Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32001R0259

    Verordening (EG) nr. 259/2001 van de Commissie van 7 februari 2001 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Noordzee (ICES-deelgebied IV) en van de daarmee samenhangende voorwaarden voor de controle op de activiteiten van vissersvaartuigen

    PB L 39 van 9.2.2001, p. 7–10 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/04/2001

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2001/259/oj

    32001R0259

    Verordening (EG) nr. 259/2001 van de Commissie van 7 februari 2001 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Noordzee (ICES-deelgebied IV) en van de daarmee samenhangende voorwaarden voor de controle op de activiteiten van vissersvaartuigen

    Publicatieblad Nr. L 039 van 09/02/2001 blz. 0007 - 0010


    Verordening (EG) nr. 259/2001 van de Commissie

    van 7 februari 2001

    tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Noordzee (ICES-deelgebied IV) en van de daarmee samenhangende voorwaarden voor de controle op de activiteiten van vissersvaartuigen

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1181/98(2), en inzonderheid op artikel 15, lid 1,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) In november 2000 deelde de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee mee dat het kabeljauwbestand in de Noordzee (ICES deelgebied IV) ernstig gevaar liep in te storten.

    (2) In de vergadering van de Raad van 14 en 15 december 2000 hebben de Commissie en de Raad geconstateerd dat het dringend noodzakelijk was een herstelplan voor kabeljauw in de Noordzee uit te werken.

    (3) Noorwegen en de Europese Unie beheren samen het kabeljauwbestand in de Noordzee en de twee partijen hebben op 24 januari 2001 gemeenschappelijke conclusies ondertekend waarin, onder meer, de beheersmaatregelen zijn vermeld die onmiddellijk van kracht zouden moeten worden.

    (4) De onmiddellijke eis was dat zoveel kabeljauw als mogelijk in staat moest worden gesteld te paaien in de periode van medio februari tot eind april 2001.

    (5) Daarom dient in het betrokken geografische gebied van de Noordzee dringend een gesloten gebied te worden ingesteld waarin de visserij in voornoemde periode verboden is.

    (6) De visserij met vistuig dat geschikt is voor de vangst van pelagische vis en zandspiering in de Noordzee vormt evenwel geen bedreiging voor het kabeljauwbestand. Daarom dient te worden toegestaan dat in het gesloten gebied op deze soorten wordt gevist.

    (7) Om evenwel zeker te zijn dat de visserij op pelagische vis en zandspiering geen gevaar oplevert voor het kabeljauwbestand, moeten waarnemers aan boord zijn van de vaartuigen die in het gesloten gebied op deze soorten vissen.

    (8) Om te garanderen dat de vissersvaartuigen die in het gesloten gebied vissen of er doorheen varen aan de voor de visserij vastgestelde voorwaarden voldoen, moeten aanvullende maatregelen worden vastgesteld om de activiteiten van deze vissersvaartuigen te controleren,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. In de hele periode van 14 februari tot en met 30 april 2001 is het verboden enige visserijactiviteit uit te oefenen in die delen van ICES deelgebied IV die zijn gelegen buiten de grens van 12 zeemijl, berekend vanaf de basislijnen van de kustlidstaten, en in het gebied dat de volgende ICES-statistische vakken of delen daarvan omvat:

    50 E7(3), 50 E8(4), 50 E9, 50 F0, 50 F1, 50 F2(5)

    49 E6(6), 49 E7(7), 49 F1, 49 F2

    48 E6, 48 F1, 48 F2

    47 F1, 47 F2, 47 F3(8)

    46 F3(9)

    45 F3(10), 45 F4(11)

    44 F3, 44 F4(12), 44 F5(13)

    43 F4, 43 F5, 43 F6, 43 F7(14)

    42 F5, 42 F6, 42 F7(15)

    41 F5, 41 F6, 41 F7(16)

    40 F4, 40 F5, 40 F6, 40 F7(17)

    39 F4, 39 F5, 39 F6, 39 F7(18)

    38 F4, 38 F5, 38 F6

    34 F3, 34 F4

    33 F2, 33 F3, 33 F4

    32 F1, 32 F2, 32 F3

    Ter inlichting is in de bijlage een kaart van dit gebied opgenomen.

    2. Lid 1 geldt niet voor vaartuigen die vissen met:

    a) ringzegens of soortgelijk omringend vistuig of

    b) trawlnetten, op voorwaarde dat:

    i) de maaswijdte van deze trawlnetten kleiner is dan 16 mm voor de visserij op zandspiering of tussen 32 mm en 69 mm bedraagt voor de visserij op pelagische vis en

    ii) alle dergelijke trawlnetten aan boord een maaswijdte hebben die behoort tot slechts een van de toegestane maaswijdtecategorieën,

    iii) trawlnetten met een maaswijdte van minder dan 16 mm slechts worden gebruikt vanaf 1 maart 2001 en bezuiden 59° 00' N.

