Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000Y0201(01)

Mededeling van de Commissie - Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector

PB C 28 van 1.2.2000, p. 2–24 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

32000Y0201(01)

Mededeling van de Commissie - Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector

Publicatieblad Nr. C 028 van 01/02/2000 blz. 0002 - 0024


COMMUNAUTAIRE RICHTSNOEREN VOOR STAATSSTEUN IN DE LANDBOUWSECTOR

(2000/C 28/02)

1. INLEIDING

1.1. Een van de de grondbeginselen waarop de Europese Gemeenschap berust, is dat er een stelsel van vrije en onvervalste mededinging wordt gehandhaafd. Het gemeenschapsbeleid inzake staatssteun is erop gericht vrije mededinging, een doelmatige allocatie van middelen en de eenheid van de gemeenschappelijke markt te waarborgen en tegelijk onze internationale verbintenissen na te leven. Daarom heeft de Commissie op dit gebied steeds een bijzondere waakzaamheid aan de dag gelegd.

1.2. De doelstellingen van het gemeenschappelijke landbouwbeleid zijn omschreven in artikel 33 van het Verdrag. Bij de nadere uitwerking van het gemeenschappelijke landbouwbeleid en de bepaling van de maatregelen ter uitvoering ervan moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van landbouwactiviteiten als gevolg van de bijzondere structuur van de landbouw en van structurele en natuurlijke verschillen tussen de onderscheiden landbouwgebieden, met de noodzaak de vereiste aanpassingen geleidelijk door te voeren en met het feit dat de landbouw nauw met de economie als geheel verbonden is.

1.3. Staatssteun kan bijgevolg alleen gerechtvaardigd zijn wanneer bij de toekenning ervan recht wordt gedaan aan de doelstellingen van dat beleid. Bovendien moet staatssteun in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, die in het geval van de landbouw met name zijn aangegeven in de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw. Op grond van die overeenkomst geldt voor dergelijke steun de verplichting van kennisgeving en van indeling naar de status van de steun uit het oogpunt van de mogelijke vervalsing van de handel.

1.4. Tot nog toe is de controle op de staatssteun aan de landbouwsector uitgeoefend op grond van allerlei soorten instrumenten waaronder verordeningen, richtlijnen en beschikkingen van de Raad en de Commissie, specifieke kaderregelingen betreffende bepaalde vormen van staatssteun en een omvangrijk samenstel van in de praktijk door de Commissie gehanteerde beginselen die af en toe in diverse werkdocumenten van de Commissie zijn uiteengezet maar niet officieel zijn bekendgemaakt.

1.5. Na de goedkeuring van het "Agenda 2000"-pakket heeft de Raad een nieuw beleid inzake plattelandsontwikkeling uitgestippeld, waarmee wordt beoogd een samenhangend en duurzaam kader voor de toekomstige ontwikkeling van de Europese plattelandsgebieden te scheppen(1). Het gaat bij dit beleid erom, de geleidelijk in de marktsectoren doorgevoerde hervormingen aan te vullen door stimulering van een op concurrentie gerichte, multifunctionele landbouwsector in de context van een alomvattende geïntegreerde strategie voor plattelandsontwikkeling. In feite zal plattelandsontwikkeling de tweede pijler van het gemeenschappelijke landbouwbeleid worden. In het nieuwe beleid wordt uitdrukkelijk erkend dat de landbouw verscheidene functies vervult, waaronder de instandhouding van het milieu, de traditionele landschappen en het landelijke erfgoed in ruimere zin; daarbij wordt ook de klemtoon gelegd op het scheppen van alternatieve inkomstenbronnen als integrerend deel van het beleid inzake plattelandsontwikkeling. Dit hervormingsproces heeft ertoe geleid dat de Raad een aantal bestaande instrumenten op het gebied van de toekenning (door de Gemeenschap samen met de lidstaten of door de lidstaten alleen) van financiële steun in de landbouwsector heeft vervangen door een enkele verordening inzake plattelandsontwikkeling. De artikelen 51 en 52 van de verordening bevatten specifieke bepalingen met betrekking tot staatssteun, terwijl in artikel 37 is bepaald dat de steun voor maatregelen op het gebied van plattelandsontwikkeling coherent moet zijn met de andere takken van communautair beleid en met de in het kader van die beleidstakken ten uitvoer gelegde maatregelen.

1.6. Omdat de economische gevolgen van steun niet anders zijn naar gelang deze steun gedeeltelijk door de Gemeenschap dan wel door een lidstaat alleen wordt gefinancierd, acht de Commissie het van essentieel belang te zorgen voor consistentie en coherentie tussen haar beleid inzake de staatssteuncontrole en de ondersteuning die in het kader van het eigen gemeenschappelijk landbouw- en plattelandsontwikkelingbeleid van de Gemeenschap wordt verleend. Daarom acht de Commissie het noodzakelijk haar algemene beleid ten aanzien van staatssteun voor de landbouwsector te herzien om met de laatste wetgevingsontwikkelingen rekening te houden. Deze herziening moet ook tot een vereenvoudiging van de huidige regels en tot meer doorzichtigheid leiden, zodat de bevoegde autoriteiten hun aanmeldingen van staatssteunregelingen bij de Commissie gemakkelijker zullen kunnen voorbereiden en de Commissie die regelingen sneller en efficiënter zal kunnen goedkeuren.

1.7. De Commissie is voornemens de onderhavige richtsnoeren gedurende de gehele programmeringsperiode 2000-2006 toe te passen om zo een stabiel rechtskader te verschaffen voor de voorbereiding en uitvoering van de plattelandsontwikkelingsprogramma's. Daarom zal zij slechts wijzigingen van deze richtsnoeren voorstellen wanneer deze duidelijk noodzakelijk zijn om rekening te houden met onvoorziene ontwikkelingen of veranderde economische omstandigheden.

1.8. De werkgroep "Mededingingsvoorwaarden in de landbouw" is in haar vergaderingen van 7 en 8 september 1999 en van 26 en 27 oktober 1999 over deze richtsnoeren geraadpleegd.

2. REIKWIJDTE

2.1. Deze richtsnoeren gelden voor alle staatssteun, waaronder uit parafiscale heffingen gefinancierde steunmaatregelen, verleend voor activiteiten op het gebied van de productie, verwerking en afzet van landbouwproducten die binnen de werkingsfeer van bijlage I bij het Verdrag vallen. Deze richtsnoeren gelden niet voor:

- staatssteun in de visserij- en aquacultuursector(2),

- steun voor de bosbouwsector, waaronder steun voor de bebossing van landbouwgrond, waarvoor afzonderlijke richtsnoeren zullen worden vastgesteld.

2.2. Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt onder "landbouwproducten" verstaan de in bijlage I bij het Verdrag opgenomen producten, de producten van de GN-codes 4502, 4503 en 4504 (kurkproducten) en producten die bedoeld zijn om melk en zuivelproducten te imiteren of te vervangen(3), met uitzondering van de producten die vallen onder Verordening (EEG) nr. 3759/92 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur(4).

2.3. Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt onder de verwerking van een landbouwproduct verstaan een bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, bijvoorbeeld de bereiding van vruchtensap door het persen van vruchten of het slachten van dieren voor het vlees. De verwerking van in bijlage I genoemde landbouwproducten tot niet in bijlage I genoemde producten valt dus buiten de werkingssfeer van deze richtsnoeren.

3. ALGEMENE BEGINSELEN

3.1. In artikel 36 van het EG-Verdrag is bepaald dat de Verdragsregels betreffende de mededinging slechts in zoverre op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten van toepassing zijn, als door de Raad zal worden bepaald. Anders dan in andere sectoren het geval is, vloeit in de landbouwsector de bevoegdheid van de Commissie om controle en toezicht op staatssteun uit te oefenen dus niet rechtstreeks uit het Verdrag voort, maar uit wetgeving die de Raad op grond van artikel 37 van het Verdrag heeft vastgesteld, zodat deze bevoegdheid in de landbouwsector wordt uitgeoefend binnen de grenzen van de eventueel door de Raad gestelde beperkingen. In de praktijk is echter in alle verordeningen houdende een gemeenschappelijke marktordening bepaald dat de in de artikelen 87 tot 89 van het EG-Verdrag opgenomen regels inzake staatssteun voor de betrokken producten van toepassing zijn. Bovendien is in artikel 51 van de verordening inzake plattelandsontwikkeling uitdrukkelijk bepaald, dat de artikelen 87 tot 89 van toepassing zijn voor steun die door de lidstaten wordt verleend voor maatregelen ter ondersteuning van plattelandsontwikkeling. Dit betekent dat, behoudens specifieke beperkingen of afwijkingen die eventueel bij de betrokken verordeningen zijn vastgesteld, de Verdragsbepalingen volledig gelden voor de in de landbouwsector toegekende staatssteun, met uitzondering van de steun die specifiek is bedoeld voor het beperkte aantal producten die niet onder een gemeenschappelijke marktordening vallen (zie punt 3.8).

3.2. Hoewel de artikelen 87 tot 89 volledig van toepassing zijn op de sectoren die onder een gemeenschappelijke marktordening vallen, blijft deze toepassing ondergeschikt aan het bepaalde in de betrokken verordeningen. Met andere woorden, een beroep door een lidstaat op de artikelen 87 tot 89 kan geen voorrang hebben boven de verordening houdende ordening van de betrokken marktsector(5). Bijgevolg kan de Commissie in geen geval steun goedkeuren die met de bepalingen inzake een gemeenschappelijke marktordening onverenigbaar is of die een belemmering voor het naar behoren functioneren van een gemeenschappelijke marktordening zou vormen.

3.3. Deze richtsnoeren gelden voor alle steunmaatregelen in welke vorm ook die voldoen aan de definitie van staatssteun in artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. In verband hiermee dient te worden beklemtoond dat de Commissie zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat, omdat er een gemeenschappelijk landbouwbeleid bestaat, alle steun die in de landbouwsector ten gunste van bepaalde ondernemingen of de productie van bepaalde goederen wordt verleend, moet worden geacht een potentieel risico op vervalsing van de mededinging en ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten op te leveren hoe gering deze steun ook mag zijn. Daarom is de zogenoemde de minimis-regel(6) niet van toepassing op steun voor uitgaven in verband met landbouw.

3.4. Deze richtsnoeren zijn van toepassing behoudens specifieke afwijkingen die eventueel in de Verdragen of in de communautaire wetgeving zijn vastgesteld.

De Commissie zal alle steunmaatregelen die niet onder deze richtsnoeren vallen, per geval beoordelen met inachtneming van de in de artikelen 87 tot 89 van het Verdrag neergelegde beginselen en van het gemeenschappelijke landbouwbeleid en het beleid inzake plattelandsontwikkeling van de Gemeenschap.

3.5. Om als met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te kunnen worden beschouwd moeten steunmaatregelen een stimulerend element inhouden of een tegenprestatie van de begunstigde vergen. Tenzij communautaire voorschriften of deze richtsnoeren uitdrukkelijk in uitzonderingen voorzien, wordt eenzijdige staatssteun die louter bedoeld is om de financiële situatie van producenten te verbeteren maar op geen enkele wijze tot de ontwikkeling van de sector bijdraagt, en vooral steun die uitsluitend op grond van prijzen, hoeveelheden, productie-eenheden of eenheden van de productiemiddelen wordt toegekend, als exploitatiesteun beschouwd die met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar is. Bovendien zal dergelijke steun alleen al door zijn aard waarschijnlijk een verstorende factor zijn voor de mechanismen van de gemeenschappelijke marktordeningen.

3.6. Om dezelfde reden kan steun die achteraf wordt toegekend voor activiteiten die de begunstigde reeds heeft ondernomen, niet worden geacht het nodige stimulerende element in te houden en moet dergelijke steun als exploitatiesteun worden beschouwd die louter bedoeld is om de begunstigde van een financiële last te bevrijden. Daarom moet in alle steunregelingen - met uitzondering van steunregelingen waarbij het om schadevergoeding gaat - zijn bepaald dat geen steun kan worden toegekend voor werkzaamheden waarmee is begonnen of activiteiten die zijn ondernomen voordat bij de betrokken bevoegde autoriteit op behoorlijke wijze een steunaanvraag is ingediend.

3.7. Bij de beoordeling van steun die tot doel heeft de zwakkere gebieden te helpen, moet rekening worden gehouden met de zeer specifieke omstandigheden waaronder de landbouwproductie plaatsvindt. Daarom gelden de richtsnoeren van de Commissie inzake regionale steunmaatregelen(7) niet voor de landbouwsector. In die gevallen waarin overwegingen van regionaal beleid voor de landbouwsector relevant zijn, zijn zij in de onderhavige richtsnoeren verwerkt. Evenzo is wegens de bijzondere structuur van de landbouwbedrijven de communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen(8) in de landbouwsector niet van toepassing.

3.8. Zoals in punt 3.1 opgemerkt, is voor sommige in bijlage I genoemde landbouwproducten nog geen gemeenschappelijke marktordening ingesteld. Het gaat met name om andere aardappelen dan aardappelen voor de zetmeelproductie, paardenvlees, honing, koffie, uit landbouwproducten verkregen alcohol, van alcohol afgeleide azijn en kurk. Wegens het ontbreken van een gemeenschappelijke marktordening blijft voor staatssteun die specifiek op deze producten is toegespitst, het bepaalde in artikel 4 van Verordening nr. 26 van de Raad(9) van 4 april 1962 gelden. Volgens dat artikel 4 is op die steun alleen artikel 88, lid 1 en lid 3, eerste zin, van toepassing. Daarom moeten de lidstaten de Commissie van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte brengen, zodat de Commissie haar opmerkingen kan maken. De Commissie kan zich dan niet tegen de toekenning van de betrokken steun verzetten, maar zij kan wel haar opmerkingen voorleggen. Bij de beoordeling van dergelijke steun zal de Commissie ermee rekening houden dat een gemeenschappelijke marktordening op communautair niveau ontbreekt. Dit betekent dat, voorzover de nationale steunregelingen vergelijkbare gevolgen hebben als maatregelen die op communautair niveau worden toegepast ter ondersteuning van producenteninkomens in andere sectoren, en voorzover met die regelingen soortgelijke doelstellingen worden nagestreefd als met de gemeenschappelijke marktordeningen, de Commissie geen opmerkingen zal maken, ook niet wanneer de betrokken maatregelen in de toekenning van exploitatiesteun bestaan die normaal verboden zou zijn.

