EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000D0596

2000/596/EG: Beschikking van de Raad van 28 september 2000 tot instelling van een Europees Vluchtelingenfonds

PB L 252 van 6.10.2000, p. 12–18 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2004

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2000/596/oj

32000D0596

2000/596/EG: Beschikking van de Raad van 28 september 2000 tot instelling van een Europees Vluchtelingenfonds

Publicatieblad Nr. L 252 van 06/10/2000 blz. 0012 - 0018


Beschikking van de Raad

van 28 september 2000

tot instelling van een Europees Vluchtelingenfonds

(2000/596/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 63, punt 2, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het uitstippelen van een gemeenschappelijk beleid op asielgebied, dat een gemeenschappelijke Europese asielregeling omvat, is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen, die openstaat voor diegenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze bescherming in de Europese Unie trachten te verkrijgen.

(2) De uitvoering van een dergelijk beleid moet op de saamhorigheid tussen de lidstaten berusten en veronderstelt het bestaan van mechanismen die een bijdrage leveren tot de totstandbrenging van een evenwicht tussen de inspanningen die de lidstaten zich voor de opvang van vluchtelingen en ontheemden getroosten en het dragen van de gevolgen van de opvang. Daartoe dient een Europees Vluchtelingenfonds te worden ingesteld.

(3) De door de lidstaten geleverde inspanningen om vluchtelingen en ontheemden passende opvangmogelijkheden te bieden, met inbegrip van billijke en doeltreffende asielprocedures, moeten worden gesteund, teneinde de rechten van hen die internationale bescherming behoeven te beschermen.

(4) De integratie van vluchtelingen in de samenleving van het land waarin zij zijn gevestigd, is een van de doelstellingen van het Verdrag van Genève, en met het oog daarop dienen acties van de lidstaten waarmee hun sociale en economische integratie wordt bevorderd te worden gesteund, daar die integratie bijdraagt tot de economische en sociale samenhang, waarvan de handhaving en de versterking in artikel 2 en in artikel 3, lid 1, punt k), van het Verdrag als één van de fundamentele doelstellingen van de Gemeenschap worden genoemd.

(5) Het is in het belang van zowel de lidstaten als de betrokkenen dat vluchtelingen en de ontheemden die gemachtigd zijn op het grondgebied van de lidstaten te verblijven, in staat worden gesteld door eigen arbeid in hun behoeften te voorzien.

(6) De maatregelen die door de structuurfondsen worden gesteund, evenals de andere communautaire maatregelen op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding, zijn op zich niet toereikend om deze integratie te bevorderen, en daarom is het dienstig steun te geven aan specifieke maatregelen om vluchtelingen en ontheemden in staat te stellen ten volle profijt te trekken van de georganiseerde programma's.

(7) Concrete hulp is nodig om de voorwaarden te scheppen of te verbeteren waaronder vluchtelingen en ontheemden die zulks wensen met kennis van zaken kunnen besluiten het grondgebied van de lidstaten te verlaten en naar hun land van oorsprong terug te keren.

(8) Het is noodzakelijk innoverende activiteiten op deze gebieden concreet te testen en uitwisseling tussen de lidstaten te bevorderen om vast te stellen wat de doeltreffendste praktijken zijn en deze te stimuleren.

(9) Rekening dient te worden gehouden met de ervaring die reeds is opgedaan bij de uitvoering van Gemeenschappelijk Optreden 1999/290/JBZ(5) van de Raad inzake opvang en vrijwillige terugkeer van vluchtelingen, ontheemden en asielzoekers.

(10) Overeenkomstig het verzoek van de Europese Raad in zijn bijeenkomst te Tampere op 15 en 16 oktober 1999 dient er voor de uitvoering van noodmaatregelen in verband met het bieden van tijdelijke bescherming in geval van een massale toestroom van vluchtelingen een financiële reserve te worden aangelegd.

(11) Het is billijk de middelen te verdelen naar verhouding van de last die iedere lidstaat te dragen heeft als gevolg van de inspanningen die hij zich getroost om vluchtelingen en ontheemden op te vangen.

