EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999R1750

Verordening (EG) nr. 1750/1999 van de Commissie van 23 juli 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)

PB L 214 van 13.8.1999, p. 31–52 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 21/03/2002; opgeheven door 32002R0445

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1999/1750/oj

31999R1750

Verordening (EG) nr. 1750/1999 van de Commissie van 23 juli 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)

Publicatieblad Nr. L 214 van 13/08/1999 blz. 0031 - 0052


VERORDENING (EG) Nr. 1750/1999 VAN DE COMMISSIE

van 23 juli 1999

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen(1), en met name op de artikelen 34 en 50,

(1) Overwegende dat bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 één enkel wettelijk raam voor de verlening van steun uit het EOGFL voor plattelandsontwikkeling is vastgesteld waarbij in titel 11 ervan met name steunmaatregelen, de doelstellingen ervan en criteria waaraan moet worden voldaan om voor steun in aanmerking te komen, zijn omschreven; dat dit wettelijk raam voor de steunverlening voor plattelandsontwikkeling in de gehele Gemeenschap geldt;

(2) Overwegende dat nadere bepalingen dienen te worden vastgesteld om dit wettelijk raam te vervolledigen; dat op grond van het subsidiariteitsbeginsel slechts die bepalingen daarin dienen te worden opgenomen waarvoor vaststelling op communautair niveau noodzakelijk is;

(3) Overwegende dat voor de nadere bepalingen waarin de subsidiabiliteitscriteria voor de verschillende maatregelen voor plattelandsontwikkeling worden omschreven, rekening dient te worden gehouden met de ervaring die met de bestaande instrumenten is opgedaan zoals deze krachtens de bij artikel 55, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 ingetrokken verordeningen van de Raad toepassing hebben gekregen;

(4) Overwegende dat bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 voor de steun voor investeringen in landbouw- en in verwerkende bedrijven en voor de steun aan jonge landbouwers drie basisvoorwaarden zijn vastgesteld; dat het tijdstip dient te worden bepaald waarop aan die voorwaarden moet worden voldaan, met inbegrip van die welke verband houden met het aantonen van de economische levensvatbaarheid van een landbouwbedrijf waarvoor investeringssteun wordt gevraagd, hetgeen op een beoordeling van de vooruitzichten van dat bedrijf dient te worden gebaseerd;

(5) Overwegende dat aan communautaire steun voor investeringen in landbouw- en in verwerkende bedrijven de voorwaarde is verbonden dat voor de betrokken producten normale afzetmogelijkheden op de markt kunnen worden gevonden; dat bepalingen met betrekking tot de beoordeling van die afzetmogelijkheden dienen te worden vastgesteld;

(6) Overwegende dat de steun voor beroepsopleiding niet voor het normale land- en bosbouwonderwijs mag worden gebruikt;

(7) Overwegende dat de voorwaarden voor vervroegde uittreding dienen te worden gebaseerd op de ervaring die met de bij Verordening (EEG) nr. 2079/92 van de Raad(2), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2773/95 van de Commissie(3), ingestelde steunmaatregel is verkregen.

(8) Overwegende dat in het bijzonder de specifieke problemen die zich bij de overdracht van een landbouwbedrijf door verscheidene cedenten en bij die van een door een landbouwer gepacht landbouwbedrijf voordoen, oplossing behoeven;

(9) Overwegende dat in de probleemgebieden compenserende vergoedingen voor arealen die door verscheidene landbouwers gezamenlijk worden gebruikt, voor elke landbouwer die van dergelijke arealen gebruikmaakt, naar evenredigheid van diens rechten op dit gebruik beschikbaar dienen te worden gesteld;

(10) Overwegende dat nadere bepalingen voor steunverlening in het raam van de milieumaatregelen in de landbouw op de met de steunregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad(4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2272/95 van de Commissie(5), opgedane ervaring dienen te worden gegrond, waarbij met name rekening dient te worden gehouden met de geldende bepalingen welke bij Verordening (EG) nr. 746/96 van de Commissie(6), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 435/97(7), zijn vastgesteld;

(11) Overwegende dat de omschrijving van de minimumvoorwaarden waaraan landbouwers in verband met de verschillende verbintenissen op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw dienen te voldoen, een evenwichtige toepassing van deze maatregel zal waarborgen, rekening houdend met de doelstellingen ervan, waarmee aldus tot een duurzame plattelandsontwikkeling wordt bijgedragen;

(12) Overwegende dat de selectiecriteria voor investeringen ter verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwproducten dienen te worden omschreven; dat het, gezien de ervaring die met de bestaande, bij Verordening (EG) nr. 951/97 van de Raad(8) ingestelde steunregeling is opgedaan, dienstig is deze selectiecriteria veeleer op algemene beginselen dan op sectoriële voorschriften te doen berusten;

(13) Overwegende dat van artikel 28, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 waarbij, wat de ultraperifere regio's betreft, investeringen in de verwerking of de afzet van producten uit derde landen van steunverlening in die regio's worden uitgesloten, onder bepaalde voorwaarden dient te worden afgeweken;

(14) Overwegende dat zekere bossen die op grond van artikel 29, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de steun voor de bosbouw worden uitgesloten, nader dienen te worden omschreven;

(15) Overwegende dat voor de steunverlening voor de bebossing van landbouwgrond en voor de betalingen voor activiteiten om de ecologische stabiliteit van bossen in stand te houden en te verbeteren, nadere voorwaarden dienen te worden vastgesteld;

(16) Overwegende dat volgens artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 steun wordt verleend voor andere, met landbouwactiviteiten en met de omschakeling daarvan alsmede met plattelandsactiviteiten verband houdende maatregelen die buiten de werkingssfeer van de overige maatregelen voor de plattelandsontwikkeling vallen; dat, gezien de grote verscheidenheid aan maatregelen die onder dat artikel kunnen worden begrepen, de omschrijving van voorwaarden voor steunverlening in de eerste plaats aan de lidstaten als onderdeel van hun programmering dient te worden overgelaten;

(17) Overwegende dat bepalingen dienen te worden vastgesteld die verscheidene maatregelen met elkaar gemeen hebben, waarbij met name een gemeenschappelijke norm voor de gebruikelijke goede landbouwmethoden dient te worden vastgesteld voor de gevallen waarin dit criterium wordt gehanteerd, en waarbij voor langdurige verbintenissen in de nodige flexibiliteit dient te worden voorzien om rekening te kunnen houden met gebeurtenissen die bedoelde verbintenissen ongunstig zouden kunnen beïnvloeden, zonder evenwel de doeltreffende tenuitvoerlegging van de verschillende steunmaatregelen in gevaar te brengen;

(18) Overwegende dat tussen de financiering van steun voor plattelandsontwikkeling en die van steun in het raam van gemeenschappelijke marktordeningen een duidelijke scheidingslijn dient te worden getrokken; dat eventuele uitzonderingen op het beginsel dat maatregelen die binnen de werkingssfeer van steunregelingen in het raam van gemeenschappelijke marktordeningen vallen, niet voor steun voor plattelandsontwikkeling in aanmerking zullen komen, door de lidstaten, naar gelang van hun specifieke behoeften en volgens een doorzichtige procedure, in het raam van de programma's voor plattelandsontwikkeling dienen te worden vastgesteld;

(19) Overwegende dat de betalingen aan de begunstigden in het raam van de steun voor plattelandsontwikkeling voor het volle bedrag dienen te geschieden;

(20) Overwegende dat nadere bepalingen met betrekking tot de indiening en de herziening van de plannen voor plattelandsontwikkeling dienen te worden vastgesteld;

(21) Overwegende dat om de opstelling van de plannen voor plattelandsontwikkeling en het onderzoek en de goedkeuring ervan door de Commissie te vergemakkelijken, op basis van de eisen in, met name, artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 gemeenschappelijke voorschriften betreffende de structuur en de inhoud van deze plannen dienen te worden vastgesteld;

(22) Overwegende dat voorschriften voor wijzigingen in de programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling dienen te worden vastgesteld om het de Commissie mogelijk te maken die wijzigingen doeltreffend en met spoed te onderzoeken;

(23) Overwegende dat de procedure van het comité van beheer slechts voor die wijzigingen dient te gelden die belangrijke veranderingen in programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling behelzen; dat de lidstaten zelf over andere wijzigingen dienen te beslissen die aan de Commissie dienen te worden meegedeeld;

(24) Overwegende dat voor die maatregelen die overeenkomstig artikel 35, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 door de afdeling Garantie van het EOGFL worden gefinancierd, nadere bepalingen met betrekking tot de financiële planning en de deelneming in de financiering dienen te worden vastgesteld;