3.9. Artikel 6 van het EG-Verdrag bepaalt dat "de eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Gemeenschap, als bedoeld in artikel 3, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.". Het in artikel 3 van het EG-Verdrag bedoelde optreden betreft onder meer het landbouwbeleid en het mededingingsbeleid. Daarom moet in toekomstige aanmeldingen van staatssteun bijzondere aandacht worden besteed aan milieuaspecten, zelfs voor steunregelingen waarbij het niet specifiek om milieuaangelegenheden gaat. Zo zal het bijvoorbeeld in het geval van een steunregeling voor investeringen waarmee wordt beoogd de productie te vergroten en die het gebruik van schaarse hulpbronnen of de vervuiling zullen doen toenemen, noodzakelijk zijn aan te tonen dat deze regeling niet tot inbreuken op de communautaire wetgeving inzake de milieubescherming zal leiden of anderszins milieuschade zal veroorzaken. Alle aanmeldingen van staatssteun dienen in de toekomst een beoordeling te bevatten van de verwachte gevolgen voor het milieu van de gesteunde activiteit. In vele gevallen zal dit niet meer behelzen dan een bevestiging dat er geen gevolgen voor het milieu worden verwacht.

3.10. Tenzij anders aangegeven, gaat het bij alle steunpercentages in deze richtsnoeren om het totale steunbedrag in procenten van de in aanmerking komende uitgaven (brutosubsidie-equivalent).

4. INVESTERINGSSTEUN

4.1. STEUN VOOR INVESTERINGEN IN LANDBOUWBEDRIJVEN

4.1.1. ALGEMENE BEGINSELEN

4.1.1.1. Steun voor investeringen in landbouwbedrijven moet, om de algemene ontwikkeling van de landbouwsector te vergemakkelijken, bijdragen tot de verbetering van de landbouwinkomens en van de leef-, werk- of productieomstandigheden. De investeringen moeten zijn gericht op één of meer van de volgende doelstellingen: verlaging van de productiekosten, verbetering en omschakeling van de productie, verhoging van de kwaliteit, instandhouding en verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiënische omstandigheden en de normen inzake dierenwelzijn, en bevordering van de diversificatie van landbouwactiviteiten. Investeringssteun waarmee niet een van deze doelstellingen wordt nagestreeft, en vooral steun voor gewone vervangingsinvesteringen waarmee de omstandigheden bij de landbouwproductie op geen enkele wijze worden verbeterd, kan niet worden geacht de ontwikkeling van de sector te vergemakkelijken en valt dus niet binnen de werkingssfeer van de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag.

4.1.1.2. Behalve in de uitzonderingsgevallen die in punt 4.1.2 worden besproken, mag de overheidssteun, uitgedrukt in procenten van het subsidiabele investeringsvolume, ten hoogste 40 % bedragen, en in de probleemgebieden als bedoeld in artikel 17 van de verordening inzake plattelandsontwikkeling ten hoogste 50 %(10). Voor investeringen die jonge landbouwers binnen vijf jaar na hun vestiging verrichten, is het maximale steunpercentage echter 45 %, en in de probleemgebieden 55 %.

4.1.1.3. Investeringssteun mag uitsluitend worden toegekend aan landbouwbedrijven waarvan de economische levensvatbaarheid door middel van een beoordeling van de vooruitzichten van het bedrijf kan worden aangetoond(11), en waar de landbouwer over voldoende vakbekwaamheid en deskundigheid beschikt. Het landbouwbedrijf moet voldoen aan de communautaire minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn. Worden de investeringen echter gedaan om te voldoen aan pas ingevoerde minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn, dan mag steun worden verleend voor het bereiken van het niveau dat aan deze nieuwe normen beantwoordt(12).

4.1.1.4. Geen steun mag worden toegekend voor investeringen die zijn gericht op een productieverhoging waarvoor op de markt geen normale afzetmogelijkheden kunnen worden gevonden. Het bestaan van normale afzetmogelijkheden op de markt moet op het passende niveau worden beoordeeld aan de hand van de betrokken producten, de soorten investeringen en de bestaande en de verwachte capaciteit. Met eventuele productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen moet rekening worden gehouden. Wanneer in het kader van een gemeenschappelijke marktordening productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening gelden ten aanzien van individuele landbouwers, landbouwbedrijven of verwerkende bedrijven, mag geen steun worden verleend voor investeringen waardoor de productie boven het op grond van deze beperkingen toegestane niveau zou uitkomen.

4.1.1.5. De subsidiabele in aanmerking komende uitgaven kunnen betrekking hebben op:

- de bouw, verwerving of verbetering van onroerende goederen;

- nieuwe machines en nieuw materieel(13), met inbegrip van computerprogrammatuur;

- algemene kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies en voor het verkrijgen van octrooien en licenties, tot maximaal 12 % van de bovenbedoelde uitgaven;

- de aankoop van grond, met inbegrip van juridische kosten, belastingen en registratierechten.

4.1.1.6. Steun voor de aankoop van productierechten mag niet worden toegekend, behalve in overeenstemming met de specifieke bepalingen van de betrokken gemeenschappelijke marktordening en met de in de artikelen 87 tot 89 van het Verdrag neergelegde beginselen.

4.1.1.7. Wat de aankoop van dieren betreft, komen voor steunverlening als bedoeld in dit onderdeel van deze richtsnoeren alleen in aanmerking de eerste aankoop van dieren en investeringen ter verbetering van de genetische kwaliteit van het dierenbestand waarbij het gaat om de aankoop van hoogwaardige (mannelijke of vrouwelijke) fokdieren die in een stamboek of een gelijkwaardig register zijn ingeschreven(14).

4.1.1.8. De maximaal voor steun in aanmerking komende uitgaven mogen niet hoger zijn dan de limiet voor het totale voor steun in aanmerking komende investeringsbedrag die de lidstaat overeenkomstig artikel 17 van de verordening inzake plattelandsontwkkeling heeft vastgesteld.

4.1.1.9. De Commissie zal de in dit onderdeel van de richtsnoeren opgenomen regels ook op overeenkomstige wijze toepassen op investeringen in primaire landbouwproductie die niet door landbouwers worden gedaan, bijvoorbeeld in geval van de aankoop van materieel voor gedeeld gebruik door een groep producenten.

4.1.2. BIJZONDERE GEVALLEN

4.1.2.1. Overeenkomstig artikel 51, lid 2, van de verordening inzake plattelandsontwikkeling gelden de in punt 4.1.1.2 vermelde maximale steunpercentages niet voor steun voor:

- overwegend in het algemeen belang verrichte investeringen die de instandhouding van door land- en bosbouw gevormde traditionele landschappen of de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen betreffen;

- investeringen ten behoeve van milieubescherming en -verbetering;

- investeringen ter verbetering van de hygiëne op dierenhouderijbedrijven of het welzijn van dieren.

De Commissie zal bij de beoordeling of dergelijke steun met de artikelen 87 tot 89 van het Verdrag verenigbaar is, de navolgende beginselen hanteren.

4.1.2.2. Instandhouding van traditionele landschappen

Steun ter bevordering van de instandhouding van erfgoed wordt in artikel 87, lid 3, onder d), van het EG-Verdrag uitdrukkelijk genoemd. Daarom staat de Commissie positief tegenover dergelijke steun.

Met betrekking tot investeringen of kapitaaluitgaven die de instandhouding tot doel hebben van niet-productieve erfgoedelementen op landbouwbedrijven zoals archeologische of historische elementen, zal de Commissie toestaan dat steun wordt verleend tot 100 % van de werkelijk gemaakte kosten. In deze kosten kan een redelijke vergoeding zijn begrepen voor de door de landbouwer zelf of diens werknemers verrichte werkzaamheden.

Met betrekking tot investeringen of kapitaaluitgaven die de instandhouding tot doel hebben van tot het erfgoed behorende elementen die tevens deel uitmaken van de productieve activa van een landbouwbedrijf, zoals landbouwbedrijfsgebouwen, zal de Commissie toestaan dat steun tot maximaal 60 % van de subsidiabele uitgaven (75 % in probleemgebieden) wordt verleend, mits de investering geen enkele stijging van de productiecapaciteit van het landbouwbedrijf meebrengt.

In de gevallen waarin de productiecapaciteit zal toenemen, en in andere gevallen waarin de betrokken lidstaat zelf om toepassing van deze berekeningswijze verzoekt, zal de Commissie voor in aanmerking komende uitgaven die worden berekend op basis van uitvoering van de betrokken werkzaamheden met gebruikmaking van gewone hedendaagse materialen, de normale in punt 4.1.1.2 vermelde steunpercentages toepassen. Daarnaast zal de Commissie echter toestaan dat aanvullende steun tot 100 % wordt toegekend om de extra kosten te dekken die ontstaan door aanwending van de traditionele materialen die nodig zijn om de erfgoedkenmerken van het gebouw in stand te houden.

4.1.2.3. Verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen in het algemeen belang

Door tal van oorzaken kan het noodzakelijk worden landbouwbedrijfsgebouwen in het algemeen belang te verplaatsen.

Is de verplaatsing noodzakelijk als gevolg van een onteigening die volgens de wetgeving van de betrokken lidstaat recht op schadeloosstelling geeft, dan zal de betaling van een dergelijke schadeloosstelling doorgaans niet als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag worden beschouwd.

In andere gevallen zal een verplaatsing die gewoon bestaat uit het uit elkaar halen, het verhuizen en het weer oprichten van bestaande installaties, de landbouwer weinig rechtstreeks voordeel opleveren. Daarom is de Commissie van mening dat in dergelijke gevallen met steunverlening tot 100 % van de werkelijk gemaakte kosten kan worden ingestemd zonder dat er enig gevaar bestaat dat de mededingingsvoorwaarden daardoor worden vervalst.

De verplaatsing kan de landbouwer echter ook modernere installaties opleveren. In dergelijke gevallen moet het steunpercentage zo worden aangepast, dat de bijdrage van de landbouwer ten minste overeenkomt met 60 % (50 % in probleemgebieden) van de waardestijging van de betrokken installaties na de verplaatsing. Is de begunstigde een jonge landbouwer, dan is dat respectievelijk 55 % en 45 %.

Heeft de verplaatsing een toeneming van de productiecapaciteit tot gevolg, dan moet de bijdrage van de begunstigde ten minste gelijk zijn aan 60 % (50 % in probleemgebieden) van het desbetreffende deel van de uitgaven. Is de begunstigde een jonge landbouwer, dan is dat respectievelijk 55 % en 45 %.

4.1.2.4. Investeringen ten behoeve van milieubescherming en -verbetering, ter verbetering van de hygiëne op dierenhouderijbedrijven en ter verbetering van het welzijn van dieren

Voor investeringen die leiden tot extra kosten in verband met de bescherming of verbetering van het milieu, de verbetering van de hygiëne op dierenhouderijbedrijven of de verbetering van het welzijn van landbouwhuisdieren, mogen de in punt 4.1.1.2 vermelde maximale steunpercentages, namelijk 40 % en 50 %, worden verhoogd met respectievelijk 20 en 25 %.

Deze verhoging mag alleen worden toegepast voor investeringen die verder gaan dan wat volgens de geldende communautaire minimumeisen nodig is. Met inachtneming van de bij artikel 2 van de uitvoeringsverordening vastgestelde voorwaarden mag deze verhoging ook worden toegepast voor investeringen om te voldoen aan pas ingevoerde minimumnormen. De verhoging moet strikt beperkt blijven tot de extra in aanmerking komende kosten die moeten worden gemaakt om het betrokken doel te kunnen bereiken, en mag niet worden toegepast in geval van investeringen die de productiecapaciteit zullen doen toenemen.

4.2. STEUN VOOR INVESTERINGEN VOOR DE VERWERKING EN DE AFZET VAN LANDBOUWPRODUCTEN

4.2.1. Op het gebied van steun voor investeringen voor de verwerking en de afzet van landbouwproducten, is het vast beleid van de Commissie geweest voor een samenhangende benadering tussen de toepassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de toepassing van het mededingingsbeleid te zorgen, door zich ten aanzien van de steunpercentages voor investeringen en de categorieën in aanmerking komende soorten investeringen vergelijkbaar op te stellen. Tevens heeft de Commissie, om rekening te houden met overwegingen van regionaal beleid, een zekere mate van flexibiliteit toegestaan ten aanzien van de steunpercentages die mogen worden betaald ter ondersteuning van investeringen die worden gedaan als onderdeel van regelingen voor regionale steunverlening(15).

4.2.2. Om deze parallellie te behouden moeten de richtsnoeren betreffende dergelijke staatssteun thans worden aangepast aan de wijzigingen in de communautaire verordeningen als gevolg van de aanneming van de voorstellen in het kader van Agenda 2000.

4.2.3. In de regel mag steun voor investeringen voor de verwerking en de afzet van landbouwproducten alleen worden toegekend aan bedrijven waarvoor op basis van een beoordeling van hun vooruitzichten kan worden aangetoond dat zij economisch levensvatbaar zijn(16), en die voldoen aan de minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn. Wanneer evenwel wordt geïnvesteerd om te voldoen aan pas ingevoerde minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn, kan steun worden toegekend voor het bereiken van het niveau dat aan deze nieuwe normen voldoet. De steun mag niet meer bedragen dan 50 % van de subsidiabele investeringen in de regio's van doelstelling 1 en 40 % in de andere in aanmerking komende regio's. De in aanmerking komende uitgaven kunnen betrekking hebben op:

- de bouw, verwerving of verbetering van onroerende goederen;

- nieuwe machines en nieuw materieel, met inbegrip van computerprogrammatuur;

- algemene kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies en voor het verkrijgen van octrooien en licenties, tot maximaal 12 % van de bovenbedoelde uitgaven.

4.2.4. In het geval van staatssteun voor investeringen voor de verwerking en de afzet van landbouwproducten die wordt toegekend in het kader van een regeling inzake regionale steunverlening die eerder door de Commissie is goedgekeurd overeenkomstig de communautaire richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen(17), mag steun worden toegekend tot de voor die regeling goedgekeurde staatssteunintensiteit. In dergelijke gevallen gelden de in de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen gespecificeerde in aanmerking komende uitgaven, zodat ook steun mag worden verleend voor immateriële investeringen en voor het scheppen van arbeidsplaatsen in samenhang met een initiële investering.

4.2.5. Overeenkomstig punt 4.2.3 of 4.2.4 mag geen steun worden toegekend, wanneer niet voldoende bewijs kan worden geleverd dat voor de betrokken producten normale afzetmogelijkheden op de markt kunnen worden gevonden. Het bestaan van dergelijke afzetmogelijkheden wordt op het passende niveau beoordeeld op grond van de betrokken producten, de soorten investeringen en de bestaande en de verwachte capaciteit. Daarbij wordt rekening gehouden met eventuele productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening op grond van de gemeenschappelijke marktordeningen. Met name mag geen steun worden toegekend die in strijd is met in de gemeenschappelijke marktordeningen vastgestelde verbods- of beperkende bepalingen(18).

Geen steun mag worden toegekend die betrekking heeft op de vervaardiging en afzet van producten die melk en zuivelproducten imiteren of vervangen.

