EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32001D0279

2001/279/EG: Beschikking van de Commissie van 5 april 2001 tot wijziging van Beschikking 2001/246/EG houdende vaststelling van voorschriften voor de bestrijding en de uitroeiing van mond- en klauwzeer in Nederland op grond van artikel 13 van Richtlijn 85/511/EEG (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 1070)

PB L 96 van 6.4.2001, p. 19–29 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2001/279/oj

32001D0279

2001/279/EG: Beschikking van de Commissie van 5 april 2001 tot wijziging van Beschikking 2001/246/EG houdende vaststelling van voorschriften voor de bestrijding en de uitroeiing van mond- en klauwzeer in Nederland op grond van artikel 13 van Richtlijn 85/511/EEG (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 1070)

Publicatieblad Nr. L 096 van 06/04/2001 blz. 0019 - 0029


Beschikking van de Commissie

van 5 april 2001

tot wijziging van Beschikking 2001/246/EG houdende vaststelling van voorschriften voor de bestrijding en de uitroeiing van mond- en klauwzeer in Nederland op grond van artikel 13 van Richtlijn 85/511/EEG

(kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 1070)

(Voor de EER relevante tekst)

(2001/279/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt(1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/118/EEG(2), en met name op artikel 10,

Gelet op Richtlijn 85/511/EEG van de Raad van 18 november 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer(3), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Op grond van een door de bevoegde autoriteiten van Nederland ingediend programma voor de toepassing van suppressievaccinatie heeft de Commissie Beschikking 2001/246/EG(4) houdende vaststelling van voorschriften voor de bestrijding en de uitroeiing van mond- en klauwzeer in Nederland op grond van artikel 13 van Richtlijn 85/511/EEG vastgesteld.

(2) Op grond van een door de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk ingediend programma voor de toepassing van beschermende vaccinatie heeft de Commissie Beschikking 2001/257/EG(5) houdende vaststelling van voorschriften voor de bestrijding en de uitroeiing van mond- en klauwzeer in het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 13 van Richtlijn 85/511/EEG vastgesteld.

(3) De bevoegde autoriteiten van Nederland hebben bij de Commissie een progamma ingediend inzake de toepassing, onverminderd de bij Beschikking 2001/246/EG vastgestelde maatregelen, van beschermende vaccinatie als aanvullend instrument bij de bestrijding en de uitroeiing van mond- en klauwzeer, waarbij rekening wordt gehouden met de epizoötiologische situatie en met de hoge dichtheid van gevoelige dieren in bepaalde delen van het grondgebied.

(4) Krachtens de in artikel 13 van Richtlijn 85/511/EEG vastgelegde beginselen moet het besluit om tot vaccinatie over te gaan, worden afgewogen tegen de wezenlijke belangen van de Gemeenschap, die niet in gevaar mogen worden gebracht.

(5) Toepassing van vaccinatie zal onvermijdelijk de status ten aanzien van mond- en klauwzeer in het internationale handelsverkeer in het gedrang brengen, niet alleen voor de lidstaat of het deel van het grondgebied van de lidstaat waar vaccinatie wordt uitgevoerd.

(6) Voordat een besluit inzake noodvaccinatie wordt genomen, moet de Commissie ervoor zorgen dat de te nemen maatregelen ten minste de maatregelen omvatten die zijn vermeld in artikel 13, lid 3, eerste tot en met zesde streepje, van Richtlijn 85/511/EEG.

(7) Deze beschikking heeft ten doel vast te stellen onder welke voorwaarden Nederland noodvaccinatie mag toepassen, onverminderd het bepaalde in Beschikking 2001/223/EG van de Commissie(6), zoals laatstelijk gewijzigd.

(8) De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Veterinair Comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Beschikking 2001/246/EG van de Commissie wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan artikel 1 wordt het volgende punt 3 toegevoegd:

"3. Beschermende vaccinatie: noodvaccinatie van runderen op geïdentificeerde bedrijven in het vaccinatiegebied, die uitsluitend wordt uitgevoerd in combinatie met de preventieve doding van bepaalde categorieën andere dieren van gevoelige soorten, als omschreven in punt 1, en al dan niet in combinatie met suppressievaccinatie als omschreven in punt 2.