(25) Overwegende dat in dit verband de lidstaten regelmatig aan de Commissie verslag dienen uit te brengen over de stand van zaken wat de financiering van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling betreft;

(26) Overwegende dat maatregelen dienen te worden genomen om voor een daadwerkelijke besteding van de voor de steun voor plattelandsontwikkeling bestemde middelen zorg te dragen, waarbij met name dient te worden voorzien in een aanvankelijke voorschotbetaling en in de noodzakelijke aanpassing van de toewijzingen naar behoeften en de in het verleden geleverde prestaties;

(27) Overwegende dat de inzake de begrotingsdiscipline vastgestelde algemene voorschriften, en met name die welke op onvolledige of onjuiste aangiften van de lidstaten betrekking hebben, van toepassing dienen te zijn naast de in de onderhavige verordening vastgestelde specifieke voorschriften;

(28) Overwegende dat de bijzonderheden inzake het financiële beheer van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling in de ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(9), vastgestelde bepalingen zullen worden geregeld;

(29) Overwegende dat de procedures en eisen voor toezicht en evaluatie dienen te worden vastgesteld op basis van de beginselen die voor andere communautaire steunmaatregelen van toepassing zijn, met name die welke voor de structuurfondsen gelden en welke vervat zijn in Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen(10);

(30) Overwegende dat administratieve bepalingen een beter beheer van alsmede een beter toezicht en een betere controle op de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling mogelijk dienen te maken; dat maatregelen eenvoudigheidshalve zoveel mogelijk op bestaande voorschriften dienen te worden gebaseerd zoals de regeling voor het geïntegreerd beheers- en controlesysteem die bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen(11), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1036/1999(12), en bij Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen(13), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1678/98(14), is vastgesteld;

(31) Overwegende dat het dienstig is om zowel op het niveau van de Gemeenschap als dat van de lidstaten in een regeling van op te leggen sancties te voorzien;

(32) Overwegende dat het dienstig is Verordening (EEG) nr. 2084/80(15), Verordening (EG) nr. 220/97(16), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1183/98(17), en de Verordeningen (EG) nr. 860/94(18), (EG) nr. 1025/94(19), (EG) nr. 1054/94(20), (EG) nr. 1282/94(21), (EG) nr. 1404/94(22), (EG) nr. 1682/94(23), (EG) nr. 1844/94(24) en (EG) nr. 746/96, alsmede de Beschikkingen 92/522/EEG(25) en 94/173/EEG(26), alle van de Commissie, in te trekken daar de bepalingen ervan zijn achterhaald of door die van de onderhavige verordening worden vervangen;

(33) Overwegende dat het Comité voor de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling geen advies heeft uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn;

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

DOEL

Artikel 1

Bij deze verordening worden nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1257/1999 vastgesteld.

HOOFDSTUK II

MAATREGELEN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

AFDELING 1

Investeringen in landbouwbedrijven

Artikel 2

Aan de bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 vastgestelde voorwaarden moet zijn voldaan op het tijdstip waarop de steuntoekenningsbeschikking wordt gegeven.

Indien evenwel wordt geïnvesteerd om aan recent ingevoerde minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn te voldoen, kan voor het bereiken van het niveau dat aan deze nieuwe normen beantwoordt, steun worden toegekend. In dit geval kan voor het bereiken van deze minimumnormen een termijn worden gesteld voorzover die termijn voor de oplossing van de met het bereiken van die normen gemoeide specifieke problemen noodzakelijk is en voorzover deze termijn met de betrokken specifieke wetgeving in overeenstemming is.

Artikel 3

1. Voor de doeleinden van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt het bestaan van normale afzetmogelijkheden op de markt beoordeeld op het passende niveau wat betreft:

a) de betrokken producten,

b) de soorten investeringen,

c) de bestaande en de verwachte capaciteiten.

2. Met eventuele productiebeperkingen of met beperkingen op communautaire steunverlening krachtens gemeenschappelijke marktordeningen wordt rekening gehouden.

3. Indien in het raam van een gemeenschappelijke marktordening op het niveau van individuele landbouwers, bedrijven of verwerkende bedrijven productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening gelden, wordt voor investeringen waardoor de productie boven het op grond van deze beperkingen toegestane niveau zou uitkomen, geen steun verleend.

Artikel 4

1. Voor investeringen door jonge landbouwers kunnen de maximumpercentages van het in aanmerking komende investeringsvolume als bedoeld in artikel 7, tweede alinea, tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1257/1999, binnen vijf jaar na hun vestiging worden toegepast.

2. Artikel 5, tweede alinea, geldt eveneens voor investeringen door jonge landbouwers binnen vijf jaar na hun vestiging.

AFDELING 2

Vestiging voor jonge landbouwers

Artikel 5

Aan de bij artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 vastgestelde voorwaarden moet zijn voldaan op het tijdstip waarop de steuntoekenningsbeschikking wordt gegeven.

Wat de vakbekwaamheid en deskundigheid, de economische levensvatbaarheid en de minimumnormen inzake milieu, hygiëne en dierenwelzijn betreft, kan evenwel voor de inachtneming van de desbetreffende voorwaarden een termijn van ten hoogste drie jaar na vestiging worden gesteld voorzover een aanpassingsperiode ter vergemakkelijking van de vestiging van de jonge landbouwer of van de structurele aanpassing van diens bedrijf noodzakelijk is.

AFDELING 3

Opleiding

Artikel 6

De steun voor beroepsopleiding mag niet voor cursussen of stages worden verleend die een onderdeel van normale programma's of van leergangen voor middelbaar of hoger land- en bosbouwonderwijs vormen.

AFDELING 4

Vervroegde uittreding

Artikel 7

Indien een landbouwbedrijf door verscheidene cedenten wordt overgedragen, blijft de totale steun tot het voor één cedent bepaalde bedrag beperkt.

Artikel 8

Niet-commerciële landbouw die door de cedent overeenkomstig artikel 11, lid 1, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt voortgezet, komt niet voor steun in het raam van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in aanmerking.

Artikel 9

Een pachter mag de vrijgekomen grond aan de eigenaar overdragen mits de pachtovereenkomst wordt beëindigd en aan de vereisten met betrekking tot de relevante overnemer die in artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 zijn vervat, wordt voldaan.

Artikel 10

Vrijgekomen grond mag in een ruilverkaveling of in een gewone kavelruil worden opgenomen.

In dergelijke gevallen moeten voor arealen waarvan de oppervlakte landbouwkundig gezien gelijkwaardig is aan die van de vrijgekomen grond, de voor vrijgekomen grond geldende voorwaarden worden toegepast.

De lidstaten kunnen een regeling treffen voor de overname van vrijgekomen grond door een lichaam dat zich ertoe verbindt deze grond op een later tijdstip door te geven aan een overnemer die aan de in het raam van de vervroegde uittreding gestelde voorwaarden beantwoordt.

AFDELING 5

Probleemgebieden en gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied

Artikel 11

Compenserende vergoedingen voor arealen die door verscheidene landbouwers gezamenlijk voor het weiden van dieren worden gebruikt, kunnen aan elke landbouwer die van deze arealen gebruikmaakt, in verhouding tot diens gebruik of tot diens gebruiksrechten op dat land worden toegekend.

AFDELING 6

Milieumaatregelen in de landbouw

Artikel 12

Een verbintenis om veehouderij te extensiveren of anderszins te beheren, beantwoordt aan ten minste de volgende voorwaarden:

a) het graslandbeheer wordt voortgezet,

b) het veebestand dient zodanig over het bedrijf te worden gespreid dat de volledige beweide oppervlakte wordt onderhouden, waarmee overbeweiding en onderbenutting worden voorkomen,

en

c) er wordt een veedichtheid bepaald waarbij rekening wordt gehouden met alle grazers van het veebestand die op het bedrijf worden gehouden, dan wel, in het geval van tot beperking van de uitspoeling van nutriënten strekkende verbintenissen, met het gehele, voor de betrokken verbintenis relevante veebestand dat op het bedrijf wordt gehouden.

Artikel 13

Onder meer kan steun worden verleend voor verbintenissen om:

a) landbouwhuisdieren van in het gebied inheemse en met uitsterving bedreigde plaatselijke rassen te houden

en

b) plantaardige genetische hulpbronnen te beschermen die aan de natuurlijke lokale en regionale omstandigheden zijn aangepast en door genetische erosie worden bedreigd.

De plaatselijke rassen en plantaardige genetische hulpbronnen moeten voor het milieubehoud in het betrokken gebied waarvoor de maatregel zal gelden, een rol vervullen.