(12) De steun die het Europees Vluchtelingenfonds verstrekt, zal doeltreffender en gerichter zijn indien de medefinanciering van de subsidiabele acties wordt gebaseerd op een verzoek van iedere lidstaat op grond van de toestand aldaar en de behoeften.

(13) Teneinde de medefinancieringsprocedures te versnellen en te vereenvoudigen dienen de verantwoordelijkheden van de Commissie te worden onderscheiden van die van de lidstaten; daartoe dient erin te worden voorzien dat de Commissie, na behandeling van de verzoeken van de lidstaten, de medefinancieringsbesluiten vaststelt en dat de lidstaten voor het beheer van de acties zorg dragen.

(14) De gedecentraliseerde uitvoering van de acties van de lidstaten moet waarborgen bieden voor de wijze en de kwaliteit van de uitvoering, de resultaten en de evaluatie daarvan en een goed financieel beheer en controle daarop.

(15) Een van de waarborgen voor een doeltreffend optreden van het Europees Vluchtelingenfonds is een doelmatige follow-up; het is nodig de voorwaarden vast te stellen waaronder deze follow-up plaatsvindt.

(16) Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie op het gebied van financiële controle dient op dat gebied een vorm van samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie tot stand te worden gebracht.

(17) Het is nodig de verantwoordelijkheid van de lidstaten ten aanzien van de vervolging en bestraffing van onregelmatigheden en inbreuken, en die van de Commissie in geval van tekortschieten van de lidstaten vast te stellen.

(18) De doelmatigheid en het effect van de door het Europees Vluchtelingenfonds gesteunde acties hangen tevens af van de evaluatie daarvan en dienaangaande dienen de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie, alsmede regelingen die de betrouwbaarheid van de evaluatie waarborgen, te worden vastgesteld.

(19) De acties dienen te worden geëvalueerd met het oog op een tussentijdse herziening en de beoordeling van het effect ervan, en het evaluatieproces dient in de follow-up van de acties te worden geïntegreerd.

(20) De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6).

(21) Overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid die in artikel 5 van het Verdrag besloten liggen, kan de doelstelling van de overwogen actie, namelijk uitdrukking geven aan de saamhorigheid tussen de lidstaten door te streven naar een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten om vluchtelingen en ontheemden op te vangen en de door de lidstaten gedragen gevolgen van deze opvang, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, en kan zij vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap worden bereikt. Deze beschikking reikt niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(22) Ingevolge hun kennisgevingen overeenkomstig artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, is deze beschikking van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

(23) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze beschikking en is derhalve daardoor niet gebonden en niet gehouden haar toe te passen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

DOELSTELLINGEN EN TAKEN

Artikel 1

Instelling en doelstelling van het Europees Vluchtelingenfonds

1. Er wordt een Europees Vluchtelingenfonds ingesteld, hierna "het Fonds" te noemen, dat bestemd is om de inspanningen van de lidstaten om vluchtelingen en ontheemden op te vangen te steunen en aan te moedigen en de gevolgen van de opvang te dragen.

2. Het Fonds wordt ingesteld voor het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2004.

Artikel 2

Financiële bepalingen

1. Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van deze beschikking bedraagt 216 miljoen EUR.

2. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten. De begrotingsautoriteit wijst die kredieten toe aan de in de artikelen 4 en 6 van deze beschikking bedoelde maatregelen.

Artikel 3

Doelgroepen van de acties

Voor de doeleinden van deze beschikking bestaan de doelgroepen uit onderstaande categorieën:

1. onderdanen van een derde land of staatlozen die de in het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 omschreven status bezitten en wie het is toegestaan als vluchteling in een van de lidstaten te verblijven;

2. onderdanen van een derde land of staatlozen die een vorm van internationale bescherming genieten welke hun is verleend door een lidstaat overeenkomstig diens wetgeving of praktijk;

3. onderdanen van een derde land of staatlozen die een verzoek indienen om een van de in de punten 1 en 2 bedoelde vormen van bescherming;

4. onderdanen van een derde land of staatlozen die in een lidstaat onder een regeling inzake tijdelijke bescherming vallen;

5. personen wier recht op tijdelijke bescherming in onderzoek is in een lidstaat.

