EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000R1741

Verordening (EG) nr. 1741/2000 van de Commissie van 3 augustus 2000 tot instelling van een voorlopig compenserend recht op de invoer van polyethyleentereftalaat (PET) uit India, Maleisië, Taiwan en Thailand

PB L 199 van 5.8.2000, p. 6–47 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 06/12/2000

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2000/1741/oj

32000R1741

Verordening (EG) nr. 1741/2000 van de Commissie van 3 augustus 2000 tot instelling van een voorlopig compenserend recht op de invoer van polyethyleentereftalaat (PET) uit India, Maleisië, Taiwan en Thailand

Publicatieblad Nr. L 199 van 05/08/2000 blz. 0006 - 0047


Verordening (EG) nr. 1741/2000 van de Commissie

van 3 augustus 2000

tot instelling van een voorlopig compenserend recht op de invoer van polyethyleentereftalaat (PET) uit India, Maleisië, Taiwan en Thailand

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1), met name op artikel 12,

Na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

(1) In november 1999 heeft de Commissie, door middel van een bericht ("bericht van inleiding") in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(2), de inleiding bekendgemaakt van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van polyethyleentereftalaat (PET) uit India, Indonesië, de Republiek Korea (hierna "Korea" genoemd), Maleisië, Taiwan en Thailand, en is zij met een onderzoek begonnen.

(2) De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht van de "Association of Plastic Manufacturers in Europe (APME)" namens producenten die een groot deel van de productie van PET in de Gemeenschap vertegenwoordigden. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal dat genoemd product werd gesubsidieerd en dat hierdoor aanmerkelijke schade was ontstaan, werd voldoende geacht om een procedure in te leiden.

(3) De klacht had ook betrekking op PET uit Saoedi-Arabië. Na besprekingen met de overheid van Saoedi-Arabië, vóór de inleiding van de procedure, werd evenwel bewijsmateriaal voorgelegd dat de invoer van PET uit Saoedi-Arabië minder dan 4 % uitmaakt van de totale invoer van PET in de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 14, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2026/97 (hierna "de basisverordening" genoemd), heeft de Commissie de invoer van PET uit Saoedi-Arabië van de procedure uitgesloten.

(4) Voordat de procedure werd ingeleid, heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 10, lid 9, van de basisverordening, de overheid van India, Indonesië, Korea, Maleisië, Taiwan en Thailand ervan in kennis gesteld dat zij een met voldoende bewijsmateriaal ondersteunde klacht had ontvangen dat gesubsidieerd PET uit India, Indonesië, Korea, Maleisië, Taiwan en Thailand in de Gemeenschap werd ingevoerd en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap hierdoor aanmerkelijke schade leed. Deze autoriteiten werden uitgenodigd om de in de klacht omschreven situatie te bespreken en om tot een voor alle partijen bevredigende oplossing te komen. De Koreaanse overheid is op de uitnodiging ingegaan en heeft op 24 oktober 1999 met de Commissie besprekingen gevoerd. De Commissie heeft nota genomen van het commentaar op de beweringen in de klacht betreffende de invoer van gesubsidieerde producten en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap hierdoor had geleden.

(5) De Commissie heeft de haar bekende producenten in de Gemeenschap, producenten/exporteurs, importeurs, verwerkende bedrijven, de vertegenwoordigers van de exportlanden en de indiener van de klacht officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

De Indiase, Indonesische, Koreaanse, Maleisische, Taiwanese en Thaise overheid, een aantal producenten/exporteurs alsmede klagende EG-producenten, verwerkende bedrijven en importeurs in de Gemeenschap hebben hun standpunt schriftelijk uiteengezet. Alle partijen die hiertoe binnen de gestelde termijn een verzoek hadden ingediend om te worden gehoord, werden gehoord.

(6) De Commissie heeft de haar bekende belanghebbenden vragenlijsten toegezonden. Zij heeft een antwoord ontvangen van de Indiase, Indonesische, Koreaanse, Maleisische, Taiwanese en Thaise overheid, van negen EG-producenten, 20 producenten/exporteurs in de betrokken landen alsmede van de met hen verbonden importeurs in de Gemeenschap. De Commissie heeft tevens een antwoord ontvangen van drie onafhankelijke importeurs/handelaars in de Gemeenschap alsmede van negen verwerkende bedrijven, vijf leveranciers en vijf beroepsorganisaties.

(7) De Commissie heeft alle informatie die zij voor een voorlopige vaststelling van subsidiëring, schade en belang van de Gemeenschap nodig had ingewonnen en geverifieerd. Bij de volgende ondernemingen werden controlebezoeken afgelegd:

a) EG-producenten

- Du Pont Polyesters Ltd (Verenigd Koninkrijk),

- Eastman Chemicals BV (Nederland),

- INCA International SpA (Italië),

- Italpet Preforme SpA (Italië),

- KOSA GmbH (Duitsland),

- Shell Chemicals Ltd (Verenigd Koninkrijk),

- Wellman PET Resins Europe (Nederland),

- Aussapol SpA (Italië),

- CEP (Frankrijk);

b) Indiase overheid

- Ministerie van Handel, New Delhi,

- Ministerie van Chemicaliën en Petrochemicaliën, New Delhi,

- Ministerie van Financiën, New Delhi,

- Centrale Dienst Douane en Accijnzen, New Delhi;

c) Producent/exporteurs in India

- Pearl Engineering Polymers Ltd, New Delhi,

- Futura Polymers Ltd, Chennai,

- Elque Polyesters Ltd, Calcutta,

- Reliance Industries Ltd, Mumbai;

d) Indonesische overheid

- Ministerie van Industrie en Handel, Jakarta,

- Ministerie van Financiën, Jakarta,

- Dienst Coördinatie Investeringen (BKPM), Jakarta,

- Bureau Exportfaciliteiten (BAPEKSTA), Jakarta,

- Sucofindo, Jakarta;

e) Producenten/exporteurs in Indonesië

- PT. Bakrie Kasei Corporation, Jakarta,

- PT. Indorama Synthetics TbK., Jakarta,

- PT. Polypet Karyapersada, Jakarta;

f) Koreaanse overheid

- Ministerie van Handel, Industrie en Energie,

- Ministerie van Financiën en Economie,

- Ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel,

- Koreaanse Maatschappij voor het Beheer van Activa;

g) Producenten/exporteurs in Korea

- Honam Petrochemical Corp.,

- Samyang Corporation,

- SK Chemicals Co., Ltd,

- SK Global Co., Ltd (related co of SK Chemicals),

- Tongkook Corporation,

- Daehan Synthetic Fiber Co., Ltd;

h) Maleisische overheid

- Ministerie van Internationale Handel en Industrie (MITI),

- Malaisische Industriële Ontwikkelingsmaatschappij (MIDA),

- Bank Negara Malaisie,

- Instituut van Boekhouders,

- Buitenlandse Handelsmaatschappij,

- Ministerie van Financiën;

i) Producenten/exporteurs in Maleisië

- Hualon Corporation (M) Sdn. Bhd., Kuala Lumpur,

- MPI Polyester Industries Sdn. Bhd., Shah Alam (Selangor D.E.);

j) Thaise overheid

- Departement Buitenlandse Handel, Bangkok,

- Bureau Investeringen, Bangkok,

- Departement Douane, Bangkok,

- Belastingdienst, Bangkok;

k) Producenten/exporteurs in Thailand

- Thai Shingkong Ltd;

l) Taiwanese overheid

- Ministerie van Economische Zaken,

- Ministerie van Financiën,

- Chiao Tung Bank;

m) Producenten/exporteurs in Taiwan

- Shinkong Synthetic Fibers Corporation, Taipei,

- Tuntex Distinct Corp., Hsichih, Taipei County,

- Far Eastern Textile Ltd., Taipei,

- Nan Ya Plastics Corporation, Taipei.

(8) Het onderzoek naar subsidiëring en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 1998 tot en met 30 september 1999 ("het onderzoektijdvak"). Het onderzoek naar schade had betrekking op de periode van 1 januari 1996 tot en met 30 september 1999 ("de analyseperiode").

(9) In november 1999 heeft de Commissie ook een antidumpingprocedure ingeleid betreffende de invoer van hetzelfde product uit India, Indonesië, Korea, Maleisië, Taiwan en Thailand(3).

B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1. Betrokken product

(10) De procedure heeft betrekking op polyethyleentereftalaat dat gewoonlijk wordt gebruikt in de kunststofindustrie voor de productie van flessen en folie.

(11) Een ander soort polyethyleentereftalaat wordt gebruikt voor de productie van polyestervezel waarop onderhavige procedure evenwel geen betrekking heeft.

(12) Het productieproces van beide soorten polyethyleentereftalaat is tot een bepaald stadium identiek omdat beide soorten worden geproduceerd door polycondensatie van zuiver tereftaalzuur of dimethyltereftalaat (PTA) met mono-ethyleenglycol (MEG). Polyethyleentereftalaat dat in de kunststofindustrie wordt gebruikt, wordt op eenzelfde wijze gepolymeriseerd als polyethyleentereftalaat dat voor de polyestervezelproductie is bestemd, in sommige gevallen in dezelfde productiefaciliteiten.

(13) Het verschil tussen beide soorten polyethyleentereftalaat wordt hoofdzakelijk bepaald door het feit dat het betrokken product een verdere bewerking ondergaat, het zogenaamde "vaste-stofprocédé" waardoor de "intrinsieke viscositeitswaarde" (IV-waarde of ItV-waarde) wordt verhoogd. De IV-waarde bepaalt derhalve het onderscheid tussen het betrokken product en polyethyleentereftalaat dat voor de polyestervezelproductie is bestemd. Polyethyleentereftalaat met een IV-waarde van minder dan 0,7 wordt gebruikt voor de productie van polyestervezel en valt derhalve niet onder dit antisubsidieonderzoek.

(14) De viscositeit van polyethyleentereftalaat kan op een andere wijze worden uitgedrukt, namelijk in de "viscositeitscoëfficiënt" of "viscositeitsnummer". Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat het equivalent van een IV-waarde van 0,7 een viscositeitscoëfficiënt is van 78 ml/g zoals gemeten door tests i.v.m. DIN 53728 en niet, zoals werd vermeld door de klagers een coëfficiënt van 173. Deze waarde volgt uit het verkeerd gebruik van testen met de DIN standaard 53728 in een rapport van Hoechst uit 1991. Bijgevolg heeft de Commissie besloten de waarde van 78 ml/g of meer te gebruiken overeenkomstig de DIN standaard test 53728 welke de coëfficiënt is van viscositeit voor het type van polyethyleentereftalaat dat wordt gebruikt.

(15) Het product in kwestie is dus polyethyleentereftalaat (PET) met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of hoger, overeenstemmende met een intrinsieke viscositeitswaarde van 0,7 of hoger, dat wordt ingevoerd onder GN-code 39076020 en GN-code ex 3907 60 00.

2. Soortgelijk product

(16) De Commissie stelde vast dat door de EG-producenten vervaardigd en op de EG-markt verkocht PET een product van dezelfde soort is als PET dat in de betrokken landen wordt geproduceerd en naar de Gemeenschap uitgevoerd, omdat er geen verschillen zijn in de basiskenmerken en toepassingen van de verschillende soorten PET. Hetzelfde geldt voor PET dat op de binnenlandse markt van de exportlanden wordt verkocht en PET dat naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd. Deze producten zijn derhalve soortgelijk in de zin van artikel 1, lid 5, van de basisverordening.

C. SUBSIDIES

I. INDIA

1. Inleiding

(17) Aan de hand van de gegevens in de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende vier regelingen onderzocht op grond waarvan exportsubsidies zouden zijn toegekend:

- de regeling "Duty Entitlement Passbook" (de DEPB-regeling),

- de regeling exportbevordering-kapitaalgoederen (de EK-regeling),

- de regeling exportproductiezones/exportgeoriënteerde bedrijven (de EPZ/EGB-regeling),

- de regeling vrijstelling vennootschapsbelasting (de VV-regeling).

(18) De drie eerstgenoemde regelingen zijn gebaseerd op de wet buitenlandse handel (ontwikkeling en regulering) van 1992 (nr. 22 van 1992) die op 7 augustus 1992 in werking is getreden. Afdeling 5 van deze wet geeft de Indiase overheid de mogelijkheid het in- en uitvoerbeleid te bepalen. Dit beleid is samengevat in het document in- en uitvoerbeleid dat om de vijf jaar door het ministerie van Handel wordt uitgegeven en dat jaarlijks wordt bijgewerkt. Het document in- en uitvoerbeleid dat relevant is voor het onderzoektijdvak van onderhavige procedure heeft betrekking op de periode 1 april 1997 tot en met 31 maart 2002. Bovendien heeft de Indiase overheid ook uitleg gegeven over haar beleid inzake de buitenlandse handel in het "Handboek voor in- en uitvoerprocedures, 1 april 1997 tot en met 31 maart 2002 (Deel 1)".

(19) De laatstgenoemde regeling, de regeling vrijstelling vennootschapsbelasting, is gebaseerd op de wet vennootschapsbelasting van 1961 die jaarlijks bij de begrotingswet wordt gewijzigd.

(20) Er werd een onderzoek ingesteld bij vier ondernemingen die het betrokken product produceren en exporteren. Slechts twee van deze ondernemingen hebben dit product in het onderzoektijdvak naar de Gemeenschap uitgevoerd, namelijk Reliance Industries en Pearl Polymers. De twee andere medewerkende exporteurs hebben gevraagd ook in het onderzoek te worden opgenomen. Voor deze ondernemingen kon een subsidiemarge worden vastgesteld aan de hand van hun uitvoer naar derde landen. Het werd daarom wenselijk geacht deze twee ondernemingen (Futura Polymers en Elque Polyester) ook in het onderzoek te betrekken.

2. De regeling "Duty Entitlement Passbook" (DEPB-regeling)

Rechtsgrond

(21) De DEPB-regeling is op 1 april 1997 in werking getreden door middel van douanebericht 34/97. De punten 7.25 tot en met 7.41 van het document in- en uitvoerbeleid en de punten 7.32 tot en met 7.50 van het Handboek van procedures bevatten een gedetailleerde omschrijving van de regeling. De DEPB-regeling is de opvolger van de Passbook-regeling die op 31 maart 1997 werd beëindigd. Deze regeling bestaat in twee varianten:

- de DEPB-pre-exportregeling, en de

- de DEPB-post-exportregeling

DEPB-pre-exportregeling

a) Voorwaarden

(22) De DEPB-pre-exportregeling is bestemd voor producenten/exporteurs (dat wil zeggen iedere producent in India die exporteert) of handelaars/exporteurs die banden hebben met producenten. Om voor de regeling in aanmerking te komen moet een bedrijf gedurende de periode van drie jaar die aan de creditaanvraag voorafgaat goederen hebben uitgevoerd.

b) Toepassing in de praktijk

(23) Elke exporteur die aan de voorwaarden voldoet kan een vergunning aanvragen die automatisch wordt afgegeven en op grond waarvan creditbedragen worden toegekend waarop douanerechten kunnen worden afgeboekt die bij de toekomstige invoer van goederen verschuldigd zijn. De credits zijn gelijk aan i) 10 % van de gemiddelde fob-waarde van alle uitgevoerde goederen in de voorafgaande drie jaar, of, indien dit lager is, ii) het voor het uitgevoerde product werkelijk toegestane creditpercentage. Aan de afgifte van de vergunning is een exportverplichting verbonden.

(24) De DEPB-pre-exportregeling maakt de invoer met vrijstelling van rechten mogelijk van inputs (die niet op de "negatieve invoerlijst" voorkomen) die nodig zijn bij de vervaardiging van goederen in de fabriek van de betrokken onderneming. Welke producten kunnen worden ingevoerd, wordt bepaald aan de hand van de inputs die zijn vermeld in de "Standard Input/Output Norm" (SION), afhankelijk van het te vervaardigen product. De met vrijstelling van rechten ingevoerde inputs mogen door de onderneming op generlei wijze worden overgedragen, uitgeleend, verkocht, afgestaan of gebruikt voor enig ander doeleinde dan de vervaardiging van het eindproduct.

(25) DEPB-credits zijn niet overdraagbaar. De DEPB-vergunning is twaalf maanden geldig vanaf de datum van afgifte. Bij de invoer van goederen verbindt de exporteur zich ertoe deze te gebruiken als inputs bij de vervaardiging van het voor uitvoer bestemde eindproduct. Bij de uitvoer wordt een voordeel verkregen dat afhankelijk is van de soort en de hoeveelheid van het eindproduct. Het voordeel wordt aan de hand van de Standard Input/Output Norm berekend. Zodra de vergunninghouder goederen heeft uitgevoerd voor een waarde die hem recht geeft op een voordeel dat gelijk is aan het credit dat hij reeds onder de DEBP-pre-exportregeling had ontvangen, heeft hij aan zijn verplichting voldaan. Wanneer alle creditbedragen zijn gebruikt, dient aan de bevoegde autoriteit een vergoeding te worden betaald. De onderneming kan vervolgens weer om de toekenning van een creditbedrag verzoeken dat op dezelfde wijze wordt berekend als hierboven uiteengezet.

c) Conclusies over de DEPB-pre-exportregeling

(26) De DEPB-pre-exportregeling is geen toegelaten regeling voor de kwijtschelding of terugbetaling van rechten op ingevoerde goederen of op vervangende inputs in de zin van de basisverordening, ondanks de voorwaarde dat de importeur deze goederen daadwerkelijk moet gebruiken bij de vervaardiging van het eindproduct. De DEPB-pre-exportregeling is een op de waarde en niet de hoeveelheid gebaseerde regeling; het toe te kennen credit is een percentage van de waarde van eerder uitgevoerde goederen. De DEPB-credits worden niet berekend op grond van de hoeveelheid goederen die bij de productie van het exportproduct werkelijk zijn of zullen worden verbruikt. Concreet gezegd, de inputs worden vastgesteld aan de hand van de SION, die theoretische kostprijzen geeft voor de waarde van de inputs in een bepaald product.

(27) Zodra het DEPB-percentage voor een bepaald eindproduct is vastgesteld, kunnen de inputs in het kader van de DEPB-pre-exportvergunning met vrijstelling van rechten worden ingevoerd. De producent/exporteur kan niet worden verhinderd de inputs voor andere doeleinden aan te wenden, daar hij slechts verplicht is beneden het toegestane plafond te blijven. Bovendien is er geen verplichting alle op de SION-lijst voorkomende inputs waarvoor credits zijn toegekend in te voeren. De enige beperking op de hoeveelheid van een bepaalde input die in het kader van de regeling mag worden ingevoerd, is de waarde van de afgegeven vergunning en de daaraan verbonden verplichting het eindproduct uit te voeren. Er is geen eis dat de ingevoerde, vervangende inputs in hoeveelheid en kwaliteit gelijk moeten zijn aan en dezelfde kenmerken moeten hebben als de inputs op de binnenlandse markt.

(28) Een onderneming die haar inputs tegen een lagere prijs kan verkrijgen dan die welke in het SION-programma zijn vermeld of die sommige inputs op de binnenlandse markt kan verkrijgen, zou inputs vrij van rechten kunnen invoeren die bij de binnenlandse productie of de binnenlandse verkoop kunnen worden gebruikt, daar de werkelijk ingevoerde hoeveelheden geen verband houden met de in de SION vermelde hoeveelheden. Het SION-programma lijkt geen bepalingen te bevatten om een dergelijk situatie te voorkomen.

(29) Er bestaat blijkbaar geen systeem of procedure om na te gaan welke inputs in welke hoeveelheden daadwerkelijk bij de vervaardiging van het uitgevoerde eindproduct worden verbruikt. De afboeking bij de uitvoer van de goederen, wordt niet uitgevoerd op basis van de werkelijke hoeveelheid goederen die met vrijstelling van rechten is ingevoerd en bij de vervaardiging van het exportproduct gebruikt, maar aan de hand van veronderstelde waarden van de inputs die bij de vervaardiging van het exportproduct zijn gebruikt.

(30) De Indiase overheid is van oordeel dat de DEPB-pre-exportregeling een toegelaten regeling voor de terugbetaling van rechten is in de zin van de bijlagen II en III van de basisverordening en daarom niet tot compenserende maatregelen aanleiding kan geven. Volgens artikel 2, lid 1, onder ii), van de basisverordening wordt de vrijstelling van een exportproduct van rechten/heffingen als een subsidie beschouwd, mits die vrijstelling wordt verleend overeenkomstig het bepaalde in de bijlagen I, II en III van de basisverordening. In punt i) van bijlage I (de lijst van voorbeelden van exportsubsidies) is bepaald dat de kwijtschelding of terugbetaling van invoerheffingen voor een bedrag dat hoger is dan het bedrag dat is betaald bij de invoer van de inputs die bij de vervaardiging van het exportproduct zijn gebruikt, een exportsubsidie is.