Artikel 14

Voor de doeleinden van artikel 24, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 worden investeringen als niet-productief beschouwd indien zij normalerwijze niet tot een aanmerkelijke nettostijging van de waarde of van de rentabiliteit van het landbouwbedrijf leiden.

Artikel 15

Verbintenissen op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw voor meer dan de minimumperiode van vijf jaar als bedoeld in artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999, worden niet aangegaan voor een langere periode dan voor de bewerkstelliging van de milieueffecten ervan redelijkerwijs noodzakelijk is. De looptijd ervan bedraagt normalerwijze niet meer dan tien jaar, behalve in het geval van specifieke verbintenissen waarvoor een langere periode onontbeerlijk wordt geacht.

Artikel 16

Verscheidene verbintenissen op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw mogen met elkaar worden gecombineerd mits zij elkaar aanvullen en onderling verenigbaar zijn.

Wanneer zich een dergelijke combinatie voordoet, wordt bij de bepaling van het steunniveau rekening gehouden met de gederfde inkomsten en met de specifieke extra kosten die door de combinatie zijn veroorzaakt.

Artikel 17

1. Het referentieniveau voor de berekening van de gederfde inkomsten en de met de verbintenis gemoeide extra kosten wordt gevormd door de gebruikelijke goede landbouwmethoden in het betrokken gebied waarvoor de maatregel geldt.

Waar de agronomische of milieuomstandigheden zulks rechtvaardigen, kan met de economische gevolgen van het ongebruikt laten van grond of het beëindigen van de toepassing van bepaalde landbouwmethoden rekening worden gehouden.

2. Behoudens in het geval van steun voor het fokken van met uitsterving bedreigde landbouwhuisdieren, die per grootvee-eenheid of per gefokt dier kan worden betaald, mogen geen betalingen per productie-eenheid worden gedaan. Daar waar verbintenissen normalerwijze in andere eenheden dan oppervlakte worden gemeten, kunnen de lidstaten de betalingen op basis van die eenheden berekenen.

De lidstaten dragen ervoor zorg dat de voor communautaire steun in aanmerking komende, in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 genoemde maximumbedragen per jaar in acht worden genomen. Daartoe kunnen de lidstaten:

a) een maximum vaststellen voor het aantal eenheden per hectare van het bedrijf waarvoor verbintenissen op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw gelden,

of

b) voor elk deelnemend bedrijf het maximale totaalbedrag bepalen en ervoor zorgen dat de betalingen voor elk bedrijf dit maximum eerbiedigen.

3. De betalingen kunnen slechts op beperkingen op het gebruik van meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen of andere productiemiddelen worden gebaseerd indien die beperkingen technisch en economisch meetbaar zijn.

Artikel 18

De lidstaten bepalen aan de hand van objectieve criteria de noodzaak een stimulans te geven als bedoeld in artikel 24, lid 1, derde streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

De stimulans mag niet hoger zijn dan 20 % van de gederfde inkomsten en de met de verbintenis gemoeide extra kosten, behalve in het geval van specifieke verbintenissen waarbij voor een daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de maatregel een hoger percentage onontbeerlijk wordt geacht.

Artikel 19

Een landbouwer die voor een deel van een bedrijf een verbintenis op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw aangaat, moet op het gehele bedrijf als minimum de norm van de gebruikelijke goede landbouwmethoden in acht nemen.

Artikel 20

1. De lidstaten kunnen gedurende de looptijd van de verbintenissen omzetting van een verbintenis in een andere verbintenis toestaan op voorwaarde dat:

a) die omzetting onomstotelijk het milieu ten goede komt,

b) de bestaande verbintenis aanmerkelijk wordt versterkt

en

c) de betrokken verbintenissen deel uitmaken van het goedgekeurde programma.

Op de in de eerste alinea, onder a) en b), genoemde voorwaarden kan een omzetting van een verbintenis op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw in een verbintenis tot bebossing van landbouwgrond overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 worden toegestaan. De verbintenis in het raam van milieumaatregelen in de landbouw wordt beëindigd zonder dat terugbetaling wordt verlangd.

2. De lidstaten kunnen de mogelijkheid bieden verbintenissen tijdens de looptijd ervan aan te passen mits:

a) het goedgekeurde programma voor een dergelijke aanpassing ruimte biedt

en

b) de betrokken aanpassing in het licht van de doelstellingen van de verbintenis naar behoren met redenen is omkleed.

AFDELING 7

Verbetering van de verwerking en van de afzet van landbouwproducten

Artikel 21

Voor bijstand in aanmerking komende uitgaven kunnen betrekking hebben op:

a) de bouw en verwerving van onroerend goed met uitzondering van de aankoop van grond,

b) nieuwe machines en bedrijfsuitrusting met inbegrip van computerprogrammatuur,

c) algemene kosten met name de kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs, het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoek en het verkrijgen van octrooien en licenties, naast de onder a) en b) bedoelde uitgaven en tot maximaal 12 % van die uitgaven.

Artikel 22

1. Voor de doeleinden van artikel 26, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt het bestaan van normale afzetmogelijkheden op de markt beoordeeld op het passende niveau wat betreft:

a) de betrokken producten

b) de soorten investeringen,

c) de bestaande en de verwachte capaciteiten.

2. Met eventuele productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening wordt krachtens de gemeenschappelijke marktordeningen rekening gehouden.

Artikel 23

In de ultraperifere regio's kan voor investeringen in de verwerking of in de afzet van producten uit derde landen steun worden toegekend, mits de verwerkte producten voor de markt van de betrokken regio bestemd zijn. Met het oog op de inachtneming van deze voorwaarde wordt de steun beperkt tot verwerkingscapaciteit die met de regionale behoeften overeenkomt, mits de verwerkingscapaciteiten de regionale behoeften niet overtreffen.

AFDELING 8

Bosbouw

Artikel 24

Op grond van artikel 29, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van steun uitgesloten bossen zijn:

a) eigendom van centrale of regionale overheden of van overheidslichamen zijnde bossen of andere beboste gronden,

b) de aan de Kroon toebehorende bossen en andere beboste gronden,

c) de bossen die eigendom zijn van rechtspersonen, waarbij ten minste 50 % van het kapitaal in handen is van één van de onder a) en b) bedoelde instellingen.

Artikel 25

De overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 voor steun voor bebossing in aanmerking komende landbouwgrond wordt door de lidstaten gespecificeerd en omvat met name bouwland, grasland, blijvend weiland en voor meerjarige teelten gebruikte grond waarop geregeld landbouw wordt beoefend.

Artikel 26

1. Voor de toepassing van artikel 31, lid 1, tweede alinea, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt onder "landbouwer" verstaan, een persoon die een wezenlijk deel van zijn arbeidstijd aan landbouwwerkzaamheden besteedt en daaraan volgens door de lidstaat te bepalen nadere criteria een aanmerkelijk deel van zijn inkomen ontleent.

2. Voor de toepassing van artikel 31, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt onder "snelgroeiende soorten met korte omlooptijd" verstaan, soorten waarvan de omlooptijd, zijnde de tijd tussen twee oogstvellingen op dezelfde plaats, minder dan 15 jaar bedraagt.

Artikel 27

1. Steun krachtens artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 kan niet worden toegekend voor arealen waarvoor steun krachtens artikel 31 van die verordening is toegekend.

2. Betalingen met het oog op de instandhouding van brandstroken door middel van landbouwmaatregelen als bedoeld in artikel 32, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999,worden niet toegekend voor arealen waarvoor in het raam van milieumaatregelen in de landbouw steun wordt toegekend.

De maatregelen zijn verenigbaar met eventuele productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening in het raam van gemeenschappelijke marktordeningen en geschieden met inachtneming van de in het raam van die gemeenschappelijke marktordeningen verrichte betalingen.

AFDELING 9

Bepalingen die verscheidene maatregelen met elkaar gemeen hebben

Artikel 28

Voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1257/1999 en van de onderhavige verordening wordt onder "gebruikelijke goede landbouwmethoden" verstaan, de norm op het gebied van de beoefening van de landbouw waaraan een redelijk handelende landbouwer zich in de betrokken regio zou houden.

De lidstaten definiëren in hun plannen voor plattelandsontwikkeling controleerbare normen. Van normen vormt in elk geval de inachtneming van dwingende algemene milieu-eisen een onderdeel.

Artikel 29

1. Indien een begunstigde gedurende de looptijd van een als voorwaarde voor de toekenning van steun aangegane verbintenis zijn bedrijf geheel of gedeeltelijk aan een andere persoon overdraagt, kan deze laatste de verbintenis voor de resterende looptijd overnemen. Indien dit niet gebeurt, moet de begunstigde de toegekende steun terugbetalen.