Artikel 4

Maatregelen

1. Ter verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstelling en rekening houdend met de in artikel 3 genoemde categorieën van personen, steunt het Fonds de acties van de lidstaten betreffende:

a) de voorwaarden voor opvang;

b) de integratie van personen wier verblijf in een lidstaat een duurzaam en/of stabiel karakter draagt;

c) terugkeer, mits de betrokken personen geen nieuwe nationaliteit hebben verworven en het grondgebied van de lidstaat niet hebben verlaten.

2. Wat de opvang en de toegang tot asielprocedures betreft, kunnen de acties in het bijzonder betrekking hebben op infrastructuren of diensten voor het verstrekken van huisvesting, materiële steun, medische bijstand, sociale bijstand of bijstand bij administratieve en gerechtelijke stappen, met inbegrip van rechtsbijstand daarbij. In dit verband kan ook rekening worden gehouden met de bijzondere behoeften van de meest kwetsbare personen.

3. Wat de integratie betreft van personen als bedoeld in lid 1, onder b), en hun gezinnen in de samenleving van de lidstaat van vestiging, kan het in het bijzonder gaan om acties op gebieden als huisvesting, middelen van bestaan en medische bijstand of acties om de betrokkenen in staat te stellen zich aan de samenleving van de lidstaat aan te passen of zelf in hun onderhoud te voorzien.

4. Wat terugkeer betreft, kunnen de acties in het bijzonder betrekking hebben op voorlichting en advies aangaande programma's voor vrijwillige terugkeer en de situatie in de landen van oorsprong en/of algemeen vormende of beroepsopleiding en steun bij de maatschappelijke herintreding.

Artikel 5

Communautaire acties

1. Het Fonds kan op initiatief van de Commissie, naast acties die door de lidstaten worden uitgevoerd, en binnen de limiet van 5 % van de beschikbare middelen, acties financieren die innoverend of van communautair belang zijn, met inbegrip van studies, uitwisselingen van ervaring en de bevordering van de samenwerking op Gemeenschapsniveau, alsmede de evaluatie van de uitvoering van de maatregelen en de technische bijstand.

2. De Commissie neemt verzoeken in behandeling die door twee of meer lidstaten worden ingediend, met het oog op gezamenlijke uitvoering van een actie met een grensoverschrijdend karakter.

3. Deze acties kunnen door het Fonds tot 100 % worden gefinancierd.

Artikel 6

Noodmaatregelen

1. Het Fonds kan eveneens, indien de Raad daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluit, naast de in artikel 4 bedoelde acties en ter aanvulling daarop, noodmaatregelen financieren ten behoeve van één lidstaat of van verscheidene dan wel alle lidstaten, in geval van een plotselinge en massale toestroom van vluchtelingen of ontheemden, of indien evacuatie uit een derde land noodzakelijk is, in het bijzonder wanneer een internationale organisatie hierom verzoekt.

Na de inwerkingtreding van de richtlijn betreffende tijdelijke bescherming, wordt het in het eerste lid bedoelde besluit van de Raad op de in die richtlijn vastgestelde wijze genomen.

2. In geval van de in lid 1 genoemde situatie omvatten de subsidiabele noodmaatregelen de volgende soorten actie:

a) opvang en huisvesting;

b) het verstrekken van middelen van bestaan, met inbegrip van voedsel en kleding;

c) medische, psychologische of andere bijstand;

d) personeels- en administratiekosten in verband met de opvang van de betrokkenen en de uitvoering van de maatregelen;

e) logistieke en vervoersuitgaven.

HOOFDSTUK II

MODALITEITEN

Artikel 7

Wijze van uitvoering

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de door het Fonds gesteunde acties. Elke lidstaat benoemt daartoe een verantwoordelijke autoriteit, die de enige gesprekspartner van de Commissie zal zijn. Deze autoriteit moet een overheidsdienst zijn, welke echter de verantwoordelijkheden voor de uitvoering aan een andere overheidsdienst of aan een niet-gouvernementele organisatie mag delegeren.

