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap stegen van 1995 tot 1996 maar later begonnen te dalen, hoofdzakelijk tengevolge van de druk die op de prijzen werd uitgeoefend door de invoer uit de vijf landen waarop de maatregelen van Verordening (EG) nr. 1995/2000 betrekking hadden. Er zij aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT dat in het kader van het oorspronkelijk onderzoek in aanmerking werd genomen (namelijk de periode van april 1992 tot maart 1993) meer dan 5 % verlies leed. (55) Het beleggingsrendement liep in grote lijnen parallel met de winstgevendheid tijdens de onderzochte periode. De daling was zelfs nog markanter door de gecombineerde gevolgen van de dalende winstgevendheid en de stijgende netto-investeringen die het gevolg waren van nieuwe aankopen zoals hieronder beschreven. Er zij op gewezen dat zowel de rechtstreekse als de onrechtstreekse investeringen in de productie van het betrokken product in aanmerking werden genomen. h) Cash flow (56) De cash flow van de bedrijfstak van de Gemeenschap in verband met de verkoop van UAN verliep volgens dezelfde curve als de winstgevendheid. i) Vermogen om kapitaal bijeen te brengen (57) Door de structuur van de bedrijven die de klacht indienden - de producenten van meststoffen maken deel uit van grote chemische concerns die ook andere producten vervaardigen - kon het vermogen om kapitaal bijeen te brengen niet worden vastgesteld voor het onderzochte product alleen; derhalve werd dit niet als een zinvolle indicator voor het meten van de schade beschouwd. j) Werkgelegenheid en salarissen (58) De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg van 1995 tot 1996 van 330 tot 339 werknemers. Vervolgens daalde ze tot 322 werknemers tijdens het OT hetgeen neerkomt op een daling met 5 %. (59) In het algemeen hield de daling van de salarissen gelijke tred met de daling van de tewerkgestelde personen. k) Investeringen bij de toeleveringsbedrijven (60) De belangrijkste investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de onderzochte periode vonden plaats in de jaren 1996 tot 1998 en waren bedoeld voor de installaties waarmee ureum en salpeterzuur - de beide grondstoffen voor UAN - worden vervaardigd maar waarmee ook o. a. vast ammoniumnitraat en vast ureum - waarvoor de verwachtingen gunstiger liggen dan voor UAN - worden vervaardigd. Rechtstreekse investeringen in de uitrusting voor het laatste stadium van het productieproces waarin ammoniumnitraat en ureum worden gemengd, vormden slechts een zeer klein gedeelte van de bovenvermelde investeringen. Deze rechtstreekse investeringen bleven tijdens de onderzochte periode redelijk stabiel. 4. Conclusie van het onderzoek naar de situatie van de markt van de Gemeenschap (61) De vaststelling van een minimumprijs bij invoer uit Polen had in een eerste stadium positieve gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap die zijn economische verzwakking te boven kon komen. Zoals evenwel wordt bevestigd door Verordening (EG) nr. 1995/2000 waren Algerije, Wit Rusland, Litouwen, Rusland en Oekraïne grotendeels verantwoordelijk voor een algemene prijsdaling op de markt van de Gemeenschap doordat de gemiddelde prijzen van de door deze landen ingevoerde producten van 1996 tot 1997 met ongeveer 35 % daalden. Op deze wijze konden deze vijf landen hun uitvoer naar de Gemeenschap vergroten, bevonden zij zich weldra in een positie die het hen mogelijk maakte het Poolse marktaandeel over te nemen en brachten zij dus een ernstige verslechtering teweeg van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. H. MOGELIJKE VOORTZETTING EN/OF HERHALING VAN DE SCHADE (62) Om de mogelijke gevolgen van het vervallen van de geldende maatregelen te evalueren werden de volgende elementen onderzocht: a) In de overwegingen 23 tot en met 31 werden de volgende punten uiteengezet: - er zijn duidelijke aanwijzingen dat de Poolse producenten hun productie en uitgevoerde hoeveelheden kunnen verhogen; - indien de maatregelen zouden vervallen, zouden deze extra