De lidstaten kunnen van deze terugbetaling afzien indien een begunstigde die reeds voor een belangrijk deel aan zijn verbintenis heeft voldaan, zijn landbouwactiviteit definitief beëindigt en overname van de verbintenis door een opvolger niet haalbaar blijkt.

De lidstaten kunnen specifieke maatregelen treffen om te voorkomen dat, in geval van geringe veranderingen in de bedrijfsomstandigheden, toepassing van de eerste en de tweede alinea tot in het licht van de aangegane verbintenis ongeëigende resultaten leidt.

2. De lidstaten kunnen, wanneer een begunstigde gedurende de looptijd van een als voorwaarde voor de toekenning van steun aangegane verbintenis zijn bedrijfsoppervlakte vergroot, een regeling treffen voor:

a) de uitbreiding van de verbintenis zodat deze gedurende de nog resterende looptijd van de verbintenis mede de toegevoegde oppervlakte bestrijkt, op voorwaarde dat die uitbreiding:

i) voor de betreffende maatregel een onbetwistbaar voordeel oplevert,

ii) gerechtvaardigd is uit het oogpunt van de aard van de verbintenis, de duur van de resterende looptijd en de grootte van de toegevoegde oppervlakte, die aanmerkelijk kleiner moet zijn dan de oorspronkelijke oppervlakte of niet meer dan twee hectares,

en

iii) geen afbreuk doet aan de doeltreffende controle op de naleving van de voor de steunverlening geldende voorwaarden,

of

b) de vervanging van de oorspronkelijke verbintenis van de begunstigde door een nieuwe verbintenis voor de gehele betrokken oppervlakte onder voorwaarden die ten minste even strikt zijn als die van de oorspronkelijke verbintenis.

Punt b) is eveneens van toepassing in gevallen waarin de oppervlakte die het voorwerp van een verbintenis vormt, binnen het bedrijf wordt vergroot.

3. Indien de begunstigde de aangegane verbintenissen niet kan blijven nakomen omdat het bedrijf het voorwerp van een ruilverkaveling of van een soortgelijke publieke landinrichtingsmaatregel vormt, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de verbintenissen aan de nieuwe bedrijfsomstandigheden worden aangepast. Indien een dergelijke aanpassing onmogelijk blijkt, eindigt de verbintenis en wordt voor de periode waarin de verbintenis effectief was, geen terugbetaling geëist.

Artikel 30

1. Onverminderd concrete, in individuele gevallen in aanmerking te nemen omstandigheden, kunnen de lidstaten met name de volgende categorieën van overmacht aanvaarden:

a) het overlijden van het bedrijfshoofd,

b) de langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd,

c) de onteigening van een groot gedeelte van het bedrijf, indien deze onteigening op de dag waarop de verbintenis werd aangegaan, niet te voorzien was,

d) een ernstige natuurramp waardoor aan het landbouwareaal van het bedrijf ernstige schade wordt toegebracht,

e) het door een ongeluk tenietgaan van de voor de veehouderij bestemde gebouwen van het bedrijf,

f) een epizoötie die de gehele veestapel van het bedrijfshoofd of een deel ervan heeft getroffen.

De lidstaten stellen de Commissie van de categorieën die zij als een geval van overmacht erkennen, in kennis.

2. De kennisgeving van gevallen van overmacht en de daarvan ten genoegen van de bevoegde autoriteit te leveren bewijzen worden schriftelijk bij de bevoegde autoriteit ingediend binnen een termijn van tien werkdagen te rekenen vanaf het tijdstip waarop het bedrijfshoofd in een situatie verkeert om zulks te doen.

HOOFDSTUK III

ALGEMENE BEGINSELEN, ADMINISTRATIEVE EN FINANCIËLE BEPALINGEN

AFDELING 1

Algemene beginselen

Artikel 31

1. Voor de toepassing van artikel 37, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 gelden de in de leden 2 en 3 van het onderhavige artikel vervatte criteria.

2. Indien krachtens de gemeenschappelijke marktordeningen kwaliteits- en gezondheidsmaatregelen voor de landbouw of andere maatregelen voor plattelandsontwikkeling dan steunverlening op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw, milieuacties ten uitvoer worden gelegd, vormen deze acties geen beletsel voor de toekenning van steun op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw voor dezelfde producties, mits deze steun een aanvulling vormt op die milieuacties en daarmee coherent is.

In dit verband geldt:

a) voor milieumaatregelen in de landbouw op gronden die overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad(27) uit productie zijn genomen, dat slechts steun mag worden verleend indien de verbintenissen verder gaan dan de geëigende milieubeschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 6, lid 2, van die verordening;

b) in het geval van extensivering van de rundvleesproductie dat bij de steunverlening rekening wordt gehouden met het op grond van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad(28) betaalde extensiveringsbedrag;

c) in het geval van steunverlening in probleemgebieden en van steunverlening in verband met specifieke beperkingen op milieugebied dat in de verbintenissen op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw rekening moet worden gehouden met de voor de steunverlening in de betrokken gebieden vastgestelde voorwaarden.

Wanneer zich een dergelijke combinatie voordoet, wordt bij de bepaling van de hoogte van de steun met de door deze combinatie veroorzaakte gederfde inkomsten en specifieke extra kosten rekening gehouden.

In geen geval mogen voor dezelfde verbintenis gelijktijdig betalingen uit hoofde van steunverlening op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw en uit hoofde van een andere communautaire steunregeling worden verricht.

3. Eventuele uitzonderingen als bedoeld in artikel 37, lid 3, tweede alinea, eerste gedachtestreepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 worden door de lidstaten in het raam van de plattelandsontwikkelingsplannen voorgesteld.

Artikel 32

Betalingen aan de begunstigden op grond van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling geschieden voor het volle bedrag.

AFDELING 2

Programmering

Artikel 33

1. De plattelandsontwikkelingsplannen worden ingediend overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 en in overeenstemming met de in de bijlage bij de onderhavige verordening vervatte nadere voorschriften.

2. De goedkeuring overeenkomstig artikel 44, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 is bepalend voor het totaalbedrag van de communautaire steunverlening.

3. De goedkeuring bestrijkt slechts staatssteunmaatregelen waarmee wordt beoogd voor plattelandsontwikkelingsmaatregelen aanvullende financiering te bieden wanneer de staatssteunmaatregel overeenkomstig punt 16 van de bijlage nader is aangegeven.

4. De lidstaten stellen hun programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling aan het publiek ter beschikking.

Artikel 34

Indien maatregelen voor plattelandsontwikkeling in de vorm van algemene raamregelingen worden ingediend, wordt in de plannen voor plattelandsontwikkeling op geëigende wijze naar die regelingen verwezen.

In die gevallen moeten de in artikel 33 vervatte eisen volledig worden nageleefd.

Artikel 35

1. Wijzigingen in programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling moeten naar behoren met redenen worden omkleed, met name aan de hand van de volgende informatie:

a) de redenen van en de eventuele problemen bij de tenuitvoerlegging die aanpassing van het programmeringsdocument rechtvaardigen,

b) de verwachte effecten van de wijziging,

c) de gevolgen uit een oogpunt van de financiering en van de controles van de verbintenissen.

2. De Commissie hecht volgens de procedure van artikel 50, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 haar goedkeuring aan wijzigingen van programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling die

a) van invloed zijn op prioriteiten;

b) verandering brengen in de hoofdkenmerken van steunmaatregelen zoals aangegeven in de bijlage, met inbegrip van aanpassingen van de hoogte van de communautaire bijdrage;

c) wijziging brengen in het totaalbedrag van communautaire steunverlening;

d) de financiële toewijzing voor enige maatregel met meer dan ofwel 25 % ten opzichte van het voor de betreffende maatregel voorziene bedrag voor het betrokken jaar, ofwel 5 % ten opzichte van het geplande totaalbedrag voor het betrokken jaar wijzigen, waarbij het hoogste van beide bedragen, berekend op basis van het door de Commissie goedgekeurde programmeringsdocument, in aanmerking komt;

e) het bedrag van de aanvullende financiering door middel van staatssteun voor enige maatregel met meer dan ofwel 25 % ten opzichte van het voor de betreffende maatregel voorziene bedrag voor het betrokken jaar, ofwel 5 % ten opzichte van het geplande totaalbedrag voor het betrokken jaar wijzigen, waarbij het hoogste van beide bedragen, berekend op basis van het door de Commissie goedgekeurde programmeringsdocument, in aanmerking komt.

Wijzigingen dienen in één enkel voorstel per programma per jaar bij de Commissie te worden ingediend.