Artikel 8

Verzoeken om medefinanciering

1. De lidstaten zenden de Commissie volgens het in artikel 11 vastgestelde tijdschema jaarlijks een verzoek om medefinanciering van hun uitvoeringsprogramma voor het betreffende jaar, waarin voor elk van de in artikel 4 genoemde gebieden wordt omschreven:

a) de toestand in de lidstaat en de behoeften die de uitvoering rechtvaardigen van de maatregelen die voor steun uit het Fonds in aanmerking komen;

b) de acties die de lidstaat voornemens is uit te voeren, met inbegrip van:

i) de aard en de doelstelling ervan;

ii) de verwachte gekwantificeerde resultaten;

iii) de kosten alsmede de door de lidstaat en, in voorkomend geval, door de betrokken organisatie(s) te verzorgen financiering.

2. Voorts moet het eerste verzoek om medefinanciering een beschrijving omvatten van de structuren die de lidstaat heeft ingesteld met het oog op:

a) coördinatie en samenhang van de acties;

b) de selectie van de projecten, waarbij de transparantie van de procedure wordt gewaarborgd;

c) het beheer, het toezicht, de controle en de evaluatie van de projecten.

3. Het verzoek bevat, voor elk van de in de leden 1 en 2 genoemde aspecten, voldoende nadere gegevens om de Commissie in staat te stellen te oordelen of het aan de vereisten van deze beschikking en de vigerende financiële voorschriften voldoet.

Artikel 9

Selectiecriteria

1. De selectie van projecten en het financiële en administratieve beheer van de door het Fonds gesteunde projecten vallen uitsluitend onder de bevoegdheid van de lidstaten, met inachtneming van het gemeenschappelijk beleid en de subsidiabiliteitscriteria.

2. Na een oproep tot het doen van voorstellen zonder winstoogmerk worden de projecten met het oog op financiering uit het Fonds door (nationale, regionale of lokale, centrale of gedecentraliseerde) overheidsdiensten, door onderwijs- of onderzoekinstellingen, opleidingsorganisaties, sociale partners, overheidsorganisaties, internationale organisaties of niet-gouvernementele organisaties, hetzij individueel, hetzij in partnerschap ingediend.

3. De verantwoordelijke autoriteit selecteert de maatregelen, en houdt daarbij rekening met de volgende criteria:

a) de situatie en de behoeften in de lidstaat,

b) de kosteneffectiviteit van de uitgaven, gelet op het aantal met het project gemoeide personen;

c) de ervaring, de deskundigheid, de betrouwbaarheid en de financiële bijdrage van de verzoekende organisatie en eventuele partnerorganisaties;

d) de mate waarin de projecten en andere uit de begroting van de Europese Gemeenschappen of in het kader van nationale programma's gefinancierde acties elkaar aanvullen.

Artikel 10

Verdeling van de middelen

1. Voor de jaren 2000 tot en met 2004 ontvangt iedere lidstaat het volgende bedrag van de jaarlijkse toewijzing uit het Europees Vluchtelingenfonds.

Voor het jaar 2000: 500000 EUR

Voor het jaar 2001: 400000 EUR

Voor het jaar 2002: 300000 EUR

Voor het jaar 2003: 200000 EUR

Voor het jaar 2004: 100000 EUR.

2. De resterende beschikbare middelen worden naar evenredigheid als volgt onder de lidstaten verdeeld:

a) 65 % van deze middelen: naar verhouding van het aantal personen bedoeld in artikel 3, punten 3, 4 en 5, dat in de loop van de drie voorgaande jaren een lidstaat is binnengekomen;

b) 35 % van deze middelen: naar verhouding van het aantal personen in één van de categorieën van artikel 3, punten 1 en 2, dat in de loop van de drie voorgaande jaren is toegelaten.

3. De referentiecijfers zijn de meest recente cijfers van het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 11

Tijdschema

1. De Commissie verschaft de lidstaten jaarlijks uiterlijk op 1 juni een raming van de bedragen die hun voor het volgende jaar worden toegekend uit de totale kredieten die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure worden toegewezen.

2. De lidstaten dienen het in artikel 8 bedoelde verzoek om medefinanciering ieder jaar uiterlijk op 1 oktober bij de Commissie in.