    3. Wanneer een vaartuig vist onder de in lid 2 bepaalde voorwaarden, mag het geen van de volgende vistuigen aan boord hebben:

    - trawlnetten, indien ringzegens of soortgelijke omringende vistuigen aan boord zijn, of

    - ringzegens of soortgelijke omringende vistuigen, indien trawlnetten aan boord zijn, of

    - vistuig van andere types, indien trawlnetten of ringzegens of soortgelijke omringende vistuigen aan boord zijn.

    4. Vaartuigen die onder de in lid 2 bepaalde voorwaarden vissen, moeten zijn uitgerust met een functionerend volgsysteem voor vaartuigen dat voldoet aan de voorwaarden die zijn bepaald in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid(19).

    Artikel 2

    In het in artikel 1, lid 1, bedoelde gebied en in de daarin bedoelde periode is het voor alle vaartuigen verboden vistuig dat niet voldoet aan de in artikel 1, lid 2, bepaalde voorwaarden, geheel of gedeeltelijk, te water te laten of op enige andere wijze in te zetten voor welk doel ook.

    Artikel 3

    1. De autoriteiten van de lidstaten zorgen ervoor dat voor de duur van ten minste vijf visreizen waarnemers aan boord zijn van de communautaire vissersvaartuigen die hun vlag voeren en die onder de in artikel 1, lid 2, onder b), bepaalde voorwaarden vissen.

    Daartoe stelt elke lidstaat een bemonsteringsschema op en dient dit voor goedkeuring bij de Commissie in.

    2. De waarnemers registreren voor elke inzet van vistuig de maaswijdte van de trawl en de geografische plaats waar de visserijactiviteit plaatsvindt en passen een speciaal opgestelde bemonsteringsprocedure toe met het oog op de raming van:

    a) de totale hoeveelheid in gewicht van de pelagische vis, zandspiering en alle andere mariene organismen, behalve kabeljauw, die bij elke inzet van het vistuig is gevangen;

    b) de totale hoeveelheid in gewicht van kabeljauw die bij elke inzet van het vistuig is gevangen;

    c) de lengte van de bij elke inzet van het vistuig gevangen kabeljauw, naar beneden afgerond op de centimeter;

    d) de totale hoeveelheid pelagische vis, zandspiering en alle andere mariene organismen, behalve kabeljauw, die is aangevoerd;

    e) de totale hoeveelheid kabeljauw die is aangevoerd;

    f) de lengte van de aangevoerde kabeljauw, naar beneden afgerond op de centimeter.

    3. De gezagvoerder van een communautair vaartuig dat is aangewezen om een waarnemer aan boord te nemen, moet elke redelijke inspanning doen om de aankomst en het vertrek van de waarnemer te vergemakkelijken en moet ervoor zorgen dat de waarnemer beschikt over een passende accomodatie en de nodige voorzieningen om zijn werk uit te voeren.

    Artikel 4

    1. De autoriteiten van de lidstaten dienen ervoor te zorgen dat in ten minste 100 gevallen de aanvoer van vaartuigen die onder de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde voorwaarden hebben gevist zonder waarnemer aan boord onmiddellijk na de aanlanding wordt bemonsterd.

    Daartoe stelt elke lidstaat een bemonsteringsschema op dat hij voor goedkeuring bij de Commissie indient.

    2. Het bemonsteringsschema moet zo worden opgesteld dat een raming wordt verkregen van:

    a) de totale hoeveelheid pelagische vis, zandspiering en alle andere mariene organismen, behalve kabeljauw, die is aangevoerd;

    b) de totale hoeveelheid kabeljauw die is aangevoerd;

    c) de lengte van de aangevoerde kabeljauw, naar beneden afgerond op de centimeter.

    Artikel 5

    De lidstaten zenden de Commissie uiterlijk op 1 juni een uitgebreid verslag over de activiteiten en waarnemingen van de waarnemers die aan communautaire vaartuigen die hun vlag voeren zijn toegewezen en van de resultaten van de bemonstering van de aanvoer.