(31) Deze bepaling moet worden uitgelegd overeenkomstig bijlage II bij de basisverordening. Volgens deze bijlage moet de Commissie, wanneer zij beoordeelt of inputs in het productieproces zijn verbruikt, vaststellen of de overheid van het exportland over een systeem of procedure beschikt aan de hand waarvan zij kan nagaan welke inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn gebruikt en in welke hoeveelheden. In dit geval ontbreekt een dergelijk verificatiesysteem.

(32) In bijlage II, deel II, punt 5 en bijlage III, deel II, punt 3 van de basisverordening is voorts bepaald dat wanneer is vastgesteld dat de overheid van het exportland niet over een dergelijk verificatiesysteem beschikt, normalerwijze een nader onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs of de werkelijke transacties dient te worden ingesteld teneinde na te gaan of teveel is betaald.

(33) De Indiase overheid heeft een dergelijk onderzoek niet uitgevoerd. De Commissie heeft derhalve niet onderzocht of het terugbetaalde bedrag inderdaad hoger was dan het bedrag van de invoerheffingen op de bij de vervaardiging van het exportproduct verbruikte inputs.

(34) Het teveel terugbetaalde bedrag aan invoerheffingen is uitsluitend de basis voor de berekening van het voordeel in geval van correct toegepaste terugbetalings- en kwijtscheldingsregelingen. Daar de DEPB-pre-exportregeling geen terugbetalings- of kwijtscheldingsregeling in de zin van bijlage I, onder i), en de bijlagen II en III van de basisverordening bleek te zijn, wordt het gehele bedrag waarvoor vrijstelling van invoerrechten is verleend als het verkregen voordeel beschouwd, en niet slechts het deel van het bedrag dat hoger zou zijn dan de betaalde invoerrechten. Deze regeling wordt dus als een exportsubsidie beschouwd waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. De regeling houdt namelijk een financiële bijdrage in van de Indiase overheid daar deze inkomsten derft (namelijk invoerrechten); de ontvanger heeft ook een voordeel verkregen daar de producenten/exporteurs de normaal verschuldigde invoerrechten niet betalen. De regeling is duidelijk afhankelijk van exportprestaties daar de voordelen niet kunnen worden verkregen indien niet wordt geëxporteerd.

d) Berekening van het voordeel

(35) Het voordeel voor de producenten/exporteurs is het bedrag aan douanerechten dat normalerwijze verschuldigd is op de goederen die in het onderzoektijdvak werden ingevoerd, maar die op grond van de DEPB-pre-exportregeling niet zijn betaald.

(36) Een onderneming heeft van deze regeling gebruikgemaakt en een voordeel van 4,27 % verkregen.

De DEPB-post-exportregeling

a) Voorwaarden

(37) De DEPB-post-exportregeling is bestemd voor producenten/exporteurs (met andere woorden elke producent in India die exporteert) of handelaren/exporteurs.

b) Toepassing in de praktijk

(38) Elke exporteur die aan de voorwaarden voldoet, kan credits aanvragen die worden berekend in procenten van de waarde van de uitgevoerde eindproducten. De Indiase autoriteiten hebben de DEPB-percentages voor de meeste producten, waaronder de betrokken producten, berekend aan de hand van de "Standard Input/Output Norms". De vergunning waarop het toegekende creditbedrag is vermeld, wordt automatisch afgegeven.

(39) De toegekende credits kunnen worden gebruikt voor de latere invoer van goederen (bijvoorbeeld grondstoffen of kapitaalgoederen), mits op deze invoer geen verboden of beperkingen van toepassing zijn. Deze ingevoerde goederen kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar ze aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op andere wijze worden gebruikt.

(40) DEPB-vergunningen zijn vrij overdraagbaar en worden daarom vaak verkocht. De DEPB-vergunning is vanaf de datum van afgifte twaalf maanden geldig. Wanneer alle toegekende credits zijn gebruikt, moet het bedrijf een vergoeding betalen aan de bevoegde instantie.

c) Conclusies over de DEPB-post-exportregeling

(41) Deze regeling is duidelijk afhankelijk van exportprestaties. Wanneer een bedrijf goederen uitvoert, verkrijgt het credits die gebruikt kunnen worden om rechten te betalen bij de toekomstige invoer van goederen (grondstoffen of kapitaalgoederen) of die verkocht kunnen worden.

(42) De credits worden automatisch berekend aan de hand van de op de SION-percentages gebaseerde formule. Daarbij wordt geen rekening gehouden met het feit of de inputs werden ingevoerd, of daarover invoerrechten werden betaald, of de inputs daadwerkelijk bij de vervaardiging van de exportproducten werden gebruikt, noch met de hoeveelheden. Een onderneming kan een vergunning aanvragen, ongeacht of zij goederen invoert of ingevoerde goederen uit andere bronnen betrekt.

(43) De DEPB-post-exportregeling is geen toegestane regeling voor de terugbetaling of kwijtschelding van rechten in de zin van de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten zijn ingevoerd te gebruiken bij de vervaardiging van het exportproduct en het creditbedrag is niet afgeleid van de gebruikte inputs.

(44) Voorts is er geen systeem of procedure met behulp waarvan kan worden nagegaan of de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt of dat een te hoog bedrag aan invoerrechten is terugbetaald in de zin van punt i) van bijlage I en de bijlagen II en III van de basisverordening.

(45) In afwezigheid van de eis dat invoergoederen bij de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt en van een verificatiesysteem in de zin van bijlage II van de basisverordening, kan de DEPB-post-exportregeling niet als een toegestane regeling voor de terugbetaling of kwijtschelding van rechten worden beschouwd. De terugbetaling van rechten is niet beperkt tot de rechten op de goederen die bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt en daarom wordt ervan uitgegaan dat een te hoog bedrag is terugbetaald, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening.

(46) De regeling is een subsidie, daar er een financiële bijdrage is van de Indiase overheid in de vorm van gederfde invoerrechten, waardoor de DEPB-vergunninghouder een voordeel verkrijgt omdat hij bij de uitvoer van goederen verdiende credits kan gebruiken om invoerrechten te betalen. Het is een subsidie die rechtens afhankelijk is van exportprestaties en daarom specifiek is in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

d) Berekening van het subsidiepercentage

(47) Het voordeel voor de exporteurs kan op twee manieren worden berekend, afhankelijk van het gebruik dat zij van de credits hebben gemaakt: of zij deze hebben verkocht of gebruikt hebben om goederen vrij van rechten in te voeren.

(48) In dit geval hebben de betrokken ondernemingen de credits niet verkocht. Het voordeel van de rechtenvrije invoer werd daarom berekend door het bedrag aan invoerrechten te nemen dat normalerwijze in het onderzoektijdvak verschuldigd zou zijn geweest, maar dat op grond van de DEPB-regeling niet werd betaald.

(49) Twee ondernemingen hebben in het onderzoektijdvak van deze regeling gebruikgemaakt en een voordeel van 5,01 % respectievelijk 6,52 % verkregen. Deze ondernemingen hebben om de aftrek van de betaalde vergoedingen verzocht. Na onderzoek waren de diensten van de Commissie van oordeel, dat dit verzoek kon worden ingewilligd. Bij de berekening van het voordeel is daarom een aftrek toegepast voor de vergoedingen die betaald moesten worden om de subsidies te verkrijgen.

3. De regeling exportbevordering-kapitaalgoederenregeling (EK-regeling)

a) Rechtsgrond

(50) Deze regeling is oorspronkelijk op 1 april 1990 in werking getreden. In het onderzoektijdvak waren de douaneberichten 28/97 en 29/97 van toepassing die op 1 april 1997 in werking zijn getreden. Over deze regeling wordt nadere uitleg gegeven in hoofdstuk 6 van het document in- en uitvoerbeleid 1997/2002 en in het Handboek van procedures.

b) Voorwaarden

(51) De EK-regeling is bestemd voor producenten/exporteurs (dat wil zeggen iedere producent in India die exporteert) of handelaars/exporteurs. Sedert 1 april 1997 komen producenten die banden hebben met handelaars/exporteurs eveneens voor de regeling in aanmerking.

c) Toepassing in de praktijk

(52) Om voor de EK-regeling in aanmerking te komen, moet een bedrijf de bevoegde instantie gegevens verstrekken over de aard en de waarde van de in te voeren kapitaalgoederen. Afhankelijk van de exportverplichtingen die het bedrijf aangaat, zal dit de kapitaalgoederen tegen een nulrecht of een verlaagd recht mogen invoeren. Een vergunning om de kapitaalgoederen tegen een preferentieel recht te mogen invoeren, wordt dan automatisch afgegeven. Om de vergunning te verkrijgen, moet een vergoeding worden betaald. Aan de exportverplichting is voldaan wanneer goederen worden uitgevoerd die met behulp van de ingevoerde kapitaalgoederen zijn vervaardigd.

d) Conclusies over de EK-regeling

(53) De EK-regeling is een subsidie, daar de betaling door de exporteur van een verlaagd recht of een nulrecht een financiële bijdrage van de Indiase overheid is, omdat deze hierdoor inkomsten derft. De ontvanger verkrijgt hierdoor een voordeel omdat hij lagere of in het geheel geen invoerrechten betaalt.

(54) Deze subsidie geeft aanleiding tot compenserende maatregelen, daar zij rechtens van exportprestaties afhankelijk is in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. Zij kan niet worden verkregen zonder de verplichting aan te gaan goederen uit te voeren, en wordt daarom geacht specifiek te zijn.

e) Berekening van het subsidiepercentage

(55) Het voordeel voor de producenten/exporteurs werd berekend door het bedrag van de niet betaalde douanerechten op de ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over de normale afschrijvingstermijn voor dergelijke kapitaalgoederen in de sector waartoe het betrokken product behoort. Deze termijn werd vastgesteld door de gewogen gemiddelde afschrijvingstermijn te nemen van de kapitaalgoederen die door de ondernemingen in het kader van de EK-regeling waren ingevoerd en bleek 18 jaar te bedragen.

(56) Aan het aldus berekende, aan het onderzoektijdvak toe te rekenen bedrag werd de rente gedurende het onderzoektijdvak toegevoegd om het volledige voordeel van de regeling voor de ontvanger vast te stellen. Hiervoor werd het passend geacht het commerciële rentetarief van 14 % te gebruiken dat in het onderzoektijdvak in India van toepassing was.

(57) Voor een onderneming werd dit bedrag toegerekend aan de gehele export in het onderzoektijdvak. Daar de andere exporteur slechts controleerbare gegevens heeft verstrekt over kapitaalgoederen die in de polyestersector werden gebruikt, werd het voordeel voor deze onderneming toegerekend aan de export van de betrokken sector in het onderzoektijdvak. Twee ondernemingen hebben in het onderzoektijdvak van deze regeling gebruikgemaakt en een voordeel van 0,79 % respectievelijk 1,71 % verkregen.

4. De regeling exportproductiezones/exportgeoriënteerde bedrijven (EPZ/EGB-regeling)

a) Rechtsgrond

(58) Een ander instrument van het in- en uitvoerbeleid, dat betrekking heeft op de bevordering van de export, is de EPZ/EGB-regeling die in 1965 werd ingevoerd. In het onderzoektijdvak waren de douaneberichten 53/97, 133/94 en 126/94 van toepassing op die regeling. In hoofdstuk 9 van het document in- en uitvoerbeleid 1997/2002 en in het Handboek van Procedures zijn nadere gegevens te vinden over deze regeling.

b) Voorwaarden

(59) Ondernemingen die zich ertoe verbinden hun gehele productie van goederen en diensten uit te voeren kunnen gebruikmaken van de EPZ/EGB-regeling. Is deze regeling eenmaal toegekend, dan komt de betrokken onderneming voor bepaalde voordelen in aanmerking. Er zijn zeven erkende exportproductiezones in India; een van de onderzochte ondernemingen is in een EPZ gevestigd (Falta). Exportgeoriënteerde bedrijven kunnen overal in India zijn gevestigd. Zij staan onder toezicht van de douane overeenkomstig afdeling 65 van de douanewet. Een van de onderzochte producenten/exporteurs heeft de status van exportgeoriënteerd bedrijf. Hoewel bedrijven in EPZ's en EGB's hun gehele productie moeten uitvoeren, staat de Indiase overheid deze bedrijven op bepaalde voorwaarden toch toe een deel van hun productie op de binnenlandse markt te verkopen.

c) Toepassing in de praktijk

(60) In een EPZ gevestigde ondernemingen en ondernemingen die de EGB-behandeling wensen te verkrijgen, dienen bij de bevoegde autoriteiten een aanvraag in die gegevens bevat over onder meer de geplande productie, de geraamde waarde van de uitvoer, de behoeften aan ingevoerde en binnenlandse goederen voor de volgende vijf jaar. Indien de aanvraag wordt aanvaard, worden de aan deze aanvaarding verbonden voorwaarden aan de onderneming medegedeeld. In een EPZ gevestigde ondernemingen en EGB's mogen zelf bepalen welke producten zij vervaardigen. De erkenning als in een EPZ gevestigde onderneming of EGB geldt voor een periode van vijf jaar. Deze erkenning kan worden verlengd.

(61) In EPZ's gevestigde bedrijven en EGB's kunnen de volgende voordelen ontvangen:

i) vrijstelling van invoerrechten op alle soorten goederen (waaronder kapitaalgoederen, grondstoffen en consumptiegoederen) die zij voor of in verband met hun productie nodig hebben, voorzover deze niet voorkomen op de negatieve invoerlijst;

ii) vrijstelling van accijns op in het binnenland aangekochte goederen;

iii) vrijstelling van de volgens afdeling 10B van de wet vennootschapsbelasting normaal verschuldigde vennootschapsbelasting voor een periode van tien jaar;

iv) terugbetaling van de centrale omzetbelasting op goederen die plaatselijk werden aangekocht;

v) de onderneming mag voor 100 % in buitenlandse handen zijn;

vi) faciliteiten om een deel van de productie op de binnenlandse markt af te zetten.

(62) De importeur dient op de voorgeschreven wijze een boekhouding te voeren van de ingevoerde materialen, het ge- en verbruik van die materialen en van de uitgevoerde goederen. Deze boekhouding wordt, op diens verzoek, regelmatig gecontroleerd door het Commissariaat voor de Ontwikkeling.

(63) De importeur moet een minimaal nettobedrag aan deviezen verdienen (een percentage van de export) en de exportprestaties moeten in overeenstemming zijn met de voorwaarden van de vergunning. Alle activiteiten van een EGB of een in een EPZ gevestigd bedrijf moeten plaatsvinden in een douane-entrepot.

d) Conclusies over de EPZ/EGB-regeling

(64) In onderhavig geval werd de EPZ/EGB-regeling gebruikt voor de invoer van kapitaalgoederen, grondstoffen en consumptiegoederen en de aanschaf van goederen op de binnenlandse markt. De diensten van de Commissie constateerden dat de producenten/exporteurs slechts gebruik hebben gemaakt van concessies in verband met de schorsing van invoerrechten en accijnzen op kapitaalgoederen, grondstoffen en consumptiegoederen in de periode dat die goederen in douane-entrepot waren. Daarom heeft de Commissie slechts onderzocht of deze concessies tot compenserende maatregelen aanleiding gaven. Het bleek dat de EPZ/EGB-regeling het toekennen van subsidies inhoudt, daar de concessies op grond van de regeling een financiële bijdrage van de Indiase overheid vormen - die inkomsten derft waar zij normalerwijze recht op had - waardoor de ontvangers een voordeel verkrijgen. Wanneer de inning van de rechten wordt geschorst, heeft deze schorsing dezelfde werking als een vrijstelling daar, zolang aan de exportvoorwaarden wordt voldaan, het geheel van de betrokken onderneming afhangt of en wanneer de betrokken goederen het douanetoezicht zullen verlaten.

(65) Deze subsidie is rechtens afhankelijk van exportprestaties in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening, aangezien zij niet kan worden verkregen zonder dat de onderneming zich ertoe verbindt te exporteren. Zij wordt derhalve als een specifieke subsidie beschouwd die tot compenserende maatregelen aanleiding geeft.

e) Berekening van het subsidiepercentage

(66) Een onderneming was een erkend EGB, terwijl een andere onderneming in een EPZ was gevestigd. Beide ondernemingen maakten van deze regeling gebruik voor de invoer van kapitaalgoederen, grondstoffen en consumptiegoederen.

(67) Het voordeel voor deze exporteurs werd berekend door het bedrag aan rechten en heffingen te nemen dat normalerwijze in het onderzoektijdvak op de ingevoerde en in het binnenland aangeschafte goederen (kapitaalgoederen, grondstoffen en consumptiegoederen) verschuldigd zou zijn geweest.

Kapitaalgoederen

(68) Het voordeel bij de invoer van kapitaalgoederen werd op dezelfde wijze berekend als voor de EK-regeling: het bedrag aan onbetaalde douanerechten werd gespreid over de normale afschrijvingstermijn van die goederen in de betrokken bedrijfstak. Deze periode werd vastgesteld door de gemiddelde afschrijvingstermijn te nemen van de kapitaalgoederen die elke onderneming daadwerkelijk had ingevoerd en bleek 18 jaar te bedragen.

(69) Aan het aldus berekende, aan het onderzoektijdvak toe te rekenen bedrag werd rente toegevoegd om het gehele voordeel van deze regeling voor de ontvanger te berekenen. Het rentetarief dat werd aangerekend was de commerciële rente van 14 % die in het onderzoektijdvak van toepassing was. Het verkregen bedrag werd voor de ene medewerkende onderneming toegerekend aan de gehele uitvoer in het onderzoektijdvak. Ten gevolge van onvoorziene omstandigheden is de andere exporteur begin 1998 met de commerciële productie gestopt, waardoor de verkoopcijfers in het onderzoektijdvak onrealistisch waren. Daarom werden de verkoopcijfers van het onderzoektijdvak niet gebruikt voor de berekening van de subsidiemarge.

(70) Voor de berekening van de subsidiemarge hebben de diensten van de Commissie daarom gebruikgemaakt van de geverifieerde exportcijfers van deze onderneming over 1997 toen de productiesituatie nog normaal was, op welke cijfers een correctie werd toegepast.

Grondstoffen, reserveonderdelen en consumptiegoederen

(71) Het voordeel bij de invoer van grondstoffen en consumptiegoederen werd op dezelfde wijze berekend als voor de DEPB-pre-exportregeling, namelijk door het bedrag te berekenen van de normaal verschuldigde douanerechten dat in het onderzoektijdvak niet was betaald.

(72) Twee ondernemingen hebben in het onderzoektijdvak van deze regeling gebruikgemaakt en een voordeel van 16,81 % respectievelijk 11,15 % verkregen.

5. De regeling vrijstelling vennootschapsbelasting (VV-regeling)

a) Rechtsgrond

(73) De wet vennootschapsbelasting van 1961 is rechtsgrond van de VV-regeling. Deze wet, die elk jaar bij de begrotingswet wordt gewijzigd, omschrijft de beginselen van de belastingheffing en van de verschillende vrijstellingen/verminderingen die kunnen worden aangevraagd. Bedrijven kunnen onder meer vrijstellingen aanvragen op grond van de afdelingen 10A, 10B en 80HHC van de wet die in de vrijstelling van de vennootschapsbelasting op de winst op uitgevoerde producten voorzien.

b) Voorwaarden

(74) Vrijstelling op grond van afdeling 10A kan worden aangevraagd door ondernemingen die in vrijhandelszones zijn gevestigd, vrijstelling op grond van afdeling 10B door exportgerichte bedrijven en vrijstelling op grond van afdeling 80HHC door alle exportondernemingen.

(75) Daar geen enkele producent/exporteur van het betrokken product van een vrijstelling uit hoofde van afdeling 10A, 10B of 80HHC gebruik heeft gemaakt, behoeft de Commissie deze in het kader van dit onderzoek niet te evalueren.

6. Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(76) Alle ontvangen subsidies bleken exportsubsidies te zijn. Het niveau van medewerking in India was hoog (meer dan 90 %). De voor het gehele land geldende, op het gewogen gemiddelde gebaseerde subsidiemarge is 12,97 %, hetgeen meer is dan de minimale subsidiemarge van 3 %.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(77) Gezien het hoge niveau van medewerking werd het residuele recht voor niet-medewerkende ondernemingen vastgesteld op 16,81 %, de hoogste subsidiemarge die voor een medewerkende onderneming was vastgesteld.