4.2.6. Gevallen van steunverlening voor investeringen waarmee in aanmerking komende uitgaven van meer dan 25 miljoen EUR zijn gemoeid of waarbij het werkelijke steunbedrag meer dan 12 miljoen EUR zal bedragen, moeten overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag specifiek bij de Commissie worden aangemeld.

4.3. STEUN VOOR INVESTERINGEN TER BEVORDERING VAN DE DIVERSIFICATIE VAN DE ACTIVITEITEN OP LANDBOUWBEDRIJVEN

4.3.1. De bevordering van de diversificatie van de activiteiten op landbouwbedrijven is een belangrijk onderdeel van het communautaire beleid inzake plattelandsontwikkeling. De Commissie staat daarom positief tegenover daarop gerichte steun, die haars inziens waarschijnlijk de ontwikkeling van de plattelandseconomie als geheel zal stimuleren.

4.3.2. Hoewel de verordening inzake plattelandsontwikkeling mede betrekking heeft op steun ter bevordering van diversificatie door de ontplooiing van activiteiten die geen verband houden met de productie, de verwerking en de afzet van de in bijlage I genoemde landbouwproducten, zoals agrotoerisme, de ontwikkeling van ambachtelijke bedrijvigheid of aquacultuur, valt dergelijke steun buiten de werkingssfeer van deze richtsnoeren. Dergelijke steun zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de beginselen die de Commissie gewoonlijk hanteert bij de beoordeling van steunverlening buiten de landbouwsector, waaronder met name de de minimis-regel, de kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen en, in voorkomend geval, de richtsnoeren voor het onderzoek van de nationale steunmaatregelen in de visserij- en aquacultuursector.

4.3.3. In het verleden zijn vragen gerezen met betrekking tot de juiste grondslag voor de beoordeling van steun ter bevordering van de diversificatie door de ontplooiing van andere activiteiten die verband houden met de productie, de verwerking en de afzet van in bijlage I genoemde landbouwproducten. Het was bijvoorbeeld niet duidelijk, of steun voor verwerkings- en afzetactiviteiten op landbouwbedrijven moest worden beoordeeld als steun voor investeringen in landbouwbedrijven moest worden beoordeeld als steun voor investeringen in landbouwbedrijven dan wel als steun voor investeringen voor de verwerking en de afzet van landbouwproducten. In de toekomst zal de Commissie bij de beoordeling van dergelijke steun als volgt te werk gaan.

Steun voor kleinschalige investeringen waarbij de totale in aanmerking komende uitgaven niet hoger zijn dan de limiet voor het totale voor steun in aanmerking komende investeringsbedrag die de lidstaat overeenkomstig artikel 7 van de verordening inzake plattelandsontwikkeling heeft vastgesteld, zal de Commissie als steun voor investeringen in landbouwbedrijven beschouwen, die zij daarom zal beoordelen overeenkomstig punt 4.1. Steun voor investeringen op grotere schaal zal als steun voor verwerkings- en afzetactiviteiten worden beschouwd en overeenkomstig punt 4.2 worden beoordeeld.

5. MILIEUSTEUN

5.1. ALGEMENE BEGINSELEN

5.1.1. Overeenkomstig artikel 174 van het EG-Verdrag streeft de Gemeenschap bij haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio's van de Gemeenschap. Haar beleid berust op het voorzorgsbeginsel en op het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt.

5.1.2. In de verordening inzake plattelandsontwikkeling worden de zeer nauwe banden tussen landbouw en milieu erkend. Deze verordening bevat specifieke bepalingen volgens welke de begunstigden van door de Gemeenschap gefinancierde steun minimumnormen op milieugebied moeten naleven. De Commissie zal deze bepalingen bij de beoordeling van overeenkomstige wijze toepassen.

5.1.3. Alle regelingen op het gebied van milieusteun in de landbouwsector moeten met de algemene doelstellingen van het communautaire milieubeleid verenigbaar zijn. Met name kunnen steunregelingen die onvoldoende voorrang geven aan het aanpakken van vervuiling bij de bron of aan een juiste toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt, niet als met het gemeenschappelijk belang verenigbaar worden beschouwd, zodat de Commissie ervoor geen toestemming kan geven.

5.2. STEUN VOOR MILIEU-INVESTERINGEN

Daar in de vorenstaande richtsnoeren voor steun voor investeringen volledig rekening is gehouden met het specifieke geval van steun voor milieu-investeringen, behoeven voor deze categorie steunmaatregelen niet langer specifieke afwijkingen te worden gehandhaafd. Deze steunmaatregelen zullen daarom worden beoordeeld volgens de algemene regels die in punt 4 zijn uiteengezet.

5.3. STEUN VOOR VERBINTENISSEN OP HET GEBIED VAN DE MILIEUMAATREGELEN IN DE LANDBOUW

5.3.1. In hoofdstuk VI van titel II van de verordening inzake plattelandsontwikkeling is een regeling neergelegd voor de communautaire steunverlening voor landbouwproductiemethoden die zijn ontworpen met het oog op milieubescherming en natuurbeheer. Communautaire steun wordt verleend voor verbintenissen die landbouwers vrijwillig aangaan voor een periode van ten minste vijf jaar. Aan deze communautaire steun is de voorwaarde verbonden dat maximaal 600 EUR per hectare voor eenjarige gewassen, 900 EUR per hectare voor gespecialiseerde blijvende teelten en 450 EUR per hectare voor andere vormen van grondgebruik wordt betaald. De voorwaarden voor de betaling van de communautaire steun zijn vastgesteld in de artikelen 22 tot 24 van de verordening inzake plattelandsontwikkeling en in de artikelen 12 tot 20 van de uitvoeringsverordening(19). In artikel 51, lid 4, van de verordening inzake plattelandsontwikkeling is bepaald dat staatssteunmaatregelen die ertoe strekken landbouwers te steunen in verband met door hen aangegane verbintenissen op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw, maar niet aan de vastgestelde voorwaarden voldoen, verboden zijn.

5.3.2. Overeenkomstig artikel 51, lid 4, van de verordening inzake plattelandsontwikkeling mag echter aanvullende staatssteun boven de in artikel 24, lid 2, dier verordening bedoelde maximumbedragen worden toegekend, indien deze aanvullende steun op grond van lid 1 van dat artikel 24 gerechtvaardigd is. Bovendien kan in met redenen omklede uitzonderingsgevallen van de minimale duur van de verbintenissen op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw worden afgeweken.

5.3.3. Overeenkomstig artikel 24, lid 1, van de verordening inzake plattelandsontwikkeling moet de steun voor verbintenissen op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw jaarlijks worden berekend op basis van de gederfde inkomsten, de extra kosten die met de verbintenis zijn gemoeid, en de noodzaak een stimulans te geven. Daarom moet een lidstaat die aanvullende steun boven de in artikel 24, lid 2, bedoelde maximumbedragen wil toekennen, bewijsmateriaal verstrekken waaruit blijkt dat de betrokken maatregel aan alle voorwaarden voldoet die bij de verordening inzake plattelandsontwikkeling en de uitvoeringsverordening zijn vastgesteld, en de aanvullende steun verantwoorden, onder meer door middel van een gedetailleerde specificatie van de betrokken kostenbestanddelen op basis van de gederfde inkomsten, de extra kosten die met de verbintenis zijn gemoeid, en de noodzaak een stimulans te geven.

De kosten van niet-productieve investeringen die noodzakelijk zijn voor de nakoming van de verbintenissen, kunnen bij de berekening van het jaarlijkse steunniveau eveneens in aanmerking worden genomen. Hiertoe worden investeringen als niet-productief beschouwd indien zij normaal geen nettostijging van enige omvang van de waarde of rentabiliteit van het landbouwbedrijf tot gevolg hebben.

5.3.4. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van aanvullende staatssteun zal de Commissie de beginselen toepassen die in de verordening inzake plattelandsontwikkeling en de uitvoeringsverordening zijn vastgelegd. Dit betekent met name, dat als referentieniveau voor de berekening van de gederfde inkomsten en van de met de verbintenis gemoeide extra kosten zal gelden, de gebruikelijke goede agrarische bedrijfsvoering in het gebied waarvoor de maatregel geldt. Waar de agronomische of milieuomstandigheden zulks rechtvaardigen, kan met de economische gevolgen van het ongebruikt laten van grond of van de beëindiging van de toepassing van bepaalde landbouwmethoden rekening worden gehouden.

5.3.5. De lidstaat bepaalt de noodzaak een stimulans te geven aan de hand van objectieve criteria. De stimulans mag niet hoger zijn dan 20 % van de gederfde inkomsten en de met de verbintenis gemoeide extra kosten, tenzij kan worden aangetoond dat voor een doeltreffende toepassing van de maatregel een hoger percentage noodzakelijk is.

5.3.6. Wanneer een lidstaat bij uitzondering staatssteun wil verlenen voor verbintenissen met een kortere duur dan die welke in overeenstemming met de verordening inzake plattelandsontwikkeling is vereist, moet deze lidstaat een gedetailleerde motivering verstrekken, waarin onder meer moet worden aangetoond dat de volledige milieugevolgen van de maatregel binnen de voorgestelde kortere tijd kunnen worden bereikt. Het voorgestelde steunbedrag dient te stroken met de kortere duur van de verbintenissen.

5.4. STEUN AAN LANDBOUWERS IN GEBIEDEN WAAR OP GROND VAN DE GEMEENSCHAPSWETGEVING SPECIFIEKE BEPERKINGEN OP MILIEUGEBIED GELDEN

5.4.1. Bij artikel 16 van de verordening inzake plattelandsontwikkeling is een nieuwe vorm van communautaire steun ingevoerd. Landbouwers kunnen worden gecompenseerd voor kosten die zij maken en inkomsten die zij derven door beperkingen op het agrarische gebruik van grond in gebieden waar als gevolg van de tenuitvoerlegging van communautaire voorschriften inzake milieubescherming specifieke beperkingen op milieugebied gelden, indien en voorzover deze compensatie noodzakelijk is om de door die voorschriften veroorzaakte specifieke problemen op te lossen. De compensatiebedragen moeten worden vastgesteld op een niveau dat overcompensatie voorkomt. Dit laatste is met name noodzakelijk bij de toekenning van compensatiebedragen in probleemgebieden. Het maximumbedrag dat voor communautaire steun in aanmerking komt, is vastgesteld op 200 EUR/ha. Overeenkomstig artikel 21 van de verordening inzake plattelandsontwikkeling mogen de gebieden waar deze compensatiebedragen worden toegekend, en de gebieden die op grond van artikel 20 dier verordening met probleemgebieden zijn gelijkgesteld, samen niet meer dan 10 % van de totale oppervlakte van de lidstaat uitmaken.

5.4.2. De Commissie zal voornemens in dergelijke gebieden staatssteun toe te kennen, van geval tot geval onderzoeken. Zij zal daarbij rekening houden met de hierboven uiteengezette beginselen, en met de beginselen die gelden voor de toekenning van communautaire steun in het raam van de programmering voor plattelandsontwikkeling. Bij deze beoordeling zal de Commissie met de aard van de aan de landbouwers opgelegde beperkingen rekening houden. Steun zal normaal alleen voor verplichtingen die verder gaan dan een goede agrarische bedrijfsvoering, worden toegestaan. Steun die in strijd met het beginsel "de vervuiler betaalt" wordt verleend, dient slechts bij uitzondering te worden toegekend en een tijdelijk en degressief karakter te dragen.

5.5. EXPLOITATIESTEUN

5.5.1. Overeenkomstig haar langdurige beleid, steunt de Commissie normaal niet in met exploitatiesteun die bedrijven, waaronder landbouwbedrijven, bevrijdt van kosten als gevolg van de door hen veroorzaakte vervuiling of overlast. De Commissie zal slechts uitzonderingen op dit beginsel toestaan in omstandigheden waarin daarvoor goede redenen zijn.

5.5.2. Tijdelijke steun ter compensatie van de kosten van nieuwe dwingende nationale milieueisen die verder gaan dan de bestaande communautaire vorschriften, kan gerechtvaardigd zijn wanneer de steun noodzakelijk is om een verlies aan concurrentievermogen op internationaal vlak te compenseren. De steun moet dan tijdelijk en degressief zijn en mag in beginsel niet langer dan vijf jaar worden verleend. Het beginbedrag ervan mag niet hoger zijn dan het bedrag dat nodig is om de producent te compenseren voor de extra kosten van de naleving van de betrokken nationale bepalingen in vergelijking met de kosten van de naleving van de betrokken communautaire bepalingen. Bovendien zal de Commissie rekening houden met de door de begunstigden te nemen maatregelen om de door hen veroorzaakte vervuiling te beperken.

5.5.3. In gerechtvaardigde gevallen, zoals steun voor de ontwikkeling van biobrandstoffen, kan de Commissie ook exploitatiesteun goedkeuren wanneer duidelijk kan worden aangetoond dat deze steun noodzakelijk is ter compensatie van de extra kosten van het gebruik van milieuvriendelijke productiemiddelen in vergelijking met conventionele productieprocessen. De steuncomponent moet beperkt blijven tot het neutraliseren van de uitwerking van de extra kosten en moet beperkt blijven tot het neutraliseren van de uitwerking van de extra kosten en moet periodiek - ten minste om de vijf jaar - opnieuw worden bezien om rekening te houden met veranderingen in de relatieve kosten van de verschillende productiemiddelen en met de commerciële voordelen die uit het gebruik van milieuvriendelijker productiemiddelen kunnen voortvloeien.

5.5.4. Om de milieukosten te internaliseren voeren de lidstaten in toenemende mate milieuheffingen in, zoals belastingen op het energieverbruik of heffingen op agrarische productiemiddelen die schadelijk zijn voor het milieu, zoals bestrijdingsmiddelen. Soms worden, om de totale belastingdruk op de landbouwsector niet te vergroten, deze milieuheffingen volledig of gedeeltelijk gecompenseerd door de verlaging van andere belastingen, zoals belastingen op arbeid, vermogen of inkomsten. Mits de belastingverlagingen volgens objectieve criteria voor de gehele landbouwsector worden toegepast, zal de Commissie zich in het algemeen positief tegenover die verlagingen opstellen, zo het daarbij inderdaad gaat om staatssteun echter specifieke vrijstellingen van (een deel van) de milieuheffingen verleend aan bepaalde sectoren van de landbouwproductie of aan bepaalde categorieën landbouwproducenten. De Commissie heeft bedenkingen tegen dergelijke vrijstellingen, die uit de aard der zaak vooral worden toegekend voor de meer intensieve productiesystemen die de grootste problemen op het gebied van milieu, hygiëne en welzijn veroorzaken. Daarom kan de Commissie met steun ter compensatie van producenten voor milieuheffingen alleen instemmen ingeval het gaat om tijdelijke en degressieve steun die gedurende maximaal vijf jaar wordt verleend, er kan worden aangetoond dat de steun noodzakelijk is om een verlies aan internationaal concurrentievermogen te compenseren en de steunregeling een echte stimulans is om het gebruik van de betrokken productiemiddelen te verminderen.