De overige wijzigingen worden ten minste twee maanden vóór het van kracht worden ervan aan de Commissie meegedeeld.

3. Programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling worden zo nodig herzien in overeenstemming met latere wijzigingen van de communautaire regelgeving. Lid 2, eerste alinea, tweede volzin, geldt niet voor dergelijke herzieningen.

AFDELING 3

Aanvullende maatregelen en communautaire initiatieven

Artikel 36

Overeenkomstig artikel 45 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt voor maatregelen in het raam van het communautaire initiatief voor plattelandsontwikkeling de werkingssfeer van de bijstandsverlening uit de afdeling Oriëntatie van het EOGFL tot de gehele Gemeenschap verruimd en wordt de financiering door deze afdeling tot de maatregelen die op grond van de Verordeningen (EG) nr. 1261/1999(29) en (EG) nr. 1262/1999(30) van het Europees Parlement en de Raad genomen worden, uitgebreid.

AFDELING 4

Financiële bepalingen

Artikel 37

1. De lidstaten bezorgen jaarlijks uiterlijk op 30 september de Commissie voor elk programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling:

a) een staat van de in het lopende begrotingsjaar gedane uitgaven en van die welke tot het einde van dat begrotingsjaar nog moeten worden gedaan,

en

b) de, met inachtneming van de aan elke lidstaat toegekende toewijzing, herziene uitgavenramingen voor de volgende begrotingsjaren tot het einde van de betrokken programmeringsperiode.

2. Onverminderd de vastgestelde algemene bepalingen voor de begrotingsdiscipline vermindert de Commissie de voorschotten op de afrekening van de landbouwuitgaven op een tijdelijke en forfaitaire basis, indien de informatie die de lidstaten op grond van lid 1 aan de Commissie moeten verstrekken, onvolledig is of de betrokken indieningstermijn niet in acht is genomen.

Artikel 38

De betaalorganen kunnen in de rekeningen als uitgave van de maand die volgt op de beschikking tot goedkeuring van het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling, een voorschot opnemen van ten hoogste 12,5 % van de gemiddelde jaartranche van de totale communautaire middelen zoals voorzien voor het programmeringsdocument.

Dit voorschot vormt een doorlopende voorfinanciering die voor elk programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling in beginsel slechts aan het einde van de programmeringsperiode zal worden verrekend.

Artikel 39

1. Voor elke lidstaat worden de voor een gegeven begrotingsjaar gedeclareerde uitgaven gefinancierd tot de overeenkomstig artikel 37, lid 1, onder b), aan de Commissie meegedeelde bedragen die door de op de begroting voor het betrokken begrotingsjaar uitgetrokken kredieten worden gedekt.

2. Indien de werkelijke uitgaven van een lidstaat voor een gegeven begrotingsjaar groter zijn dan de overeenkomstig artikel 37, lid 1, onder b) meegedeelde bedragen, zal het teveel aan uitgaven in dat begrotingsjaar op een proratabasis worden geboekt tot het beloop van de kredieten die beschikbaar blijven nadat de uitgaven van de overige lidstaten zijn vergoed.

3. In het geval dat de werkelijke uitgaven van een lidstaat voor een gegeven begrotingsjaar lager zijn dan 75 % van de in lid 1 bedoelde bedragen, worden de voor het volgende begrotingsjaar te erkennen uitgaven verminderd met een derde van het verschil tussen deze drempel en de in de loop van dat begrotingsjaar geconstateerde werkelijke uitgaven.

Bij de vaststelling van de werkelijke uitgaven in het begrotingsjaar dat volgt op dat waarin de vermindering werd toegepast, wordt met deze vermindering geen rekening gehouden.

4. Lid 3 is niet van toepassing op de eerste declaratie van uitgaven uit hoofde van het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling.

Artikel 40

De bijdrage in de financiering van de evaluaties in de lidstaten in toepassing van artikel 49, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 geldt voor de evaluaties die daadwerkelijk tot de evaluatie op communautair niveau bijdragen wegens de draagwijdte ervan, en in het bijzonder door hun antwoorden op de gemeenschappelijke evaluatievragen en wegens de kwaliteit ervan.

De bijdrage is niet hoger dan 50 % van een plafond dat, behalve in naar behoren met redenen omklede gevallen, 1 % van de totale kosten van het programma voor plattelandsontwikkeling bedraagt. Binnen elk programma voor plattelandsontwikkeling heeft ten minste 40 % van de medefinanciering betrekking op de evaluatie achteraf.

AFDELING 5

Toezicht en evaluatie

Artikel 41

De jaarlijkse voortgangsverslagen krachtens artikel 48, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 worden jaarlijks uiterlijk op 30 april bij de Commissie ingediend en bestrijken het voorafgaande kalenderjaar. Ieder voortgangsverslag bevat de volgende gegevens:

a) eventuele wijzigingen van de algemene voorwaarden die voor de uitvoering van het bijstandspakket relevant zijn, met name de voornaamste sociaal-economische ontwikkelingen of wijzigingen in nationale, regionale of sectoriële beleidsmaatregelen;

b) de voortgang bij de uitvoering van de maatregelen en prioriteiten in het licht van de operationele en specifieke doelstellingen ervan, uitgedrukt in kwantitatieve indicatoren;

c) de door de beheersautoriteit en door het toezichtscomité, indien dit bestaat, getroffen voorzieningen om de hoge kwaliteit en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging te waarborgen, in het bijzonder met betrekking tot:

i) de maatregelen op het gebied van toezicht, financiële controle en evaluatie, met inbegrip van regelingen voor gegevensverzameling;

ii) een beknopt overzicht van de problemen van betekenis die bij het beheer van de bijstand werden ondervonden, en van eventuele ondernomen stappen;

d) de maatregelen die zijn genomen om overeenstemming met andere takken van Gemeenschapsbeleid te waarborgen.

De in de eerste alinea, onder b), bedoelde indicatoren volgen, voorzover mogelijk, een door de Commissie te geven aanbeveling voor gemeenschappelijke indicatoren. Waar aanvullende indicatoren nodig zijn om een doeltreffend toezicht te verkrijgen op de voortgang ten aanzien van de doelstellingen van de programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling, dienen ook deze indicatoren te worden geïntegreerd.

Artikel 42

1. De evaluaties worden volgens erkende evaluatiemethoden door onafhankelijke beoordelaars verricht.

2. De evaluaties geven in het bijzonder antwoord op gemeenschappelijke evaluatievragen die de Commissie in overleg met de lidstaten heeft geformuleerd, en gaan in de regel vergezeld van prestatiecriteria en indicatoren.

3. De autoriteit die voor het beheer van het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling verantwoordelijk is, brengt voor de evaluaties de passende middelen bijeen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de toezichtsresultaten, waar nodig aangevuld door bijkomende informatie te vergaren.

Artikel 43

1. Bij de evaluatie vooraf worden de ongelijkheden, lacunes en mogelijkheden in de bestaande situatie geanalyseerd en wordt beoordeeld in hoeverre de voorgestelde strategie coherent is met de situatie en de streefniveaus, en wordt aandacht besteed aan de in de gemeenschappelijke evaluatievragen aan de orde gestelde punten. Daarbij wordt het verwachte effect van de geselecteerde actieprioriteiten beoordeeld en worden, wanneer zij zich daartoe lenen, de streefniveaus van deze prioriteiten gekwantificeerd. Ook worden de beoogde regelingen voor de tenuitvoerlegging en de coherentie met het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de andere takken van beleid geverifieerd.

2. De evaluatie vooraf behoort tot de verantwoordelijkheid van de autoriteiten die het plan voor plattelandsontwikkeling voorbereiden, en maakt daarvan deel uit.

Artikel 44

1. Bij de evaluaties halverwege de looptijd en bij de evaluaties achteraf wordt aandacht besteed aan de vragen die voor het betrokken programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling specifiek zijn, en aan de gemeenschappelijke evaluatievragen die op communautair niveau relevant zijn. Deze laatste vragen hebben onder meer betrekking op de levensomstandigheden en op de structuur van de plattelandsbevolking, op de werkgelegenheid en de inkomsten uit activiteiten op en buiten landbouwbedrijven, op de landbouwstructuur, de landbouwproducten, kwaliteitsaspecten, het concurrentievermogen, de bosbestanden en op het milieu. Indien een gemeenschappelijke evaluatievraag voor een bepaald programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling als ongeëigend wordt beschouwd, moet zulks worden aangetoond.