II. INDONESIË

(78) Voor de afzonderlijke exporteurs werden overeenkomstig artikel 14 lid 5, onder b), van de basisverordening minimale subsidiemarges vastgesteld, namelijk van 0,07 % tot 1,46 %, terwijl voor Indonesië een drempelwaarde van 3 % geldt. De Commissie behoefde daarom niet te onderzoeken of deze subsidies tot compenserende maatregelen aanleiding gaven.

III. KOREA

(79) De aan afzonderlijke Koreaanse exporteurs toegekende subsidies waren niet hoger dan 0,46 %, terwijl voor Korea een drempelwaarde van 1 % geldt. De Commissie behoefde daarom niet te onderzoeken of deze subsidies tot compenserende maatregelen aanleiding gaven.

IV. MALEISIË

1. Inleiding

(80) Aan de hand van de in de klacht vervatte gegevens en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen onderzocht die volgens de klacht subsidieregelingen waren:

- status van pionier,

- belastingaftrek voor investeringen,

- herinvesteringsaftrek,

- dubbele aftrek van de uitgaven voor exportbevordering,

- dubbele aftrek van exportkredietverzekeringspremies,

- aftrek voor gestimuleerde activiteiten,

- dubbele aftrek van de uitgaven voor erkende opleidingen,

- dubbele aftrek van verzekeringspremies voor exporteurs,

- dubbele aftrek van verzekeringspremies voor importeurs,

- dubbele aftrek van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling,

- herfinanciering van exportkredieten,

- vrijstelling van invoerrechten,

- vrijstelling van omzetbelasting,

- aftrek voor de aanschaf van kapitaalgoederen,

- stimuleringsmaatregelen voor strategische projecten,

- stimuleringsmaatregelen voor de bevordering van Maleisische merknamen,

- aftrek voor infrastructuuruitgaven.

2. Status van pionier

a) Rechtsgrond

(81) Een onderneming kan de status van pionier verkrijgen op grond van de wet stimulering investeringen van 1986. Deze wet bevat een lijst van te stimuleren activiteiten en producten. Bij het besluit stimulering investeringen (te stimuleren gebieden) van 1994 is de lijst van te stimuleren gebieden opgenomen. Het besluit stimulering investeringen van 1995 bevat bijzondere regels voor te stimuleren producten van technologisch geavanceerde ondernemingen.

b) Voorwaarden

(82) Alle ondernemingen die een "te stimuleren" product (industriële sector) maken of die zich met een "te stimuleren" activiteit (dienstensector) bezig houden, met inbegrip van ondernemingen die een product maken of een activiteit uitoefenen die van nationaal en strategisch belang is voor Maleisië, kunnen de status van pionier verkrijgen. Te stimuleren producten zijn producten die zijn opgesomd in de wet stimulering investeringen.

(83) Op grond van afdeling 4 van deze wet stelt de minister van Internationale Handel en Industrie regelmatig de te stimuleren activiteiten en producten vast. Volgens deze wet neemt de minister daarbij drie criteria in aanmerking:

- of de activiteit of de productie op commerciële schaal in Maleisië aan de economische behoeften van Maleisië beantwoordt of ontwikkeling van Maleisië bevordert,

- of er gunstige vooruitzichten zijn voor de verdere ontwikkeling van het product of de activiteit,

- de nationale en strategische behoeften van Maleisië.

(84) De te bevorderen gebieden zijn de oostelijke corridor van het Maleise schiereiland, Sabah, Sarawak en het federale gebied Labuan. Voor in deze gebieden gevestigde ondernemingen, die als minder ontwikkeld worden beschouwd, werd een aanvullende lijst van te bevorderen producten opgesteld. Geen van de bij deze procedure betrokken ondernemingen is in een "te stimuleren gebied" gevestigd.

(85) De status van "pionier" kan slechts worden verkregen indien het om een product of activiteit gaat waarmee de onderneming zich niet eerder bezig heeft gehouden. De voordelen van deze regeling kunnen in hetzelfde belastingjaar niet worden gecumuleerd met de belastingaftrek voor investeringen of de herinvesteringsaftrek.

c) Omschrijving van de regeling

(86) Ondernemingen die de status van pionier hebben verkregen komen vanaf de "productiedag" in aanmerking voor een belastingvrijstelling van 70 % van de belastbare winst (= brutowinst min alle aftrekposten en dubbele aftrekposten uit hoofde van bepaalde stimuleringsregelingen).

(87) Ondernemingen in een stimuleringsgebied die de status van "pionier" hebben verkregen, komen in aanmerking voor een belastingvrijstelling van 85 % van de winst. De betrokken onderneming krijgt van het ministerie van Internationale Handel en Industrie een "Pioniercertificaat" waarop de "productiedag" is vermeld. De onderneming komt vanaf die dag, en voor een periode van ten hoogste vijf jaar, voor genoemde belastingvrijstelling in aanmerking. De voordelen van de regeling voor een bepaalde onderneming worden in principe niet verlengd, tenzij de minister besluit dat de activiteiten van die onderneming van nationaal en strategisch belang zijn voor Maleisië. Ten slotte kunnen ondernemingen die gestimuleerde hoogtechnologische producten vervaardigen gedurende tien jaar volledig van belasting worden vrijgesteld.

d) Toepassing in de praktijk

(88) Om de status van "pionier" te verkrijgen moet een onderneming een aanvraag indien bij de dienst voor Industriële Ontwikkeling van Maleisië, een instantie die onder het ministerie van Internationale Handel en Industrie ressorteert.

(89) Deze dienst gaat na of de te produceren goederen op de lijst van te stimuleren producten voorkomen en of aan ten minste twee van de volgende vier voorwaarden is voldaan:

- toegevoegde waarde,

- plaatselijke inbreng,

- inpassing in de industriële structuur en

- technologiemaatregelen in de vorm van een toename van het aantal leidinggevende, toezichthoudende en technische medewerkers van de onderneming.

(90) Indien aan deze eisen is voldaan, doet het actiecomité Industrie, samengesteld uit vertegenwoordigers van de dienst voor Industriële Ontwikkeling van Maleisië en de afdeling Thesaurie een aanbeveling aan de minister van Internationale Handel en de minister van Financiën.

(91) Indien een onderneming de status van "pionier" verkrijgt, dient zij bij de belastingdienst, bij de jaarlijkse belastingaangifte, de berekening in van het aangevraagde belastingvoordeel.

(92) De onderneming kan de eerste belastingvrijstelling verkrijgen in het jaar volgende op het jaar waarin de productie werd gestart.

e) Compenserende maatregelen

(93) De belastingvrijstellingen op grond van de wet stimulering investeringen zijn subsidies die tot compenserende maatregelen aanleiding geven in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening. De Maleisische overheid heeft de toegang tot deze subsidie beperkt tot ondernemingen die een "te stimuleren" product maken. De belastingvrijstelling wordt voor de productie van een beperkt aantal producten verleend; zij is slechts beschikbaar voor die ondernemingen die een in de wet genoemd product produceren. Het product waarop deze procedure betrekking heeft, is vermeld op de lijst van "te stimuleren" producten.

(94) Voorts beschikt de Maleisische overheid over een ruime discretionaire bevoegdheid om te bepalen welke producten op de lijst van "te stimuleren" producten worden opgenomen. De criteria aan de hand waarvan beoordeeld wordt of een product "te stimuleren" is, namelijk of het bevorderlijk is voor de economische ontwikkeling van Maleisië, of de vooruitzichten voor verdere ontwikkeling gunstig zijn en of het aan de nationale en strategische behoeften van Maleisië voldoet, zijn vaag en kunnen niet als objectieve criteria worden beschouwd. Deze criteria bleken niet nader te zijn gedefinieerd. Ten slotte zijn er verschillende niveaus van belastingvrijstelling, afhankelijk van het "te stimuleren" product. Dit betekent dat de Maleisische overheid aan sommige ondernemingen een groter belastingvoordeel verleent dan aan andere, afhankelijk van het "te stimuleren" product en de plaats van vestiging. Als gevolg hiervan geeft de Maleisische overheid aan sommige ondernemingen meer voordelen dan aan andere, of dit nu is om het product dat zij maken of om de plaats waar zij zijn gevestigd. Daar "plaatselijke inbreng" een van de voorwaarden is, bevordert deze regeling ook het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen.

(95) De regeling is een subsidie, daar door de financiële bijdrage van de Maleisische overheid in de vorm van belastingvrijstelling, een voordeel wordt verkregen. Het is een subsidie die specifiek aan bepaalde ondernemingen in Maleisië wordt toegekend in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening.

f) Berekening van het voordeel

(96) Het voordeel voor de producenten/exporteurs dient te worden berekend op grond van de vrijstelling van vennootschapsbelasting en de daaruit voortvloeiende belastingvermindering die de producenten/exporteurs in het onderzoektijdvak daadwerkelijk hebben verkregen. Dit bedrag dient aan de gehele export in het onderzoektijdvak te worden toegerekend.

(97) Een onderneming heeft op grond van deze regeling een subsidie ten bedrage van 4 % ontvangen.

3. Belastingaftrek voor investeringen en dubbele aftrek van verzekeringspremies voor exporteurs

(98) Een onderneming kwam voor deze regelingen in aanmerking, maar heeft geen voordeel verkregen omdat zij met verlies werkte. Deze regelingen behoeven daarom niet te worden beoordeeld.

4. Dubbele aftrek van verzekeringspremies voor importeurs

a) Rechtsgrond

(99) Deze regeling is omschreven in onderafdeling 154 van de wet vennootschapsbelasting van 1967 en de uitvoeringsbepalingen vennootschapsbelasting van 1982.

b) Voorwaarden

(100) Productie- en landbouwbedrijven kunnen een dubbele aftrek verkrijgen voor verzekeringspremies voor ingevoerde goederen, mits de verzekeraar een in Maleisië gevestigde onderneming is. Alle importeurs kunnen om toepassing van de dubbele aftrek verzoeken, ongeacht het feit of de ingevoerde goederen voor de binnenlandse markt of voor de wederuitvoer zijn bestemd.

c) Compenserende maatregelen

(101) De dubbele aftrek van verzekeringspremies voor importeurs is een subsidie, daar er een financiële bijdrage van de Maleisische overheid is in de vorm van een dubbele aftrek van uitgaven (dat wil zeggen een vermindering van het belastbare bedrag) waardoor een voordeel wordt verleend.

(102) Deze dubbele aftrek is echter geen subsidie die tot compenserende maatregelen aanleiding geeft in de zin van de basisverordening, omdat zij niet specifiek is. De toegang tot de subsidie is niet tot bepaalde ondernemingen beperkt, terwijl bij de toekenning ervan objectieve criteria worden gehanteerd.

5. Dubbele aftrek van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling

a) Rechtsgrond

(103) Deze regeling is omschreven in de afdelingen 34A en 34B van de wet vennootschapsbelasting van 1967.

b) Voorwaarden

(104) Productie- en landbouwbedrijven kunnen een dubbele aftrek verkrijgen van de uitgaven die zij rechtstreeks voor onderzoek en ontwikkeling hebben gedaan, met uitzondering van uitgaven voor kapitaalgoederen.

(105) Deze dubbele aftrek is echter geen subsidie die tot compenserende maatregelen aanleiding geeft in de zin van de basisverordening, omdat zij niet specifiek is. De toegang tot de subsidie is niet tot bepaalde ondernemingen beperkt, terwijl bij de toekenning ervan objectieve criteria worden gehanteerd.

6. Vrijstelling van invoerrechten en van omzetbelasting

"Erkend productie-entrepot (EPE)"

a) Rechtsgrond

(106) Op grond van punt 88 van het douanebesluit (vrijstellingen) van 1988, dat deel uitmaakt van de douanewet van 1967, zijn voor een "erkend productie-entrepot" bestemde grondstoffen, machines en uitrusting vrijgesteld van invoerrechten. Deze entrepots zijn ook vrijgesteld van de omzetbelasting overeenkomstig punt 83, schema B, van het besluit omzetbelasting (vrijstellingen) van 1980.

(107) Een medewerkende producent/exporteur is een erkend productie-entrepot.

b) Voorwaarden

(108) Bedoelde bedrijven maken goederen die voornamelijk voor de export zijn bestemd. In 1998 waren deze bedrijven verplicht ten minste 80 % van hun productie uit te voeren. Vanaf 1 januari 1999 zijn deze bedrijven verplicht ten minste 50 % van hun productie uit te voeren.

(109) Om voor de vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting op grondstoffen, machines en uitrusting (inclusief toebehoren en reserveonderdelen) in aanmerking te komen, moet een erkend productie-entrepot deze goederen rechtstreeks gebruiken bij de vervaardiging van goedgekeurde eindproducten die voor het grootste deel worden uitgevoerd. De uitrusting moet worden gebruikt voor milieubescherming, hergebruik van materialen, onderhoud en kwaliteitsbewaking. Het productieproces vangt aan bij het eerste productiestadium tot de eindproducten gereed zijn om te worden uitgevoerd, met inbegrip van verpakking en verpakkingsmaterialen.

c) Toepassing in de praktijk

(110) De voornaamste grondstoffen die voor de vervaardiging van het betrokken product door de medewerkende onderneming werden ingevoerd, bleken te zijn vrijgesteld van invoerrechten en omzetbelasting.

(111) Voor de ingevoerde machines en uitrusting (met inbegrip van toebehoren en reserveonderdelen) is de procedure als volgt:

(112) Voordat deze goederen worden ingevoerd, dient de onderneming een aanvraag in bij het directoraat Douane dat nagaat of deze rechtstreeks bij de vervaardiging van het eindproduct kunnen worden gebruikt.

(113) Na goedkeuring worden de goederen met behulp van de aangifte ten invoer, formulier 1, bij de douane aangegeven. De invoer wordt geregistreerd en de douane onderzoekt of de goederen in overeenstemming zijn met de aangifte die met goedkeuring van het directoraat Douane is ingediend.

(114) De vrijstelling van de invoerrechten en omzetbelasting wordt vervolgens door de douane verleend door middel van een stempel op het aangifteformulier.

d) Compenserende maatregelen

(115) Deze regeling is een subsidie in de zin van artikel 2 van de basisverordening daar zij een financiële bijdrage van de Maleisische overheid is in de vorm van gederfde invoerrechten en omzetbelasting, waardoor de ontvanger een voordeel verkrijgt.

(116) Daar erkende productie-entrepots slechts in bepaalde gebieden kunnen zijn gevestigd en de subsidie van exportprestaties afhankelijk is, wordt zij geacht specifiek te zijn in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

e) Berekening van het voordeel

(117) Het bedrag van de subsidie is het verschil tussen het betaalde bedrag aan invoerrechten en omzetbelasting op machines en uitrusting en het bedrag aan invoerrechten en omzetbelasting dat zonder vrijstelling verschuldigd zou zijn geweest.

(118) Het voordeel dient te worden gespreid over de normale levensduur van de machines en uitrusting die in Maleisië ongeveer tien jaar bedraagt. Het aan het onderzoektijdvak toe te rekenen bedrag dient te worden gespreid over de gehele export in het onderzoektijdvak. Een onderneming heeft van deze regeling gebruikgemaakt en een voordeel van 0,21 % verkregen.

"Belangrijke douanezone"

a) Rechtsgrond

(119) Volgens afdeling 14, lid 2, van de douanewet 1967 kunnen ondernemingen die geen erkende productie-entrepots zijn en die zich evenmin in een vrije zone bevinden, maar die wel in een "belangrijke douanezone" zijn gevestigd, van de invoerrechten op grondstoffen, machines en uitrusting worden vrijgesteld. De rechtsgrond voor de vrijstelling van de omzetbelasting op grondstoffen, machines en uitrusting is afdeling 10 van de wet omzetbelasting. Een medewerkende producent/exporteur is in een "belangrijke douanezone" gevestigd.

b) Voorwaarden

(120) De vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting op grondstoffen, machines en uitrusting (met inbegrip van toebehoren en reserveonderdelen) voor in "belangrijke douanezones" gelegen ondernemingen wordt verleend door het ministerie van Financiën indien deze aan de door het Ministerie "passend geachte" voorwaarden voldoen.

(121) Een van deze voorwaarden is dat de betrokken machines en uitrusting rechtstreeks worden gebruikt bij de vervaardiging van de eindproducten.

c) Toepassing in de praktijk

(122) De voornaamste grondstoffen die de medewerkende onderneming voor de vervaardiging van het betrokken product had ingevoerd, bleken te zijn vrijgesteld van invoerrechten en omzetbelasting.

(123) Op deze grondstoffen worden dus geen invoerrechten en omzetbelasting betaald.

(124) Voor de ingevoerde machines en uitrusting (met inbegrip van toebehoren en reserveonderdelen) is de praktische procedure als volgt:

(125) Voordat deze goederen worden ingevoerd, dient de onderneming een aanvraag in (Formulier PC 1 (97)) bij de dienst Industriële Ontwikkeling, een overheidsinstantie, die nagaat of de goederen rechtstreeks bij de vervaardiging van het eindproduct kunnen worden gebruikt. Indien dit zo is, doet deze dienst de minister van Financiën het voorstel de aanvrager, voor de genoemde machines en uitrusting, vrijstelling te verlenen van invoerrechten en omzetbelasting. Het ministerie van Financiën geeft een vergunning af waarin de goederen zijn omschreven die vrij van invoerrechten en omzetbelasting kunnen worden ingevoerd. Deze vergunning is een jaar geldig. Bij invoer dient de onderneming aangifteformulier 1 in bij de douane. De invoer wordt geregistreerd en de douane onderzoekt of de goederen in overeenstemming zijn met de vergunning van het ministerie van Financiën. De vrijstelling van de invoerrechten en omzetbelasting wordt vervolgens door de douane verleend door middel van een stempel op het aangifteformulier.

d) Compenserende maatregelen

(126) Deze regeling is een subsidie in de zin van artikel 2 van de basisverordening, daar zij een financiële bijdrage is van de Maleisische overheid in de vorm van gederfde invoerrechten en omzetbelasting, waardoor de ontvanger een voordeel verkrijgt.

(127) De in "belangrijke douanezones" gelegen ondernemingen kunnen uitsluitend vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting verkrijgen indien zij aan de voorwaarden voldoen die de Maleisische overheid "passend acht". Deze voorwaarden worden niet objectief geacht, daar zij niet neutraal zijn, noch economisch van aard en horizontaal van toepassing. Zij zijn niet duidelijk in de wet omschreven. Daar de vrijstelling uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen is beperkt en niet gebaseerd is op neutrale criteria in de zin van artikel 3, lid 2, onder b), van de basisverordening, wordt zij geacht specifiek te zijn in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening.

e) Berekening van het voordeel

(128) Het bedrag van de subsidie is het verschil tussen het betaalde bedrag aan invoerrechten en omzetbelasting op bedoelde machines en uitrusting en het bedrag aan invoerrechten en omzetbelasting dat zonder vrijstelling verschuldigd zou zijn.

(129) Het voordeel dient te worden verdeeld over de normale levensduur van de machines en uitrusting die in Maleisië ongeveer tien jaar bedraagt. Het aan het onderzoektijdvak toe te rekenen bedrag dient te worden gespreid over de gehele export in het onderzoektijdvak.

(130) Een onderneming heeft van deze regeling gebruikgemaakt en een voordeel van 0,91 % verkregen.

7. Niet-gebruikte regelingen

(131) Volgens de indiener van de klacht hebben de producenten/exporteurs van het betrokken product een aantal andere subsidies ontvangen. Uit de antwoorden op de vragenlijsten en bij de controlebezoeken bleek echter dat de producenten/exporteurs geen gebruik hebben gemaakt van de volgende regelingen:

- herinvesteringsaftrek,

- dubbele aftrek var de exportbevordering,

- dubbele aftrek van exportkredietverzekeringpremies,

- aftrek voor gestimuleerde activiteiten,

- dubbele aftrek van uitgaven voor erkende opleidingen,

- herfinanciering van exportkredieten,

- aftrek van uitgaven voor kapitaalgoederen,

- stimuleringsmaatregelen voor strategische projecten,

- stimuleringsmaatregelen voor de bevordering van Maleisische merknamen,

- aftrek voor infrastructuuruitgaven.

De Commissie heeft deze regelingen daarom niet onderzocht.