5.6. ANDERE STEUN OP MILIEUGEBIED

5.6.1. Steun voor voorlichting, opleiding en advisering om landbouw- en andere bedrijven te helpen bij aangelegenheden op milieugebied zal overeenkomstig de punten 13 en 14 worden toegestaan.

5.6.2. Andere steunverlening op milieugebied in de landbouwsector zal van geval tot geval worden beoordeeld op grond van de beginselen van het Verdrag en de geldende communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu(20).

6. STEUN TER COMPENSATIE VAN BELEMMERINGEN IN PROBLEEMGEBIEDEN

6.1. Op grond van artikel 51, lid 3, van de verordening inzake plattelandsontwikkeling mag aan landbouwers geen staatssteun worden toegekend als compensatie voor natuurlijke belemmeringen in probleemgebieden, tenzij die steun voldoet aan de in de artikelen 14 en 15 van die verordening gestelde voorwaarden.

6.2. Wanneer staatssteun wordt gecombineerd met steun op grond van de verordening inzake plattelandsontwikkeling, mag de totale steun die de landbouwer wordt verleend, niet hoger zijn dan het overeenkomstig artikel 15 van de verordening bepaalde bedrag.

7. STEUN VOOR DE VESTIGING VAN JONGE LANDBOUWERS

7.1. Steun voor de vestiging van jonge landbouwers draagt er gewoonlijk toe bij de ontwikkeling van de sector als geheel te bevorderen en de ontvolking van plattelandsgebieden te voorkomen. Daarom voorzien de artikelen 7 en 8 van de verordening inzake plattelandsontwikkeling in een communautaire regeling ter ondersteuning van de vestiging van jonge landbouwers.

7.2. Op dezelfde voorwaarden mag ook staatssteun voor de vestiging van jonge landbouwers worden verleend. De steun ingevolge de verordening inzake plattelandsontwikkeling en de staatssteun samen mogen normaal in totaal niet hoger zijn dan de maxima van artikel 8, lid 2, van de verordening inzake plattelandsontwikkeling. De Commissie zal instemmen met de toekenning van ten hoogste 25000 EUR aan extra staatssteun boven deze maxima, vooral wanneer de zeer hoge vestigingskosten in de betrokken regio zulks rechtvaardigen.

8. STEUN VOOR VERVROEGDE UITTREDING OF VOOR DE BEËINDIGING VAN DE LANDBOUWACTIVITEIT

8.1. De Commissie staat positief tegenover steunregelingen die tot doel hebben oudere landbouwers te stimuleren vervroegd uit te treden. Wanneer in dergelijke regelingen aan de steun de voorwaarde wordt verbonden dat de commerciële landbouwactiviteiten permanent en definitief worden beëindigd, zijn de gevolgen voor de mededinging slechts gering, terwijl er wel wordt bijgedragen tot de ontwikkeling op lange termijn van de sector als geheel. Daarom zal de Commissie toestaan dat voor dergelijke maatregelen naast de communautaire steun waarin de artikelen 10 tot en met 12 van de verordening inzake plattelandsontwikkeling voorzien, staatssteun wordt verleend.

8.2. De afgelopen jaren hebben verscheidene lidstaten bij de Commissie steunregelingen aangemeld die tot doel hebben het landbouwers die zich door economische oorzaken genoodzaakt zien de landbouw op te geven, gemakkelijker te maken zich uit de landbouwsector terug te trekken. De Commissie is van mening dat steunregelijngen die landbouwers met een niet-levensvatbaar bedrijf helpen zich uit de landbouw terug te trekken, de ontwikkeling op lange termijn van de sector als geheel ten goede komen. Bovendien kunnen dergelijke steunregelingen ook een belangrijke sociale rol spelen, aangezien zij erop zijn gericht de integratie van de betrokkenen in andere takken van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken. Daarom zal de Commissie staatssteun voor dergelijke maatregelen toestaan, mits aan die steun de voorwaarde wordt verbonden dat de commerciële landbouwactiviteiten permanent en definitief worden beëindigd.

9. STEUN VOOR DE SLUITING VAN PRODUCTIE-, VERWERKINGS- EN AFZETCAPACITEIT

9.1. De afgelopen jaren is bij de Commissie een aantal steunregelingen aangemeld aangaande staatssteun voor de opheffing van capaciteit. In het verleden heeft de Commissie zich tegenover dergelijke steunregelingen positief opgesteld, mits deze regelingen in samenhang waren met eventuele communautaire maatregelen om de productiecapaciteit te verlagen en aan bepaalde voorwaarden voldeden, namelijk:

- de steun moest in het algemeen belang van de betrokken sector zijn;

- de begunstigde moest een tegenprestatie leveren;

- de mogelijkheid dat het reddings- en herstructureringssteun betrof, moest worden uitgesloten;

- de verliezen aan kapitaalwaarde en aan toekomstige inkomsten mochten niet worden overgecompenseerd.

9.2. Een voorafgaande voorwaarde, wil de steun niet als zuivere exploitatiesteun aan de betrokken ondernemingen worden beschouwd, is dat moet worden aangetoond dat de steun in het belang van de sector als geheel is. Is er geen overcapaciteit en is duidelijk dat de capaciteit om gezondheids- of milieuredenen wordt gesloten, dan is daarmee voldoende aangetoond dat aan de genoemde voorwaarde is voldaan.

In andere gevallen mag steun voor de sluiting van productiecapaciteit uitsluitend worden toegekend in sectoren die regionaal of nationaal met een duidelijke overcapaciteit te kampen hebben. Het lijkt redelijk te verwachten dat in dergelijke gevallen de marktkrachten uiteindelijk de nodige structurele aanpassingen zullen bewerkstelligen. Daarom kan steun voor capaciteitsvermindering slechts worden aanvaard wanneer hij een onderdeel is van een programma voor de herstructurering van de sector waarin de doelstellingen en een specifiek tijdschema zijn vastgelegd. In deze gevallen zal de Commissie niet langer instemmen met steunregelingen van onbeperkte duur, aangezien de ervaring uitwijst dat dergelijke regelingen tot uitstel van de nodige veranderingen kunnen leiden. De Commissie behoudt zich het recht voor voorwaarden aan de goedkeuring voor het verlenen van de steun te verbinden, en gewoonlijk zal zij om een jaarlijks verslag over de tenuitvoerlegging van de regeling verzoeken.

9.3. Er mag geen steun worden verleend die de werking van de gemeenschappelijke marktordeningen zou verstoren. Steunregelingen in sectoren waarvoor productiebeperkingen of -quota gelden, zullen per geval worden beoordeeld.

9.4. De begunstigde van de steun moet een toereikende tegenprestatie leveren. Doorgaans zal deze tegenprestatie erin bestaan dat definitief en onherroepelijk wordt besloten de betrokken productiecapaciteit te slopen of onherroepelijk te sluiten. Dit kan de volledige sluiting van capaciteit door de betrokken onderneming of de sluiting van een specifiek bedrijf betekenen. Van de begunstigde moet een rechtens bindende toezegging worden verkregen dat de sluiting definitief en onomkeerbaar is. Deze toezegging moet ook een eventuele toekomstige koper van de betrokken bedrijfsinrichting binden. In gevallen waarin de productiecapaciteit reeds definitief is gesloten of waarin een dergelijke sluiting onvermijdelijk lijkt, is er echter geen tegenprestatie van de begunstigde en mag geen steun worden betaald.

9.5. De mogelijkheid dat steun voor de redding en herstructurering van ondernemingen in moeilijkheden wordt betaald, moet kunnen worden uitgesloten. Daarom zal in het geval dat de begunstigde van de steun in financiële moeilijkheden verkeert, de steun worden beoordeeld overeenkomstig de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden.

9.6. De regeling moet voor alle ondernemers in de betrokken sector op dezelfde voorwaarden toegankelijk zijn. Het steunbedrag dient strikt beperkt te zin tot de vergoeding van het waardeverlies van de activa, vermeerderd met een stimuleringselement dat niet meer dan 20 % van de waarde van de activa mag bedragen. Er mag echter ook steun worden verleend ter vergoeding van de verplichte sociale kosten die de uitvoering van de regeling meebrengt.

9.7. Daar het doel van de steunmaatregelen de herstructurering van de betrokken sector is, wat uiteindelijk de ondernemers die in die sector werkzaam blijven ten goede komt, en voorts om de mogelijke gevaren voor vervalsing van de mededingingsvoorwaarden, alsmede de risico's op overcompensatie te verkleinen, dient naar het oordeel van de Commissie ten minste de helft van de kosten van deze steun door de sector zelf te worden gedekt, door vrijwillige bijdragen of door verplichte heffingen. Deze voorwaarde geldt echter niet wanneer de capaciteit om gezondheids- of milieuredenen wordt gesloten.

10. STEUN AAN PRODUCENTENGROEPERINGEN

10.1. Wegens het versnipperde karakter van de landbouwproductie heeft de Commissie zich traditioneel positief opgesteld tegenover aanloopsteun bedoeld om een prikkel te geven tot de oprichting van producentengroeperingen ter bevordering van het samenbrengen van landbouwers met het oog op concentratie van hun aanbod en aanpassing van hun productie aan de markteisen. In het verleden heeft de Gemeenschap steun voor de oprichting van producentenorganisaties in bepaalde gebieden verleend, op grond van Verordening (EG) nr. 952/97 van de Raad betreffende producentengroeperingen en unies van producentengroeperingen(21). Bij de vaststelling van de verordening inzake plattelandsontwikkeling heeft de Raad evenwel geoordeeld dat, aangezien in verscheidene gemeenschappelijke marktordeningen in steun aan producentengroeperingen en unies van producentengroeperingen is voorzien, niet langer behoefte was aan de toekenning van specifieke steun aan dergelijke groeperingen in het kader van de plattelandsontwikkeling. De Commissie is van mening dat deze wijziging geen beletsel is voor staatssteun voor de oprichting van producentenorganisaties die de landbouwers helpen hun productie aan de vraag aan te passen, vooral in sectoren waar dergelijke steun in het kader van de gemeenschappelijke marktordening niet beschikbaar is. Toch moet het beleid van de Commissie ten aanzien van dergelijke steun in het licht van de recente ontwikkelingen worden herzien.

10.2. Dit onderdeel van de richtsnoeren heeft uitsluitend betrekking op aanloopsteun aan producentengroeperingen of unies van producentengroeperingen die volgens de wetgeving van de betrokken lidstaat recht hebben op bijstand. Een producentengroepering is een groepering die is opgericht om het haar leden mogelijk te maken hun productie gezamenlijk aan de markteisen aan te passen, vooral door concentratie van het aanbod. Een unie van producentengroeperingen bestaat uit erkende producentengroeperingen en streeft op grotere schaal dezelfde doelstellingen na.

10.3. In de statuten van een producentengroepering moet voor de leden de verplichting zijn opgenomen hun productie op de markt te brengen volgens de door de groepering vastgestelde voorschriften inzake aanvoer en afzet. De statuten mogen toestaan dat een deel van de productie rechtstreeks door de producent op de markt wordt gebracht. De statuten moeten bepalen dat producenten die tot de groepering toetreden, gedurende ten minste drie jaar lid ervan moeten blijven en, hun lidmaatschap ten minste twaalf maanden van tevoren moeten opzeggen. Voorts moeten de statuten gemeenschappelijke regels inhouden inzake de productie, met name wat de kwaliteit van de producten betreft, of inzake de toepassing van biologische productiemethoden, gemeenschappelijke regels voor de afzet op de markt en regels voor de mededeling van gegevens over de productie, en vooral over de geoogste en de beschikbare hoeveelheden. Afgezien van deze eisen waaraan de producenten moeten voldoen, dienen zij echter zelf verantwoordelijk te blijven voor het beheer van hun eigen bedrijf. Steun als bedoeld in dit onderdeel van de richtsnoeren mag niet worden toegekend aan productieorganisaties zoals vennootschappen of coöperaties, die het beheer van een of meer landbouwbedrijven tot doel hebben en daarom in feite als een enkele producent moeten worden beschouwd. In alle gevallen zullen de nodige garanties worden gevraagd dat de producentenorganisaties de mededingingsregels in acht zullen nemen.

10.4. In gevallen waarin steun aan producentengroeperingen of unies van producentengroeperingen in de betrokken sector kan worden verleend op grond van de gemeenschappelijke marktordening, zal de Commissie staatssteun voornemens van geval tot geval onderzoeken en daarbij nagaan of de steunmaatregel met de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening verenigbaar is.

10.5. In andere gevallen zal de Commissie staatssteun voornemens volgens de tot dusver door haar toegepaste beginselen blijven beoordelen. Dit betekent dat tijdelijke en degressieve steun mag worden verleend om de administratieve aanloopkosten van de groepering of unie te dekken. Daartoe worden de volgende posten tot de in aanmerking komende uitgaven gerekend: huur van passende panden(22), aanschaf van kantooruitrusting, waaronder computerapparatuur en -programmatuur, kosten van administratief personeel, algemene kosten en vergoedingen voor juridische en ambtelijke handelingen. In beginsel mag de steun in het eerste jaar niet meer dan 100 % van de in dat jaar gemaakte kosten bedragen en is dat voor elk verder jaar telkens 20 procent minder, zodat de steun voor het vijfde jaar is beperkt tot 20 % van de feitelijke kosten in dat jaar. Voor na het vijfde jaar gemaakte kosten, mag geen steun worden toegekend. Na het zevende jaar na de erkenning van de producentenorganisatie mag geen steun meer worden betaald.

10.6. In afwijking van punt 10.5 zal de Commissie toestaan dat nieuwe aanloopsteun wordt toegekend wanneer de activiteiten van de betrokken producentengroepering of unie van producentengroeperingen aanzienlijk worden uitgebreid, bijvoorbeeld wanneer de activiteiten van de groepering worden uitgebreid tot nieuwe producten of nieuwe sectoren(23). Wat de nieuwe steun betreft, komen alleen uitgaven in aanmerking die voortvloeien uit de extra taken welke de producentengroepering of unie op zich neemt. De andere in dit onderdeel van de richtsnoeren uiteengezette voorwaarden zijn van toepassing.

10.7. De onderhavige afdeling heeft geen betrekking op steunverlening aan andere landbouwverenigingen die op de bedrijven van de leden taken in verband met de landbouwproductie vervullen op gebieden, zoals onderlinge samenwerking en dienstverlening in de vorm van bedrijfsverzorging en ondersteuning van het bedrijfsbeheer zonder zich bezig te houden met gezamenlijke aanpassing van het aanbod aan de markt. De Commissie zal de in deze afdeling uiteengezette beginselen echter wel toepassen ten aanzien van steunverlening om de aanloopkosten te dekken van producentenverenigingen die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op het gebruik van oorsprongsbenamingen of kwaliteitslabels.