    Artikel 6

    1. Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op 14 februari 2001 een lijst mee van de communautaire vaartuigen die hun vlag voeren en in de Gemeenschap zijn geregistreerd, die gemachtigd zijn de visserij uit te oefenen in het gebied en in de periode als bedoeld in artikel 1, lid 1. In de lijst wordt voor elk vaartuig het interne vlootregisternummer vermeld dat is toegekend overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2090/98 van de Commissie van 30 september 1998 betreffende het communautaire gegevensbestand van vissersvaartuigen(20). De Commissie zendt de lijsten aan de autoriteiten die bevoegd zijn voor de controle op de bepalingen van de onderhavige verordening. Wijzigingen in de bedoelde lijsten moeten onmiddellijk worden gemeld aan de Commissie, die de verantwoordelijke autoriteiten er onverwijld van in kennis stelt.

    2. De gezagvoerders van vissersvaartuigen die de visserij uitoefenen onder de in artikel 1, lid 2, bepaalde voorwaarden, delen per fax, radioverbinding, telex of telefoon, een verslag mee aan:

    - de vlaggenstaat en

    - in voorkomend geval, aan de kuststaat die verantwoordelijk is voor het toezicht op de activiteiten in de wateren waarin de visserijactiviteit plaatsvindt.

    In het verslag worden vermeld:

    - de hoeveelheden, in kilogram levend gewicht, van elke soort mariene organismen die aan boord is, onmiddellijk voordat het vaartuig het betrokken gebied binnenvaart;

    - de hoeveelheden, in kilogram levend gewicht, van elke soort mariene organismen die in het gebied is gevangen en die aan boord is, onmiddellijk vóór het vaartuig het betrokken gebied verlaat;

    - de naam van het vaartuig;

    - de code (bij het binnenvaren "IN", bij het verlaten "OUT");

    - de datum, tijd, geografische positie;

    - de naam van de gezagvoeder.

    Artikel 7

    De door de Noorse autoriteiten verstrekte lijst van vaartuigen waaraan een vergunning is toegekend om de visserij uit te oefenen in het gebied en in de periode als bedoeld in artikel 1, lid 1, wordt door de Commissie aan de lidstaten meegedeeld. De lijst dient de gegevens te bevatten als bedoeld in artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2848/2000 van de Raad van 15 december 2000 tot vaststelling, voor het jaar 2001, van de vangstmogelijkheden die gelden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de wateren van de Gemeenschap en, wat vaartuigen van de Gemeenschap betreft, in andere wateren met vangstbeperkingen(21).

    Artikel 8

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Zij is van toepassing tot en met 30 april 2001.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 7 februari 2001.

    Voor de Commissie

    Franz Fischler

    Lid van de Commissie

    (1) PB L 389 van 31.12.1992, blz. 1.

    (2) PB L 164 van 9.6.1998, blz. 1.

    (3) Ten zuiden van een rechte lijn tussen 60° 00' N, 4° 00' W en 61° 00' N, 1° 43' W.

    (4) Ten zuiden van een rechte lijn tussen 60° 00' N, 4° 00' W en 61° 00' N, 1° 43' W.

    (5) Ten zuiden van een rechte lijn tussen 61° 00' N, 2° 00' O en 60° 30' N, 3° 00' O.

    (6) Ten zuiden van een rechte lijn tussen 60° 00' N, 4° 00' W en 61° 00' N, 1° 43' W.

    (7) Ten zuiden van een rechte lijn tussen 60° 00' N, 4° 00' W en 61° 00' N, 1° 43' W.

    (8) Ten westen van een rechte lijn tussen 59° 30' N, 3° 00' O en 59° 00' N, 3° 30' O.

    (9) Ten westen van 3° 30' O.

    (10) Ten zuiden van een rechte lijn tussen 58° 30' N, 3° 30' O en 57° 30' N, 5° 30' O.

    (11) Ten zuiden van een rechte lijn tussen 58° 30' N, 3° 30' O en 57° 30' N, 5° 30' O.

    (12) Ten zuiden van een rechte lijn tussen 58° 30' N, 3° 30' O en 57° 30' N, 5° 30' O.

    (13) Ten zuiden van een rechte lijn tussen 58° 30' N, 3° 30' O en 57° 30' N, 5° 30' O.

    (14) Ten zuiden van een rechte lijn tussen 57° 27' N, 7° 00' O en 57° 27' N, 8° 00' O, en ten noorden van een rechte lijn tussen 57° 15' N, 8° 00' O en 57° 00' N, 7° 15' O.

    (15) Ten westen van 7° 15' O.

    (16) Ten westen van 7° 15' O.

    (17) Ten westen van 7° 15' O.

    (18) Ten westen van 7° 15' O.

    (19) PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

    (20) PB L 266 van 1.10.1998, blz. 27.

    (21) PB L 334 van 30.12.2000, blz. 1.

    BIJLAGE

    Kaart van het in artikel 1, lid 1, bedoelde gebied

    (alleen ter informatie)

    >PIC FILE= "L_2001039NL.001002.EPS">

    Top