8. Percentage van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(132) Het niveau van medewerking in Maleisië was zeer hoog (meer dan 90 %). Twee producenten van PET in Maleisië hebben geen medewerking verleend. De gewogen gemiddelde subsidiemarge voor het gehele land is 4,2 %, hetgeen hoger is dan het minimale percentage van 2 % dat op dit land van toepassing is.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(133) Gezien de hoge mate van medewerking werd het residuele recht voor niet-medewerkende ondernemingen vastgesteld op 4,2 %, de hoogste subsidiemarge die voor een medewerkende onderneming was vastgesteld.

V. TAIWAN

1. Inleiding

(134) De diensten van de Commissie hebben op basis van de in de klacht vervatte informatie en de antwoorden op de vragenlijsten van de Commissie de volgende regelingen onderzocht die volgens de indiener van de klacht een subsidie inhouden:

1. belastingkredieten en -vrijstellingen,

2. vrijstelling van invoerrechten,

3. goedkope leningen,

4. matching fondsen.

(135) De belastingkredieten, leningen en matching fondsen zijn gebaseerd op de wet ter bevordering van de industriële ontwikkeling, laatstelijk gewijzigd op 27 januari 1995. De uitvoeringsbepalingen van deze regelingen zijn voor het laatst gewijzigd op 22 januari 1997. De praktische toepassing van de regelingen is geregeld bij besluiten van de Executive Yuan van Taiwan. De vrijstellingen van de invoerrechten zijn gebaseerd op het douanewetboek.

2. Belastingkredieten en -vrijstellingen

2.1. Belastingkredieten voor de aanschaf van automatiserings- en milieubeschermingsapparatuur

a) Rechtsgrond

(136) Het basisinstrument voor de economische ontwikkeling van Taiwan is de wet bevordering industriële ontwikkeling die op 1 januari 1991 in werking is getreden en die laatstelijk werd gewijzigd op 27 januari 1995. De uitvoeringsbepalingen van deze wet werden voor het laatst gewijzigd op 27 januari 1995. De belastingkredieten zijn gebaseerd op artikel 6 van de wet. De praktische toepassing is geregeld bij besluiten betreffende de toepassing van belastingverminderingen die de Executive Yuan op 15 april 1991 heeft vastgesteld en die op 27 februari 1995 voor het laatst zijn gewijzigd.

b) Voorwaarden

(137) Alle productiebedrijven komen voor de belastingkredieten in aanmerking. Er is geen specifieke exportverplichting en de voordelen zijn niet gebonden aan bepaalde producttypes, een minimumproductie of -omzet.

(138) Op grond van artikel 6 van genoemde wet worden belastingvrijstellingen echter slechts toegekend voor investeringen in:

- apparatuur voor productieautomatisering,

- apparatuur ter bestrijding van vervuiling.

(139) Volgens genoemde wet moet de investering meer dan 600000 nieuwe Taiwanese dollar bedragen. De belastingkredieten voor de verschillende soorten investeringen kunnen worden gecumuleerd, maar het totale kredietbedrag is beperkt tot 50 % van het totale belastingbedrag dat in een bepaald jaar verschuldigd is.

c) Hoogte van het belastingkrediet

(140) Elke in aanmerking komende onderneming die in de bovengenoemde soorten apparatuur investeert mag 10 tot 20 % van het aankoopbedrag in mindering brengen op de voor het lopende jaar verschuldigde vennootschapsbelasting. Wanneer het bedrag van de verschuldigde vennootschapsbelasting lager is dan het bedrag dat in mindering mag worden gebracht, kan het voordeel naar de volgende vier jaar worden overgedragen.

(141) Het bedrag van het belastingkrediet is als volgt:

- 20 % voor de aankoop van in het binnenland vervaardigde automatiserings- of milieubeschermingsapparatuur,

- 10 % voor de aankoop van in het buitenland vervaardigde automatiserings- of milieubeschermingsapparatuur,

- 10 % voor de aankoop van technologie voor productieautomatisering.

d) Toepassing in de praktijk

(142) Een onderneming die belastingkredieten wenst te verkrijgen, moet binnen zes maanden na de levering van de apparatuur of de voltooiing van het project een aanvraag voor de afgifte van een belastingaftrekcertificaat indienen bij het Bureau voor industriële ontwikkeling van het ministerie van Economische Zaken. Voordat het certificaat wordt afgegeven, gaat de plaatselijke belastingdienst na of de uitrusting aan de criteria van artikel 6 van de wet industriële ontwikkeling voldoet en daadwerkelijk werd geïnstalleerd. Na de afgifte van het certificaat kan het bedrag van het belastingkrediet worden afgetrokken van de belasting die voor het lopende jaar verschuldigd is (vak 95 op het belastingbiljet).

e) Compenserende maatregelen

(143) De belastingkredieten op grond van artikel 6 van de wet industriële ontwikkeling zijn subsidies die tot compenserende maatregelen aanleiding geven in de zin van artikel 3, lid 4, onder b), van de basisverordening. De belastingkredieten zijn subsidies die afhankelijk zijn van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen. Hoewel de regeling ook in een belastingkrediet voorziet bij de aankoop van ingevoerde apparatuur, is het bedrag ervan tweemaal zo hoog indien binnenlandse goederen worden aangekocht, waardoor de aankoop van in Taiwan vervaardigde apparatuur wordt gestimuleerd. Bij het onderzoek bleek dat de Taiwanese autoriteiten de bedoeling hebben de aankoop van in het eigen land vervaardigde apparatuur te stimuleren door hiervoor een groter voordeel toe te kennen (20 % voor in eigen land vervaardigde apparatuur en slechts 10 % voor ingevoerde apparatuur).

(144) De regeling is een subsidie, daar de financiële bijdrage van de Taiwanese overheid in de vorm van belastingkredieten een voordeel betekent voor de exporteurs. Het is een subsidie die rechtens afhankelijk is van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen en die daarom als een specifieke subsidie wordt beschouwd in de zin van artikel 3, lid 4, onder b), van de basisverordening.

(145) De Commissie is daarom van oordeel dat de belastingkredieten subsidies zijn waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen.

f) Berekening van het voordeel

(146) Het voordeel voor de exporteurs was het verschil tussen de belastingkredieten voor ingevoerde apparatuur en de belastingkredieten voor in eigen land aangekochte apparatuur, namelijk 10 %, die de exporteurs in het onderzoektijdvak hebben verkregen. Het bedrag van het voordeel dient over de totale omzet van het betrokken product in het onderzoektijdvak te worden verdeeld.

(147) Twee ondernemingen hebben van deze regeling gebruikgemaakt en een voordeel van 0,41 % respectievelijk 0,43 % verkregen.

2.2. Belastingkredieten voor investeringen in bepaalde ondernemingen

a) Rechtsgrond

(148) Deze belastingkredieten zijn gebaseerd op artikel 8 van de wet industriële ontwikkeling.

b) Voorwaarden

(149) Dit belastingkrediet is bestemd voor investeerders die aandelen op naam kopen, van hetzij een belangrijke technologisch georiënteerde onderneming, hetzij een door de overheid aangewezen belangrijke onderneming. De investeerder dient de aandelen ten minste twee jaar te behouden. Er is geen duidelijke definitie van het begrip "belangrijke technologisch georiënteerde onderneming". Een "belangrijke onderneming" kan elke onderneming zijn met een kapitaal van minstens 2 miljard NT$, mits zij als zodanig door de Taiwanese overheid is erkend.

c) Bedrag van het belastingkrediet

(150) Elke in aanmerking komende onderneming die in de vorengenoemde ondernemingen heeft geïnvesteerd, kan 20 % van het voor de aandelen betaalde bedrag in mindering brengen op de door haar verschuldigde vennootschapsbelasting.

d) Toepassing in de praktijk

(151) Om de belastingkredieten te verkrijgen, moet de onderneming waarin wordt geïnvesteerd bij het Bureau voor industriële ontwikkeling een aanvraag indienen voor de afgifte van een belastingaftrekcertificaat. Voor de afgifte van het belastingcertificaat, gaat dit bureau na of de onderneming een technologisch georienteerd bedrijf is of door de overheid als belangrijke onderneming werd erkend. Nadat de onderneming waarin wordt geïnvesteerd het certificaat heeft verkregen, kan de investeerder het belastingkrediet aftrekken van de door hem verschuldigde belasting voor het lopende jaar (vak 95 van het belastingbiljet).

e) Compenserende maatregelen

(152) De belastingkredieten op grond van artikel 8 van de wet bevordering industriële ontwikkeling zijn subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening. De Taiwanese overheid heeft de toegang tot deze subsidies beperkt tot ondernemingen die bepaalde investeringen doen. Daarnaast beschikt de Taiwanese overheid over een grote discretionaire bevoegdheid bij het aanwijzen van ondernemingen waarin dient te worden geïnvesteerd. Er zijn geen objectieve criteria om te bepalen wat een technologisch georienteerde onderneming of belangrijke onderneming is. Bij het onderzoek bleek dat de Taiwanese overheid de bedoeling heeft bepaalde investeringen te stimuleren, zonder dat zij daarvoor duidelijke criteria heeft vastgesteld.

(153) De regeling is een subsidie daar de exporteurs een voordeel verkrijgen door de financiële bijdrage van de Taiwanese overheid in de vorm van belastingkredieten. Het is een subsidie die specifiek aan bepaalde ondernemingen wordt toegekend in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening.

(154) Een onderneming voerde aan dat deze regeling niet specifiek is omdat een groot aantal particuliere personen en bedrijven ervan gebruik hebben gemaakt. De Commissie is van oordeel dat het aantal begunstigden geen criterium is om te bepalen of een regeling specifiek is in de zin van artikel 3 van de basisverordening. Indien een groot aantal ondernemingen gebruikmaakt van een regeling, betekent dit nog niet dat deze geen aanleiding geeft tot compenserende maatregelen. Dit argument kan dus niet worden aanvaard.

f) Berekening van het voordeel

(155) Het voordeel voor de exporteurs werd berekend door het bedrag te nemen van het belastingkrediet dat de exporteurs in het onderzoektijdvak hebben verworven. Dit bedrag wordt verdeeld over de gehele omzet van de onderneming in het onderzoektijdvak.

(156) Een onderneming heeft van deze regeling gebruikgemaakt en een voordeel van 0,69 % verkregen.

2.3. Belastingkredieten voor onderzoek, ontwikkeling en opleiding

(157) Deze belastingkredieten, gebaseerd op artikel 6 van de wet bevordering industriële ontwikkeling, zijn geen subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen. Deze belastingkredieten zijn algemeen verkrijgbaar voor alle industriële en landbouwbedrijven en de dienstensector die in onderzoek, ontwikkeling en opleiding investeren.

2.4. Belastingkrediet ter bevordering van internationale merknamen

(158) Slechts één onderneming heeft van deze regeling gebruikgemaakt en een te verwaarlozen voordeel verkregen. Er behoeft dus niet te worden onderzocht of tegen deze regeling compenserende maatregelen kunnen worden genomen.

3. Vrijstelling van invoerrechten

3.1. Vrijstelling van rechten bij de invoer van machines

a) Rechtsgrond

(159) De hoofdstukken 84, 85 en 90 van het douanetarief van invoerrechten en de indeling van in- en uitvoergoederen van de Republiek China (hierna "het douanewetboek").

b) Voorwaarden

(160) Op grond van bovengenoemde bepalingen van het douanewetboek kan een industriële onderneming vrijstelling verkrijgen van de rechten bij de invoer van machines die niet ter plaatse worden vervaardigd en die bestemd zijn voor de ontwikkeling van nieuwe producten, de verbetering van de kwaliteit van producten, productieverhoging, energiebesparing, de herwinning van materialen en de verbetering van productietechnieken.

c) Toepassing in de praktijk

(161) Een onderneming die voornemens is de bedoelde machines of uitrusting in te voeren, dient een aanvraag in bij het bureau voor industriële ontwikkeling. Wanneer dit bureau heeft vastgesteld dat de aan te kopen machines niet in Taiwan worden vervaardigd en voor een of meer van de vorengenoemde doeleinden zijn bestemd, geeft het een certificaat af dat aan de aanvrager en de douanediensten wordt toegezonden. De douane gaat door middel van steekproeven na dat de ingevoerde machines de in het certificaat omschreven machines zijn.

d) Bedrag van de vrijstelling van de invoerrechten

(162) Het bedrag van de subsidie is het bedrag aan invoerrechten dat normalerwijze verschuldigd zou zijn geweest indien geen vrijstelling was verleend. De normale rechten voor machines variëren van 2 % tot 20 %.

e) Compenserende maatregelen

(163) De vrijstelling van invoerrechten op grond van het douanewetboek is een subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen. Vanwege haar aard wordt deze regeling voor het overgrote deel door een beperkt aantal industriesectoren gebruikt. Sectoren die machines gebruiken die in Taiwan zelf worden vervaardigd, kunnen geen gebruik maken van deze regeling. Deze vrijstelling van invoerrechten is derhalve beperkt tot die sectoren die verplicht zijn machines in te voeren omdat die op de binnenlandse markt niet beschikbaar zijn. Bedrijven die machines invoeren die ook in Taiwan worden gemaakt, kunnen deze subsidie niet verkrijgen.

(164) Geoordeeld wordt dat de vrijstelling van invoerrechten op machines een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening.

f) Berekening van het voordeel

(165) Het voordeel voor de exporteurs is het bedrag aan invoerrechten dat verschuldigd zou zijn geweest indien op grond van bedoelde regeling geen vrijstelling was verkregen. Dit bedrag wordt gespreid over de normale levensduur van machines in deze bedrijfstak, namelijk zeven jaar.

(166) Alle ondernemingen hebben van deze regeling gebruikgemaakt en voordelen verkregen die variëren van 0,07 % tot 1,92 %.

3.2. Invoer van grondstoffen

(167) De douanetarief van invoerrechten voorziet in een vrijstelling van rechten bij de invoer van chemische grondstoffen en hulpstoffen. Deze vrijstelling is uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen beperkt, met inbegrip van de producenten van PET.

a) Voorwaarden

(168) Fabrikanten die bepaalde, nauwkeurig in het douanetarief omschreven grondstoffen invoeren die nog niet of niet in voldoende hoeveelheden in het eigen land worden vervaardigd of op de binnenlandse markt verkrijgbaar zijn, kunnen deze vrij van rechten invoeren.

b) Toepassing in de praktijk

(169) Een onderneming die voornemens is bedoelde grondstoffen in te voeren, dient een aanvraag in bij het Bureau voor industriële ontwikkeling. Wanneer dit bureau heeft vastgesteld dat de aan te kopen grondstof niet in Taiwan wordt vervaardigd of in onvoldoende hoeveelheden in Taiwan verkrijgbaar is, geeft zij een certificaat af op grond waarvan deze grondstof vrij van rechten kan worden ingevoerd. De douane gaat door middel van steekproeven na of de ingevoerde grondstoffen de op het certificaat beschreven grondstoffen zijn.

c) Compenserende maatregelen

(170) Er is een financiële bijdrage van de Taiwanese overheid in de vorm van gederfde invoerrechten. Deze regeling verleent de ontvangers dus rechtstreeks een voordeel in de vorm van onbetaalde invoerrechten. De vrijstelling van invoerrechten op grond van het douanewetboek is een subsidie. Vanwege haar aard kan deze subsidie slechts worden verkregen door een klein aantal sectoren van de Taiwanese industrie die bepaalde grondstoffen invoeren en niet door sectoren die grondstoffen gebruiken die in Taiwan worden gemaakt. De subsidie is geen algemene regeling voor de schorsing van rechten. Vrijstelling wordt slechts op aanvraag van een onderneming verleend, voor een bepaalde grondstof die voor de vervaardiging van een bepaald eindproduct wordt gebruikt. De Taiwanese overheid beschikt over discretionaire bevoegdheid bij de afgifte van certificaten. Daar toegang tot de regeling voorts tot bepaalde ondernemingen is beperkt, is zij een specifieke subsidie in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening en kunnen daartegen compenserende maatregelen worden genomen.

d) Berekening van het subsidiepercentage

(171) Het voordeel voor de ondernemingen is het bedrag aan invoerrechten dat normalerwijze verschuldigd zou zijn geweest indien geen vrijstelling was verleend. Het totale bedrag van de subsidie in het onderzoektijdvak werd toegerekend aan de totale verkoop van het betrokken product, daar deze subsidie zowel de verkoop in het binnen- als in het buitenland ten goede komt. Alle ondernemingen hebben van deze regeling gebruikgemaakt en voordelen van 0,12 % tot 0,73 % verkregen.

4. Goedkope leningen

(172) Volgens de klacht kunnen de ondernemingen waarop het onderzoek betrekking heeft gebruikmaken van verschillende regelingen voor goedkope leningen. De Commissie stelde vast dat de fabrikanten van het betrokken product enkel gebruik hebben gemaakt van leningen voor de aanschaf van automatiserings- en milieubeschermingsapparatuur.

a) Voorwaarden

(173) Deze regelingen zijn omschreven in artikel 21, lid 1, punt 3, van de wet bevordering industriële ontwikkeling. De Taiwanese overheid heeft een ontwikkelingsfonds opgericht waaruit leningen worden gefinancierd in het kader van het industriebeleid van de overheid ter ondersteuning van de industriële ontwikkeling.

b) Toepassing in de praktijk

(174) De onderneming dient een aanvraag in bij de Chiao Tung Bank (deels staatseigendom) of bij andere daartoe aangewezen banken. De bank verifieert of de aanvraag aan de voorwaarden voldoet. Rekening houdend met de financiële situatie van de aanvrager beslist de Chiao Tung Bank over het bedrag van de lening.

c) Compenserende maatregelen

(175) De Commissie stelde vast dat er een financiële bijdrage is van de Taiwanese overheid, aangezien de Executive Yuan van het ontwikkelingsfonds, die bevoegd is voor het opstellen en wijzigen van de voorschriften voor de toekenning van dergelijke soorten leningen, een overheidsinstantie is. Voorts verkrijgt de ontvanger van de lening een voordeel daar voor deze leningen doorgaans een lagere rente wordt aangerekend dan voor vergelijkbare commerciële leningen. Deze goedkope leningen zijn slechts beschikbaar voor ondernemingen die, met inachtneming van de door de Executive Yuan van het ontwikkelingsfonds vastgestelde criteria, bepaalde soorten uitrusting aanschaffen. Deze criteria worden geacht niet objectief te zijn omdat uitsluitend ondernemingen die in bepaalde apparatuur investeren in aanmerking komen. Aangezien de regeling slechts bestemd is voor bepaalde ondernemingen en bij de toepassing ervan geen neutrale criteria in de zin van artikel 3, lid 2, onder b), van de basisverordening worden gehanteerd, wordt zij geacht specifiek te zijn in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening.

d) Berekening van het subsidiepercentage

(176) De subsidie is het verschil tussen het bedrag aan rente dat in het onderzoektijdvak is betaald en het bedrag aan rente dat in het onderzoektijdvak voor een vergelijkbare commerciële rente verschuldigd zou zijn geweest. Een vergelijkbare lening is een lening voor eenzelfde bedrag en met eenzelfde terugbetalingstermijn die bij een representatieve bank in het eigen land is aangegaan. In het kader van deze procedure zijn de ondernemingen geen vergelijkbare leningen aangegaan. De Commissie heeft daarom de gemiddelde commerciële rente in het onderzoektijdvak (9 %) als referentie genomen. Alle ondernemingen hebben van bedoelde regeling gebruikgemaakt en voordelen verkregen van 0,02 % tot 0,09 %.

5. Matching fondsen en bijstandsfondsen

(177) Slechts één onderneming heeft van deze regeling gebruikgemaakt en een te verwaarlozen voordeel verkregen. Of de regeling tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, behoeft daarom niet te worden onderzocht.

6. Andere subsidies

(178) De Commissie heeft vastgesteld dat de producenten/exporteurs niet van andere subsidieregelingen gebruik hebben gemaakt.

7. Percentage van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(179) Deze percentages werden berekend overeenkomstig de hierboven omschreven wijze, hetgeen tot de volgende resultaten leidde:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(180) Ter informatie wordt vermeld dat de gewogen gemiddelde, voor het gehele land geldende subsidiemarge voor de onderzochte producenten/exporteurs, die goed zijn voor de totale uitvoer van het betrokken product uit Taiwan naar de Gemeenschap, in procenten van de cif-prijs grens Gemeenschap 1,08 % bedraagt, hetgeen hoger is dan het als minimaal te beschouwen percentage van 1 %. Gezien het hoge niveau van medewerking (meer dan 90 %) wordt het residuele recht voor niet-medewerkende ondernemingen vastgesteld op 2 %, de hoogste subsidiemarge die voor een medewerkende onderneming werd vastgesteld.