10.8. Steun aan producentengroeperingen of unies ter dekking van uitgaven die niet samenhangen met de oprichtingskosten, zoals voor investeringen of voor verkoopbevordering, zal worden beoordeeld volgens de regels die voor dergelijke steun gelden. In geval van steun voor investeringen in de primaire productie, zal de bovengrens voor de voor steun in aanmerking komende uitgaven als bedoeld in punt 4.1.1.8 worden bepaald door rekening te houden met de individuele leden van de groepering.

10.9. De in deze afdeling toegestane steunregelingen moeten aan elke wijziging van de verordeningen betreffende de gemeenschappelijke marktordeningen worden aangepast. Bij de goedkeuring ervan zal dit als voorwaarde worden gesteld.

10.10. In plaats van de producentengroeperingen of unies van producentengroeperingen te ondersteunen mag de producenten ook rechtstreeks steun worden verleend als compensatie voor hun bijdrage in de kosten van het functioneren van de groepering gedurende de eerste vijf jaar na de oprichting ervan. De in punt 10.5 uiteengezette beginselen voor de berekening van de steun zijn van toepassing.

11. STEUN TER VERGOEDING VAN SCHADE AAN DE LANDBOUWPRODUCTIE OF AAN DE LANDBOUWPRODUCTIEMIDDELEN

11.1. ALGEMEEN

11.1.1. De staatssteunmaatregelen voor de landbouw omvatten een groep maatregelen die tot doel hebben de landbouwers te beschermen tegen schade aan de landbouwproductie of de productiemiddelen, met inbegrip van gebouwen en aanplantingen, als gevolg van onvoorziene gebeurtenissen zoals natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of uitbraken van dier- of plantenziekten(24). Volgens artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag zelf zijn steunmaatregelen tot herstel van de schade die is veroorzaakt door natuurrampen of andere buitenbewone gebeurtenissen, met de gemeenschappelijke markt verenigbaar. Op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag heeft de Commissie echter ook nog twee andere groepen steunmaatregelen van deze aard geaccepteerd, namelijk:

- steun om preventieve maatregelen tegen het uitbreken van planten- en dierziekten te bevorderen, waaronder vergoeding van schade die door bepaalde ziekten is veroorzaakt, en

- steun om het sluiten van verzekeringsovereenkomsten tegen de risico's dat de landbouwproductie of een productiemiddel verloren gaat, te bevorderen.

11.1.2. Om het risico voor vervalsing van de mededingingsvoorwaarden te voorkomen, acht de Commissie het belangrijk ervoor te zorgen dat, behoudens administratieve en begrotingsproblemen, steun om landbouwers voor schade aan de landbouwproductie te vergoeden, zo spoedig mogelijk na de schade toebrengende gebeurtenis, wordt uitbetaald. Wanneer de steun pas verscheidene jaren na de betrokken gebeurtenis wordt uitbetaald, bestaat er een reëel gevaar dat deze steunbetaling dezelfde economische gevolgen zal hebben als exploitatiesteun. Dit is vooral het geval wanneer alsnog steun wordt uitgekeerd op basis van aanvragen waarvoor ten tijde van de schade niet behoorlijk bewijsmateriaal werd bijeengebracht. Daarom zal de Commissie, behoudens specifieke rechtvaardigingsgronden die bijvoorbeeld de aard en omvang van de gebeurtenis of het pas later of nog steeds optreden van de schade betreffen, haar goedkeuring onthouden aan steunvoornemens die meer dan drie jaar na de betrokken gebeurtenis worden aangemeld.

11.2. STEUN TOT HERSTEL VAN DOOR NATUURRAMPEN OF BUITENGEWONE GEBEURTENISSEN VEROORZAAKTE SCHADE

11.2.1. Omdat het gaat om uitzonderingen op het in artikel 87, lid 1, van het Verdrag neergelegde algemene beginsel dat staatssteun met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar is, heeft de Commissie zich steeds op het standpunt gesteld dat de in artikel 87, lid 2, onder b), gehanteerde begrippen "natuurramp" en "buitengewone gebeurtenis" op restrictieve wijze moeten worden geïnterpreteerd. Tot nu toe heeft de Commissie aanvaard dat aardbevingen, lawines, grondverschuivingen en overstromingen natuurampen kunnen zijn. Tot de buitengewone gebeurtenissen die de Commissie tot dusver als zodanig heeft erkend, behoren oorlog, binnenlandse ordeverstoringen en stakingen alsmede, op bepaalde voorwaarden en afhankelijk van de omvang ervan, ernstige nucleaire of industriële ongevallen en grote branden die tot wijdverspreide verliezen leiden. Daarentegen heeft de Commissie niet aanvaard dat een brand in een enkel verwerkend bedrijf die door een gewone commerciële verzekering was gedekt, als een buitengewone gebeurtenis werd aangemerkt. In de regel aanvaardt de Commissie niet dat uitbraken van dier- of plantenziekten als natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen zouden kunnen worden beschouwd. In één geval heeft de Commissie echter de zeer wijdverbreide uitbraak van een volkomen nieuwe dierziekte als een buitengewone gebeurtenis erkend. Omdat het moeilijk is dergelijke gebeurtenissen te voorzien, zal de Commissie steunvoornemens op grond van artikel 87, lid 2, onder b), rekening houdend met haar vroegere praktijk terzake, van geval tot geval blijven beoordelen.

11.2.2. Is eenmaal aangetoond dat het om een natuurramp of een buitengewone gebeurtenis gaat, dan zal de Commissie toestaan dat steun tot 100 % wordt verleend als vergoeding voor materiële schade. De schadevergoeding moet in de regel voor de individuele begunstigde worden berekend en ter voorkoming van overcompensatie moeten alle vorderingen in verband met de schade, bijvoorbeeld op grond van verzekeringspolissen, op het steunbedrag in mindering worden gebracht. De Commissie zal ook steun ter compensatie van landbouwers voor het inkomensverlies als gevolg van het tenietgaan van productiemiddelen voor de landbouw, aanvaarden, mits geen overcompensatie plaatsvindt.

11.3. STEUN TER COMPENSATIE VAN LANDBOUWERS VOOR VERLIEZEN ALS GEVOLG VAN ONGUNSTIGE WEERSOMSTANDIGHEDEN

11.3.1. De Commissie heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat ongunstige weersomstandigheden zoals vorst, hagel, ijs, regen of droogte op zichzelf niet als natuurrampen in de zin van artikel 87, lid 2, onder b), kunnen worden beschouwd. Wegens de schade die dergelijke gebeurtenissen aan de landbouwproductie of aan productiemiddelen voor de landbouw kunnen toebrengen, heeft de Commissie echter erkend dat dergelijke gebeurtenissen met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld zodra de omvang van de schade een bepaalde drempel bereikt, die voor de probleemgebieden is vastgesteld op 20 % van de normale productie, en voor de overige gebieden op 30 %. Gezien de natuurlijke schommelingen van de landbouwproductie, is een dergelijke drempel ook noodzakelijk om te voorkomen dat weersomstandigheden als voorwendsel voor exploitatiesteun kunnen worden gebruikt. Om het de Commissie mogelijk te maken dergelijke steunregelingen te beoordelen, moeten bij de aanmelding van steunmaatregelen ter compensatie van door ongunstige weersomstandigheden veroorzaakte schade ook passende ondersteunende meteorologische gegevens worden verstrekt.

11.3.2. In het geval van schade aan eenjarige gewassen, moet de drempel van een verlies van 20 % of 30 %, worden bepaald door vergelijking van de brutoproductie van het gewas in het betrokken jaar met de brutoproductie in een normaal jaar. In beginsel moet de brutoproductie in een normaal jaar worden berekend door uit te gaan van de gemiddelde brutoproductie over de voorafgaande drie jaren exclusief jaren waarvoor vergoedingen zijn betaald in verband met andere ongunstige weersomstandigheden. De Commissie zal echter ook andere methoden voor de berekening van de normale productie, met inbegrip van regionale referentiewaarden, accepteren, op voorwaarde dat zij ervan overtuigd is dat deze methoden representatieve resultaten opleveren en niet gebaseerd zijn op abnormaal hoge opbrengsten. Zodra de omvang van de productieverliezen is bepaald, moet de te betalen steun worden berekend. Om overcompensatie te voorkomen mag het steunbedrag niet hoger zijn dan de gemiddelde productie in een normale periode, vermenigvuldigd met de gemiddelde prijs in diezelfde periode, minus de feitelijke productie in het jaar van de gebeurtenis, vermenigvuldigt met de gemiddelde prijs in dat jaar. Het steunbedrag moet voorts worden verminderd met het bedrag van rechtstreekse steunbetalingen.

11.3.3. In de regel moeten de verliezen worden berekend voor de individuele landbouwbedrijven. Dit is met name het geval wanneer de steun wordt betaald ter compensatie van schade door een gebeurtenis waarvan de uitwerking slechts plaatselijk is. Hebben de ongunstige weersomstandigheden echter een uitgestrekt gebied op dezelfde wijze getroffen, dan zal de Commissie met steunbetalingen op basis van gemiddelde verliezen instemmen, op voorwaarde dat deze betalingen representatief zijn en niet tot een aanmerkelijke overcompensatie van bepaalde begunstigden zullen leiden.

11.3.4. In het geval van schade aan productiemiddelen waaran de gevolgen over verscheidene jaren worden gevoeld (bijvoorbeeld de gedeeltelijke aantasting van boomgewassen door vorst), moet voor de eerste oogst na de schadelijke gebeurtenis het procentuele reële verlies in vergelijking met een normaal jaar, bepaald overeenkomstig de in de voorgaande punten uiteengezette beginselen, groter zijn dan 10 %, terwijl het resultaat van de vermenigvuldiging van het procentuele reële verlies met het aantal jaren waarin productieverlies optreedt, voor de probleemgebieden boven 20 % en voor de andere gebieden boven 30 % moet liggen.

11.3.5. De Commissie zal de hiervoor uiteengezette beginselen op overeenkomstige wijze toepassen in het geval van steunverlening ter compensatie van verliezen in dierenbestanden als gevolg van ongunstige weersomstandigheden.

11.3.6. Om overcompensatie te voorkomen, moeten op de steun alle uit verzekering ontvangen bedragen in mindering worden gebracht. Bovendien moet rekening worden gehouden met de normale kosten die de landbouwer nu niet heeft gemaakt, bijvoorbeeld omdat het gewas niet is geoogst. Zijn de normale kosten echter als gevolg van de ongunstige weersomstandigheden hoger uitgevallen, dan mag extra steun ter dekking van deze bijkomende kosten worden toegekend.

11.3.7. Steun om landbouwers te compenseren voor schade aan gebouwen en installaties als gevolg van ongunstige weersomstandigheden (bijvoorbeeld schade aan kassen door hagel) zal orden geaccepteerd tot 100 % van de werkelijke kosten zonder dat een minimumdrempel zal worden toegepast.

11.3.8. Steun als bedoeld in deze afdeling mag in beginsel uitsluitend worden betaald aan landbouwers dan wel aan een producentenorganisatie waarvan de landbouwer lid is, in welk geval het steunbedrag niet hoger mag zijn dan het werkelijk door de landbouwer geleden verlies.

11.4. STEUN TER BESTRIJDING VAN DIER- EN PLANTENZIEKTEN

11.4.1. Wanneer een landbouwer dieren kwijtraakt als gevolg van een dierziekte of als zijn gewassen als gevolg van een plantenziekte zijn aangetast, betreft het normaal geen natuurramp of buitengewone gebeurtenis in de zin van het Verdrag. In dergelijke gevallen kan de Commissie steun ter compensatie van de geleden verliezen en steun ter voorkoming van toekomstige verliezen alleen toestaan op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, volgens hetwelk steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

11.4.2. Op grond van deze beginselen is de Commissie van mening dat de betaling van steun aan landbouwers als compensatie voor verliezen als gevolg van dier- of plantenziekten, slechts kan worden geaccepteerd indien deze deel uitmaakt van een passend communautair, nationaal of regionaal programma ter voorkoming, beheersing of uitroeiing van de betrokken ziekte. Steun die landbouwers eenvoudigweg voor geleden verliezen compenseert zonder dat maatregelen worden genomen om het probleem bij de bron te verhelpen, moet als zuivere exploitatiesteun worden beschouwd, die met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar is. Daarom zal de Commissie verlangen dat er communautaire of nationale regels, neergelegd in wettelijke, bestuursrechtelijke of administratieve bepalingen bestaan, op grond waarvan de bevoegde nationale autoriteiten de betrokken ziekte moeten aanpakken, hetzij door maatregelen te treffen om de ziekte uit te roeien, vooral door bindende voorschriften die aanleiding geven tot schadevergoeding, hetzij door aanvankelijk een alarmsysteem op te zetten, zo nodig gecombineerd met steun om individuele personen ertoe aan te sporen vrijwillig aan preventieve maatregelen deel te nemen(25). Bijgevolg kunnen steunmaatregelen alleen worden genomen met betrekking tot ziekten die het voorwerp van bezorgdheid bij de overheid zijn, en niet met betrekking tot maatregelen waarvoor de landbouwers redelijkerwijs zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen.

11.4.3. De doelstellingen van de steunmaatregelen moeten:

- hetzij preventief zijn doordat zij betrekking hebben op controle-onderzoeken of analyses, op de uitroeiing van plagen die de ziekte kunnen overbrengen, op preventieve vaccinaties van dieren of behandelngen van gewassen of op het preventief slachten van dieren of vernietigen van gewassen;

- hetzij op compensatie zijn gericht wanneer de getroffen dieren worden geslacht of de aangetaste gewassen worden vernietigd op bevel of aanbeveling van de overheidsinstanties of wanneer er dieren sterven als gevolg van door de bevoegde autoriteiten aanbevolen of bevolen vaccinaties of andere maatregelen;

- hetzij een combinatie daarvan vormen doordat de steun ter compensatie van de door de ziekte geleden verliezen slechts wordt toegekend op voorwaarde dat de ontvanger zich ertoe verbindt in de toekomst door de overheidsinstanties vastgelegde passende preventieve maatregelen te zullen nemen.

11.4.4. De lidstaat moet in de aanmelding aantonen dat de steun ter bestrijding van dier- of plantenziekten met zowel de doelstellingen als de specifieke bepalingen van de communautaire veterinaire of fytosanitaire wetgeving verenigbaar is. De betrokken dier- of plantenziekten moeten duidelijk worden geïdentificeerd en de betrokken maatregelen moeten worden beschreven.

