EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000D0764

2000/764/EG: Beschikking van de Commissie van 29 november 2000 betreffende het testen van runderen op boviene spongiforme encefalopathie en tot wijziging van Beschikking 98/272/EG inzake epizoötiebewaking ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 3684) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 305 van 6.12.2000, p. 35–38 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/07/2001; opgeheven door 32001R1248

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2000/764/oj

32000D0764

2000/764/EG: Beschikking van de Commissie van 29 november 2000 betreffende het testen van runderen op boviene spongiforme encefalopathie en tot wijziging van Beschikking 98/272/EG inzake epizoötiebewaking ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 3684) (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 305 van 06/12/2000 blz. 0035 - 0038


Beschikking van de Commissie

van 29 november 2000

betreffende het testen van runderen op boviene spongiforme encefalopathie en tot wijziging van Beschikking 98/272/EG inzake epizoötiebewaking ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën

(kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 3684)

(Voor de EER relevante tekst)

(2000/764/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt(1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/118/EEG(2), en met name op artikel 9, lid 4,

Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt(3), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/118/EEG, en met name op artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Op 8 juli 1999 heeft de Commissie een evaluatierapport inzake de tests voor de opsporing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) bij runderen gepubliceerd, en van drie tests is gebleken dat zij uiterst specifiek zijn bij de opsporing van TSE bij dieren die klinisch ziek zijn.

(2) Beschikking 98/272/EG van de Commissie van 23 april 1998 inzake epizoötiebewaking ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën(4), gewijzigd bij Beschikking 2000/374/EG(5), stelt de voorschriften vast voor de uitvoering van de tests op bepaalde risicogroepen van dieren. Doel is boviene spongiforme encefalopathie (BSE) in de Gemeenschap beter op te sporen.

(3) In het licht van de recente BSE-ontwikkelingen in de Gemeenschap heeft de Raad de Commissie om een beschikking verzocht die de tests in de eerste fase uitbreidt tot alle risicorunderen die ouder dan 30 maanden zijn. In de tweede fase moeten de tests worden uitgebreid tot runderen zonder klinische symptomen die ouder dan 30 maanden zijn en voor menselijke consumptie worden geslacht. Het aantal dieren dat in de tweede fase moet worden getest, kan op basis van statistisch betrouwbare testresultaten van risicodieren worden gewijzigd.

(4) De tests kunnen met BSE besmette dieren niet in een vroeg stadium van de incubatieperiode opsporen. Daarom mogen negatieve testresultaten andere risicoverminderende maatregelen, zoals het verwijderen van gespecificeerd risicomateriaal, niet vervangen.

(5) Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap(6), laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2000/556/EG van de Commissie(7), stelt de voorschriften vast voor de melding van BSE in de Gemeenschap.

(6) De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Veterinair Comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1. De lidstaten zorgen ervoor dat alle runderen die ouder zijn dan 30 maanden:

- waarbij een "speciale noodslachting" als omschreven in artikel 2, onder n), van Richtlijn 64/433/EEG van de Raad(8) is toegepast, of

- die overeenkomstig bijlage I, hoofdstuk VI, punt 28, onder c), van Richtlijn 64/433/EEG zijn geslacht

vanaf 1 januari 2001 met een van de in bijlage IV, deel A, van Beschikking 98/272/EG genoemde goedgekeurde sneltests worden onderzocht.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat runderen die ouder zijn dan 30 maanden en op de boerderij of tijdens het transport zijn gestorven, maar niet voor menselijke consumptie zijn geslacht, vanaf 1 januari 2001 overeenkomstig bijlage I, deel A, van Beschikking 98/272/EG worden onderzocht.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat alle runderen die ouder zijn dan 30 maanden en op normale wijze voor menselijke consumptie worden geslacht, ten laatste vanaf 1 juli 2001 met een van de in bijlage IV, deel A, van Beschikking 98/272/EG genoemde goedgekeurde sneltests worden onderzocht.

4. Uiterlijk 1 mei 2001 dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over het aantal overeenkomstig de leden 1 en 2 onderzochte dieren en de onderzoeksresultaten. In het licht van de door de lidstaten verstrekte informatie dient de Commissie uiterlijk 1 juni 2001 bij het Permanent Veterinair Comité een voorstel in om het aantal overeenkomstig lid 3 te onderzoeken dieren eventueel te wijzigen.