VI. THAILAND

1. Inleiding

(181) Aan de hand van de in de klacht vervatte gegevens en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie, hebben de diensten van de Commissie de volgende regelingen onderzocht:

- vrijstelling of vermindering van rechten bij de invoer van machines,

- vrijstelling van vennootschapsbelasting,

- aanvullende stimuleringsmaatregelen voor ondernemingen in speciale investeringsstimuleringszones,

- vrijstelling van rechten bij de invoer van grondstoffen en basismaterialen,

- stimuleringsmaatregelen voor ondernemingen in speciale investeringsproductiezones,

- andere subsidies zoals verpakkingskredieten, financieringsfaciliteiten voorafgaand aan verzending en investeringsprikkels.

(182) De medewerkende producent/exporteur bleek in het onderzoektijdvak uitsluitend gebruik te hebben gemaakt van regelingen op grond van de wet stimulering investeringen.

2. Algemeen

(183) De wet stimulering investeringen B.E. 2520 van 1977 en de wijziging B.E. 2534 van 1991 voorzien in maatregelen ter stimulering van de Thaise economie. Op grond van deze wet, die door het Bureau investeringen ten uitvoer wordt gelegd, kunnen bepaalde projecten in aanmerking komen voor de vrijstelling van invoerrechten en ander heffingen. Volgens het Bureau investeringen heeft de regeling bevordering investeringen ten doel ondernemingen aan te moedigen zich in minder ontwikkelde gebieden van Thailand te vestigen.

(184) Om voor voordelen op grond van de wet stimulering investeringen in aanmerking te komen, moet een onderneming bij het Bureau investeringen een aanvraag indienen voor de afgifte van een "Certificaat bevordering investeringen" (vergunning), waarin de te produceren goederen en te verlenen voordelen zijn vermeld.

(185) Het Bureau investeringen heeft er de nadruk op gelegd dat het vooral decentralisatie nastreefde en de ontwikkeling van een duale economie wilde voorkomen, waarin bijna alle investeringen naar Bangkok en omgeving zouden gaan omdat dit gebied, vanwege zijn infrastructuur, een concurrentievoordeel heeft. Dit beleid is uiteengezet in de nationale vijfjarenprogramma's (voor het onderzoektijdvak is de achtste versie, voor de periode 1997-2001, relevant).

(186) In antwoord op het algemene kader van regionale ontwikkeling dat in het zevende nationale sociaal en economisch ontwikkelingsprogramma is uiteengezet, heeft het Bureau investeringen het land vanaf april 1993 in drie zones verdeeld. Deze verdeling is gebaseerd op het niveau van economische ontwikkeling: zone 1 is de meest ontwikkelde en zone 3 de minst ontwikkelde zone.

(187) Zone 1 bestaat uit Bangkok en omgeving (Samut Prakan, Samut Sakhon, Pathum Thani, Nontha Buri, en Nakhon Pathom), zone 2 bestaat uit Samut Songkram, Ratchaburi, Kanchanaburi, Suphanburi, Ang Thong, Ayuthaya, Sara Buri, Nakhon Nayok, Chachengsao en Chonburi en zone 3 uit de rest van het land.

(188) De productieafdeling van Thai Shingkong Ltd, de enige medewerkende producent/exporteur, bevindt zich in zone 3.

(189) Goedgekeurde projecten in zone 1 komen in aanmerking voor een vermindering van 50 % van de invoerrechten op machines die niet vallen onder het bericht tariefvermindering van het ministerie van Financiën (bericht nr. C.3/2533) en die onderworpen zijn aan rechten van ten minste 10 %, indien ten minste 80 % van de totale verkoop in het buitenland geschiedt of wanneer zij in industrieparken of gestimuleerde industriezones zijn gevestigd; voorts komen zij in aanmerking voor een vrijstelling gedurende drie jaar van de vennootschapsbelasting indien ten minste 80 % van de totale verkoop in het buitenland geschiedt of wanneer zij in industrieparken of gestimuleerde industriezones zijn gevestigd alsmede voor de vrijstelling van de invoerrechten op grondstoffen en basismaterialen die bij de fabricage van exportproducten worden gebruikt.

(190) Goedgekeurde projecten in zone 2 komen in aanmerking voor een vermindering van 50 % van de invoerrechten op machines die niet vallen onder het bericht tariefvermindering van het ministerie van Financiën (bericht nr. C.3/2533) en die onderworpen zijn aan rechten van ten minste 10 %; voorts komen zij in aanmerking voor een vrijstelling gedurende drie jaar of zeven jaar van de vennootschapsbelasting indien zij in industrieparken of gestimuleerde industriezones zijn gevestigd alsmede voor de vrijstelling van de invoerrechten op grondstoffen en basismaterialen die bij de fabricage van exportproducten worden gebruikt.

(191) Goedgekeurde projecten in zone 3 komen in aanmerking voor vrijstelling van de invoerrechten op machines, vrijstelling gedurende acht jaar van de vennootschapsbelasting, vrijstelling van de invoerrechten op grondstoffen en basismaterialen die bij de fabricage van exportproducten worden gebruikt en bijzondere voordelen voor de investeringsstimuleringszone (dat wil zeggen dubbele aftrek van de uitgaven voor vervoer, elektriciteit en water; aftrek van 25 % van de infrastructuur-, installatie- en bouwkosten).

Regionale specificiteit

(192) Daar in de zones 2 en 3 gevestigde ondernemingen voor meer voordelen in aanmerking komen dan in zone 1 gevestigde ondernemingen, zijn alle subsidies die het Bureau investeringen aan ondernemingen in de zones 2 en 3 verleent per definitie specifiek voor de regio in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening.

Sectorale specificiteit

(193) Wat sectorale specificiteit betreft, stelde het Bureau investeringen dat het objectieve criteria heeft vastgesteld voor de toekenning van subsidies en dat deze criteria duidelijk zijn omschreven in zijn mededelingen en publicaties en consequent worden toegepast. De lijst van te stimuleren activititeiten is opgenomen in hoofdstuk 5 van de Gids van het bureau. Volgens de Taiwanese overheid is er geen bevoordeling van bepaalde sectoren en de stimuleringsmaatregelen zouden dus niet specifiek zijn. Het Bureau investeringen voerde aan dat projecten die door het bureau omschreven, gestimuleerde activiteiten ondernemen een aanvraag voor subsidie kunnen indienen en dat bij de beoordeling van de aanvragen objectieve criteria worden gehanteerd. Maatregelen die aan de op economische en technologische factoren gebaseerde voorwaarden voldoen, namelijk "toegevoegde waarde" (minimum 20 procent), een ratio schulden-aandelenkapitaal van niet meer dan 4 op 1, technologisch niveau van het productieproces en de te gebruiken machines, en milieubeschermingssystemen.

(194) De voor stimulering in aanmerking komende sectoren zijn vermeld in een lijst van activiteiten. Deze lijst zou niet uitputtend zijn en regelmatig worden bijgewerkt indien uit marktsignalen bleek dat nieuwe sectoren gestimuleerd moesten worden. De lijst is sinds 1987 ongeveer 30 keer bijgewerkt. Het is evenwel duidelijk dat, hoewel talrijke activiteiten in aanmerking komen, de Thaise overheid naar eigen goeddunken kan bepalen welke sectoren voor voordelen in aanmerking komen, en ook in welke zones de ondernemingen gevestigd moesten zijn.

(195) Het Bureau investeringen is bevoegd te besluiten welke activiteiten dienen te worden gestimuleerd. Dit bureau kan activiteiten die op de lijst voorkomen al dan niet tijdelijk schrappen, indien het van oordeel is dat deze niet langer gestimuleerd behoeven te worden. Het bureau kan ook nieuwe activiteiten toevoegen indien het van oordeel is dat deze moeten worden gestimuleerd. Dit was het geval toen het bureau besloot machines in 61 activiteitcategorieën van invoerrechten vrij te stellen, voor projecten in de zones 1 en 2 (kennisgeving nr. 12/2540 die vanaf 27 oktober 1997 van toepassing is). Sectoren en bedrijfstakken die niet op de lijst zijn vermeld, kunnen niet voor maatregelen ter bevordering van investeringen in aanmerking komen. Zoals hierboven reeds vermeld is het bureau bevoegd te oordelen welke bedrijfstakken voor bevordering in aanmerking komen. Doordat zij bepaalde bedrijfstakken heeft uitgesloten, heeft de Taiwanese overheid de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt.

Vervanging van invoergoederen

(196) Elke aan een onderneming of bedrijfstak toegekende subsidie zou daarom per definitie specifiek zijn. De voorwaarde dat 20 % waarde moet worden toegevoegd stimuleert het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen - bedrijven die nog geen 20 % waarde toevoegen, zullen ervoor zorgen dat zij in het binnenland verkregen goederen gebruiken. Subsidies die van deze voorwaarde afhankelijk zijn zijn daarom specifiek in de zin van artikel 3, lid 4, onder b), van de basisverordening.

Conclusie inzake specificiteit

(197) De stimuleringsmaatregelen van het Bureau investeringen zijn daarom specifiek in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 3, lid 4, onder b), van de basisverordening. Naast de regionale specificiteit voor de zones 2 en 3, zijn alle subsidies van het Bureau investeringen in geheel Thailand, met inbegrip van zone 1, specifiek.

Toegelaten subsidies

(198) Zone 3 zou een achtergebleven zone zijn in de zin van de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen en de basisverordening. Het inkomen per hoofd van de bevolking in zone 3 zou minder zijn dan 85 % van het gemiddelde inkomen van het land en zou altijd veel minder zijn geweest dat het gemiddelde inkomen van het land.

(199) Om deze claim te beoordelen moest de toepassing van de criteria in artikel 4, lid 3, van de basisverordening in Thailand worden beoordeeld.

(200) Erkend wordt dat zone 3 een duidelijk afgebakend geografisch gebied is. Het wordt niet betwist dat zone 3 onder de definitie van achtergebleven gebied valt in artikel 4, lid 3, van de basisverordening. Er werd bewijsmateriaal voorgelegd waaruit bleek dat het inkomen per hoofd van de bevolking in zone 3 in de jaren 1994, 1995 en 1996 ongeveer 50 % bedroeg van het landelijk gemiddelde.

(201) De toegang tot de stimuleringsmaatregelen van het Bureau investeringen bleek echter beperkt te zijn, hetgeen betekent dat deze maatregelen specifiek zijn. Als gevolg hiervan kan geen van de zones voor de speciale behandeling in aanmerking komen. Daar slechts op de lijst vermelde sectoren in zone 3 voor stimulering in aanmerking komen en daar een bepaalde waarde dient te worden toegevoegd, moeten de stimuleringsmaatregelen in de zone als specifiek worden beschouwd. De claim dat het om toegestane subsidies zou gaan, moet dus worden afgewezen.

3. Vrijstelling of vermindering van de invoerrechten op machines

a) Algemeen

(202) Afdeling 28 van de wet stimulering investeringen is de rechtsgrond voor de vrijstelling van invoerrechten op machines, mits deze machines niet in Thailand worden geproduceerd of geassembleerd en mits zij voor een gestimuleerde activiteit worden gebruikt. Afdeling 29 van deze wet is de rechtsgrond voor de vermindering van de invoerrechten op machines met 50 %.

b) Voorwaarden

(203) De onderzochte onderneming moest aan de voorwaarden voldoen die vanaf april 1993 gelden, gebaseerd op de huidige indeling in zones. Voor de verschillende zones gelden verschillende voorwaarden voor de vrijstelling of vermindering van invoerrechten op machines. Investeringen in zone 1 komen voor een vermindering van 50 % van de invoerrechten in aanmerking, indien de invoerrechten ten minste 10 % bedragen en ten minste 80 % van de verkoop wordt geëxporteerd. Investeringen in zone 2 komen voor een vermindering van 50 % van de invoerrechten in aanmerking, indien de invoerrechten ten minste 10 % bedragen. Investeringen in zone 3 komen voor een vrijstelling van de invoerrechten op machines in aanmerking.

(204) Thai Shingkong Co. Ltd heeft op grond van de in 1994 afgegeven vergunning vrijstelling verkregen van de rechten bij de invoer van machines, dankzij de vestiging in zone 3 (investeringsstimuleringscertificaat nr. 1823/2537).

c) Toepassing in de praktijk

(205) Om voor de regeling in aanmerking te komen, moet de onderneming over een certificaat (vergunning) beschikken waarin is vermeld dat het recht heeft op een vrijstelling of vermindering van de rechten bij de invoer van machines overeenkomstig artikel 28 of 29 van de wet stimulering investeringen. De douane beschikt over een kopie van de vergunning en zal bij invoer van de betrokken machines controleren of zij voor de gestimuleerde activiteit kunnen worden gebruikt.

d) Compenserende maatregelen

(206) De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie omdat de overheid inkomsten derft waar zij normalerwijze recht op heeft. Als onder "algemeen" is uitgelegd, is de regeling beperkt tot in bepaalde zones gevestigde ondernemingen en tot bepaalde sectoren en de ondernemingen moeten ten minste 20 % waarde toevoegen. De vrijstelling van invoerrechten is daarom een specifieke subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 3, lid 4, onder b), van de basisverordening.

e) Berekening van het subsidiepercentage

(207) Het voordeel voor de exporteurs is het bedrag van de niet-betaalde douanerechten op de ingevoerde kapitaalgoederen, dat gespreid werd over de normale afschrijvingstermijn van die goederen in de sector van het betrokken product. Deze termijn werd vastgesteld door de gemiddelde afschrijvingstermijn te nemen van de kapitaalgoederen die door de onderneming met gebruikmaking van die regeling werden ingevoerd, hetgeen elf jaar bleek te zijn. Aan het aan het onderzoektijdvak toe te rekenen bedrag werd de rente over het onderzoektijdvak toegevoegd, teneinde het volledige voordeel van de regeling voor de begunstigde vast te stellen. De rente die werd aangerekend was het commerciële rentetarief van 12,04 % dat in het onderzoektijdvak in Thailand van toepassing was. Het aldus verkregen bedrag werd toegerekend aan de gehele verkoop in het onderzoektijdvak.

(208) Thai Shingkong Ltd bleek een voordeel van 0,35 % te hebben verkregen.

4. Vrijstelling van vennootschapsbelasting

a) Algemeen

(209) De afdelingen 31 en 34 van de wet stimulering investeringen is de rechtsgrond voor de vrijstelling van de vennootschapsbelasting en de aftrek van de belastbare winst van de dividenden die in de vrijstellingsperiode uit de gestimuleerde activiteit zijn verkregen.

b) Voorwaarden

(210) Op grond van afdeling 31 van de wet stimulering investeringen kan het Bureau Investeringen vrijstelling van vennootschapsbelasting verlenen voor een periode van drie tot acht jaar, afhankelijk van de plaats waar geïnvesteerd wordt. Voor de verschillende zones gelden verschillende voorwaarden.

(211) Investeringen in ondernemingen in zone 1 die ten minste 80 % van hun totale verkoop uitvoeren en die in industrieparken of industriestimuleringszones zijn gevestigd komen voor een vrijstelling van drie jaar in aanmerking. Ondernemingen in zone 2 komen voor een vrijstelling van drie of zeven jaar in aanmerking, afhankelijk van het feit of zij in industrieparken of industriestimuleringszones zijn gevestigd. Ondernemingen in zone 3 komen voor een vrijstelling van acht jaar in aanmerking.

(212) Thai Shingkong Ltd, die in zone 3 is gevestigd, heeft op grond van afdeling 31 van de wet stimulering investeringen een vrijstelling van acht jaar van de vennootschapsbelasting gekregen.

c) Toepassing in de praktijk

(213) Om voor de vrijstelling van vennootschapsbelasting in aanmerking te komen, moet de onderneming alle kosten en winsten die met een gestimuleerde activiteit verband houden in een speciale kolom vermelden (vrijgesteld van belasting). De aanvraag moet worden gedaan door vak 46 van het belastingbiljet in te vullen en bewijsstukken bij te voegen.

d) Compenserende maatregelen

(214) De vrijstelling van vennootschapsbelasting is een subsidie daar de overheid inkomsten die haar normalerwijze verschuldigd zijn, derft. Zoals hierboven vermeld geeft deze subsidie tot compenserende maatregelen aanleiding op grond van artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 3, lid 4, onder b), van de basisverordening.

e) Berekening van het voordeel

(215) Thai Shingkong Ltd heeft op grond van haar vergunning op het belastingbiljet vrijstelling aangevraagd voor het belastingjaar dat op 31 december 1998 eindigt, dat wil zeggen binnen het onderzoektijdvak. De onderneming beweert dat zij over 1998 geen vennootschapsbelasting verschuldigd was, omdat zij nettoverliezen van eerdere belastingjaren had overgedragen. Volgens het Bureau investeringen en de Belastingdienst kan een onderneming die verliezen kan overdragen en die voor de belastingvrijstellingen in aanmerking komt, kiezen tussen de vrijstelling op grond van de vergunning of de aftrek van de verliezen van voorgaande jaren van de winst. In onderhavig geval heeft Thai Shingkong voor de vrijstelling gekozen en heeft deze onderneming de gecumuleerde verliezen niet van de winsten afgetrokken. Daarom is de conclusie dat de onderneming op grond van deze regeling een voordeel heeft verkregen.

(216) Het voordeel is de niet-betaalde belasting op activiteiten die door het Bureau investeringen waren vrijgesteld.

(217) Thai Shingkong heeft een voordeel van 8,13 % verkregen.

5. Aanvullende stimuleringsmaatregelen voor ondernemingen in bijzondere investeringsstimuleringszones

(218) Afdeling 35, artikel 3, van de wet stimulering investeringen is de rechtsgrond voor de dubbele aftrek van uitgaven voor vervoer, elektriciteit en water, terwijl afdeling 35, artikel 4, de rechtsgrond is voor de aftrek van ten hoogste 25 % van de infrastructuur-, installatie- en bouwkosten.

(219) De producent/exporteur bleek geen gebruik te hebben gemaakt van deze aanvullende stimuleringsmaatregelen. Deze behoefden daarom niet te worden geëvalueerd.

6. Vrijstelling van invoerrechten op grondstoffen en basismaterialen

a) Algemeen

(220) Afdeling 36, artikel 1, van de wet stimulering investeringen is de rechtsgrond voor de vrijstelling van invoerrechten op grondstoffen en basismaterialen die worden gebruikt bij de vervaardiging, het mengen of assembleren van exportproducten.

b) Voorwaarden

(221) Op grond van afdeling 36, artikel 1, van de wet stimulering investeringen, kan het Bureau investeringen vrijstelling van invoerrechten verlenen op grondstoffen en basismaterialen die bij de vervaardiging van exportproducten worden gebruikt. Ondernemingen in elke zone kunnen voor de regeling in aanmerking komen, mits zij zich met gestimuleerde activiteiten bezig houden.

c) Compenserende maatregelen

(222) Zoals hierboven vermeld zijn de regelingen voor ondernemingen in zone 3 specifiek. In onderhavig geval werd echter vastgesteld dat de vrijstelling van invoerrechten niet tot een terugbetaling of kwijtschelding van een te hoog bedrag aan invoerrechten aan de betrokken exporteur had geleid. Daarom is deze vrijstelling geen subsidie in de zin van artikel 2 van de basisverordening en behoeft deze regeling verder niet te worden geëvalueerd, daar de producent/exporteur hierdoor geen voordeel heeft verkregen.

7. Andere subsidies

(223) Vastgesteld werd dat de producent/exporteur in Thailand niet van een andere subsidieregeling gebruik had gemaakt. Daarom behoeft niet te worden onderzocht of deze regelingen tot compenserende maatregelen aanleiding geven.

8. Percentage van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(224) Overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening werden voor de onderzochte producent/exporteur de volgende subsidiemarges vastgesteld, in procenten van de waarde van het product:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(225) Het niveau van medewerking was zeer hoog. De medewerkende producent/exporteur was in het onderzoektijdvak goed voor vrijwel de gehele uitvoer van het betrokken product vanuit Thailand naar de Gemeenschap, hetgeen blijkt uit een vergelijking van de gegevens die deze producent/exporteur heeft verstrekt met de invoercijfers van Eurostat. Gezien de hoge mate aan medewerking werd het residuele recht vastgesteld op 8,4 %, de hoogste marge die voor de medewerkende onderneming was vastgesteld.

D. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(226) De volgende negen EG-producenten hebben medewerking verleend aan het onderzoek, dat wil zeggen zij hebben de vragenlijst van de Commissie beantwoord, toestemming gegeven voor controles ter plaatse en de Commissie, indien nodig, aanvullende informatie verstrekt:

- Du Pont Polyesters Ltd (Verenigd Koninkrijk),

- Eastman Chemicals BV (Nederland),

- INCA International SpA (Italië),

- Italpet Preforme SpA (Italië),

- KOSA GmbH (Duitsland),

- Shell Chemicals Ltd (Verenigd Koninkrijk),

- Wellman PET Resins Europe (Nederland),

- Aussapol SpA (Italië),

- CEP-Tergal Fibre (Frankrijk).

(227) Hoewel Aussapol SpA en CEP-Tergal Fibre geen deel uitmaakten van de groep ondernemingen namens wie de klacht was ingediend, steunden deze ondernemingen de klacht en hebben zij medewerking verleend aan het onderzoek.

(228) Hoewel Eastman ook een fabriek in Maleisië heeft, werd de onderneming toch geacht deel uit te maken van de bedrijfstak van de Gemeenschap, omdat haar dochteronderneming slechts kleine hoeveelheden PET naar Eastman zelf heeft uitgevoerd. Geen andere medewerkende onderneming heeft in het onderzoektijdvak PET uit de betrokken landen ingevoerd.

(229) Geen van de drie andere EG-producenten hebben de vragenlijst van de Commissie beantwoord of bezwaar gemaakt tegen de procedure.

(230) De gecumuleerde productie van de negen medewerkende producenten bedroeg in het onderzoektijdvak 1042350 ton op een geraamde totale EG-productie van 1220000 ton, dat wil zeggen 85 % van de productie in de Gemeenschap.

(231) De Commissie is derhalve van oordeel dat de negen medewerkende producenten de "bedrijfstak van de Gemeenschap" vormen in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

E. SCHADE

1. Inleiding

a) Gebruikte informatie

Gegevens over de invoer

(232) Er werd gebruikgemaakt van de Eurostat-gegevens alsmede van de gegevens die de producenten/exporteurs hadden verstrekt. De betrokken GN-code, GN-code 39076000, heeft ook betrekking op polyethyleentereftalaat in primaire vorm, dat wil zeggen niet alleen op het betrokken product, maar ook op polyethyleentereftalaatsnippers die worden gebruikt om polyestervezels te produceren. Omdat de productie in de Gemeenschap van polyestervezels waarin deze snippers worden gebruikt van 1996 tot het begin van het onderzoektijdvak stabiel is gebleven(4), is de Commissie ervan uitgegaan dat de invoer van voor de productie van polyestervezels bestemde PET-snippers ook stabiel is gebleven.

(233) Volgens de klacht was het betrokken product goed voor 90 % van de omvang van de invoer in 1998, terwijl de overige 10 % (ongeveer 47000 ton) voor de productie van polyestervezels was bestemd. Deze gegevens werden tijdens het onderzoek bevestigd door de ramingen van verschillende EG-producenten en marktonderzoekberichten. Voor alle onderzochte jaren werd hetzelfde geraamde invoercijfer van voor de productie voor polyestervezels bestemde PET-snippers (47000 ton), in mindering gebracht op de invoercijfers van Eurostat om de totale invoer in de Gemeenschap van het betrokken product vast te stellen.

(234) De ingevoerde hoeveelheden per land werden met behulp van dezelfde methode vastgesteld, doch hierbij werd tevens rekening gehouden met de gegevens die medewerkende producenten/exporteurs hadden verstrekt.

Gegevens over de bedrijfstak van de Gemeenschap

(235) Gegevens over de bedrijfstak van de Gemeenschap werden verkregen met behulp van de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijsten van de negen medewerkende EG-producenten, waarin gegevens over de periode van 1995 tot en met het onderzoektijdvak waren gevraagd. Tijdens deze periode heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap echter een aanzienlijke herstructurering doorgemaakt, waarin fusies werden aangegaan en bedrijfsonderdelen afgestoten. Als gevolg hiervan konden niet alle ondernemingen gegevens verstrekken die zover teruggingen. 1996 is dan ook het eerste jaar waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn voor de bedrijfstak van de Gemeenschap in de samenstelling die deze in het onderzoektijdvak had.

(236) Voor een goed inzicht in de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, met name op het gebied van prijzen en winstgevendheid, moest de ontwikkeling van de PET-markt van de Gemeenschap over een langere periode worden onderzocht. Hierbij werd gebruikgemaakt van gegevens die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft verstrekt en van externe bronnen.

2. Ontwikkeling van de PET-markt van de Gemeenschap sinds het begin van de jaren negentig

(237) PET begon aan het einde van de jaren tachtig in de Gemeenschap veel te worden gebruikt voor het bottelen van frisdrank en vervolgens van mineraal- en bronwater. De vraag naar PET in de Gemeenschap steeg vanaf het begin van de jaren negentig zeer snel (met meer dan 10 % per jaar). Het groeipotentieel van deze markt is nog steeds aanzienlijk, daar de markt voor water in veel EG-landen nog niet geheel ontwikkeld is en de vraag naar andere toepassingen (bier, melk, bereide maaltijden) zich begint te ontwikkelen.

(238) Aan het begin van de jaren negentig begon de PET-industrie in de Gemeenschap zich te ontwikkelen na de omschakeling van bestaande polyestervezel- of polyestergarenfabrieken. Er ontstond echter al snel een groeiende vraag naar volledig nieuwe productielijnen, specifiek voor PET en voor de belangrijkste grondstoffen. Ondanks de snelle uitbreiding van investeringen in nieuwe faciliteiten kon niet aan de vraag worden voldaan, hetgeen ook het geval was in andere delen van de wereld. Als gevolg hiervan was er in de eerste helft van 1995 over de gehele wereld een tekort aan PET. Dit leidde tot sterke prijsverhogingen van PET en de voornaamste grondstoffen. Deze stijgingen bleken van tijdelijke aard te zijn, omdat de Gemeenschap een aantal maanden later over voldoende capaciteit voor de productie van PET en de grondstoffen van PET beschikte. Afnemers van PET die verwachtten dat de prijzen zouden dalen, stopten na de zomerpiek van 1995 onmiddellijk met de aankoop van PET (het PET-verbruik volgt hetzelfde seizoenpatroon als het verbruik van frisdrank en water). De prijzen begonnen vervolgens fors te dalen. Deze daling kwam eerder en was sterker dan de daling van de grondstofprijzen. Als gevolg hiervan boekte de bedrijfstak van de Gemeenschap begin 1996 verliezen. Verwacht werd dat deze verliezen van tijdelijke aard waren, maar toen gesubsidieerd PET op de EG-markt verscheen, werd de situatie nog slechter, zoals hieronder wordt uiteengezet.

3. Verbruik

(239) Het zichtbare verbruik van PET in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van de totale invoer van het betrokken product in de Gemeenschap, vermeerderd met de totale gecontroleerde verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de geraamde verkoop van de niet-medewerkende EG-producenten (gebaseerd op hun bekende productiecapaciteit en de gemiddelde verhouding verkoopproductiecapaciteit die voor de bedrijfstak van de Gemeenschap was berekend) op de EG-markt.

(240) Het verbruik van PET in de Gemeenschap bedroeg in het onderzoektijdvak ongeveer 1350000 ton. Zoals blijkt uit onderstaande tabel steeg het verbruik van 1996 tot en met het onderzoektijdvak met 63 %. Vergeleken met 1998 is het verbruik in het onderzoektijdvak vrijwel stabiel gebleven, hoofdzakelijk doordat de verwerkende bedrijven in 1998, toen de prijzen zeer laag waren, voorraden hebben opgebouwd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. Invoer in de Gemeenschap uit de betrokken landen

a) Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(241) Allereerst werd onderzocht of de invoer uit alle betrokken landen cumulatief kon worden beoordeeld, waarbij rekening werd gehouden met de bevindingen inzake subsidiëring, zoals hierboven uiteengezet.

Invoer uit Korea en Indonesië

(242) De voor Korea en Indonesië vastgestelde subsidiemarges bleken minimaal te zijn. Beide landen werden daarom voorlopig van de schadebeoordeling uitgesloten.

Invoer uit India, Maleisië en Thailand

(243) Vastgesteld werd dat:

- de subsidiemarges meer dan minimaal waren voor de drie landen;

- de ingevoerde hoeveelheden in het onderzoektijdvak niet te verwaarlozen waren (een marktaandeel per land van 2,6 % tot 3,3 % - tezamen meer dan 9 % van de invoer);

- er bleken geen redenen te zijn de invoer niet cumulatief te beoordelen gezien de concurrentievoorwaarden, zowel tussen PET uit deze landen onderling als tussen PET uit deze landen en het soortgelijk EG-product. Dit blijkt uit het feit dat de invoer en het marktaandeel van PET uit deze landen van 1996 tot en met het onderzoektijdvak met een factor van ten minste drie stegen en de prijzen nagenoeg dezelfde bewegingen volgden: zij daalden van 1996 tot en met het onderzoektijdvak met 42 % tot 66 %. In het onderzoektijdvak lagen de prijzen van PET uit deze landen dicht bij elkaar en zij onderboden de gemiddelde prijs van het EG-product tot 15,4 %. Voorts werd van dezelfde of soortgelijke verkoopkanalen gebruikgemaakt.

(244) Op grond van het bovenstaande is de voorlopige conclusie dat de invoer uit India, Maleisië en Thailand cumulatief moet worden beoordeeld.

Invoer uit Taiwan

(245) Evenals bij de invoer uit bovengenoemde landen,

- bleek de subsidiemarge meer dan minimaal;

- was de ingevoerde hoeveelheid tijdens het onderzoektijd niet te verwaarlozen, hetgeen blijkt uit een marktaandeel van 2,8 %;

- volgden de producten uit Taiwan nagenoeg dezelfde prijsbewegingen als de producten uit de andere landen: de prijzen van PET uit Taiwan daalden in de periode van 1996 tot en met het onderzoektijdvak met 42 %. In het onderzoektijdvak lagen de prijzen van PET uit Taiwan dicht bij de prijzen van PET uit bovengenoemde landen, hoewel zij de gemiddelde prijs van het EG-product niet onderboden. Voorts werd van dezelfde of soortgelijke verkoopkanalen gebruikgemaakt.

(246) De ontwikkeling van de invoer uit Taiwan verschilde echter van die van de bovengenoemde landen. De invoer uit Taiwan daalde tussen 1996 en het onderzoektijdvak met 42 %, maar dit is het resultaat van een daling van 51 % tussen 1996 en 1997, een stijging van 92 % tussen 1997 en 1998 en een daling van 18 % tussen 1998 en het onderzoektijdvak.

(247) Gezien het bovenstaande is de voorlopige conclusie dat de invoer uit Taiwan onder vrijwel dezelfde concurrentievoorwaarden plaatsvond, met gebruikmaking van dezelfde verkoopkanalen, gestaag toenam tussen 1997 en 1998 (evenals de invoer uit bovengenoemde landen), in het onderzoektijdvak een belangrijk marktaandeel had verworven en tegen dezelfde prijzen, namelijk gesubsidieerde prijzen, plaatsvond. Het werd derhalve passend geacht de invoer uit India, Maleisië, Taiwan en Thailand cumulatief te beoordelen.

b) Omvang van de invoer

(248) De omvang van de invoer ontwikkelde zich als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(249) De invoer uit India, Maleisië, Taiwan en Thailand steeg tussen 1996 en het onderzoektijdvak dus met 139 % tot 161897 ton. Na een gestage stijging van begin 1998 tot het eind van dat jaar begon de invoer begin 1999 te dalen, juist toen de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen had verlaagd en de voorraden bij verwerkende bedrijven en importeurs hoog waren; de invoer bleef echter omvangrijk.

c) Marktaandeel

(250) Het marktaandeel van de betrokken invoer ontwikkelde zich als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(251) Het marktaandeel van India, Maleisië, Taiwan, Thailand bereikte in het onderzoektijdvak bijna 12 %, een stijging met 46 % ten opzichte van 1996. Tussen 1998 en het onderzoektijdvak daalde het marktaandeel van deze invoer enigszins als gevolg van de hierboven vermelde daling van de invoer.

d) Prijzen

(252) De prijzen van PET uit India, Maleisië, Taiwan, Thailand daalden van 1996 tot en met het onderzoektijdvak met 49 %, tussen 1996 en 1997 met 28 %, tussen 1997 en 1998 met 12,5 % en tussen 1998 en het onderzoektijdvak met 19 %. De gemiddelde cif-prijs van PET-snippers uit deze landen bedroeg in het onderzoektijdvak 532 EUR/ton, vóór inklaring. Bij het onderzoek bleek dat veel exporteurs met verlies naar de Gemeenschap exporteerden, hetgeen betekent dat zij op de EG-markt een agressief prijsbeleid voerden.

e) Prijsonderbieding

(253) Er werd een vergelijking gemaakt tussen de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak op de EG-markt en de prijzen van de producenten/exporteurs uit de betrokken landen, na aftrek van rabatten en kortingen. De prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden op het niveau af fabriek gebracht. De prijzen van de ingevoerde gesubsidieerde producten waren cif grens Gemeenschap, plus rechten, en gecorrigeerd voor het handelsstadium en de kosten van laden, lossen, op- en overslag. De correcties geschiedden aan de hand van informatie die tijdens het onderzoek was verkregen, met name van medewerkende onafhankelijke importeurs.

(254) Op deze basis bedroeg de prijsonderbieding van de ingevoerde gesubsidieerde producten:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze lage gemiddelde prijsonderbiedingsmarges zijn het gevolg van de druk op de prijzen die werd uitgeoefend door de producenten/exporteurs uit de betrokken landen die niet slechts tegen gesubsidieerde prijzen, maar zelfs met verlies verkochten. De bedrijfstak van de Gemeenschap werd in feite gedwongen zijn prijzen aan te passen aan die van de ingevoerde gesubsidieerde producten om zijn marktaandeel te kunnen behouden. Gezien de sterke onderhandelingspositie van verschillende grote aankopers van uit PET vervaardigde producten wordt de markt hoofdzakelijk beheerst door prijsoverwegingen.

5. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

a) Productie, productiecapaciteit en capaciteitsbenutting

(255) Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is de productie in de periode van 1996 tot het eind van het onderzoektijdvak met 89 % gestegen. In dezelfde periode steeg de capaciteit met 83 %, waaruit blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap veel investeringen deed om aan de vraag op de snelgroeiende EG-markt te kunnen voldoen. De bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap bleef tijdens die periode vrij stabiel. De door de bedrijfstak van de Gemeenschap gebruikte fabrieken en apparatuur zijn vrijwel volledig bestemd voor de productie van het betrokken product.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Verkochte hoeveelheden, waarde en prijzen per eenheid

(256) Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap in de periode van 1996 tot het onderzoektijdvak met 62 % gestegen (de verkoopprijzen van Italpet werden in deze context niet betrouwbaar geacht en werden buiten beschouwing gelaten). De gemiddelde verkoopprijzen daalden in die periode met 36 % en tussen 1998 en het onderzoektijdvak alleen al daalden de prijzen met 18 % tot 670 EUR/ton, afgeleverd bij de eindafnemer.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

c) Marktaandeel

(257) Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap bedroeg 63 % in 1996, 65 % in 1997, 60 % in 1998 en 62 % in het onderzoektijdvak. Tussen 1997 en 1998 daalde het marktaandeel met 5 procentpunten, waarna het zich in het onderzoektijdvak gedeeltelijk herstelde, toen de bedrijfstak van de Gemeenschap prijsverlagingen toepaste, zoals hierboven werd vermeld.

d) Winstgevendheid

(258) Vóór 1995 maakte de bedrijfstak van de Gemeenschap winst, toen hij, zoals hierboven uiteengezet, actief was op een vrij nieuwe en snel groeiende markt. In 1995, toen het aanbod krap was, boekte de bedrijfstak van de Gemeenschap een winst van ongeveer 20 % op de verkoop. Omdat de daling van de PET-prijs vanaf het laatste kwartaal van 1995 niet onmiddellijk gepaard ging met overeenkomstige kostenverminderingen, werden in 1996 de eerste verliezen opgetekend: de prijzen van de grondstoffen, met name van zuiver teraftaalzuur, stegen van 1995 op 1996, op basis van jaarlijkse gemiddelden, met 8 %, terwijl de prijzen van PET met 35 % daalden. Als gevolg hiervan werden in 1996 verliezen geboekt van 19 %. De prijsdaling werd echter beschouwd als een overreactie van de markt na een tekort. De bedrijfstak van de Gemeenschap had een traag herstel van de prijzen en de winstmarges verwacht, maar toen de goedkope producten uit de bij deze procedure betrokken landen op de EG-markt verschenen, stegen de marges niet en werd ook in 1997 een verlies van 19 geboekt.

(259) In 1998 werden de verliezen minder, maar aan het eind van het jaar, het begin van het onderzoektijdvak, moest de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen afstemmen op die van de gesubsidieerde producten om zijn verloren marktaandeel te herwinnen. Als gevolg hiervan daalden de financiële verliezen in het onderzoektijdvak met 15 procentpunten tot 32 % van de netto-omzet.

(260) Verschillende belanghebbenden stelden dat de PET-markt cyclisch is: regelmatige ondercapaciteitcrises leiden tot prijsverhogingen en derhalve hoge winsten, waarna een overcapaciteitscrisis volgt die de prijzen doet dalen en tot verliezen kan leiden. Zij voerden aan dat met het cyclische karakter van de PET-markt rekening moest worden gehouden - het onderzoektijdvak viel samen met een lage fase van de cyclus. Voorts zou het nu reeds duidelijk zijn dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zich aan het herstellen was en dat in 2002 of 2003 een nieuwe piek in de cyclus kon worden bereikt. Volgens hen moesten de winsten over een langere periode, en niet op een bepaald tijdstip, in aanmerking worden genomen.

(261) De Commissie wees dit verzoek van de hand omdat zij van mening was dat PET een product is waarvan vrij recent een vrij groot verbruik was ontwikkeld en dat het te vroeg was om te bepalen of de markt cyclisch was. De lage fase van de cyclus, zo er al een cyclus is, duurde bovendien al van medio 1996 tot medio 1999; dit is te lang om aan een cyclus te worden toegeschreven.

e) Werkgelegenheid

(262) Aan het einde van het onderzoektijdvak waren ongeveer 1450 personen te werk gesteld bij de bedrijfstak van de Gemeenschap, een stijging van 20 % ten opzichte van 1996. Tussen 1998 en het onderzoektijdvak is aan deze stijging een einde gekomen, omdat ongeveer 30 personen moesten afvloeien om de kosten te verlagen.

f) Investeringen

(263) Van 1996 tot 1998 investeerde de bedrijfstak van de Gemeenschap in totaal 516 miljoen EUR in nieuwe capaciteit of de uitbreiding van de capaciteit, gemiddeld 172 miljoen EUR per jaar. In het onderzoektijdvak werd slechts 31 miljoen EUR geïnvesteerd.

(264) Om aan de vraag te kunnen voldoen die de komende jaren waarschijnlijk gestaag zal groeien, moeten nieuwe investeringen worden gedaan. De meeste EG-producenten hadden plannen om te investeren, maar de verliezen in het onderzoektijdvak waren zo groot dat de aandeelhouders hiertegen bezwaar maakten. Tussen 2000 en begin 2002 zal de capaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap derhalve niet aanzienlijk worden uitgebreid, omdat het ongeveer twee jaar duurt voordat een nieuwe PET-fabriek bedrijfsklaar is.

6. Conclusie inzake schade

(265) Van 1996 tot en met het onderzoektijdvak steeg de betrokken invoer met 139 %, hetgeen overeenkomt met een stijging van het marktaandeel met 4 procentpunten tot ongeveer 12 %. In 1998 steeg dit marktaandeel tot 12,6 %, voordat de bedrijfstak van de Gemeenschap besloot zijn marktpositie te verdedigen (die tussen 1997 en 1998 met 5 procentpunten was gedaald) door zijn prijzen aanmerkelijk te verlagen.

(266) Van 1996 tot en met het onderzoektijdvak daalden de gemiddelde prijzen van de betrokken invoer met 49 %, terwijl de prijzen tussen 1998 en het onderzoektijdvak met 19 % daalden. Van 1996 tot en met het onderzoektijdvak daalden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 36 %, terwijl de prijzen tussen 1998 en het onderzoektijdvak met 18 % daalden.