11.4.5. Mits de hiervoor uiteengezette beginselen in acht worden genomen, kan steun worden verleend tot 100 % van de werkelijke kosten die zijn gemoeid met maatregelen zoals gezondheidscontroles, tests en andere controlemaatregelen, de aankoop en toediening van vaccins, geneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen, het slachten van dieren en de vernietiging van gewassen. Voorziet de communautaire wetgeving echter in specifieke heffingen voor de financiering van bepaalde typen maatregelen om een ziekte te beheeren, dan mag geen steun voor preventieve maatregelen worden verleend. Is in de communautaire wetgeving bepaald dat de kosten van bepaalde maatregelen door de landbouwbedrijven moeten worden gedragen, dan mag voor die maatregelen evenmin steun worden verleend, tenzij deze steun volledig wordt bekostigd uit de opbrengsten van verplichte heffingen voor de producenten.

Compensatie mag worden toegekend tot de normale waarde van de vernietigde gewassen of geslachte dieren. In de compensatie mag een redelijke vergoeding voor de gederfde winst zijn begrepen, rekening gehouden met de moeilijkheden bij het opnieuw met dieren bezetten van het bedrijf of de heraanplant, en met quarantainemaatregelen of wachtperioden die de bevoegde autoriteiten hebben opgelegd of aanbevolen om de volledige verdwijning van de ziekte mogelijk te maken voordat nieuwe dieren of nieuwe gewassen op het bedrijf komen.

Ingeval steun wordt verleend in het kader van communautaire en/of nationale en/of regionale steunregelingen, zal de Commissie verlangen dat wordt aangetoond dat er geen mogelijkheid is door cumulering van verschillende regelingen overcompensatie te verkrijgen. Wanneer communautaire steun is goedgekeurd, moeten de datum en de referentiegegevens van het desbetreffende besluit van de Commissie worden verstrekt.

11.5. STEUN ALS BIJDRAGE AAN VERZEKERINGSPREMIES

11.5.1. In plaats van verliezen door natuurrampen achteraf te vergoeden hebben verscheidene lidstaten steunregelingen ingesteld om de landbouwers ertoe aan te zetten zich tegen dergelijke gebeurtenissen te verzekeren. Het vaste beleid van de Commissie te dien aanzien is dat wordt ingestemd met steun tot 80 % van de premies om zich te verzekeren tegen verliezen door de onder punt 11.2 vallende natuurrampen en buitengewone gebeurtenissen en door ongunstige weersomstandigheden die overeenkomstig punt 11.3 met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld. Dekt de verzekering ook andere door ongunstige weersomstandigheden veroorzaakte verliezen of door dier- of plantenziekten veroorzaakte verliezen, dan mag de steun niet meer dan 50 % van de premie bedragen.

11.5.2. De Commissie zal andere steunmaatregelen op het gebied van verzekeringen tegen natuurrampen en buitengewone gebeurtenissen, en vooral herverzekeringsregelingen en andere maatregelen ter ondersteuning van producenten in gebieden met bijzonder grote risico's, van geval tot geval onderzoeken.

11.5.3. Steun als bijdrage aan de betaling van verzekeringspremies mag geen belemmering vormen voor het functioneren van de interne markt voor verzekeringsdiensten. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de mogelijkheid om dekking door een verzekering te geven tot een enkele maatschappij of groep maatschappijen zou worden beperkt of het een voorwaarde voor de steunverlening zou zijn dat het verzekeringscontract wordt gesloten met een in de betrokken lidstaat gevestigde maatschappij.

12. STEUN VOOR RUILVERKAVELINGEN

De ruil van percelen landbouwgrond in het kader van een ruilverkaveling volgens de wettelijke procedures van de betrokken lidstaat vergemakkelijkt de totstandbrenging van economisch levensvatbare bedrijven en draagt daardoor bij tot de ontwikkeling van de landbouwsector als geheel, terwijl de gevolgen voor de mededinging beperkt blijven. Daarom staat de Commissie toe dat steun ter dekking van de juridische en ambtelijke kosten, waaronder de opmetingskosten, van een ruilverkaveling wordt verleend tot 100 % van de werkelijk gemaakte kosten. Voor steun voor investeringen in het kader van een ruilverkaveling, steun voor grondaankoop daaronder begrepen, gelden echter de maximale steunpercentages zoals aangegeven in punt 4.1.

13. STEUN TER BEVORDERING VAN DE PRODUCTIE EN DE AFZET VAN LANDBOUWPRODUCTEN VAN HOGE KWALITEIT

13.1. Steunmaatregelen ter stimulering van de kwaliteitsverbetering van landbouwproducten strekken tot een waardeverhoging van de landbouwproductie en dragen ertoe bij dat de sector als geheel zich aanpast aan de vraag van de consumenten, die steeds meer belang aan kwaliteit hechten. De Commissie heeft zich tegenover dergelijke steunverlening meestal positief opgesteld. De ervaring leert echter dat dergelijke steunmaatregelen een gevaar kunnen inhouden voor vervalsing van de mededingingsvoorwaarden en het handelsverkeer tussen lidstaten zodanig ongunstig kunnen beïnvloeden, dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Dit is met name het geval wanneer hoge steunbedragen worden toegekend of wanneer met de betaling van de steun wordt doorgegaan nadat de stimulerende gevolgen ervan zijn verdwenen, zodat die steun exploitatiesteun is geworden. Daarom heeft de Commissie besloten haar beleid ten aanzien van deze steunmaatregelen te herzien.

13.2. De Commissie zal steun toestaan voor advisering en soortgelijke ondersteuning, met inbegrip van technische studies, haalbaarheids- en vormgevingsstudies en marktonderzoek, voor activiteiten in verband met de ontwikkeling van landbouwproducten van hoge kwaliteit, waaronder begrepen:

- marktonderzoek en het bedenken van en vormgeven aan producten(26), met inbegrip van steun voor de voorbereiding van aanvragen om erkenning van een oorsprongsbenaming of om een specificiteitscertificering overeenkomstig de desbetreffende communautaire verordeningen;

- de invoering van kwaliteitsborgingssystemen zoals de ISO 9000-serie of de ISO 14000-serie, van systemen op basis van risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP) of van milieuauditsystemen;

- de kosten van de opleiding van personeel voor de toepassing van kwaliteitsborgings- en HACCP-systemen.

Steun kan ook worden verleend om de kosten te dekken die erkende certificeringsinstanties in rekening brengen voor de initiële certificering van kwaliteitsborgings- en soortgelijke systemen.

Om de mogelijkheid uit te sluiten dat hoge steunbedragen aan grote ondernemingen worden toegekend, mag het steunbedrag dat op grond van het bepaalde in deze afdeling wordt betaald, in totaal niet meer bedragen dan 100000 EUR per begunstigde en per driejarige periode of, in het geval van ondernemingen die onder de definitie van de Commissie van kleine en middelgrote ondernemingen(27) vallen, 50 % van de in aanmerking komende kosten indien dat meer is. Voor de berekening van het steunbedrag wordt de begunstigde geacht de ontvanger van de diensten te zijn.

Steun voor investeringen die noodzakelijk zijn om de productie-installaties te verbeteren, met inbegrip van de nodige investeringen voor het beheer van het documentatiesysteem en de uitvoering van proces- en productcontroles, mag alleen volgens de in de punten 4.1 en 4.2, uiteengezette regels worden verleend.

13.3. De Commissie heeft zich in het verleden positief opgesteld tegenover steun ter dekking van de kosten van kwaliteitscontroles, waarbij zij heeft ingestemd met steun tot 100 % van de kosten van verplichte controles en tot 70 % van die van niet-verplichte controles. Doordat de klemtoon steeds meer op de veiligheid en de kwaliteit van landbouwproducten wordt gelegd, en vooral doordat het gebruik van HACCP-systemen voor het waarborgen van de hygiëne van levensmiddelen verplicht wordt gesteld, is de reeks routinecontroles tijdens het productieproces sterk uitgebreid en zijn de kosten van dergelijke controles een normaal onderdeel van de productiekosten geworden. Wegens de rechtstreekse gevolgen van de kosten van de kwaliteitscontrole voor de productiekosten houdt de betrokken steun een reëel gevaar voor mededingingsvervalsing in, vooral wanneer hij selectief wordt betaald. Daarom is de Commissie van oordeel dat geen steun mag worden verleend voor tot het productieproces behorende routinematige kwaliteitscontroles en routinematige productcontroles door de fabrikant, ongeacht of het om vrijwillige controles gaat dan wel om verplichte controles die deel uitmaken van een HACCP- of een soortgelijk systeem. Steun mag slechts worden verleend voor controles door of in opdracht van derden, zoals controles door de bevoegde bestuurlijke autoriteiten of in hun opdracht handelende instanties of door onafhankelijke organisaties die voor de controle en het toezicht op het gebruik van oorsprongsbenamingen, biologische labels of kwaliteitslabels verantwoordelijk zijn.

13.4. Wegens het verschillende beleid van de lidstaaten ten aanzien van de doorberekening van de kosten van verplichte controles die op grond van communautaire of nationale wetgeving door of namens de bevoegde autoriteiten worden verricht, zal de Commissie blijven toestaan dat steun tot 100 % van de kosten van deze controles wordt verleend, tenzij de voor de controlemaatregelen door de producenten te betalen bedragen in de gemeenschapswetgeving zijn vastgesteld. Wanneer in de gemeenschapswetgeving is bepaald dat de controlekosten door de producenten moeten worden gedragen zonder dat de feitelijke hoogte van de in rekening te brengen kosten is aangegeven, zal de Commissie alleen steun toestaan indien deze wordt betaald in het kader van een uit parafiscale heffingen gefinancierde steunregeling die garandeert dat de volledige economische kosten van de controles voor rekening van de producenten komen. De Commissie zal voornemens tijdelijke en degressieve steun te verlenen, om de producenten de tijd te geven zich aan dergelijke controles aan te passen, van geval tot geval en met inachtneming van de desbetreffende wettelijke regelingen onderzoeken.

In het specifieke geval van steun ter dekking van de kosten van controles om de authenticiteit te garanderen van oorsprongs- of specificiteitsbenamingen op grond van Verordeningen van de Raad (EEG) nr. 2081/92(28) en (EEG) nr. 2082/92(29), zal de Commissie de toekenning van tijdelijke en degressieve steun toestaan ter dekking van de kosten van de controles gedurende de eerste zes jaren na de invoering van het controlesysteem. Bestaande steun ter dekking van de kosten van dergelijke controles moet geleidelijk worden verlaagd op zodanige wijze dat deze binnen zes jaar na de inwerkingtreding van deze richtsnoeren volledig is afgeschaft.

Gezien het specifieke belang van de Gemeenschap de ontwikkeling van biologische(30) productiemethoden te verzekeren, zal de Commissie steun voor controles op grond van Verordening (EEG) nr. 2092/91(31) blijven toestaan tot 100 % van de werkelijk gemaakte kosten.

13.5. De Commissie zal steun toestaan tot een aanvankelijk percentage van 100 % van de kosten van controles door andere instanties die voor het toezicht op het gebruik van kwaliteitsmerken en -labels in het kader van erkende kwaliteitsborgingssystemen verantwoordelijk zijn. Dergelijke steun moet geleidelijk worden verlaagd, op zodanige wijze dat deze tegen het zevende jaar na zijn invoering volledig is afgeschaft. Bestaande steun ter dekking van de kosten van controles door dergelijke instanties moet geleidelijk worden verlaagd, op zodanige wijze dat deze binnen zes jaar na de inwerkingtreding van deze richtsnoeren volledig is afgeschaft.

14. TECHNISCHE ONDERSTEUNING IN DE LANDBOUWSECTOR

14.1. De Commissie staat positief tegenover steunregelingen die tot doel hebben technische ondersteuning te bieden in de landbouwsector. Dergelijke "zachte" steunverlening maakt de landbouw in de Gemeenschap doelmatiger en professioneler en draagt zo bij tot de levensvatbaarheid op lange termijn ervan, terwijl er slechts zeer beperkte gevolgen voor de mededinging zijn. Daarom mag steun worden verleend tot 100 % van kostenposten zoals:

- onderwijs en opleiding; de in aanmerking komende kosten kunnen de werkelijke kosten omvatten die met het organiseren van het opleidingsprogramma zijn gemoeid, reis- en verblijfkosten en de kosten van vervangende diensten tijdens de afwezigheid van de landbouwer of een bedrijfsmedewerker;

- bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsvervangingsdiensten;

- beloningen voor adviseurs;

- de organisatie van wedstrijden, tentoonstellingen en vakbeurzen, daaronder begrepen ondersteuning in de kosten voor deelneming hieraan;

- andere activiteiten om nieuwe technieken te verspreiden, zoals redelijke kleinschalige proef- of demonstratieprojecten.

14.2. Ter voorkoming van mededingingsvervalsing moet dergelijke steun in beginsel beschikbaar zijn voor al degenen die in het betrokken gebied, op grond van objectief bepaalde voorwaarden daarvoor in aanmerking komen. Steun die beperkt is tot bepaalde groepen met de bedoeling alleen de leden daarvan te ondersteunen, kan niet worden geacht de ontwikkeling van de sector als geheel te vergemakkelijken en moet als exploitatiesteun worden beschouwd. Ingeval de betrokken diensten door producentengroeperingen of andere organisaties voor onderlinge hulpverlening in de landbouw worden verricht, zal de Commissie daarom garanties vragen dat deze diensten voor alle in aanmerking komende landbouwers beschikbaar zijn. In dergelijke gevallen dienen de bijdragen in de administratieve kosten van de betrokken groepering of organisatie tot de kosten van de dienstverrichting beperkt te blijven.

14.3. De steun die op grond van het bepaalde in deze afdeling wordt betaald, mag in totaal niet meer dan 100000 EUR per begunstigde en per driejarige periode bedragen, of in het geval van ondernemingen die onder de definitie van de Commissie van kleine en middelgrote ondernemingen(32) vallen, 50 % van de in aanmerking komende kosten indien dat meer is. Voor de berekening van het steunbedrag wordt de begunstigde geacht de ontvanger van de diensten te zijn.

15. STEUNVERLENING AAN DE SECTOR DIERLIJKE PRODUCTIE

15.1. De Commissie zal toestaan dat in de sector dierlijke productie naast de hiervoor beschreven steun ook nog de volgende verdere steun wordt toegekend om de instandhouding en verbetering van de genetische kwaliteit van de communautaire dierenbestanden te ondersteunen:

- steun tot 100 % van de administratieve kosten die met de invoering en instandhouding van stamboeken zijn gemoeid;

- steun tot 70 % van de kosten van tests om de genetische kwaliteit of het genetische rendement van dieren te bepalen;

- steun tot 40 % van de in aanmerking komende kosten voor investeringen in centra voor de voortplanting van dieren en voor de invoering op landbouwbedrijven van innovatieve foktechnieken of -methoden;

- steun tot 30 % van de kosten van het houden van in een stamboek ingeschreven individuele genetisch hoogwaardige mannelijke fokdieren.

Steun voor de instandhouding van bedreigde soorten of rassen zal worden beoordeeld overeenkomstig hoofdstuk VI van titel II van de verordening inzake plattelandsontwikkeling.