3. De Commissie keurt het verzoek om medefinanciering binnen drie maanden na indiening goed, na de in artikel 8, lid 2, bedoelde toetsing te hebben verricht.

Artikel 12

Technische en administratieve hulp

Een bedrag ten belope van ten hoogste 5 % van de totale toewijzing aan een lidstaat mag worden gereserveerd voor technische en administratieve hulp bij de voorbereiding, de controle en de evaluatie van de acties die overeenkomstig artikel 7 onder de verantwoordelijkheid van die lidstaat vallen.

HOOFDSTUK III

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 13

Financieringsstructuur

De financiële steun van het Fonds bedraagt niet meer dan 50 % van de totale kosten van elke maatregel.

Dit percentage kan in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen tot 75 % worden verhoogd.

Artikel 14

Subsidiabiliteit

1. Uitgaven die de facto zijn betaald vóór de datum waarop het verzoek om medefinanciering van de lidstaat door de Commissie is goedgekeurd, kunnen niet in aanmerking worden genomen voor steun uit het Fonds. Die datum is de begindatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven.

2. De Commissie stelt de regels inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven vast volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 15

Beschikking inzake medefinanciering uit het Fonds

Na onderzoek van het verzoek om medefinanciering stelt de Commissie volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde procedure de beschikking tot medefinanciering uit het Fonds vast. In de beschikking wordt het bedrag vermeld dat de lidstaat wordt toegekend.

Artikel 16

Betalingsverplichtingen

De betalingsverplichtingen van de Gemeenschap worden aangegaan op basis van de door de Commissie vastgestelde medefinancieringsbeschikking.

Artikel 17

Betalingen

1. De Commissie betaalt de bedragen uit het Fonds aan de verantwoordelijke autoriteit uit overeenkomstig de aangegane betalingsverplichtingen.

2. Na goedkeuring van de beschikking van de Commissie inzake de deelname van het Fonds wordt een voorschot uitgekeerd ten belope van 50 % van het bedrag dat voor het betrokken jaar aan de lidstaat wordt toegekend. Wanneer de lidstaat verklaart de helft van het eerste voorschot de facto te hebben uitgegeven, wordt een tussentijdse betaling van ten hoogste 30 % gedaan.

Het saldo wordt uitbetaald binnen drie maanden na de goedkeuring van de door de lidstaat ingediende financiële rekeningen en na de goedkeuring van het jaarverslag over de uitvoering van de acties.

HOOFDSTUK IV

CONTROLE EN EVALUATIE

Artikel 18

Controle

1. Onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen dragen de lidstaten in eerste instantie de verantwoordelijkheid voor de financiële controle van de acties. Te dien einde nemen zij met name de volgende maatregelen:

a) zij gaan na of er beheers- en controlesystemen zijn opgezet en worden toegepast om voor een doeltreffend en regelmatig gebruik van Gemeenschapsgelden te zorgen;

b) zij verstrekken de Commissie een beschrijving van deze systemen;

c) zij zien erop toe dat de acties overeenkomstig de toepasselijke communautaire voorschriften worden beheerd en dat de hun ter beschikking gestelde middelen overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer worden gebruikt;

d) zij verklaren dat de staten van uitgaven die bij de Commissie worden ingediend juist zijn en zien erop toe dat zij afkomstig zijn van op controleerbare bewijsstukken gebaseerde boekhoudsystemen;

e) zij doen het nodige om onregelmatigheden te voorkomen, dan wel op te sporen en te herstellen; zij stellen de Commissie overeenkomstig de geldende wetgeving in kennis van onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van de administratieve en gerechtelijke procedures in verband daarmee;

f) zij werken samen met de Commissie om te garanderen dat de middelen van de Gemeenschap overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer worden gebruikt;

g) zij vorderen de bedragen terug die als gevolg van geconstateerde onregelmatigheden verloren zijn gegaan, in voorkomend geval verhoogd met moratoire rente.

2. De Commissie ziet er in het kader van haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschap op toe dat de lidstaten goed werkende beheers- en controlesystemen hebben, zodat de middelen van de Gemeenschap op regelmatige en doeltreffende wijze worden gebruikt.