(267) De bedrijfstak van de Gemeenschap die sedert 1996 onder lage winstmarges en financiële verliezen had geleden, is er niet in geslaagd zijn positie te verbeteren. In het onderzoektijdvak leed de bedrijfstak van de Gemeenschap nog zwaardere financiële verliezen, omdat hij zijn prijzen moest verlagen om zijn marktpositie te handhaven. Voorts kon de bedrijfstak van de Gemeenschap vanwege zijn precaire situatie, ondanks een snel groeiende markt, niet investeren.

(268) De Commissie is derhalve van oordeel dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 8 van de basisverordening.

F. OORZAAK VAN DE SCHADE

1. Inleiding

(269) Overeenkomstig artikel 8, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap had geleden, was veroorzaakt door de invoer van gesubsidieerde producten uit de betrokken landen. Overeenkomstig artikel 8, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie eveneens andere factoren onderzocht om te voorkomen dat schade die door andere factoren was veroorzaakt aan de invoer van gesubsidieerde producten werd toegeschreven.

2. Gevolgen van de invoer van gesubsidieerde producten

(270) In 1997 begon de goedkope invoer uit de betrokken landen druk uit te oefenen op de prijzen, zodat de prijsverhogingen die nodig zouden zijn geweest om de ontwikkeling van de grondstofprijzen te volgen, niet konden worden toegepast. De betrokken markt, waarop een klein aantal grote afnemers aanwezig zijn en verhoudingsgewijs veel leveranciers, is zodanig samengesteld dat de gevolgen van de invoer van gesubsidieerde producten zich snel deden voelen.

(271) Tussen 1997 tot en met het onderzoektijdvak ontwikkelde de invoer uit deze landen zich als volgt:

- het invoervolume steeg met meer dan 100 % (in de tweede helft van 1998 steeg de invoer zelfs sneller dan de eerste helft van het jaar, een patroon dat volledig afwijkt van het seizoenspatroon van het verbruik, waaruit blijkt dat een aantal klanten of handelaren van de lage prijzen van de invoer in kwestie profiteerde);

- het marktaandeel bereikte 12 %, terwijl dit in 1997 nog 6,3 % was;

- de prijzen daalden met 29 %.

(272) In dezelfde periode:

- was de bedrijfstak van de Gemeenschap gedwongen zijn prijzen eveneens te verlagen, omdat een aantal belangrijke afnemers hun orders inhielden en dezelfde prijs bedongen als die van de ingevoerde gesubsidieerde producten;

- bleef de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap verder dalen;

- moest de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn investeringsplannen opgeven.

(273) Daar de ontwikkeling van het invoervolume en de prijzen, enerzijds, en de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, anderzijds, duidelijk samenvielen, werd geconcludeerd dat de invoer van gesubsidieerde producten uit de betrokken landen belangrijke nadelige gevolgen had gehad voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

3. Gevolgen van andere factoren

a) Invoer met dumping uit Indonesië en Korea

(274) Tijdens de parallelle antidumpingprocedure werd de voorlopige conclusie bereikt dat de invoer met dumping uit Korea en Indonesië, gecumuleerd met de invoer met dumping uit India, Maleisië, Taiwan en Thailand, op zich genomen, de aanmerkelijke schade had veroorzaakt die de bedrijfstak van de Gemeenschap had geleden.

(275) De invoer uit Korea en Indonesië moet daarom voorlopig worden beschouwd mede de oorzaak te zijn geweest van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

b) Invoer uit andere landen

(276) In het onderzoektijdvak werd het betrokken product hoofdzakelijk uit Saoedi-Arabië, Turkije en de Verenigde Staten in de Gemeenschap ingevoerd. In die periode bedroeg het marktaandeel van deze landen respectievelijk 1,3 %, 1 % en 1,6 %. De invoer uit de Verenigde Staten halveerde bijna tussen 1996 en het onderzoektijdvak, terwijl de invoer uit Saoedi-Arabië verdubbelde en die uit Turkije met 7 % steeg, zoals blijkt uit onderstaande tabel.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(277) De prijzen van het betrokken product uit de Verenigde Staten en Turkije lagen ruim boven die van het betrokken product uit de betrokken landen en eveneens boven de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(278) De prijzen van het betrokken product uit Saoedi-Arabië waren in het onderzoektijdvak zeer laag. Hoewel het marktaandeel van dit product slechts 1,3 % bedroeg, kan niet worden uitgesloten dat het heeft bijgedragen aan de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

c) Ontwikkeling van het verbruik in de Gemeenschap

(279) Het verbruik van PET in de Gemeenschap is snel gestegen en deze trend zal zich de komende tien jaar, waarschijnlijk voortzetten. Inkrimping van de markt is derhalve niet de oorzaak van schade.

d) Overcapaciteit en sterkere prijsconcurrentie in de Gemeenschap

(280) Enkele belanghebbenden voerden aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap de cyclische aard van de markt verkeerd had beoordeeld, zodat een overcapaciteit was ontstaan waardoor de prijzen waren gedaald en de prijsconcurrentie tussen de EG-producenten sterker was geworden. Ook zou de bedrijfstak van de Gemeenschap zichzelf schade hebben berokkend door de verkoopprijzen aanzienlijk te verlagen, in een poging om de Aziatische producenten/exporteurs van de markt te weren.

(281) Voorts voerden sommige verbruikers aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap te scherp op druk op de prijzen had gereageerd en had moeten beseffen dat het belang dat grote afnemers aan de zekerheid van de voorziening hechten de bedrijfstak van de Gemeenschap een belangrijke mate van bescherming zou hebben geboden.

(282) De Commissie heeft deze argumenten onderzocht:

- Met betrekking tot de overcapaciteit van PET-producenten in de Gemeenschap leverde het onderzoek geen elementen op die deze beweringen konden staven. In de analyseperiode was de capaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van de andere PET-producenten in de Gemeenschap vrijwel gelijk aan het verbruik in de Gemeenschap en hielden de uitbreidingen van de capaciteit gelijke tred met het toegenomen verbruik op middellange termijn. Anderzijds was er in Azië sprake van een grote overcapaciteit die werd versterkt door een inzinking van de vraag begin 1998 in China voor het nauw verwante PET-product dat voor de productie van polyestervezel wordt gebruikt en dat in dezelfde fabrieken wordt vervaardigd. Dit betekent dat producenten/exporteurs in de betrokken landen overcapaciteit hadden voor de productie van PET en deze benutten om hun producten in de Gemeenschap tegen gesubsidieerde prijzen te verkopen.

- Bij het onderzoek bleek dat er in de Gemeenschap vanaf 1996 een sterke concurrentie heerste tussen alle leveranciers, met inbegrip van de producenten/exporteurs in de betrokken landen. Desalniettemin nam de druk op de prijzen door de betrokken invoer medio 1998 toe, omdat het invoervolume snel toenam (de hoeveelheden verdubbelden bijna in een aantal maanden) en zeer lage prijsoffertes werden gedaan. Pogingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om de door de afnemers gevraagde prijsverlagingen tegen te houden, leidden tot een daling van de verkoop. Om geen klanten te verliezen reageerde de bedrijfstak van de Gemeenschap op deze ontwikkelingen door de prijzen van de ingevoerde gesubsidieerde producten te volgen.

- Wat de zekerheid van de voorziening betreft, constateerde de Commissie dat het feit dat sommige klanten hun orders inhielden voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een duidelijke aanwijzing was dat afnemers zonder probleem andere leveranciers konden vinden die lagere prijzen vroegen.

- Het argument dat de prijzen uitsluitend waren verlaagd om concurrenten uit de betrokken landen van de EG-markt te weren kan niet worden aanvaard omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen alleen in reactie op het verlies aan marktaandeel heeft verlaagd.

(283) Het argument dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zichzelf schade had toegebracht en/of dat deze schade het gevolg was van overcapaciteit in de Gemeenschap houdt derhalve geen stand.

e) Prijzen van de grondstoffen

(284) Verschillende belanghebbenden voerden aan dat de prijsdalingen het gevolg waren van de daling van de prijzen van de voornaamste grondstoffen.

(285) De kosten voor de grondstoffen maken ongeveer 60 % uit van de totale productiekosten van PET. Zuiver teraftaalzuur is een belangrijke grondstof die bij de productie van PET wordt gebruikt. Zuiver teraftaalzuur wordt hoofdzakelijk gemaakt van paraxyleen, een oliedistillaat. Paraxyleen, zuiver teraftaalzuur en PET volgen derhalve in grote lijnen de olieprijzen en de fluctuaties van de Amerikaanse dollar, waarbij de winstpercentages afhankelijk zijn van de vraag/aanbodsituatie voor deze drie verschillende producten op een bepaald moment.

(286) De prijzen van zuiver teraftaalzuur en PET hangen nauw samen: de PET-producenten hebben derhalve niet veel ruimte om hun prijzen te bepalen. Bij het onderzoek bleek dat PET-afnemers de prijzen van zuiver teraftaalzuur nauwlettend volgen om bij onderhandelingen over PET-prijzen sterk te staan.

(287) De Commissie merkte op dat er vanaf het tweede kwartaal 1998 tot in het vierde kwartaal 1998 sprake was van een sterke erosie van de winstmarges ten opzichte van de prijzen van zuiver teraftaalzuur. Deze verslechtering valt in de tijd samen met de verdubbeling van het reeds grote marktaandeel van het ingevoerde, gesubsidieerde PET en de verlaging van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, welke prijsverlaging sterker was dan die van zuiver teraftalaatzuur. Het argument dat de prijzen werden verlaagd, omdat de prijzen van de grondstoffen daalden, werd bij het onderzoek dus niet bevestigd.

4. Conclusie inzake de oorzaak van de schade

(288) Volgens de Commissie zijn er sterke aanwijzingen dat er een oorzakelijk verband is tussen de invoer van gesubsidieerde producten en de aanmerkelijke schade. Deze conclusie is met name gebaseerd op het feit dat de prijzen in de Gemeenschap sinds begin 1997 onder druk stonden, toen de prijzen van het betrokken product uit de betrokken landen sneller begonnen te dalen dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In het derde kwartaal van 1998 begon een nieuwe fase omdat de invoer van gesubsidieerde producten toen zeer sterk steeg en het marktaandeel van die invoer vrijwel verdubbelde (van 6,3 % in 1997 tot 12,3 % in 1998), terwijl de bedrijfstak van de Gemeenschap 5 procentpunten aan marktaandeel verloor. Toen de prijzen van de ingevoerde gesubsidieerde producten nog verder daalden, was de bedrijfstak van de Gemeenschap ook gedwongen zijn prijzen te verlagen om zijn marktaandeel te behouden; dit leidde tot steeds grotere financiële verliezen, terwijl investeringsplannen moesten worden opgegeven, ondanks een duidelijk te voorziene snelle groei van de vraag.

(289) Bij het onderzoek bleek tevens dat niet kan worden uitgesloten dat de invoer uit Saoedi-Arabië, en de invoer met dumping uit Indonesië en Korea, kunnen hebben bijgedragen tot de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. Het was echter zo dat noch deze factor, noch de andere onderzochte factoren dusdanige gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap hebben gehad dat hierdoor het oorzakelijk verband werd verbroken tussen de invoer van gesubsidieerde producten uit India, Maleisië, Taiwan en Thailand en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap had geleden.

(290) De voorlopige conclusie is derhalve dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening, door de invoer van gesubsidieerde producten uit de betrokken landen.

G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

1. Algemene opmerkingen

(291) De Commissie onderzocht of er, ondanks de conclusie inzake schadeveroorzakende subsidiëring, dringende redenen waren die tot de conclusie konden leiden dat het niet in het belang van de Gemeenschap is om in dit bijzondere geval maatregelen te nemen. Overeenkomstig artikel 31, lid 1, van de basisverordening werden de gevolgen van eventuele maatregelen voor alle partijen bij deze procedure en van het al dan niet nemen van maatregelen aan de hand van het voorgelegde bewijsmateriaal onderzocht.

2. Het onderzoek

(292) De Commissie heeft vragenlijsten gezonden naar importeurs, leveranciers van grondstoffen en industriële verwerkers van het betrokken product en naar organisaties die producenten van mineraalwater en frisdrank vertegenwoordigen. Hoewel 93 vragenlijsten werden verstuurd, zijn slechts 17 antwoorden binnen de gestelde termijn ontvangen.

(293) Antwoorden op de vragenlijst werden binnen de gestelde termijn ontvangen van:

Drie importeurs:

- Polytrade Gmbh (Duitsland),

- Global Services International (Italië),

- Helm AG (Duitsland).

Deze importeurs vertegenwoordigen 35 % van de betrokken invoer.

Vijf rechtstreekse leveranciers van grondstoffen:

- BASF AG (Duitsland),

- BP Amoco Chemicals Ltd (Verenigd Koninkrijk),

- Exxon Mobil Chemical Europe Inc. (België),

- INEOS plc (Verenigd Koninkrijk),

- Interquisa (Spanje).

Deze leveranciers vertegenwoordigen meer dan 75 % van de grondstoffen die door de bedrijfstak van de Gemeenschap werden aangekocht.

Negen bedrijven in drie sectoren die PET verwerken (voor de beschrijving van deze sectoren, zie hieronder):

Converters van voorvormen/flessen:

- Crown Cork and Seals - European division (Frankrijk),

- Guala Closures, Polybox Group (Italië),

- IFAP SpA (Italië),

- Sodripack NV (België).

Producenten van mineraal- en bronwater:

- Evian - Volvic, Danone Group (Frankrijk),

- Perrier Vittel M.T, Nestlé Group (Frankrijk).

Geïntegreerde frisdrankbottelaars:

- Cott Beverages Ltd (Verenigd Koninkrijk),

- Schweppes Belgium (België),

- Silver Spring Mineral Water Ltd (Verenigd Koninkrijk).

Deze industriële gebruikers nemen 16 % van de betrokken invoer af en zijn goed voor 17 % van het verbruik van PET in de Gemeenschap.

(294) Vijf beroepsorganisaties hebben zich bij de Commissie gemeld en hebben aanvullende informatie verstrekt en namens hun leden opmerkingen gemaakt:

- The Union of EU Soft Drinks Associations,

- UNESEM (de Europese organisatie van producenten van mineraal- en bronwater),

- ANEABE (de Spaanse organisatie van producenten van mineraalwater),

- MINERACQA (de Italiaanse organisatie van producenten van mineraalwater),

- Chambre Syndicale des eaux minérales (de Franse organisatie van producenten van mineraalwater).

3. Waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap

(295) Zoals hierboven vermeld bestaat de bedrijfstak van de Gemeenschap uit negen producenten die door de invoer van gesubsidieerde producten uit de betrokken landen aanmerkelijke schade hebben geleden. Deze schade bestaat hoofdzakelijk uit belangrijke en toenemende financiële verliezen omdat noodzakelijke prijsverhogingen niet konden plaatsvinden en de prijzen zelfs verlaagd moesten worden. Als gevolg van deze verliezen heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap bovendien zijn investering in nieuwe fabrieken uitgesteld (de gemiddelde kosten van een PET-fabriek bedragen meer dan 100 miljoen EUR) ondanks de voorziene groei van de vraag. Sedert 1996 heeft deze bedrijfstak ingrijpende herstructureringen ondergaan en de afgelopen twee jaar hebben twee multinationals (ICI en Shell) als gevolg van de aanhoudende financiële verliezen hun PET-activiteiten verkocht.

(296) Het is duidelijk dat de voorgestelde maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap ten goede zullen komen. Deze heeft door zijn herstructureringsinspanningen laten zien zich te willen handhaven in een sector in volle expansie die vele vooruitzichten biedt zoals uit de exportprestaties bleek: de export was goed voor 18 % van de totale verkoop in het onderzoektijdvak en nam sneller toe dan de verkoop in de Gemeenschap.

(297) Indien geen maatregelen worden genomen kan de bedrijfstak van de Gemeenschap de in het onderzoektijdvak waargenomen verliezen niet langer dragen, waardoor deze productie in de Gemeenschap en 1450 arbeidsplaatsen verloren dreigen te gaan.

(298) Hoewel bepaalde volatiele factoren die door enkele partijen naar voren werden gebracht, zoals schommelingen van de wisselkoersen en olieprijzen, tijdelijk positieve gevolgen kunnen hebben voor de resultaten van de bedrijfstak (in deze bedrijfstak schijnt een periode van stijgende grondstoffenprijzen gunstig te zijn voor de winstmarges van PET-producenten), heeft deze bedrijfstak, indien geen compenserende maatregelen worden genomen om de gevolgen van oneerlijke handel teniet te doen, weinig vooruitzicht om zijn huidige slechte financiële situatie te boven te komen. Om nieuwe investeringen mogelijk te maken die nodig zijn voor het voortbestaan op lange termijn, is het van het grootste belang dat de bedrijfstak de gelegenheid krijgt zijn winstgevendheid te verbeteren.

4. Waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor importeurs

(299) Voor één medewerkende importeur maakt het betrokken product het grootste deel van zijn omzet uit. Indien op de invoer van PET rechten wordt ingesteld, zou het voortbestaan van de onderneming van de importeur gevaar lopen.

(300) Voor de tweede medewerkende importeur maakt het betrokken product ongeveer een kwart van zijn omzet uit. Deze importeur zal waarschijnlijk minder ernstige gevolgen ondervinden van eventuele maatregelen.

(301) Voor de derde medewerkende importeur maakt het betrokken product een zeer klein deel van zijn omzet uit. Deze importeur zou waarschijnlijk niet ernstig getroffen worden door eventuele maatregelen.

(302) In totaal houden tien werknemers zich rechtstreeks bezig met de verkoop van het betrokken product bij de drie medewerkende importeurs in de Gemeenschap.

(303) Omdat compenserende maatregelen uitsluitend bedoeld zijn om eerlijke handelsvoorwaarden te creëren en niet om de invoer te verbieden, meent de Commissie dat een aantal klanten van deze importeurs waarschijnlijk zal blijven aankopen in de betrokken landen. Het voortbestaan van deze importeurs komt derhalve niet op het spel te staan.

5. Waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor toeleveranciers

De producenten van zuiver teraftaalzuur en paraxyleen

(304) De drie medewerkende producenten (BP Amoco, Interquisa, en Exxon) maken deel uit van petrochemische concerns en hebben de afgelopen vijf jaar enorme investeringen gedaan om aan de stijgende vraag van de Gemeenschap naar deze producten te kunnen voldoen.

(305) Het aantal werknemers dat voor de productie van zuiver teraftaalzuur en paraxyleen in hun fabrieken was te werk gesteld bedroeg in het onderzoektijdvak ongeveer 700.

(306) De enige andere afnemer van zuiver teraftaalzuur is de polyesterindustrie (60 % van de verkoop in de Gemeenschap geschiedt aan PET-producenten). De producenten van zuiver teraftaalzuur in de Gemeenschap verkopen meer dan 75 % van hun productie in de Gemeenschap. De situatie van de producenten van zuiver teraftaalzuur in de Gemeenschap hangt derhalve nauw samen met die van de PET-producenten in de Gemeenschap. Wanneer de PET-prijzen laag zijn, zijn de producenten van zuiver teraftaalzuur gedwongen hun prijzen te verlagen. Zo hebben de medewerkende leveranciers hun winstmarges in het onderzoektijdvak verlaagd, om te voorkomen dat hun afnemers, die zich in een moeilijke situatie bevonden, de productie van PET, en derhalve de afname van zuiver teraftaalzuur, zouden stopzetten.

(307) De situatie van de medewerkende producent van paraxyleen in de Gemeenschap is nog slechter omdat deze actief is op een zeer concurrerende markt en de winstmarge de afgelopen jaren zeer laag of negatief was. In 1999 werd de productie van paraxyleen in de Gemeenschap verminderd, omdat het prijspeil onaanvaardbaar werd geacht.

(308) Maatregelen zullen derhalve beide bedrijfstakken ten goede komen en nieuwe investeringen mogelijk maken die nodig zijn om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen.

De producenten van mono-ethyleenglycol

(309) De twee medewerkende producenten (BASF, INEOS) maken deel uit van chemische concerns en vervaardigen een breed assortiment chemische producten. Bij de productie van mono-ethyleenglycol zijn ongeveer 100 werknemers betrokken.