hoeveelheden waarschijnlijk naar de markt van de Gemeenschap uitgevoerd worden; - op basis van de uitvoerprijzen die bij uitvoer naar Noord-Amerika werden vastgesteld werd geconcludeerd dat de Poolse exporteurs/producenten indien geen maatregelen worden ingesteld, waarschijnlijk dumpingprijzen zullen toepassen. Deze lage prijzen die ook met het oog op de herwinning van het verloren marktaandeel gehanteerd zouden worden zullen de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk nog meer schade berokkenen. Dat de Poolse exporteurs/producenten hun prijzen kunnen verlagen wordt bevestigd door hun prijsbeleid bij uitvoer naar derde landen, met name Noord-Amerika. b) Dit prijsbeleid van de Poolse exporteurs/producenten en het feit dat zij aanzienlijke hoeveelheden UAN kunnen leveren zou zeer waarschijnlijk tot gevolg hebben dat op een markt die door prijsgevoeligheid wordt gekenmerkt op de prijzen van dit basisproduct druk zal worden uitgeoefend. Hierdoor zou opnieuw schade ontstaan in de vorm van lagere verkoopprijzen, dalende verkoop en geringer marktaandeel en bijgevolg minder winstgevendheid voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. In dit verband wordt er aan herinnerd dat recentelijk, bij invoer uit Algerije, Wit Rusland, Litouwen, Rusland en Oekraïne, dezelfde hoeveelheden werden ingevoerd en hetzelfde prijsbeleid werd toegepast en dat deze invoer voor de bedrijfstak van de Gemeenschap dezelfde gevolgen had als die welke hierboven werden beschreven. c) De bedrijfstak van de Gemeenschap bevindt zich wat zijn winstgevendheid betreft nog steeds in een precaire positie. Hoewel de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de eerste twee jaren van de toepassing van de desbetreffende maatregelen aanmerkelijk verbeterde, trad vanaf 1997 opnieuw een verslechtering in tengevolge van de schadelijke dumping bij invoer uit andere landen, zoals werd vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1995/2000. Indien de maatregelen die op de invoer uit Polen zijn ingesteld werden ingetrokken, zou niet alleen de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap opnieuw verslechteren maar zou de bedrijfstak van de Gemeenschap tevens minder, of helemaal niet meer profiteren van de op deze andere landen toegepaste maatregelen. (63) Op basis van bovenstaande vaststelling wordt geconcludeerd dat de schade zich waarschijnlijk zal herhalen indien de maatregelen worden ingetrokken. I. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP 1. Voorafgaande opmerkingen (64) Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of een verlenging van de geldigheidsduur van de ingestelde antidumpingmaatregelen zou indruisen tegen het belang van de Gemeenschap in haar geheel. Om het belang van de Gemeenschap te evalueren werden diverse belangen geëvalueerd namelijk die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, van de importeurs/handelaren en van de bedrijven die het betrokken product verwerken. (65) Er zij aan herinnerd dat in het kader van het vorige onderzoek werd geoordeeld dat de goedkeuring van de maatregelen niet tegen het belang van de Gemeenschap indruiste. Bovendien is onderhavig onderzoek een nieuw onderzoek waarbij een situatie wordt onderzocht waarin reeds antidumpingmaatregelen van kracht zijn; hierdoor kunnen ook ongewenste negatieve gevolgen van de huidige antidumpingmaatregelen voor de betrokken partijen worden onderzocht. (66) Op deze basis werd nagegaan of er, ondanks de conclusies in verband met de mogelijke herhaling van de schadelijke dumping, dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Gemeenschap is om de maatregelen in dit geval te handhaven. 2. Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap (67) De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft bewezen een structureel levensvatbare bedrijfstak te zijn die zich aan de veranderende omstandigheden op de markt kan aanpassen. Dit werd in het bijzonder bevestigd door de positieve ontwikkeling van de situatie van de bedrijfstak op het ogenblik waarop de concurrentie werd hersteld, namelijk na de instelling van de antidumpingmaatregelen op de invoer uit Polen en Bulgarije; dit werd ook bevestigd door de investeringen van de bedrijfstak, d.w.z. investeringen in de productiecapaciteit met gebruikmaking van hedendaagse technologie. Deze positieve gevolgen hielden slechts korte tijd stand omdat de invoer met dumping uit bepaalde andere derde landen dan Polen vanaf 1997 sterke druk uitoefende op de marktprijzen van de Gemeenschap hetgeen opnieuw leidde tot een verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze verslechtering was van dien aard dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn activiteiten moest herstructureren en de bezettingsgraad van de capaciteit voor nitraat tijdens het jaar 2000 aanzienlijk moest verlagen, waardoor werkgelegenheid verloren ging. (68) Redelijkerwijs mag worden verwacht dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zal profiteren van de maatregelen van Verordening (EG) nr. 1995/2000 mits het effect van deze maatregelen niet door nieuwe schadelijke dumping wordt ondermijnd. Zoals hierboven werd beschreven zal de schadelijke dumping bij invoer uit Polen zich waarschijnlijk herhalen en zal het in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn de antidumpingmaatregelen op de invoer van UAN uit Polen te handhaven. 3. Belangen van niet verbonden importeurs/handelaren (69) De Commissie zond 20 niet verbonden importeurs/handelaren en een vereniging van importeurs vragenlijsten. Zij ontving negen antwoorden waaronder het antwoord van de vereniging van importeurs. (70) Uit het onderzoek bleek dat geen van deze importeurs/handelaren UAN uit Polen tijdens het OT hadden ingevoerd. Zij gaven als reden hiervoor aan dat de gemiddelde verkoopprijs voor UAN in de Gemeenschap gedurende deze periode onder de minimuminvoerprijs lag die van toepassing was op de invoer van Poolse UAN. Er zij evenwel op gewezen dat de antidumpingmaatregelen die in 1994 werden ingesteld op de invoer van UAN uit Polen in feite geen belangrijke gevolgen hadden voor de importeurs/handelaren. Zoals blijkt uit het onderhavig en het vorige onderzoek drijven de importeurs/handelaren in het algemeen niet alleen handel in UAN maar ook in andere meststoffen en was UAN ook in talrijke andere landen verkrijgbaar. Het onderzochte product is immers zoals hierboven werd uiteengezet een basisproduct en ongeacht het land van oorsprong steeds identiek. 4. Belangen van de verwerkende bedrijven (71) De bedrijven die het product verwerken zijn landbouwers. De Commissie zond Europese verenigingen van verwerkende bedrijven vragenlijsten. Zij ontving evenwel geen antwoorden. (72) Meststoffen vertegenwoordigen slechts een klein gedeelte van de totale productiekosten van landbouwers zoals werd vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1995/2000. Bovendien lijkt het gebrek aan medewerking te bevestigen dat deze sector van de momenteel geldende maatregelen vanuit economisch oogpunt geen sterk nadeel ondervond. (73) Het is onwaarschijnlijk dat de eventuele gevolgen voor de landbouwers van de maatregelen die bij nieuwe schadelijke dumping zouden worden genomen de gunstige gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap teniet zouden doen. 5. Conclusie in verband met het belang van de Gemeenschap (74) Derhalve werd geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de geldigheidsduur van de antidumpingmaatregelen niet te verlengen. J. VORM VAN DE MAATREGELEN (75) Zoals werd medegedeeld in het bericht van inleiding werd het tussentijds nieuw onderzoek ingeleid door de Commissie om de vorm van de maatregelen voor Polen te kunnen aanpassen rekening houdend met de behandeling van de uitvoer van UAN uit bepaalde derde landen waarop op dat ogenblik een andere anti-dumpingprocedure van toepassing was. (76) In Verordening (EG) nr. 1995/2000 werd geconcludeerd dat de geschiktste maatregelen definitieve rechten waren in de vorm van een specifiek bedrag per ton. Aan de hand van dergelijke maatregelen wilde men de doeltreffendheid