Artikel 2

Er wordt officieel toezicht op alle lichaamsdelen (met inbegrip van de huid) van overeenkomstig artikel 1 onderzochte dieren gehouden, totdat de tests een negatief resultaat opleveren of totdat de lichaamsdelen door verbranding zijn vernietigd of - in uitzonderlijke omstandigheden - in strikte naleving van de voorwaarden van artikel 3, lid 2, van Richtlijn 90/667/EEG van de Raad(9) zijn verbrand of begraven.

Artikel 3

De bemonstering en de laboratoriumtests worden uitgevoerd volgens de in bijlage IV - en met name onder de punten 1, 2.2 en 3 - van Beschikking 98/272/EG vastgestelde methoden en protocollen. Positieve BSE-gevallen worden overeenkomstig Richtlijn 82/894/EEG gemeld.

De in bijlage V van Beschikking 98/272/EG vermelde nationale referentielaboratoria van de lidstaten zorgen voor de coördinatie van de diagnostische methoden en protocollen tussen de laboratoria die zijn erkend om het in artikel 1 genoemde onderzoek uit te voeren, en zij verifiëren geregeld het gebruik van die diagnostische methoden en protocollen.

Artikel 4

Beschikking 98/272/EG wordt als volgt gewijzigd:

1. Bijlage I, deel A, wordt vervangen door de tekst van bijlage I van deze beschikking.

2. Bijlage II wordt vervangen door bijlage II van deze beschikking.

Artikel 5

Deze beschikking is van toepassing vanaf 1 januari 2001.

De bepalingen van artikel 1 worden om de zes maanden in het licht van de ontwikkeling van de BSE-epidemie herzien.

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 29 november 2000.

Voor de Commissie

David Byrne

Lid van de Commissie

(1) PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2) PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49.

(3) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(4) PB L 122 van 24.4.1998, blz. 59.

(5) PB L 135 van 8.6.2000, blz. 27.

(6) PB L 378 van 31.12.1982, blz. 58.

(7) PB L 235 van 19.9.2000, blz. 27.

(8) PB 121 van 29.7.1964, blz. 2012/64.

(9) PB L 363 van 27.12.1990, blz. 51.

BIJLAGE I

A. MINIMUMEISEN VOOR EEN PROGRAMMA TER BEWAKING VAN BSE BIJ RUNDEREN

1. Selectie van subpopulaties

Dode runderen die ouder zijn dan 30 maanden en niet voor menselijke consumptie zijn geslacht (exclusief dieren als bedoeld in Verordening (EG) nr. 716/96 van de Commissie).

2. Steekproefgrootte

Het aantal jaarlijks in elke lidstaat geteste monsters van de in punt 1 genoemde subpopulatie mag niet kleiner zijn dan de in de tabel vermelde steekproefgrootten. De selectie van monsters gebeurt willekeurig. De bemonstering moet continu zijn en representatief zijn voor elke regio.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

A. DOOR DE LIDSTATEN IN HET VERSLAG TE VERSTREKKEN INFORMATIE

1. Het aantal verdachte gevallen per diersoort waarvoor vervoersbeperkingen gelden overeenkomstig artikel 3, lid 1.

2. Het aantal verdachte gevallen per diersoort waarvoor laboratoriumonderzoek nodig is overeenkomstig artikel 3, lid 2, en de uitslag van dat onderzoek.

3. De geschatte omvang van de in bijlage I, deel A, punt 1, genoemde subpopulatie.

4. Het aantal binnen elke subpopulatie geteste runderen zoals bedoeld in bijlage I, deel A, punt 1, bijlage I, deel C, en artikel 1 van de Beschikking 2000/764/EG, de methode voor de selectie van steekproeven en de uitslag van de tests.

5. Het aantal binnen elke subpopulatie geteste schapen en geiten zoals bedoeld in bijlage I, deel B, punt 1, en bijlage I, deel C, en de uitslag van de tests.

6. Het aantal, de leeftijdsverdeling en de geografische spreiding van positieve BSE- en scrapiegevallen. Voor BSE-gevallen die na de invoering van een voederverbod geboren zijn, moeten het geboortejaar en waar mogelijk de geboortemaand worden opgegeven.

7. Bevestigde positieve BSE-gevallen bij andere dieren dan runderen, schapen en geiten.

B. DOOR DE COMMISSIE IN DE SAMENVATTING TE VERSTREKKEN INFORMATIE

De samenvatting wordt als tabel opgesteld en omvat voor elke lidstaat ten minste de in deel A bedoelde informatie.

Top