2. De evaluatie halverwege de looptijd heeft, naast de behandeling van de evaluatievragen, in het bijzonder ook betrekking op de eerste resultaten, op de relevantie van deze resultaten en op de coherentie ervan met het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling alsmede op de mate waarin de streefniveaus zijn bereikt. Ook worden bij deze evaluatie de aanwending van de financiële middelen en het verloop van het toezicht en van de tenuitvoerlegging beoordeeld.

De evaluatie achteraf behelst, naast de beantwoording van de evaluatievragen, in het bijzonder een onderzoek naar de aanwending van de middelen en naar de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de effecten van de bijstandsverlening en daarin worden voorts conclusies getrokken met betrekking tot het beleid inzake plattelandsontwikkeling, waaronder begrepen de bijdragen van dit beleid tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

3. De evaluaties halverwege de looptijd en de evaluaties achteraf worden in overleg met de Commissie uitgevoerd, onder de verantwoordelijkheid van de autoriteit die voor het beheer van de programmering voor plattelandsontwikkeling verantwoordelijk is.

4. De kwaliteit van de afzonderlijke evaluaties wordt door de autoriteit die voor het beheer van het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling verantwoordelijk is, door het toezichtscomité, indien dit bestaat, en door de Commissie met gebruikmaking van erkende methoden beoordeeld. De resultaten van de evaluaties worden aan het publiek ter beschikking gesteld.

Artikel 45

1. Uiterlijk op 31 december 2003 wordt bij de Commissie een verslag ingediend over de evaluatie halverwege de looptijd. De autoriteit die voor het beheer van het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling verantwoordelijk is, informeert de Commissie over de follow-up van de in dit evaluatieverslag vervatte aanbevelingen. Na ontvangst van de afzonderlijke evaluatieverslagen stelt de Commissie een synthese op communautair niveau op. Zo nodig wordt uiterlijk op 31 december 2005 een bijwerking van de evaluatie halverwege de looptijd afgerond.

2. Uiterlijk twee jaar na afloop van de programmeringsperiode wordt bij de Commissie een verslag ingediend over de evaluatie achteraf. Na ontvangst van de afzonderlijke evaluatieverslagen en binnen drie jaar na afloop van de programmeringsperiode stelt de Commissie een synthese op communautair niveau op.

3. In de evaluatieverslagen wordt uiteengezet welke methodologieën zijn toegepast, met inbegrip van de implicaties voor de kwaliteit van de gegevens en de bevindingen. Die verslagen bevatten tevens een beschrijving van de context en van de inhoud van het programma, financiële informatie, de antwoorden, met inbegrip van de gebruikte indicatoren, op de gemeenschappelijke evaluatievragen en op de, op nationaal of regionaal niveau geformuleerde evaluatievragen, alsmede conclusies en aanbevelingen. De structuur van de evaluatieverslagen moet zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met een door de Commissie te verstrekken aanbeveling voor een gemeenschappelijke structuur ervan.

AFDELING 6

Aanvragen, controles en sancties

Artikel 46

1. In aanvragen om op oppervlakten of op dieren betrekking hebbende steun voor plattelandsontwikkeling die gescheiden van steunaanvragen als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 worden ingediend, worden alle oppervlakten en alle dieren van het bedrijf vermeld die voor de controle van de aanvragen uit hoofde van de betrokken maatregel van belang zijn, met inbegrip van die waarvoor geen steun wordt gevraagd.

2. Indien een steunmaatregel op het gebied van plattelandsontwikkeling op oppervlakten betrekking heeft, worden daarin individueel geïdentificeerde percelen genoemd. Tijdens de looptijd van een verbintenis mogen percelen waarvoor steun wordt verleend, niet door andere worden vervangen, tenzij in het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling anders bepaald.

3. Wanneer de betalingsaanvraag wordt opgenomen in een steunaanvraag "oppervlakten" in het geïntegreerde beheers- en controlesysteem, draagt de lidstaat ervoor zorg dat percelen waarvoor steun voor plattelandsontwikkeling wordt gevraagd, in de steunaanvraag "oppervlakten" in het kader van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem afzonderlijk worden vermeld.

4. Landoppervlakten en dieren worden overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 geïdentificeerd.

Artikel 47

1. De aanvankelijke aanvragen om toetreding tot een regeling en de daaropvolgende betalingsaanvragen worden zodanig gecontroleerd dat een daadwerkelijke verificatie van de naleving van de voorwaarden voor de toekenning van de steun wordt gewaarborgd. Rekening houdend met de aard van de steunmaatregel bepalen de lidstaten de methoden en middelen die voor de controle ervan worden gebruikt en de personen die aan controle worden onderworpen. In de geëigende gevallen maken de lidstaten gebruik van het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem.

2. De controles geschieden door middel van administratieve controles en door controles ter plaatse.

3. De administratieve controles betreffen alle aanvragen en omvatten kruiscontroles inzake landoppervlakten en het veebestand waarop een steunmaatregel betrekking heeft, onder meer door vergelijking, in de daartoe geëigende gevallen, met de gegevens van het geïntegreerde, beheers- en controlesysteem om alle ongerechtvaardigde steunbetalingen te voorkomen. Ook dient de nakoming van langlopende verbintenissen te worden gecontroleerd.

4. De controles ter plaatse geschieden overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van Verordening (EEG) nr. 3887/92. Zij betreffen elk jaar een steekproef van ten minste 5 % van de begunstigden, welke steekproef alle verschillende soorten in de programmeringsdocumenten opgenomen steunmaatregelen bestrijkt.

De controles ter plaatse geschieden gespreid over het jaar overeenkomstig een risicoanalyse die in elke maatregel voor plattelandsontwikkeling is opgenomen. Elke verbintenis en verplichting van een begunstigde waarvan controle op het tijdstip van het bezoek mogelijk is, vormt het voorwerp van controle.

Artikel 48

1. Voor op basis van oppervlakten toegekende steun geldt het bepaalde in artikel 9, leden 1 en 2, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 en voor op basis van dieren toegekende steun het bepaalde in artikel 10, leden 2, 3, 7, 11 en 12, van die verordening.

Bovendien geldt voor dergelijke steun het bepaalde in artikel 11, lid 1, onder a), alsmede de artikelen 12, 13 en 14 van Verordening (EEG) nr. 3887/92.

2. De lidstaten stellen een regeling inzake sancties bij niet-naleving van de verplichtingen en de desbetreffende regelgeving vast en nemen alle voor de toepassing van die regeling benodigde maatregelen. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.

3. Indien blijkt dat door ernstige nalatigheid een onjuiste aangifte werd gedaan, wordt de betrokken begunstigde voor het betreffende kalenderjaar uitgesloten van alle steun voor plattelandsontwikkeling die onder het desbetreffende hoofdstuk van Verordening (EG) nr. 1257/1999 valt. In het geval van een opzettelijk onjuiste aangifte wordt hij tevens voor het daaropvolgende jaar uitgesloten. Deze sanctie geldt onverminderd bijkomende sancties waarin in de nationale regelgeving is voorzien.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 49

1. De verordeningen (EEG) nr. 2084/80, (EEG) nr. 220/91, (EG) nr. 860/94, (EG) nr. 1025/94, (EG) nr. 1054/94, (EG) nr. 1282/94, (EG) nr. 1404/94, (EG) nr. 1682/94, (EG) nr. 1844/94 en (EG) nr. 746/96 en de beschikkingen 92/522/EEG en 94/173/EG worden ingetrokken.

2. De in lid 1 genoemde ingetrokken verordeningen en beschikkingen blijven van toepassing op de activiteiten die vóór 1 januari 2000 door de Commissie zijn goedgekeurd uit hoofde van de in artikel 55, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 genoemde verordeningen.

Artikel 50

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening geldt voor op of na 1 januari 2000 verleende communautaire steun.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juli 1999.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie

(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

(2) PB L 215 van 30.7.1992, blz. 91.

(3) PB L 288 van 1.12.1995, blz. 37.

(4) PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85.

(5) PB L 288 van 1.12.1995, blz. 35.

(6) PB L 102 van 25.4.1996, blz. 19.

(7) PB L 67 van 7.3.1997, blz. 2.

(8) PB L 142 van 2.6.1997, blz. 22.

(9) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

(10) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

(11) PB L 355 van 5.12.1992, blz. 1.

(12) PB L 127 van 21.5.1999, blz. 4.

(13) PB L 391 van 31.12.1992, blz. 36.

(14) PB L 212 van 30.7.1998, blz. 23.

(15) PB L 203 van 5.6.1980, blz. 9.

(16) PB L 26 van 31.1.1991, blz. 15.

(17) PB L 164 van 9.6.1998, blz. 5.

(18) PB L 99 van 19.4.1994, blz. 7.