Onverminderd de bevoegdheden van de Europese Rekenkamer en de controle die de lidstaten overeenkomstig hun nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen verrichten, mogen ambtenaren of medewerkers van de Commissie op grond van de regelingen die in het kader van de in lid 1, punt f), bedoelde samenwerking met de lidstaten zijn getroffen, ter plaatse, ook door middel van steekproeven, de uit het Fonds gefinancierde maatregelen en de beheers- en controlesystemen controleren, welke controles ten minste één werkdag van tevoren worden aangekondigd. De Commissie licht de betrokken lidstaat daarover in, teneinde de nodige medewerking te verkrijgen. Ambtenaren of medewerkers van de lidstaat mogen aan deze controles deelnemen.

De Commissie kan de betrokken lidstaat verzoeken een controle ter plaatse uit te voeren om de regelmatigheid van een of meer maatregelen na te gaan. Ambtenaren of medewerkers van de Commissie mogen aan deze controles deelnemen.

3. Na de nodige verificaties te hebben verricht, schorst de Commissie in de volgende gevallen de tussentijdse betalingen:

a) indien een lidstaat de acties niet uitvoert zoals in de medefinancieringsbeschikking is overeengekomen, of

b) indien een actie of een deel van een actie geen volledige of gedeeltelijke medefinanciering door het Fonds rechtvaardigt.

In die gevallen verzoekt de Commissie de lidstaat met opgave van redenen om een reactie en in voorkomend geval correcties binnen een bepaalde termijn.

4. Na het verstrijken van de door de Commissie gestelde termijn kan de Commissie, indien geen overeenstemming is bereikt en de lidstaat de correcties niet heeft aangebracht, rekening houdend met eventuele opmerkingen van de lidstaat, besluiten binnen een termijn van drie maanden:

a) de in artikel 17, lid 2, bedoelde tussentijdse betaling te verlagen, of

b) tot de vereiste financiële correcties over te gaan door de financiering uit het Fonds ten behoeve van de betrokken actie geheel of gedeeltelijk in te trekken.

Indien geen besluit wordt genomen om overeenkomstig punt a) of punt b) op te treden, neemt de schorsing van de tussentijdse betalingen onverwijld een einde.

Artikel 19

Financiële correcties

1. Het is in de eerste plaats de taak van de lidstaten onregelmatigheden te vervolgen en handelend op te treden wanneer een belangrijke wijziging wordt vastgesteld die de aard of de voorwaarden van de uitvoering of de controle van een actie beïnvloedt, en de nodige financiële correcties uit te voeren.

De lidstaten voeren de in verband met incidentele of structurele onregelmatigheden geboden financiële correcties uit. De correcties die de lidstaat uitvoert, bestaan in een volledige of gedeeltelijke intrekking van de communautaire bijdrage. De aldus vrijgekomen communautaire middelen kunnen door de lidstaat opnieuw worden aangewend voor acties die onder het in artikel 4 bedoelde actiegebied vallen, met inachtneming van de regelingen die volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

2. Indien de Commissie, na de nodige verificaties te hebben verricht, concludeert dat een lidstaat de verplichtingen die uit hoofde van lid 1 van dit artikel op hem rusten niet is nagekomen, is het bepaalde in artikel 18, leden 3 en 4, van toepassing.

3. Ieder onverschuldigd betaald bedrag moet aan de Commissie worden terugbetaald, verhoogd met moratoire rente.

Artikel 20

Follow-up en evaluatie

1. In elke lidstaat neemt de verantwoordelijke autoriteit de nodige maatregelen om voor de follow-up en de evaluatie van de acties zorg te dragen.

Daartoe worden in de overeenkomsten die deze autoriteit sluit met de organisaties die met de uitvoering van de acties belast zijn, bepalingen opgenomen op grond waarvan die organisaties verplicht zijn geregeld gedetailleerd verslag uit te brengen over de stand van de uitvoering van de actie en de verwezenlijking van de doelstellingen van de actie.

Bovendien laat de verantwoordelijke autoriteit een onafhankelijke evaluatie verrichten van de uitvoering en het effect van de acties.