Deze vaccinatie heeft ten doel de hoeveelheid circulerend virus en het risico van virusverspreiding buiten het omschreven gebied snel te verminderen, en mag slechts plaatsvinden op voorwaarde dat de in het kader van de beschermende vaccinatie gevaccineerde dieren van gevoelige soorten niet preventief worden gedood.";

2. Artikel 2 wordt vervangen door:

"Artikel 2

1. Onverminderd Richtlijn 85/511/EEG van de Raad, en met name de artikelen 4, 5 en 9, mogen de bevoegde autoriteiten van Nederland besluiten gebruik te maken van noodvaccinatie onder de in de bijlagen vastgestelde voorwaarden.

2. Voordat met suppressievaccinatie en beschermende vaccinatie wordt begonnen onder de in bijlage I, respectievelijk bijlage II vastgestelde voorwaarden, ziet Nederland erop toe dat de lidstaten en de Commissie officieel in kennis worden gesteld van alle gegevens betreffende de geografische en administratieve omschrijving van het vaccinatiegebied, het aantal betrokken bedrijven en dieren (naar soort), het tijdstip waarop met vaccineren wordt begonnen en dat waarop het vaccineren wordt voltooid, en de omstandigheden die de tenuitvoerlegging van deze maatregelen verantwoorden.

Vervolgens ziet Nederland erop toe dat de op grond van de eerste alinea verstrekte informatie onverwijld wordt aangevuld met gegevens over het doden van gevaccineerde dieren (vooral het aantal gedode dieren), het aantal betrokken bedrijven en dieren, het tijdstip waarop het doden is voltooid, de wijzigingen in de voor het betrokken gebied geldende beperkende maatregelen in verband met de suppressievaccinatie onder de in bijlage I vastgestelde voorwaarden, en de handhaving van de beperkende maatregelen inzake verplaatsingen van levende dieren waarbij beschermende vaccinatie is toegepast onder de in bijlage II vastgestelde voorwaarden en van bepaalde producten die van dergelijke dieren zijn verkregen.";

3. De bijlage wordt vervangen door de bijlagen bij de onderhavige beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 april 2001.

Voor de Commissie

David Byrne

Lid van de Commissie

(1) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(2) PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49.

(3) PB L 315 van 26.11.1985, blz. 11.

(4) PB L 88 van 28.3.2001, blz. 21.

(5) PB L 91 van 31.3.2001, blz. 98.

(6) PB L 82 van 22.3.2001, blz. 29.

BIJLAGE I

Voorwaarden voor de toepassing van suppressievaccinatie bij de bestrijding en uitroeiing van mond- en klauwzeer op grond van artikel 13, lid 3, van Richtlijn 85/511/EEG

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

Voorwaarden voor de toepassing van beschermende vaccinatie bij de bestrijding en uitroeiing van mond- en klauwzeer op grond van artikel 13, lid 3, van Richtlijn 85/511/EEG

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

A. Gebied voor suppressievaccinatie:

Delen van de provincies Gelderland, Overijssel, Noord-Brabant en Flevoland in Nederland, als omschreven en gemeld overeenkomstig artikel 2, lid 2.

B. Gebied voor beschermende vaccinatie:

Een gebied van ongeveer 25 km rond Oene, als omschreven en gemeld overeenkomstig artikel 2, lid 2.

BIJLAGE IV

IN HET VACCINATIEGEBIED GELDENDE MAATREGELEN VOOR RUNDEREN DIE ZIJN GEVACCINEERD IN HET KADER VAN DE BESCHERMENDE VACCINATIE

1. Nederland ziet erop toe dat in het vaccinatiegebied de volgende maatregelen worden toegepast in de periode die loopt van het begin van de vaccinatie tot ten minste 30 dagen na voltooiing van de vaccinatie:

a) Verplaatsingen van levende gevaccineerde runderen binnen en uit het vaccinatiegebied zijn verboden.