16. STAATSSTEUN IN DE ULTRAPERIFERE REGIO'S EN OP DE EILANDEN IN DE EGEÏSCHE ZEE

16.1 Door de vaststelling van de verordening inzake plattelandsontwikkeling zijn de tot nog toe geldende afwijkingen ten behoeve van de ultraperifere regio's en de eilanden in de Egeïsche Zee, die in sommige gevallen in de mogelijkheid voorzien aanvullende staatssteun toe te kennen, ingetrokken. Aan de verordening inzake plattelandsontwikkeling ligt echter het beginsel ten grondslag, dat nieuwe bepalingen om de flexibiliteit mogelijk te maken die nodig is voor aanpassingen en afwijkingen om in de specifieke behoeften van deze gebieden te kunnen voorzien, zullen worden vastgesteld tijdens de programmering van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling voor deze gebieden. De Commissie zal daarom voornemens tot toekenning van staatssteun die erop is gericht in de behoeften van deze gebieden te voorzien, van geval tot geval onderzoeken, waarbij zij let op de verenigbaarheid van de betrokken steunmaatregelen met de programma's voor plattelandsontwikkeling in de betrokken gebieden en de gevolgen van die steunmaatregelen voor de mededinging.

16.2. Wat de ultraperifere regio's betreft, zal de Commissie in afwijking van het in deze richtsnoeren opgenomen algemene verbod op exploitatiesteun voornemens in de ultraperifere regio's exploitatiesteun toe te kennen van geval tot geval onderzoeken, waarbij zij zal letten op de in het Verdrag neergelegde beginselen, en vooral op de mogelijke gevolgen van de betrokken steunmaatregelen voor de mededinging in de betrokken regio's en in andere delen van de Gemeenschap.

17. STEUN VOOR ONDERZOEK EN ONTWIKKELING

Steun voor onderzoek en ontwikkeling zal worden onderzocht aan de hand van de criteria die zijn uiteengezet in de geldende communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling(33). De verhoging van de steunpercentages met 10 procent voor kleine en middelgrote ondernemingen die is neergelegd in punt 4.2.6 van de communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen(34), geldt ook in de landbouwsector.

18. STEUN VOOR VERKOOPBEVORDERINGS- EN RECLAMEACTIVITEITEN VOOR LANDBOUWPRODUCTEN

Steun voor verkoopbevorderings- en reclameactiviteiten voor landbouwproducten zal worden beoordeeld overeenkomstig de geldende kadervoorschriften voor nationale steunmaatregelen voor reclame voor landbouwproducten en bepaalde producten die niet onder bijlage I van het EG-Verdrag vallen, met uitzondering van visserijproducten(35).

19. STEUN IN DE VORM VAN KORTLOPEND KREDIET MET RENTESUBSIDIE

Steun in de vorm van kortlopend krediet met rentesubsidie ("beheerskredieten") in de landbouwsector zal worden beoordeeld op grond van de geldende richtsnoeren betreffende staatssteun in de vorm van kortlopend krediet met rentesubsidie in de landbouw ("beheerskredieten")(36).

20. REDDINGS- EN HERSTRUCTURERINGSSTEUN AAN ONDERNEMINGEN IN MOEILIJKHEDEN

Reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden zal worden beoordeeld op grond van de geldende communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden(37).

21. WERKGELEGENHEIDSSTEUN

Werkgelegenheidssteun zal worden beoordeeld op grond van de geldende communautaire richtsnoeren betreffende werkgelegenheidssteun(38).

22. INTREKKING VAN BESTAANDE TEKSTEN

De navolgende teksten worden hierbij ingetrokken en vervangen door de onderhavige richtsnoeren en dienstige maatregelen:

- het voorstel voor dienstige maatregelen in verband met door de lidstaten toegekende steun in de sector veehouderij en producten van de veehouderij(39);

- de kaderregeling voor de nationale steunmaatregelen bij schade aan de landbouwproductie of de landbouwproductiemiddelen en de nationale steunmaatregelen die voorzien in de overname van een deel van de verzekeringspremies tegen dergelijke risico's(40);

- de kaderregeling betreffende nationale steun aan producentenorganisaties(41);

- de kaderregeling inzake staatssteun voor investeringen voor de verwerking en de afzet van landbouwproducten(42).

Na de inwerkingtreding van deze richtsnoeren zal, onder voorbehoud van het bepaalde in punt 5.6.2, de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu(43) niet langer op de landbouwsector van toepassing zijn.

23. PROCEDURELE AANGELEGENHEDEN

23.1. AANMELDING

23.1.1. Behoudens het bepaalde in het onderstaande punt 23.1.2, moeten op grond van artikel 88, lid 3, van het Verdrag en Verordening (EG) nr. 659/1999 van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 88 van het Verdrag(44) alle nieuwe steunregelingen en alle nieuwe individuele steunmaatregelen bij de Commissie worden aangemeld voordat zij tot uitvoering worden gebracht.

23.1.2. Overeenkomstig artikel 52 van de verordening inzake plattelandsontwikkeling is een afzonderlijke aanmelding overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag niet vereist voor staatssteun die tot doel heeft te voorzien in aanvullende financiering voor maatregelen voor plattelandsontwikkeling waarvoor communautaire steun wordt verleend, mits deze staatssteun overeenkomstig de bepalingen van de genoemde verordening bij de Commissie is aangemeld en door de Commissie is goedgekeurd als onderdeel van de in artikel 40 van die verordening bedoelde programmering.

Om voor deze uitzondering in aanmerking te komen moeten de betrokken maatregelen en het voor elk daarvan bestemde bedrag aan bijkomende staatssteun duidelijk in het plan voor plattelandsontwikkeling zijn aangegeven overeenkomstig de uitvoeringsverordening van de verordening inzake plattelandsontwikkeling. De goedkeuring van het plan door de Commissie zal uitsluitend betrekking hebben op de maatregelen, ongeacht of deze maatregelen al dan niet in het plan zijn opgenomen, of voor maatregelen waarbij andere voorwaarden gelden dan die welke in het plan zijn vermeld, moet overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag afzonderlijk bij de Commissie worden aangemeld.

Voorts heeft de goedkeuring van het plan door de Commissie alleen betrekking op het door de lidstaat vermelde steunbedrag. Elke verhoging van meer dan 25 % van het voor een bepaald jaar aan een bepaalde maatregel toegewezen steunbedrag of elke verhoging van meer dan 5 % van het geplande totaalbedrag behoeft de goedkeuring van de Commissie(45).

Dezelfde regels zijn van overeenkomstige toepassing voor wijzigingen van het plan voor plattelandsontwikkeling.

23.2. JAARLIJKSE VERSLAGEN

23.2.1. De regeringen van de lidstaten hebben in de vergadering van de Raad van 2 oktober 1974 besloten de Commissie een volledige inventaris van alle in 1974 bestaande steunmaatregelen van de staten voor de landbouw mee te delen. De Commissie was van mening dat deze inventarissen een instrument van wezenlijk belang waren om voor een grotere doorzichtigheid van de nationale steunmaatregelen te kunnen zorgen, om deze maatregelen aan de hand van gemeenschappelijke criteria te kunnen beoordelen en om te kunnen garanderen dat de gemeenschappelijke landbouwmarkt juist functioneert. Daarom heeft de Commissie bij brief van 24 juni 1976(46) alle lidstaten verzocht elk jaar uiterlijk eind mei een bijgewerkte inventaris van de nationale steunregelingen in te dienen.

23.2.2. Deze afspraken zijn nu achterhaald door artikel 21 van Verordening (EG) nr. 659/1999, dat bepaalt dat de lidstaten jaarlijks bij de Commissie een verslag moeten indienen over alle bestaande steunregelingen waarvoor bij een voorwaardelijke beschikking geen specificke rapportageverplichting is opgelegd.

23.2.3. In de landbouwsector moet bij de regelingen voor de indiening van jaarlijkse verslagen rekening worden gehouden met de in titel III, hoofdstuk V, van de verordening inzake plattelandsontwikkeling vastgestelde procedures voor het toezicht op en de evaluatie van de programmering van de plattelandsontwikkeling en ook met de verschillende systemen voor verslaggeving die op grond van de WTO-overeenkomsten en door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling zijn vastgelegd. Bij de regelingen voor de verslaggeving moet dubbel werk en het meermalen verstrekken van dezelfde basisinformatie in verschillende modellen zoveel mogelijk worden vermeden.

23.2.4. Voorshands moeten deze verslagen volgens de onderstaande richtsnoeren worden opgesteld. De Commissie behoudt zich echter het recht voor na overleg met de lidstaten wijzigingen van deze richtsnoeren voor te stellen, vooral om rekening te houden met de opgedane ervaring bij de toepassing van de bij verordening inzake plattelandsontwikkeling vastgestelde toezicht- en evaluatieprocedures.

a) Bij de Commissie moet de eerste maal vóór 1 juli 2001 en daarna elk jaar uiterlijk op 30 juni één enkel verslag worden ingediend dat betrekking heeft op alle steunregelingen voor de landbouwsector in de betrokken lidstaat. Het verslag moet bestaan uit twee delen, namelijk een algemeen deel en een deel dat afzonderlijke verslagen over alle bestaande steunregelingen omvat.

b) Het algemene deel, ongeveer vijf tot tien bladzijden, moet een overzicht geven van de ontwikkeling van het overheidsbeleid in de betrokken lidstaat ten aanzien van de ondersteuning van de landbouwsector. Het moet de belangrijke veranderingen in het verslagjaar samenvatten, waaronder een beknopte beschrijving van de redenen voor de invoering van de belangrijkste nieuwe steunregelingen of voor de beëindiging van bestaande regelingen, en moet de belangrijkste veranderingen in de hoogte van de aan de bestaande steunregelingen of voor de beëindiging van bestaande regelingen, en moet de belangrijkste veranderingen in de hoogte van de aan de bestaande steunregelingen gegeven steun beschrijven.

Indien de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het beleid inzake staatssteun in de landbouwsector aan de regio's is overgedragen, kan de betrokken lidstaat desgewenst afzonderlijke algemene verslagen over de nationale activiteiten en over die in de regio's indienen.

Het algemene deel dient vergezeld te gaan van een bijlage met algemene financiële gegevens over de totale omvang van de overheidssteun aan de landbouwsector. In deze gegevens moet worden onderscheiden tussen:

- nationale bijdragen aan de financiering van maatregelen die de Gemeenschap ondersteunt op grond van de verordening inzake plattelandsontwikkeling of andere communautaire verordeningen;

- de staatssteun die de Commissie overeenkomstig artikel 52 van de verordening inzake plattelandsonwikkeling als onderdeel van de programmering voor lattelandsontwikkeling heeft goedgekeurd (zie punt 23.1.2);

- andere staatssteunmaatregelen.

Deze algemene financiële gegevens moeten zoveel mogelijk worden verstrekt in de vorm van een enkele indicatieve tabel(47).

c) Er moet een afzonderlijk verslag worden ingediend voor elk van de bestaande steunregelingen(48) die de Commissie niet overeenkomstig artikel 52 van de verordening inzake plattelandsontwikkeling als onderdeel van de programmering voor plattelandsontwikkeling heeft goedgekeurd(49).

In het geval van steunregelingen voor investeringen voor de verwerking en de afzet van landbouwproducten moeten deze verslagen worden opgesteld volgens het model in afdeling I van de bijlage. Bovendien moet de informatie die de Commissie nodig heeft om te kunnen beoordelen of de regeling met de in punt 4.2.4 van deze richtsnoeren aangegeven beperkingen in overeenstemming is, ook worden verstrekt in overeenstemming met de voorwaarden die in de goedkeuring van de betrokken steunregeling zijn vastgelegd.

In andere gevallen moeten de verslagen worden opgesteld volgens het vereenvoudigde model in afdeling II van de bijlage. In het geval van steunregelingen voor investeringen in de primaire landbouwproductie moet de informatie die de Commissie nodig heeft om te kunnen beoordelen of de regeling met de in de punten 4.1.1.3 en 4.1.1.4 van deze richtsnoeren aangegeven beperkingen in overeenstemming is, ook worden verstrekt in overeenstemming met de voorwaarden die in de goedkeuring van de betrokken steunregeling zijn vastgelegd.

Voor steunregelingen die geheel of gedeeltelijk uit parafiscale heffingen worden gefinancierd, dienen ook de opbrengst van de heffingen en de overheidsuitgaven voor de regeling na aftrek van de door de betrokken sector geleverde bijdrage te worden vermeld.

23.2.5. De Commissie behoudt zich het recht voor van geval tot geval om aanvullende inlichtingen over bestaande steunregelingen te verzoeken zo dit nodig is om haar in staat te stellen aan haar verantwoordelijkheden ingevolge artikel 88, lid 1, van het Verdrag te voldoen.

23.2.6. Wanneer de jaarlijkse verslagen niet overeenkomstig deze richtsnoeren worden ingediend, kan de Commissie handelen overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 659/1999.

23.2.7. In het licht van de door de lidstaten ingediende jaarlijkse verslagen zal de Commissie passende maatregelen nemen ter verbetering van de doorzichtigheid van de informatie over staatssteun in de landbouwsector.

23.3. TOEPASSING OP NIEUWE STEUNMAATREGELEN

De Commissie zal deze richtsnoeren met ingang van 1 januari 2000 toepassen op nieuwe staatssteunmaatregelen, met inbegrip van nog in behandeling zijnde aanmeldingen van de lidstaten.

23.4. VOORSTEL VOOR DIENSTIGE MAATREGELEN

Overeenkomstig artikel 88, lid 1, van het EG-Verdrag stelt de Commissie de lidstaten voor dat zij bestaande steunregelingen voor investeringen in de productie, verwerking en afzet van de in bijlage I bij het EG-Verdrag vermelde landbouwproducten uiterlijk op 30 juni 2000 en andere bestaande onder deze richtsnoeren vallende steunregelingen uiterlijk op 31 december 2000 aan deze richtsnoeren aanpassen.

De lidstaten wordt verzocht uiterlijk op 1 maart 2000 schriftelijk te bevestigen dat zij dit voorstel voor dienstige maatregelen aanvaarden.

Indien een lidstaat zijn aanvaarding niet vóór die datum schriftelijk bevestigt, zal de Commissie aannemen dat deze lidstaat het voorstel heeft aanvaard, tenzij deze lidstaat schriftelijk uitdrukkelijk stelt niet met het voorstel in te stemmen.

Indien een lidstaat tegen de genoemde datum heeft meegedeeld het voorstel geheel of gedeeltelijk niet te aanvaarden, zal de Commissie handelen overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 659/1999.

(1) Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80), hierna "de verordening inzake plattelandsontwikkeling" genoemd.