van de maatregelen waarborgen en de prijsmanipulaties tegengaan die werden vastgesteld in het kader van vroegere procedures in verband met hetzelfde soort product, namelijk meststoffen. (77) Zoals de producenten in het andere onderzoek, produceren de Poolse UAN producenten een gamma verschillende meststoffen die in belangrijke mate door dezelfde verdelers worden verkocht. Dit houdt het risico in dat de prijzen voor de verschillende producten kunnen gecompenseerd worden op zodanige wijze dat het moeilijk wordt voor de douaneautoriteiten om dit te detecteren. Om deze redenen wordt het passend geacht de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van UAN uit Polen te wijzigen in een specifiek bedrag per ton zodat de vorm van deze maatregelen overeenstemt met die van de maatregelen die bij Verordening (EG) nr. 1995/2000 werden ingesteld op de invoer uit andere landen. (78) Eén Poolse exporteur/producent protesteerde tegen de voorgestelde wijziging van de vorm van de maatregelen en voerde aan dat er geen juridische basis voor deze wijziging was en dat de minimuminvoerprijs er voldoende voor zorgde dat billijke concurrentievoorwaarden op de markt van de Gemeenschap werden hersteld. (79) In dit verband zij er aan herinnerd dat het tussentijds nieuw onderzoek in verband met de vorm van de maatregelen door de Commissie ex officio werd ingeleid, na overleg met het Raadgevend Comité en overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening. Zoals hierboven werd uiteengezet leidde de Commissie dit nieuwe onderzoek in om de vorm van de maatregelen die van toepassing waren op de invoer van UAN uit Polen te kunnen aanpassen, rekening houdend met de maatregelen die nadien op de invoer van hetzelfde product uit andere landen zouden worden ingesteld. (80) Bovenop het risico op compensatie, zoals reeds vermeld in overweging 77, heeft het onderzoek aangetoond dat de minimuminvoerprijs ondoeltreffend was omdat het betrokken product aan prijsschommelingen onderhevig kan zijn. Afhankelijk van de gemiddelde marktprijs in de Gemeenschap, kon de minimuminvoerprijs zijn uitwerking missen of tot gevolg hebben dat Polen met zijn invoer van de markt van de Gemeenschap uitgesloten werd. De instelling van antidumpingrechten in de vorm van een specifiek recht moet derhalve in dit geval zowel doeltreffende als doelmatige maatregelen waarborgen en de gevolgen van de schadelijke dumping opheffen. Bovendien werd in het kader van recente procedures i.v.m. meststoffen vastgesteld dat de geschikte vorm van maatregelen voor dit soort product een specifiek bedrag per ton is. (81) De rechten in EUR per ton die n.a.v. het vorige onderzoek werden vastgesteld bedragen: >RUIMTE VOOR DE TABEL> HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat van GN-code 3102 80 00 uit Polen. 2. Het recht per ton product dat is vervaardigd door onderstaande ondernemingen bedraagt: >RUIMTE VOOR DE TABEL> 3. In de gevallen waarin goederen zijn beschadigd vóór ze in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoudingsgewijs verlaagd wordt voor de vaststelling van de douanewaarde, overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie(7), wordt het bedrag van het antidumpingrecht, dat wordt berekend op basis van het hierboven vastgestelde bedrag eveneens verminderd met een percentage dat met de verhoudingsgewijze verlaging van de werkelijk betaalde of te betalen prijs overeenstemt. Artikel 2 Tenzij anders gespecificeerd zijn de bepalingen in verband met douanerechten op dit recht van toepassing. Artikel 3 Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, 7 mei 2001. Voor de Raad De voorzitter B. Ringholm (1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2238/2000 (PB L 257 van 11.10.2000, blz. 2). (2) PB L 350 van 31.12.1994, blz. 20. (3) PB L 350 van 31.12.1994, blz. 115. (4) PB L 238 van 22.9.2000, blz. 15. (5) PB C 176 van 22.6.1999, blz. 14. (6) PB C 369 van 21.12.1999, blz. 22. (7) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2787/2000 (PB L 330 van 27.12.2000, blz. 1).