(19) PB L 112 van 3.5.1994, blz. 27.

(20) PB L 115 van 6.5.1994, blz. 6.

(21) PB L 140 van 3.6.1994, blz. 14.

(22) PB L 154 van 21.6.1994, blz. 8.

(23) PB L 178 van 12.7.1994, blz. 42.

(24) PB L 192 van 28.7.1994, blz. 9.

(25) PB L 329 van 16.11.1992, blz. 1.

(26) PB L 79 van 23.3.1994, blz. 29.

(27) PB L 160 van 27.7.1999, blz. 1.

(28) PB L 160 van 27.7.1999, blz. 21.

(29) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 43.

(30) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 48.

BIJLAGE

PLANNEN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

1. Titel van het plan voor plattelandsontwikkeling

2. Lidstaat en bestuurlijke regio (indien relevant)

3.

1. Door het plan bestreken geografisch gebied

Artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1257/1999

2. Regio's van doelstelling 1 of 2

Artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1257/1999

Geef aan:

- de regio's van doelstelling 1 en de onder de overgangsregeling voor doelstelling 1 vallende regio's. Dit geldt uitsluitend voor de begeleidende maatregelen (vervroegde uittreding, compenserende vergoedingen, milieumaatregelen in de landbouw en bebossing van landbouwgrond overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999);

- de regio's van doelstelling 2. Dit geldt voor:

1) de begeleidende maatregelen,

2) de andere maatregelen die geen deel uitmaken van de programmering voor doelstelling 2.

4. Planning voor het betrokken geografische gebied

Artikel 41, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999

Indien in de regio bij uitzondering meer dan één plan voor plattelandsontwikkeling zal gelden, moet het volgende worden vermeld:

- alle relevante plannen;

- de redenen waarom de maatregelen niet in één enkel plan kunnen worden geïntegreerd;

- de onderlinge verhouding tussen de maatregelen in de onderscheiden plannen en bijzonderheden over de wijze waarop de verenigbaarheid en de coherentie van de plannen worden gewaarborgd.

5. Gekwantificeerde beschrijving van de bestaande situatie

Artikel 43, lid 1, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999

1. Beschrijving van de bestaande situatie

Beschrijf de bestaande situatie in het geografische gebied met gebruikmaking van gekwantificeerde gegevens waarin aandacht wordt besteed aan de sterke punten, de verschillen, de achterstanden en de ontwikkelingsmogelijkheden voor plattelandsontwikkeling. Deze beschrijving moet betrekking hebben op de agrarische en bosbouwsectoren (inclusief de aard en de omvang van de belemmeringen ten aanzien van de landbouw in probleemgebieden), de plattelandseconomie, de demografische situatie, de menselijke hulpbronnen en de werkgelegenheid en de toestand van het milieu.

2. Effecten in de voorgaande programmeringsperiode

Beschrijf de effecten van de financiële middelen die in de voorgaande programmeringsperiode in de EOGFL-werkingssfeer aan plattelandsontwikkeling en in het kader van de begeleidende maatregelen sedert 1992 zijn besteed. Vermeld de resultaten van evaluaties.

3. Andere informatie

Beschrijf, waar zulks relevant is, naast de communautaire maatregelen voor plattelandsontwikkeling en de begeleidende maatregelen ook de andere maatregelen die op het onder de programmering vallende gebied van invloed zijn geweest.

6. Beschrijving van de voorgestelde strategie, de gekwantificeerde doelstellingen van die strategie, de gekozen prioriteiten inzake plattelandsontwikkeling en het bestreken geografische gebied

Artikel 43, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999

1. Voorgestelde strategie, gekwantificeerde doelstellingen en gekozen prioriteiten

Ten aanzien van de voor het betrokken gebied geconstateerde sterke punten, verschillen, lacunes en ontwikkelingsmogelijkheden dient met name het volgende te worden beschreven:

- de prioriteiten voor de acties;

- de adequate strategie voor de verwezenlijking van de prioriteiten;

- de operationele doelstellingen en de verwachte effecten, gekwantificeerd voorzover deze zich daartoe lenen, waarbij het om een kwantificering gaat zowel in termen van toezicht als in termen van schattingen met het oog op evaluatie;

- de mate waarin in de strategie rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden;

- de manier waarop de geïntegreerde aanpak is verwerkt;

- de mate waarin de strategie op de integratie van vrouwen en mannen is gericht;

- de mate waarin de strategie rekening houdt met de relevante verplichtingen in het kader van milieubeleid op internationaal, Gemeenschaps- en nationaal niveau, inclusief de verplichtingen in verband met duurzame ontwikkeling, in het bijzonder de kwaliteit en het gebruik van water, de instandhouding van de biodiversiteit, waaronder die van rassen van gewassen op landbouwbedrijven, en de opwarming van de aarde.

2. Beschrijving en effecten van andere maatregelen

Voorzover relevant, dient in de beschrijving bovendien te worden uitgelegd welke maatregelen buiten het raam van het plan voor plattelandsontwikkeling zijn genomen (andere communautaire maatregelen dan wel nationale maatregelen zoals dwingende voorschriften, praktijkcodes en steunmaatregelen van de staten) en in hoeverre op deze wijze aan de geconstateerde behoeften zal worden voldaan.

3. Door specifieke regionale maatregelen bestreken gebieden

Voor elke in punt 8 gedefinieerde maatregel die niet in de gehele regio zoals vermeld in punt 3 van toepassing is, moet de toepassingszone worden beschreven.

Definieer in het bijzonder:

- de voor het betrokken gebied vastgestelde lijst van probleemgebieden;

- eventuele wijzigingen van de lijst van probleemgebieden, naar behoren met redenen omkleed (artikel 55, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1257/1999);

- de gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied met een degelijke motivering.

4. Tijdschema en verwachte respons

Het voorgestelde tijdschema voor de uitvoering van de verschillende maatregelen, de mate waarin naar verwachting van de maatregelen gebruik zal worden gemaakt, en de geldigheidsduur (zie ook punt 8).

7. Beoordeling waarin wordt aangegeven welke economische, milieu- en sociale effecten worden verwacht

Artikel 43, lid 1, derde streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999

Uitvoerige informatie overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

8. Indicatieve algemene financiële tabel

Artikel 43, lid 1, vierde streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999

Tabel voor financiële planning: Programma's op het gebied van plattelandsontwikkeling

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

- Maatregelen worden als volgt gedefinieerd:

a) Investeringen in landbouwbedrijven

b) Vestiging van jonge landbouwers

c) Opleiding

d) Vervroegde uittreding

e) Probleemgebieden en gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied

f) Milieumaatregelen in de landbouw

g) Verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten

h) Bebossing van landbouwgrond

i) Overige bosbouwmaatregelen

j) Grondverbetering

k) Herverkaveling

l) Oprichting van bedrijfsverzorgingsdiensten en diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer voor de landbouw)

m) Afzet van kwaliteitslandbouwproducten

n) Dienstverlenende instanties voor de basiszorg voor de plattelandseconomie en bevolking

o) Dorpsvernieuwing en -ontwikkeling en de bescherming en instandhouding van het landelijke erfgoed

p) Diversificatie van de bedrijvigheid in de landbouw en in verwante activiteiten gericht op het combineren van verscheidene activiteiten of het aanboren van alternatieve inkomstenbronnen

q) Waterbeheer in de landbouw

r) Ontwikkeling en verbetering van de met de ontwikkeling van de landbouw samenhangende infrastructuur

s) Bevordering van toeristische en ambachtelijke activiteiten

t) Milieubehoud in samenhang met land- en bosbouw en landschapsbeheer, en met verbetering van het welzijn van dieren

u) Herstel van door een natuurramp beschadigd agrarisch productiepotentieel en het treffen van passende preventieve voorzieningen

v) Financiële instrumentering

9. Beschrijving van de maatregelen die voor de uitvoering van de plannen worden overwogen

Artikel 43, lid 1, vijfde streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999

Voor elk van de navolgende punten moet worden vermeld:

A. Hoofdkenmerken van de steunmaatregelen.

B. Andere elementen.

1. Algemene eisen

A. Hoofdkenmerken van de steunmaatregelen:

- De lijst van de maatregelen in de in Verordening (EG) nr. 1257/1999 aangegeven volgorde:

- Het juiste artikel (en het lid daarvan) waaronder elke betalingsmaatregel voor plattelandsontwikkeling valt. Worden twee of meer artikelen genoemd, dan moet de betalingsmaatregel worden opgesplitst over de samenstellende delen ervan.

B. Andere elementen:

Geen.