(2) Staatssteun in de visserij- en aquacultuursector wordt onderzocht in het kader van de richtsnoeren voor het onderzoek van de nationale steunmaatregelen in de visserij- en aquacultuursector (PB C 100 van 27.3.1997, blz. 12) en Verordening (EG) nr. 2468/98 van de Raad van 3 november 1998 tot vaststelling van de criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en de verwerking en de afzet van de producten daarvan (PB L 312 van 20.11.1998, blz. 19).

(3) Voor de toepassing van deze bepalingen wordt onder producten om melk en/of zuivelproducten te imiteren of te vervangen verstaan producten die met melk en/of zuivelproducten zouden kunnen worden verward maar in samenstelling van dergelijke producten verschillen doordat zij niet van melk afkomstig vet en/of eiwit bevatten, al dan niet samen met melkeiwit ("andere producten dan zuivelproducten" in de zin van artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1898/87 van de Raad van 2 juli 1987 betreffende de bescherming van de benaming van melk en zuivelproducten bij het in de handel brengen (PB L 182 van 3.7.1987, blz. 36)).

(4) PB L 388 van 31.12.1992, blz. 1.

(5) Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zaak 177/78, Pigs and Bacon Commission tegen McCarren, Jurispr. 1979, blz. 2161.

(6) Mededeling van de Commissie inzake de minimis-steun (PB C 68 van 6.3.1996, blz. 6).

(7) PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9.

(8) PB C 213 van 23.7.1996, blz. 4.

(9) PB 30 van 20.4.1962, blz. 993/62.

(10) Verordening inzake plattelandsontwikkeling, artikel 51, lid 2.

(11) Er mag geen steun aan landbouwbedrijven in financiële moeilijkheden worden toegekend tenzij die steun voldoet aan de voorwaarden zoals vastgesteld in de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB C 283 van 19.9.1997, blz. 2).

(12) In dit geval dient rekening te worden gehouden met de termijn die eventueel is gesteld overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1750/1999 van de Commissie van 23 juli 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (PB L 214 van 13.8.1999, blz. 31), hierna "de uitvoeringsverordening" genoemd.

(13) Uitgaven voor de aankoop van tweedehands materieel kunnen als subsidiabel worden beschouwd in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin de volgende vier voorwaarden tegelijkertijd zijn vervuld; in een door de verkoper van het materieel afgegeven verklaring wordt bevestigd wat de precieze herkomst van het materieel is en dat ervoor nog geen nationale of communautaire steun is verleend; de aankoop van het materieel betekent een bijzonder voordeel voor het programma of project of is noodzakelijk als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden (nieuw materieel is niet tijdig beschikbaar, waardoor een behoorlijke uitvoering van het project in gevaar komt); de betrokken kostprijs (en daardoor ook het steunbedrag) valt lager uit dan de kostprijs van hetzelfde nieuw aangekochte materieel, terwijl er een goede kosten-batenverhouding blijft bestaan; het tweedehands aangekochte materieel bezit de nodige technische en/of technologische eigenschappen om aan de eisen van het project te kunnen voldoen.

(14) Steun voor de aankoop van vervangende dieren na de uitbraak van een dierziekte valt onder het navolgende punt 11.4.

(15) Kaderregeling inzake staatssteun voor investeringen voor de verwerking en de afzet van landbouwproducten (PB C 29 van 2.2.1996, blz. 4), die door de onderhavige richtsnoeren wordt vervangen.

(16) Er mag geen steun aan bedrijven in financiële moeilijkheden worden toegekend, tenzij deze steun voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB C 283 van 19.9.1997, blz. 2).

(17) PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9.

(18) Met name is de Commissie van mening dat, behoudens de afwijkingen waarin de toepasselijke wettelijke regelingen specifiek voorzien, steun voor investeringen in verwerkings- en afzetactiviteiten in de sector suiker door de bepalingen van de gemeenschappelijke marktordening in het algemeen impliciet verboden is.

(19) Zie voetnoot 12.

(20) De thans geldende regeling is opgenomen in PB C 72 van 10.3.1994, blz. 3.

(21) PB L 142 van 2.6.1997, blz. 30.

(22) Ingeval de betrokken panden worden aangekocht, worden de in aanmerking komende uitgaven beperkt tot de huurkosten tegen markttarieven.

(23) De toetreding van nieuwe leden tot een groepering wordt op zichzelf niet als een aanzienlijke uitbreiding van de activiteiten van de groepering beschouwd, tenzij die toetreding een kwantitatieve uitbreiding van de activiteiten van de groepering met ten minste 30 % tot gevolg heeft.

(24) Voor de toepassing van dit onderdeel van de richtsnoeren wordt onder plantenziekten mede plantenplagen begrepen.

(25) In gevallen waarin is aangetoond dat de dier- of plantenziekte het gevolg is van ongunstige weersomstandigheden, zal de Commissie de steunmaatregel overeenkomstig punt 11.3 beoordelen en zijn deze voorwaarden niet van toepassing.

(26) Steun voor verkoopbevordering mag uitsluitend overeenkomstig de desbetreffende kaderregeling worden toegekend.

(27) PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4.

(28) PB L 208 van 24.7.1992, blz. 1.

(29) PB L 208 van 24.7.1992, blz. 9.

(30) Zie overweging 41 van de verordening inzake plattelandsontwikkeling.

(31) PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1.

(32) PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4.

(33) PB C 45 van 17.2.1996, blz. 5, zoals later gewijzigd wat de toepassing ervan in de landbouwsector betreft (PB C 48 van 13.2.1998, blz. 2).

(34) De thans geldende tekst is opgenomen in PB C 213 van 23.7.1996, blz. 4.

(35) De thans geldende tekst is opgenomen in PB C 302 van 12.11.1987, blz. 6.

(36) De thans geldende tekst is opgenomen in PB C 44 van 16.2.1996, blz. 2.

(37) De thans geldende tekst is opgenomen in PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2.

(38) De thans geldende tekst is opgenomen in PB C 334 van 12.12.1995, blz. 4.

(39) Brief van de Commissie aan de lidstaten SG(75) D/29416 van 19.9.1975.

(40) Werkdocument VI/5934/86-herz. 2.

(41) Werkdocument VI/503/88.

(42) PB C 29 van 2.2.1996, blz. 4.

(43) PB C 72 van 10.3.1994, blz. 3.

(44) PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(45) Artikel 35 van de uitvoeringsverordening.

(46) SG(76) D/6717.

(47) Vergelijk de punten 8 en 16 van de bijlage bij de uitvoeringsverordening inzake plattelandsontwikkeling.

(48) Over individuele steunverlening buiten het kader van een steunregeling behoeft alleen een verslag te worden ingediend indien de Commissie dat bij de goedkeuring van de steun als voorwaarde heeft gesteld.

(49) Verslagen over steunregelingen die overeenkomstig artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 zijn goedgekeurd, moeten worden ingediend in het kader van de verslagen over de tenuitvoerlegging van de programma's voor plattelandsontwikkeling.

BIJLAGE

Inlichtingen overeenkomstig artikel 88, lid 1, van het EG-Verdrag over steunregelingen, individuele steun die is verleend op grond van regeling of individuele steun die niet is verleend op grond van een goedgekeurde steunregeling

I. MODEL VAN EEN OMSTANDIG JAARLIJKS VERSLAG

1. Titel/benaming van de steunregeling of individuele steun in de originele taal:

1a. Hoofddoel en bijkomend doel:

2. Datum van de laatste goedkeuring door de Commissie en steunnummer:

3. Uitgaven op grond van de steunregeling

Voor elke in de regeling opgenomen steunvorm (subsidie, zachte lening, garantie enz.) moeten afzonderlijke cijfers worden verstrekt. U wordt verzocht cijfers te verstrekken over de uitgaven of de aangegane verplichtingen, de inkomstenverliezen en andere financiële gegevens die voor de toekenning van de steun relevant zijn (bijvoorbeeld looptijd van de lening, de rentesubsidies, saldo van de hoofdsom van de lening, ter zake van garanties uitbetaalde bedragen minus premie-inkomsten en terugontvangen bedragen).

Deze uitgavencijfers moeten op de volgende basis worden verstrekt:

3.1. voor begrotingsjaar "n"(1), de geraamde uitgaven of - bij belastingfaciliteiten - de geraamde derving van belastinginkomsten vermelden

3.2. voor begrotingsjaar "n-1", aangeven:

3.2.1. het bedrag van de aangegane betalingsverplichtingen of de geschatte derving van belastinginkomsten voor nieuwe gesteunde projecten, alsmede de daadwerkelijk betaalde bedragen voor nieuwe en lopende gesteunde projecten(2);

3.2.2. het aantal nieuwe steunontvangende bedrijven en het aantal nieuwe projecten waarvoor steun is verleend;

3.2.3. onderverdeling per regio van de in punt 3.2.1 bedoelde bedragen op basis van doelstelling 1 of 2, agrarische probleemgebieden, andere criteria.

3.2.4.1. Subsectoronderverdeling van 3.2.1 naar subsector van bedrijvigheid van de ontvanger van de steun (volgens de NACE-indeling - drie cijfers - of een nader aangeduide equivalente nationale nomenclatuur)(3).

3.2.4.2. Uitsluitend in te vullen voor regelingen die vallen onder de kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van O & O:

- Uitsplitsing van de totale uitgaven voor de verschillende stadia van O & O (fundamenteel onderzoek, industrieel basisonderzoek, toegepast onderzoek enz.).

- Aangeven bij hoeveel projecten communautaire of internationale samenwerking heeft plaatsgevonden.

- De verdeling van de kosten over de categorieën bedrijven, centra voor onderzoek en universiteiten aangeven.

3.2.5. Uitsluitend in te vullen voor steunregelingen die niet uitsluitend bestemd zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen en waarin niet bepaald is dat de steun automatisch verleend wordt. Er is automatische steunverlening wanneer het beantwoorden aan alle criteria voor steunverlening voldoende is om recht op steun te kunnen doen gelden, of wanneer kan worden aangetoond dat de overheid geen gebruik maakt van de beslissingsruimte die de wetgeving haar laat bij de selectie van de steun ontvangende ondernemingen.

Geeft voor elk van de bedrijven die, in afnemende volgorde van grootte der bedragen, gezamenlijk 30 % van de totale betalingsverplichtingen voor begrotingsjaar "n-1" uitmaken (met uitzondering van de begrotingsmiddelen die uitsluitend zijn bestemd voor fundamenteel onderzoek door universiteiten en andere wetenschappelijke instellingen, welke niet onder artikel 87 van het EG-Verdrag vallen voorzover het onderzoek niet geschiedt op basis van een opdracht of in samenwerking met de particuliere sector):

- Naam

- Adres

- Sector waarloe de steunontvanger behoort (volgens de bij vraag 3.2.4.1 bedoelde indeling)

- Toegezegd steunbedrag (of goedgekeurd steunbedrag, in geval van fiscale steun)

- Subsidieerbare projeetkosten

- Totale projectkosten.

Op deze lijst moeten ten minste tien en ten hoogste vijftig steunontvangende ondernemingen worden vermeld. Deze bepaling heeft voorrang boven de 30 %-bepaling. Wanneer er in het verslagjaar minder dan tien steunontvangende ondernemingen zijn, moeten deze alle op de lijst worden vermeld. Wanneer een bedrijf voor meer projecten steun ontvangen heeft, moeten de gevraagde gegevens per project worden gespecificeerd. Indien de steunbedragen aan een plafond gebonden zijn en het aantal ondernemingen dat dit maximum ontvangt hoger is dan vijftig, behoeven de bovenbedoelde gegevens niet te worden vermeld. In dat geval kan volstaan worden met het vermelden van het plafond en het aantal ondernemingen dat dit maximumbedrag ontvangt.

4. In de loop van het jaar ingevoerde (administratieve of andere) wijzigingen.

II. MODEL VAN EEN VEREENVOUDIGD JAARLIJKS VERSLAG DAT MOET WORDEN INGEDIEND VOOR ALLE STEUNREGELINGEN DIE NIET ONDER AFDELING 1 VALLEN

Voor nieuwe steunregelingn waarvoor de versnelde goedkeuringsprocedure wordt gevolgd, en voor steunregelingen waarvan de jaarlijkse begroting niet meer dan 5 miljoen EUR bedraagt, slechts de rubrieken 1, 1a, 2.1, 2.2.1 en 2.2.2 invullen (sterk vereenvoudigd verslag).

1. Titel/benaming van de steunregeling in de originele taal en steunnummer:

1a. Hoofddoel en bijkomend doel:

2. Uitgaven op grond van de steunregeling

Voor elke in de regeling opgenomen steunvorm (subsidie, zachte lening, garantie enz.) moeten afzonderlijke cijfers worden verstrekt. U wordt verzocht cijfers te verstrekken over de uitgaven, de aangegane verplichtingen, de inkomstenverliezen en andere financiële gegevens die voor de toekenning van de steun relevant zijn (bijvoorbeeld looptijd van de lening, de rentesubsidies, saldo van de hoofdsom van de lening, ter zake van garanties uitbetaalde bedragen minus premie-inkomsten en terugontvangen bedragen).

Deze uitgavencijfers moeten op de volgende basis worden verstrekt:

2.1. voor begrotingsjaar "n", de geraamde uitgaven of - bij belastingfaciliteiten - de geraamde derving van belastinginkomsten vermelden

2.2. voor begrotingsjaar "n-1", aangeven:

2.2.1. het bedrag van de aangegane betalingsverplichtingen of - bij belastingfaciliteiten - de geschatte derving van belastinginkomsten voor nieuwe gesteunde projecten, alsmede de daadwerkelijk betaalde bedragen voor nieuwe en lopende gesteunde projecten(4);

2.2.2. het aantal nieuwe steunontvangende bedrijven en het aantal nieuwe projecten waarvoor steun is verleend, alsmede een raming van het aantal geschapen of in stand gehouden arbeidsplaatsen;

2.2.3. onderverdeling per regio van de in punt 2.2.1 bedoelde bedragen op basis van doelstelling 1 of 2, agrarische probleemgebieden, andere cirteria;

2.2.4. subsectoronderverdeling van 2.2.1 naar subsector van bedrijvigheid van de ontvanger van de steun (volgens de NACE-indeling - drie cijfers - of een nader aangeduide equivalente nationale nomenclatuur).

3. In de loop van het jaar ingevoerde (administratieve of andere) wijzigingen.

(1) Jaar "n" is het jaar waarin het verslag wordt ontvangen.

(2) Indien de reële fiscale kosten nog niet bekend zijn, hiervoor geraamde gegevens vermelden en de reële cijfers in het volgende verslag opnemen.

(3) Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (PB L 293 van 24.10.1990, blz. 1), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 761/93 van de Commissie (PB L 83 van 3.4.1993, blz. 1), die is gerectificeerd (PB L 159 van 11.7.1995, blz. 31).

(4) Indien de reële fiscale kosten nog niet bekend zijn, hiervoor geraamde gegevens vermelden en de reële cijfers in het volgende verslag opnemen.

Top