In afwijking van bovenstaand verbod kan de bevoegde autoriteit, na klinisch onderzoek van de betrokken dieren en van de beslagen van oorsprong of van herkomst, toestaan dat levende runderen, met het oog op onmiddellijke slachting, rechtstreeks worden vervoerd naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis in het vaccinatiegebied of, in uitzonderlijke omstandigheden waarbij de bevoegde autoriteit zich per geval dient uit te spreken, zo dicht mogelijk bij het vaccinatiegebied.

b) Vers vlees, verkregen van gevaccineerde dieren die zijn geslacht in de in dit lid genoemde periode, moet worden voorzien van het in artikel 5 bis van Richtlijn 72/461/EEG vastgestelde stempel, moeten bij opslag en vervoer gescheiden worden gehouden van vlees zonder dat stempel, en moet vervolgens in verzegelde containers worden vervoerd naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen inrichting om daar te worden behandeld overeenkomstig bijlage V.

c) Melk en melkproducten die in de in dit lid bedoelde periode zijn verkregen van gevaccineerde dieren, mogen binnen of buiten het vaccinatiegebied in de handel worden gebracht, op voorwaarde dat zij ten minste één van de in de bijlagen VII-A en VII-B genoemde behandelingen hebben ondergaan in een inrichting in het vaccinatiegebied of, in uitzonderlijke omstandigheden waarbij de bevoegde autoriteit zich per geval dient uit te spreken, een inrichting buiten dat gebied. Deze behandeling moet worden gecertificeerd door de bevoegde veterinaire autoriteiten.

d) Het winnen van voor kunstmatige inseminatie bestemd sperma van mannelijke runderen die worden gehouden in centra in het vaccinatiegebied, moet worden geschorst.

In afwijking van bovenstaand verbod mogen de bevoegde autoriteiten toestaan dat sperma van mannelijke runderen wordt gewonnen in spermacentra in het vaccinatiegebied met het oog op de productie van diepgevroren sperma voor gebruik in het vaccinatiegebied, op voorwaarde dat erop wordt toegezien dat het in die periode gewonnen sperma gedurende ten minste 30 dagen apart wordt opgeslagen en slechts worden verzonden indien de volgende maatregelen zijn getroffen:

1. de mannelijke donordieren zijn gevaccineerd nadat zij negatief hadden gereageerd op een test op antilichamen tegen het virus van mond- en klauwzeer,

2. alle ziektegevoelige dieren die op dat moment in het spermacentrum aanwezig waren, hebben negatief gereageerd op een virusisolatietest of een erkende test op antilichamen tegen niet-structuurproteïnen, uitgevoerd aan het einde van de quarantaineperiode voor het sperma.

e) Het winnen van eicellen en embryo's van vrouwelijke donorrunderen is verboden.

2. Nederland ziet erop toe dat de onderstaande maatregelen in het vaccinatiegebied worden toegepast nadat de in punt 1 genoemde maatregelen zijn voltooid en totdat de beperkende maatregelen in het vaccinatiegebied zijn ingetrokken:

a) Het intracommunautaire handelsverkeer van tegen mond- en klauwzeer gevaccineerde runderen wordt verboden.

b) Het intracommunautaire handelsverkeer van sperma, eicellen en embryo's, verkregen van tegen mond- en klauwzeer gevaccineerde runderen, wordt verboden.

c) Het winnen van eicellen wordt verboden.

d) Runderen mogen alleen worden verplaatst onder de volgende voorwaarden:

1. Verplaatsingen uit het vaccinatiegebied van andere dan de in punt 3 hierna bedoelde niet-gevaccineerde runderen, mogen slechts worden toegestaan ten vroegste drie maanden na voltooiing van de vaccinatie en overeenkomstig Richtlijn 85/511/EEG.

In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea hierboven mag Nederland toestaan dat niet-gevaccineerde runderen worden vervoerd naar een slachthuis buiten het vaccinatiegebied om daar onmiddellijk te worden geslacht, op voorwaarde dat het vlees wordt behandeld overeenkomstig bijlage VI.

2. Verplaatsingen uit het vaccinatiegebied van gevaccineerde runderen zijn verboden tot 12 maanden na voltooiing van de in lid 1 bedoelde maatregelen of, als dat later is, 12 maanden na de laatste uitbraak in het gebied.

In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea mag Nederland toestaan dat gevaccineerde runderen worden vervoerd naar een daartoe aangewezen slachthuis buiten het vaccinatiegebied om daar onmiddellijk te worden geslacht, op voorwaarde dat het vlees wordt behandeld overeenkomstig bijlage VI.