(310) De PET-producenten zijn niet de enige afnemers van dit product, dat veel voor andere doeleinden wordt gebruikt, met name in de auto-industrie. De prijzen van en de vraag naar PET zijn dus van minder invloed op deze ondernemingen. Bij het onderzoek bleek dat de markt voor dit product zeer concurrerend is en dat de winstgevendheid de afgelopen twee jaar is verslechterd als gevolg van de moeilijkheden bij de PET-producenten in de Gemeenschap.

Conclusie

(311) Compenserende maatregelen lijken duidelijk ook in het belang van de toeleveranciers. De situatie van deze toeleveranciers zou verbeteren en zij zouden de komende jaren weer kunnen investeren.

6. Waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor verwerkende bedrijven

Beschrijving van de verwerkende bedrijven

(312) PET wordt momenteel hoofdzakelijk gebruikt voor de productie van flessen voor frisdrank en mineraal- en bronwater. Het gebruik voor de productie van andere verpakkingen dan voor dranken (vaste levensmiddelen of detergenten) en voor de productie van folie is nog marginaal. Flessen van PET worden in twee fasen vervaardigd om het product voldoende stevigheid te verlenen: eerst worden "voorvormen" verkregen door spuitgieten van PET, waarna deze worden geblazen en tot flessen gevormd. Voorvormen kunnen vrij eenvoudig worden vervoerd omdat zij klein en compact zijn terwijl lege flessen fragiel zijn en duur in het vervoer.

(313) Het bottelen van water en frisdrank is op verschillende wijzen georganiseerd:

- Producenten van mineraal- en bronwater zijn meer aan gezondheidsvoorschriften gebonden. Zij zijn over het algemeen verplicht over een bottelfabriek te beschikken in de buurt van hun bronnen, voor hun grondstoffen worden strenge normen gehanteerd en in bepaalde landen zijn zij afhankelijk van de goedkeuring van de gezondheidsautoriteiten. Waterproducenten produceren hun voorvormen over het algemeen zelf, gewoonlijk in ateliers in de nabijheid van de productielijnen waar de flessen worden geblazen en gevuld.

- Producenten van frisdrank zijn meestal gevestigd op plaatsen waar de distributiekosten zo laag mogelijk kunnen worden gehouden.

- Producenten met bekende handelsmerken geven er in het algemeen de voorkeur aan de voorvormen en/of geblazen flessen aan te kopen. Zij beschikken over een netwerk van goedgekeurde leveranciers die "converters" van voorvormen/flessen worden genoemd. Geen van deze producenten heeft de vragenlijst van de Commissie beantwoord of heeft zich bij de Commissie aangemeld. De Commissie kon met hen derhalve geen rekening houden.

- Kleinere frisdrankproducenten of producenten van frisdrank die de merknaam van de afnemer dragen (met name de grote supermarkten) produceren in de meeste gevallen hun voorvormen en blazen hun eigen flessen.

(314) Op deze basis kunnen de verbruikers van PET in drie hoofdgroepen worden ingedeeld:

- "converters" van voorvormen/flessen die goed zijn voor ongeveer 40 % van het PET-verbruik in de Gemeenschap;

- producenten van mineraal- en bronwater met een aandeel van ongeveer 35 % in het PET-verbruik;

- geïntegreerde frisdrankbottelaars met een aandeel van ongeveer 7 % van het PET-verbruik.

De rest van het PET wordt gebruikt voor de verpakking van levensmiddelen en farmaceutische producten en de productie van kunststoffolie.

"Converters" van voorvormen/flessen

(315) Deze zijn de grootste verbruikers van PET, maar de vier medewerkende ondernemingen vertegenwoordigden slechts ongeveer 7 % van het verbruik van PET in de Gemeenschap en ongeveer 10 % van de invoer uit de betrokken landen. Deze invoer vertegenwoordigde meer dan 30 % van hun PET-verbruik.

(316) Een aantal grote producenten (Schmalbach Lubeca, Alpla and Resilux) hebben niet aan het onderzoek meegewerkt.

(317) Het aantal werknemers bij de medewerkende ondernemingen bedroeg meer dan 400.

(318) Op basis van de informatie waarover de Commissie beschikte, zijn de kosten van PET voor de productie van voorvormen goed voor ongeveer 75 % van de productiekosten van voorvormen en voor ongeveer 70 % van de totale productiekosten. Deze kosten zijn voor deze ondernemingen derhalve een kritiek element. Bij het onderzoek bleek dat de onderhandelingen over de verkoopprijzen van voorvormen in de meeste gevallen in een mechanisme voorzien ter compensatie van de schommeling van de PET-prijzen.

(319) Omdat de concurrentie in deze bedrijfstak zeer sterk is en voorvormen/flessen voor frisdrank vooral door een aantal grote afnemers (de bekende frisdrankproducenten) worden gekocht, is niet duidelijk in hoeverre de "converters" de verhoging van PET-prijzen kunnen doorberekenen in de prijzen van voorvormen.

(320) Zowel verwerkende bedrijven als importeurs verklaarden dat een aantal multinationale converters van voorvormen en/of frisdrankbottelaars door compenserende rechten ertoe zouden kunnen worden aangezet hun uiterst gestandaardiseerde productiefaciliteiten naar Oost-Europa te verplaatsen. De meeste grote ondernemingen in deze bedrijfstak beschikken reeds over fabrieken in deze landen en het zou voor hen derhalve zeer eenvoudig zijn een deel van hun productie buiten de Gemeenschap te verplaatsen. De invoer van voorvormen is niet aan douanerechten onderworpen.

(321) Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt zijn de vervoerskosten een onvoldoende belemmering om een dergelijke verplaatsing te voorkomen. Een vrachtwagen met voorvormen van een halve liter kan zo'n 17 ton bevatten, terwijl dit voor PET-snippers 24 ton is. De vervoerskosten van voorvormen zijn dus ongeveer 30 % hoger dan de vervoerskosten van PET, maar de algemene gevolgen van een dergelijke verhoging van de vervoerskosten voor de productiekosten bedraagt slechts ongeveer 2,5 %. Er bestonden evenwel reeds concurrentievoordelen in de aan de Gemeenschap grenzende landen, toen er nog geen compenserende rechten van toepassing waren zonder dat dit aanleiding gaf tot een verplaatsing. Deze voordelen werden namelijk meer dan gecompenseerd door overwegingen van nabijheid, flexibiliteit en betrouwbaarheid van de leveringen die van vitaal belang zijn voor verwerkende bedrijven.

(322) Op grond van de door de medewerkende ondernemingen verstrekte informatie werd geconcludeerd dat compenserende rechten belangrijke gevolgen zullen hebben voor de productiekosten van converters. De gevolgen van hun winstgevendheid zijn echter minder duidelijk. Zoals hierboven echter reeds vermeld, vertegenwoordigden de medewerkende ondernemingen slechts een zeer klein aandeel van de converters. De gevolgen van maatregelen voor de gehele bedrijfstak zijn daarom moeilijk te beoordelen.

De producenten van mineraal- en bronwater

(323) De twee medewerkende ondernemingen in deze bedrijfstak zijn goed voor ongeveer 10 % van het verbruik van het betrokken product in de Gemeenschap. De invoer van deze ondernemingen bedroeg ongeveer 1 % van de invoer van de betrokken landen. Deze invoer vertegenwoordigt minder dan 4 % van hun PET-verbruik.

(324) De twee ondernemingen tezamen stellen meer dan 4000 werknemers te werk bij de productie waarbij van het betrokken product gebruik wordt gemaakt.

(325) De twee medewerkende ondernemingen zijn de twee grootste partijen op de Franse markt voor mineraalwater. De Danone en Nestlé-groepen bezitten eveneens mineraalwaterbronnen in andere lidstaten, maar hebben de vragenlijst alleen voor hun Franse ondernemingen beantwoord. De medewerkende ondernemingen vertegenwoordigen derhalve een tamelijk klein deel van de mineraalwatersector in de Gemeenschap, die op zijn beurt slechts een deel is van de sector "water in flessen". De medewerkende ondernemingen zijn bovendien alleen betrokken bij de productie van merkmineraalwater en hebben derhalve een specifieke kostenstructuur.

(326) De kosten van PET zijn de grootste component in de fabricagekosten (minder dan een kwart) van deze ondernemingen en maken ongeveer 10 % van de totale productiekosten uit.

(327) De organisaties die ondernemingen vertegenwoordigen die mineraal- en bronwater in lagere prijsklassen produceren wezen erop dat de PET-kosten grotere gevolgen hebben voor de totale productiekosten en winstgevendheid van deze ondernemingen omdat hun algemene en administratieve kosten zeer laag zijn in vergelijking met die van de producenten van merkmineraalwater. De prijsverhogingen als gevolg van compenserende rechten zouden derhalve grote gevolgen hebben voor deze producenten die bovendien reeds werken met lage marges en die hun verkoopprijzen niet kunnen verhogen omdat hun voornaamste klanten, de supermarktketens, deze prijsverhogingen zouden weigeren.

(328) Geen van de producenten van mineraal- en bronwater in de lagere prijsklassen heeft medewerking verleend. De door de waterorganisaties verstrekte informatie was de enige waarover de Commissie beschikte. Deze kon evenwel niet worden gecontroleerd, zodat geen conclusies konden worden getrokken over de gevolgen van maatregelen voor deze producenten.

(329) Op grond van de gecontroleerde gegevens die de medewerkende ondernemingen individueel hebben verstrekt, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de gevolgen van de voorgestelde maatregelen voor producenten van mineraalwater niet aanzienlijk zullen zijn, omdat zij hoge winsten maken en slechts kleine hoeveelheden PET invoeren. Bovendien zullen de producenten van mineraalwater in het hogere marktsegment waarschijnlijk in staat zijn, gezien hun marktpositie, hun verkoopprijzen te verhogen.

De geïntegreerde bottelaars van frisdrank

(330) De drie medewerkende ondernemingen in deze bedrijfstak zijn goed voor ongeveer 2 % van het verbruik van het betrokken product in de Gemeenschap. De invoer van deze ondernemingen bedroeg ongeveer 5 % van de invoer uit de betrokken landen. Deze invoer bedroeg meer dan 65 % van hun verbruik van PET.

(331) In de drie ondernemingen tezamen waren ongeveer 200 werknemers betrokken bij de productie waarbij gebruik wordt gemaakt van het betrokken product.

(332) De medewerkende ondernemingen zijn zowel naar boven als naar beneden geïntegreerd, dat wil zeggen zij produceren zowel voorvormen, maken daaruit flessen en vullen deze met frisdrank. Deze ondernemingen maken slechts een klein deel uit van de frisdrankindustrie en produceren hoofdzakelijk voor distributeurs en het lagere marktsegment.

(333) Op grond van de informatie waarover de Commissie beschikte vertegenwoordigde PET voor de productie van frisdrankverpakkingen meer dan 10 % van de productiekosten en ongeveer 8 % van de totale productiekosten. Het was derhalve een belangrijk kostenelement voor deze ondernemingen.

(334) De geïntegreerde frisdrankbottelaars verkochten hoofdzakelijk aan supermarktketens. Daar de kleinhandelsprijzen van goedkope frisdrank de afgelopen jaren zijn gedaald en de grote detailhandelaars een zeer sterke marktpositie innemen zullen de producenten van frisdrank op weerstand stuiten indien zij zouden trachten hun verkoopprijzen te verhogen.

(335) De Commissie is van oordeel dat de winstmarges in deze bedrijfstak door de maatregelen zouden kunnen verminderen, daar de verhoging van de kosten als gevolg van de maatregelen waarschijnlijk niet door overeenkomstige verhogingen van de inkomsten kunnen worden gecompenseerd.

7. Waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor het aanbod van PET in de Gemeenschap

(336) Verschillende industriële gebruikers en importeurs van PET toonden zich bezorgd over een mogelijk te krap aanbod van PET in de Gemeenschap in de komende twee jaar en merkten op dat invoer nodig zal zijn en niet door hoge rechten moet worden belemmerd.

(337) De Commissie was van oordeel dat een eventueel te krap aanbod op de EG-markt eerder het gevolg zou zijn van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer van gesubsidieerde producten had geleden en waardoor, ondanks de verwachte groei van de vraag, geen investeringen waren gedaan. Het is derhalve van groot belang voor eerlijke concurrentievoorwaarden te zorgen, zodat de bedrijfstak van de Gemeenschap de investeringen kan doen die als gevolg van de schadeveroorzakende subsidiëring zijn uitgesteld.

(338) Invoer tegen billijke prijzen zal in ieder geval mogelijk zijn omdat de bestaande overcapaciteit in Azië niet zal zijn uitgeput voordat de noodzakelijke nieuwe investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap productief zullen worden.

8. Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

(339) Het is duidelijk dat compenserende maatregelen in het belang zijn van zowel de bedrijfstak van de Gemeenschap als van de leveranciers van grondstoffen.

(340) Met behulp van deze maatregelen zullen deze sectoren hun winstgevendheid kunnen verbeteren en nieuwe investeringen kunnen doen die van cruciaal belang zijn voor het voortbestaan op langere termijn van deze kapitaalintensieve sectoren.

(341) Wat de gevolgen zullen zijn voor de andere betrokken sectoren is minder duidelijk, vooral omdat conclusies werden getrokken aan de hand van de gegevens die ondernemingen hebben verstrekt die niet zeer representatief zijn. Hoewel er aanwijzingen zijn dat maatregelen voor bepaalde sectoren gevolgen kunnen hebben, is het in dit stadium, door gebrek aan informatie, moeilijk om tot degelijk gefundeerde conclusies te komen over de gevolgen van de maatregelen in breder verband. Het gebrek aan medewerking duidt er evenwel op dat eventuele negatieve gevolgen voor de betrokken sectoren niet belangrijk zullen zijn.

(342) Het is evenwel duidelijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer van gesubsidieerde producten schade heeft geleden, doordat de prijzen onder druk werden gezet, waardoor een verbetering van de financiële situatie niet mogelijk was. Als deze situatie niet verandert, zullen de verliezen zoals die welke in het onderzoektijdvak werden geleden ontoelaatbaar worden geacht en zal de productie van PET in de Gemeenschap worden stopgezet.

(343) Wanneer de bedrijfstak van de Gemeenschap de productie van PET zou stopzetten of drastisch verminderen, zou de Gemeenschap afhankelijk worden van buitenlandse leveranciers en geconfronteerd worden met sterkere prijsschommelingen in plaats van tekorten. Een dergelijke situatie zou zeker nadelig zijn voor de industriële gebruikers die verklaard hebben niet alleen van ingevoerde PET afhankelijk te willen zijn.

(344) Gezien het bovenstaande is de conclusie van de Commissie dat er in het voorlopig stadium geen dringende redenen zijn om geen voorlopige compenserende maatregelen te nemen.

H. GEEN VOORLOPIGE RECHTEN

(345) Op grond van bovenstaande bevindingen dat de gewogen gemiddelde subsidiemarge van het betrokken product uit Indonesië en Korea minimaal is, wordt voorlopig besloten op de invoer van dit product uit die landen geen compenserende rechten in te stellen.

I. VOORLOPIGE RECHTEN

(346) Gezien de conclusies inzake subsidiëring, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap, is de Commissie van oordeel dat voorlopige compenserende rechten moeten worden ingesteld.

(347) Bij het vaststellen van de hoogte van deze rechten, heeft de Commissie rekening gehouden met de subsidie- en schademarges.

(348) Omdat de schade hoofdzakelijk bestaat uit een druk op de prijzen, waardoor noodzakelijke prijsverhogingen niet kunnen worden toegepast en de prijzen zelfs moeten worden verlaagd, kan verdere schade alleen worden voorkomen door ervoor te zorgen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkoopprijzen kan verhogen. Dit kan alleen worden bereikt wanneer de prijzen van het betrokken product uit India, Maleisië, Taiwan en Thailand, worden verhoogd tot een niveau waarop zij geen schade meer veroorzaken.

(349) De Commissie heeft derhalve een niet-schadeveroorzakende prijs vastgesteld door de productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap te nemen (zonder rekening te houden met de kosten van een aantal ondernemingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap die als uitzonderlijk of te hoog werden beschouwd) en daaraan een winstmarge van 7 % toe te voegen. Deze winstmarge wordt als noodzakelijk beschouwd om het voortbestaan van de bedrijfstak te verzekeren en kan normalerwijze in afwezigheid van de invoer van gesubsidieerde producten worden gemaakt. Gezien de financiële verliezen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de periode die aan het onderzoektijdvak voorafging, zal de Commissie in het definitieve stadium onderzoeken of deze niet-schadeveroorzakende prijs de situatie correct weergeeft, met name in het licht van de schommelingen van de wisselkoersen en de prijzen van grondstoffen.

(350) De niet-schadeveroorzakende prijs werd vergeleken met de prijzen van de ingevoerde gesubsidieerde producten die waren gebruikt om de prijsonderbieding vast te stellen, zoals uiteengezet in overweging 253. De verschillen die bij deze vergelijking werden geconstateerd, werden vervolgens uitgedrukt in procenten van de totale cif-invoerwaarde.

(351) Het feit dat PET-prijzen de schommelingen van de prijzen van ruwe olie kunnen volgen, dient niet tot een hoger recht te leiden. Het werd derhalve passend geacht rechten in te stellen in de vorm van een bepaald bedrag per ton. Deze bedragen vloeien voort uit de toepassing van het compenserende recht op de cif-exportprijzen die bij de berekening van de schademarge in het onderzoektijdvak waren gebruikt.

(352) Overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de basisverordening dient het recht (euro per ton) overeen te stemmen met het subsidiepercentage, tenzij de schademarge lager is. Voor de medewerkende producenten dienen daarom de volgende rechten te worden ingesteld:

a) India

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Maleisië

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

c) Taiwan

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

d) Thailand

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(353) Om te voorkomen dat het niet verlenen van medewerking wordt beloond, werd het passend geacht voor niet-medewerkende ondernemingen een recht in te stellen dat gelijk was aan de som van het hoogste recht dat voor medewerkende producenten/exporteurs was vastgesteld, dat wil zeggen 84,6 EUR/t voor Indiase producenten, 19,7 EUR/t voor Maleisische producenten, 11,2 EUR/t voor Taiwanese producenten en 49,9 EUR/t voor Thaise producenten.

(354) De individuele compenserende rechten die bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen worden vastgesteld, zijn gebaseerd op de bevindingen in het kader van deze procedure. Zij weerspiegelen de situatie die tijdens het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot de rechten die "voor alle ondernemingen" in het land gelden) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn vervaardigd. Producten die door andere ondernemingen zijn vervaardigd die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op producten van deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor "alle andere ondernemingen" geldt.

(355) Aanvragen om de toepassing van deze specifiek voor een onderneming geldende compenserende rechten (bijv. na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie(5) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht, zal de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

J. SLOTBEPALING

(356) Gelet op de beginselen van een behoorlijk bestuur, dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn bij de Commissie hebben aangemeld, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en in het kader van een eventueel voorstel van de Commissie tot instelling van een definitief recht herzien kunnen worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een voorlopig compenserend recht ingesteld op de invoer van polyethyleentereftalaat met een viscositeitscoëfficiënt van 78 of meer, overeenkomstig DIN-code (Deutsche Industrienorm) 53728, ingedeeld onder GN-code 39076020 en GN-code ex 3907 60 80 (Taric-code 3907 60 80 10) van oorsprong uit India, Maleisië, Taiwan en Thailand.

2. Het voorlopige compenserende recht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, is als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Wanneer goederen, voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht, worden beschadigd en de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor de bepaling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie(6) verhoudingsgewijs wordt verminderd, wordt het bedrag van het compenserende recht, berekend aan de hand van de hierboven vermelde vaste bedragen, verminderd met een percentage dat overeenstemt met de verhoudingsgewijze vermindering van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

4. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

5. Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product dient zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopig recht.

Artikel 2

Onverminderd artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2026/97 kunnen belanghebbenden, binnen tien dagen na de inwerkingtreding van deze verordening, hun standpunt schriftelijk bekendmaken en verzoeken om door de Commissie te worden gehoord.

Overeenkomstig artikel 31, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2026/97 kunnen belanghebbenden, binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening, opmerkingen doen toekomen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 1 van deze verordening is vier maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 augustus 2000.

Voor de Commissie

Pascal Lamy

Lid van de Commissie

(1) PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1.

(2) PB C 319 van 6.11.1999, blz. 2.

(3) PB C 319 van 6.11.1999, blz. 1.

(4) Zie onder meer Verordening (EG) nr. 124/2000 van de Commissie (PB L 16 van 21.1.2000, blz. 30).

(5) Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat C

DM 24 - 8/38

Wetstraat 200 B - 1049 Brussel.

(6) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

Top