2. Elk jaar stelt de verantwoordelijke autoriteit een samenvattend verslag op van de uitvoering van de lopende actie. Dit verslag wordt bij het in artikel 8 bedoelde verzoek om medefinanciering gevoegd.

3. Binnen zes maanden na de uiterste datum die in de medefinancieringsbeschikking is vermeld voor de uitvoering van de uitgave, zendt de verantwoordelijke autoriteit de Commissie een eindverslag toe, bestaande uit

a) financiële rekeningen en een verslag over de uitvoering van de actie, overeenkomstig de regels die de Commissie volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde procedure heeft vastgesteld;

b) het in lid 1 bedoelde evaluatieverslag.

4. De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2002 een tussentijds verslag, en uiterlijk op 1 september 2005 een eindverslag bij het Europees Parlement en de Raad in.

HOOFDSTUK V

COMITÉ

Artikel 21

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

4. Het comité kan elk door zijn voorzitter of een vertegenwoordiger van een lidstaat voorgelegd vraagstuk behandelen dat onder deze beschikking valt.

HOOFDSTUK VI

BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE NOODMAATREGELEN

Artikel 22

Bijzondere bepalingen betreffende noodmaatregelen

1. De bepalingen in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel zijn van toepassing op de uitvoering van de in artikel 6 bedoelde noodmaatregelen.

2. De financiële steun uit het Fonds is beperkt tot de duur van zes maanden en mag niet meer dan 80 % van de kosten van elke maatregel bedragen.

3. Lidstaten die door de in artikel 6, lid 1, bedoelde massale toestroom worden getroffen, leggen de Commissie een behoeftenstaat en een plan voor de uitvoering van noodmaatregelen voor, met een beschrijving van de voorgenomen maatregelen en de met de uitvoering ervan belaste lichamen.

4. De beschikbare middelen worden onder de lidstaten verdeeld naar gelang van het aantal personen dat in de betrokken lidstaat is binnengekomen in het kader van de in artikel 6, lid 1, bedoelde massale toestroom.

5. Artikel 9 en de artikelen 18 tot en met 21 zijn van toepassing.

HOOFDSTUK VII

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 23

Overgangsbepalingen

In afwijking van artikel 11, geldt het volgende tijdschema voor de uitvoering van de begrotingsjaren 2000 en 2001:

- de Commissie deelt de lidstaten de geraamde bedragen mede welke hen de dag na de inwerkingtreding van deze beschikking worden toegewezen. Indien het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen nog niet beschikt over alle vereiste statistische gegevens, bedoeld in artikel 10, worden de door de lidstaten verstrekte cijfers in aanmerking genomen; in dat geval stelt de Commissie volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde procedure de regels vast voor de interpretatie van de door de lidstaten verstrekte statistische gegevens.

- de lidstaten dienen de in artikel 8 bedoelde verzoeken om medefinanciering uiterlijk op 20 november 2000 bij de Commissie in.

- de Commissie keurt de verzoeken om medefinanciering binnen drie maanden na indiening goed, na verificatie van de in artikel 8, lid 2, bedoelde informatie en, wat het begrotingsjaar 2000 betreft, mits kredieten worden overgedragen naar het begrotingsjaar 2001.

- in afwijking van artikel 14 kunnen uitgaven die tussen 1 januari 2000 en de datum vastgesteld in het besluit tot goedkeuring van de medefinanciering de facto zijn betaald voor steun uit het Fonds in aanmerking komen.

HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Toepassingsbepalingen

1. De Commissie is verantwoordelijk voor de toepassing van deze beschikking.

2. Zo nodig stelt de Commissie volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde procedure andere voor de toepassing van deze beschikking nodige bepalingen vast.

Artikel 25

Herzieningsclausule

Op voorstel van de Commissie toetst de Raad deze beschikking uiterlijk op 31 december 2004.

Artikel 26

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 september 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

D. Vaillant

(1) PB C 116 E van 26.4.2000, blz. 72.

(2) Advies uitgebracht op 11 april 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3) PB C 168 van 16.6.2000, blz. 20.

(4) Advies uitgebracht op 15 juni 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(5) PB L 114 van 1.5.1999, blz. 2.

(6) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

Top