3. Niet-gevaccineerde nakomelingen van gevaccineerde moederdieren mogen het bedrijf van oorsprong niet verlaten, tenzij zij worden vervoerd naar:

i) hetzij een slachthuis om daar onmiddellijk te worden geslacht, waarna het vlees wordt behandeld overeenkomstig bijlage VI,

ii) hetzij een ander bedrijf binnen het vaccinatiegebied,

iii) hetzij om het even welk bedrijf, nadat zij negatief hebben gereageerd op een serologische test voor de opsporing van antilichamen tegen het virus van mond- en klauwzeer.

e) De beperkende maatregelen die gelden voor vers vlees van gevaccineerde runderen, als bedoeld in bijlage VI, en voor vleesproducten als bedoeld in bijlage V, blijven van toepassing totdat de beperkende maatregelen inzake verplaatsingen van gevaccineerde runderen volgens de procedure van artikel 16 van Richtlijn 85/511/EEG zijn ingetrokken, en dit ten vroegste 12 maanden na voltooiing van de vaccinatie of, als dat later is, ten vroegste 12 maanden na de laatste uitbraak in het vaccinatiegebied, dan wel ten vroegste 3 maanden nadat het laatste gevaccineerde rund is geslacht.

f) De beperkende maatregelen die gelden voor verse melk, verkregen van gevaccineerde runderen, en voor melkproducten die met dergelijke melk zijn vervaardigd overeenkomstig het bepaalde in de bijlagen VII-A en VII-B blijven van toepassing totdat de beperkingen op de verplaatsing van gevaccineerde runderen volgens de procedure van artikel 16 van Richltijn 85/511/EEG zijn ingetrokken, en dit ten vroegste 12 maanden na voltooiing van de vaccinatie of, als dat later is, ten vroegste 12 maanden na de laatste uitbraak in het vaccinatiegebied, dan wel ten vroegste 3 maanden nadat het laatste gevaccineerde rund is geslacht.

BIJLAGE V

BEHANDELING VAN VLEES OM DE VERNIETIGING VAN HET MOND- EN KLAUWZEERVIRUS TE GARANDEREN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

"+": Van deze methoden is de doeltreffendheid erkend

BIJLAGE VI

BEHANDELING VAN VERS VLEES

1. Vers vlees zonder been:

Vlees als omschreven in artikel 2, onder a), van Richtlijn 64/433/EEG van de Raad, inclusief middenriffen maar exclusief slachtafvallen, dat is ontbeend en waarvan de belangrijkste gemakkelijk te bereiken lymfeklieren zijn verwijderd.

2. Schoongemaakte slachtafvallen:

- harten waarvan de lymfeklieren, het bindweefsel en het daaraan vastzittende vet volledig zijn verwijderd,

- levers waarvan de lymfeklieren, het bindweefsel en het daaraan vastzittende vet volledig zijn verwijderd,

- volledige kauwspieren, ingesneden overeenkomstig punt 41, onder A a), van hoofdstuk VIII van bijlage I bij Richtlijn 64/433/EEG, waarvan de lymfeklieren, het bindweefsel en het daaraan vastzittende vet volledig zijn verwijderd,

- tongen met epitheel, maar zonder been, kraakbeen en amandelen,

- longen waarbij de trachea, de hoofdbronchiën en de mediastinale en bronchiale lymfeklieren zijn verwijderd,

- andere slachtafvallen zonder been of kraakbeen, waarbij de lymfeklieren, het bindweefsel, het daaraan vastzittende vet en het slijmvlies volledig zijn verwijderd.

3. Rijping:

- rijping van de karkassen bij een temperatuur van meer dan + 2 °C gedurende ten minste 24 uur,

- de pH-waarde in het midden van de "Longissimus dorsi"-spier bedraagt minder dan 6,0.

4. Er moeten efficiënte maatregelen worden toegepast om kruisverontreiniging te voorkomen.

BIJLAGE VII-A

BEHANDELING VAN VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMDE MELK OM DE VERNIETIGING VAN HET MOND- EN KLAUWZEERVIRUS TE GARANDEREN

De melk moet worden behandeld overeenkomstig punt 1. In elk geval moeten de nodige voorzorgen worden genomen om te voorkomen dat de melk of de melkproducten na de behandeling in contact komen met mogelijke bronnen van het mond- en klauwzeervirus.

1. Voor menselijke consumptie bestemde melk moet ten minste een van de volgende behandelingen ondergaan:

1.1. sterilisatie met een F0-waarde van ten minste 3,

1.2. enkelvoudige UHT-behandeling(1),

1.3. dubbele HTST-behandeling(2) van melk met een pH van meer dan 7,

1.4. enkelvoudige HTST-behandeling van melk met een pH van minder dan 7,

1.5. enkelvoudige HTST-behandeling, gecombineerd met een andere fysieke behandeling, nl.:

1.5.1. hetzij een tweede hittebehandeling die een negatieve reactie op de peroxydasetest tot gevolg heeft,

1.5.2. hetzij verlaging van de pH tot minder dan 6 gedurende ten minste een uur,

1.5.3. hetzij extra verhitting tot ten minste 72 °C, gecombineerd met een droogprocédé.

2. Melkproducten moeten worden bereid uit melk die de in punt 1 bedoelde behandeling heeft ondergaan.

(1) UHT = Ultrahogetemperatuurbehandeling bij 130 °C gedurende 2-3 seconden.

(2) HTST = Kortstondige pasteurisatie bij hoge temperatuur (High Temperature Short Time - HTST), nl. bij 72 °C gedurende 15-17 seconden, of een equivalente pasteurisatiebehandeling die volstaat om een negatieve reactie op de fosfatasetest te veroorzaken.

BIJLAGE VII-B

BEHANDELING VAN NIET VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMDE MELK EN VAN VOOR DIERLIJKE CONSUMPTIE BESTEMDE MELK OM DE VERNIETIGING VAN HET MOND- EN KLAUWZEERVIRUS TE GARANDEREN

De melk moet worden behandeld overeenkomstig de punten 1 tot en met 3 naar gelang van de bestemming van de melk of de melkproducten. In elk geval moeten de nodige voorzorgen worden genomen om te voorkomen dat de melk of de melkproducten na de behandeling in contact komen met mogelijke bronnen van het mond- en klauwzeervirus.

1. Melk die niet voor menselijke consumptie is bestemd en melk die voor dierlijke consumptie is bestemd moeten ten minste een van de volgende behandelingen ondergaan:

1.1. sterilisatie met een F0-waarde van ten minste 3,

1.2. enkelvoudige UHT-behandeling(1), gecombineerd met een andere fysieke behandeling als vermeld in de punten 1.4.1. of 1.4.2.

1.3. dubbele HTST-behandeling(2),

1.4. enkelvoudige HTST-behandeling, gecombineerd met een andere fysieke behandeling, nl.:

1.4.1. hetzij verlaging van de pH tot minder dan 6 gedurende ten minste een uur,

1.4.2. hetzij extra verhitting tot ten minste 72 °C, gecombineerd met een droogprocédé.

2. Melkproducten die niet voor menselijke consumptie zijn bestemd, moeten worden bereid uit melk die de in punt 1 bedoelde behandeling heeft ondergaan.

3. Melkproducten die voor dierlijke consumptie zijn bestemd, moeten worden bereid uit melk die een van de in de punten 1.1, 1.2 en 1.4 vermelde behandelingen heeft ondergaan.

4. Voor varkensvoer bestemde wei die afkomstig is van melk die een in punt 1 beschreven behandeling heeft ondergaan, mag pas 16 uur na het stremmen van de melk worden opgehaald en mag pas naar de varkensbedrijven worden vervoerd als de zuurtegraad minder bedraagt dan 6.

(1) UHT = Ultrahogetemperatuurbehandeling bij 130 °C gedurende 2-3 seconden.

(2) HTST = Kortstondige pasteurisatie bij hoge temperatuur (High Temperature Short Time - HTST), nl. bij 72 °C gedurende 15-17 seconden, of een equivalente pasteurisatiebehandeling die volstaat om een negatieve reactie op de fosfatasetest te veroorzaken.

Top