2. Voor alle of voor verscheidene maatregelen geldende eisen(1)

A. Hoofdkenmerken:

- Communautaire bijdrage op basis van hetzij de totale, hetzij de overheidsuitgaven.

- De toegepaste steunintensiteiten en/of -bedragen en differentiatie (hoofdstukken I tot en met VIII).

- Uitzonderingen bedoeld in artikel 37, lid 3, tweede alinea, eerste gedachtestreepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

B. Andere elementen:

- Bijzonderheden over de subsidiabiliteitsvoorwaarden.

- De criteria die de economische levensvatbaarheid (hoofdstukken I, II en IV) aantonen.

- Gebruikelijke goede landbouwmethoden (hoofdstukken V en VI).

- De minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn (hoofdstukken I, II en VII).

- Het vereiste niveau van vakbekwaamheid en deskundigheid (hoofdstukken I, II en IV).

- Voldoende beoordelingselementen betreffende het voor de betrokken producten bestaan van normale afzetmogelijkheden op de markt (hoofdstukken I en VII), als bedoeld in de artikelen 6 en 26 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

- Beschrijving van het geheel van alle lopende contracten (uit de voorafgaande periode), waarbij ook financiële informatie dient te worden verstrekt en de voor deze contracten geldende procedures/voorschriften dienen te worden beschreven.

3. Voor specifieke maatregelen benodigde informatie

Bovendien wordt voor de maatregelen als bedoeld in de afzonderlijke hoofdstukken, de volgende specifieke informatie verlangd:

I. Investeringen in landbouwbedrijven

A. Hoofdkenmerken:

- De primaire productiesectoren en typen investeringen.

B. Andere elementen:

- De bovengrenzen voor het voor steunverlening in aanmerking komende totale investeringsbedrag.

- De soorten steun.

II. Vestiging van jonge landbouwers

A. Hoofdkenmerken:

Geen.

B. Andere elementen:

- De periode waarover jonge landbouwers beschikken om aan de subsidiabiliteitscriteria te voldoen, binnen de volgens artikel 5 Verordening (EG) nr. 1257/1999 toegestane maximumperiode van drie jaar.

- De leeftijdsgrens.

- De voorwaarden waaraan moet worden voldaan door jonge landbouwers die zich niet als enig bedrijfshoofd vestigen of die zich vestigen als lid van een vereniging of coöperatie waarvan het hoofddoel het beheer van een landbouwbedrijf is.

- De soort vestigingssteun.

III. Opleiding

A. Hoofdkenmerken:

Geen.

B. Andere elementen:

- De in aanmerking komende acties en begunstigden.

- De maatregelen om ervoor te zorgen dat geen normale leergangen en programma's voor financiering worden voorgesteld.

IV. Vervroegde uittreding

A. Hoofdkenmerken:

Geen.

B. Andere elementen:

- Bijzonderheden over de voorwaarden met betrekking tot cedenten, overnemers, werknemers en de vrijgekomen grond, in het bijzonder het gebruik van grond die de cedent voor niet-commerciële doeleinden behoudt en de periode om de levensvatbaarheid te verbeteren.

- De soort steun, waarbij ook het systeem moet worden beschreven dat voor de berekening van het voor medefinanciering in aanmerking komende maximumbedrag per bedrijf wordt gebruikt, met een motivering per type begunstigde.

- Een beschrijving van de nationale regelingen voor pensionering en vervroegde uittreding.

- Bijzonderheden met betrekking tot de duur van de steunverlening.

V. Probleemgebieden en gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied

A. Hoofdkenmerken:

- Het steunniveau:

1. voor compenserende vergoedingen als bedoeld in artikel 13, onder a), van Verordening (EG) nr. 1257/1999: motivering van de differentiatie van het steunbedrag aan de hand van de in artikel 15, lid 2, van die verordening vermelde criteria;

2. voor compenserende vergoedingen als bedoeld in artikel 13, onder a), van Verordening (EG) nr. 1257/1999: voorstellen om de in artikel 15, lid 3, tweede alinea, opgenomen flexibiliteitsbepalingen met betrekking tot het voor medefinanciering in aanmerking komende maximumbedrag te gebruiken, dienen met redenen te zijn omkleed. Aangeven hoe zij in deze gevallen ervoor zullen zorgen dat de bovengrens voor compenserende vergoedingen in acht wordt genomen, en aangegeven dient te worden welke administratieve procedure zal worden toegepast om naleving van het voor medefinanciering in aanmerking komende maximumbedrag te garanderen;

3. voor betalingen als bedoeld in artikel 13, onder b), en artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1257/1999: gedetailleerde agronomische berekeningen met vermelding van: a) de door de specifieke beperkingen op milieugebied veroorzaakte inkomensverliezen en kosten, b) de als referentiepunt gebruikte agronomische veronderstellingen.

B. Andere elementen:

- Bijzonderheden over de subsidiabiliteitsvoorwaarden, waaronder:

1. de vastgestelde minimumoppervlakte;

2. een beschrijving van de voor gemeenschappelijke weidegronden te gebruiken passende omrekeningsmethode.

VI. Milieumaatregelen in de landbouw

A. Hoofdkenmerken:

- Een motivering van de verbintenissen in het licht van de verwachte effecten ervan.

- Ten aanzien van met uitsterven bedreigde rassen van landbouwhuisdieren het bewijs van deze situatie, dat in overeenstemming moet zijn met wetenschappelijke gegevens welke worden erkend door als autoriteiten op dit gebied beschouwde internationale organisaties.

- Wat plantaardige genetische hulpbronnen die worden bedreigd door genetische erosie betreft, het bewijs van genetische erosie gebaseerd op wetenschappelijke resultaten en indicatoren ten aanzien van het voorkomen van landrassen/primitieve (lokale) rassen, hun diversiteit in populatie en de voorkomende lokale landbouwmethoden.

- Nauwkeurige gegevens over de verplichtingen van de landbouwers en over alle andere in de overeenkomst opgenomen voorwaarden, met inbegrip van de mogelijkheden en procedures voor de aanpassing van lopende contracten.

- Een beschrijving van de reikwijdte van de maatregel, waarbij wordt aangegeven in hoeverre de toepassing op de behoeften is afgestemd in termen van geografische, sectoriële of andere dekking.

- Gedetailleerde agronomische berekeningen met vermelding van: a) gederfde inkomsten en extra kosten in vergelijking met de gebruikelijke goede landbouwmethoden, b) de als referentiepunt gebruikte agronomische veronderstellingen en c) de omvang van de stimulans en de motivering van de stimulans aan de hand van objectieve criteria.

- Voor de gezamenlijke milieumaatregelen in de landbouw: vermeld de mogelijke combinaties van maatregelen en geef aan hoe de coherentie tussen de maatregelen wordt gewaarborgd.

B. Andere elementen:

Geen.

VII. Verwerking en afzet van landbouwproducten

A. Hoofdkenmerken:

- Sectoren van de agrarische basisproductie.

B. Andere elementen:

- Criteria om de economische voordelen voor de primaire producenten aan te tonen.

VIII. Bosbouw

A. Hoofdkenmerken:

- Definitie van:

- "landbouwgrond", in samenhang met artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1257/1999;

- "agrariër", in samenhang met artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

- De regelingen die ervoor moeten zorgen dat de acties aan de plaatselijke omstandigheden zijn aangepast, verenigbaar zijn met het milieu en, waar passend, gericht zijn op de handhaving van een evenwicht tussen de houtteelt en de wildpopulaties.

- De bepalingen van de tussen de regio's en potentiële begunstigden te sluiten contracten betreffende acties als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

B. Andere elementen:

- Beschrijving van de in aanmerking komende acties en de begunstigden.

- Het verband tussen de voorgestelde acties en de nationale/subnationale bosplannen of gelijkwaardige instrumenten.

- Het bestaan van plannen voor de bescherming van de bossen als bedoeld in de communautaire wetgeving voor de gebieden die bij de klasse "zeer brandgevaarlijk" of "middelmatig brandgevaarlijk" zijn ingedeeld, en het feit dat de voorgestelde maatregelen met deze beschermingsplannen in overeenstemming zijn.

IX. Bevordering van de aanpassing en de ontwikkeling van plattelandsgebieden

A. Hoofdkenmerken:

- Beschrijving en motivering van de voorgestelde activiteiten onder deze maatregel.

B. Andere elementen:

- Definitie van financiële instrumentering, welke in overeenstemming moet zijn met algemene subsidiabiliteitscriteria.

10. Eventuele behoeften op het gebied van studies, demonstratieprojecten, opleiding of technische bijstand (waar passend)

Artikel 43, lid 1, zesde streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999

11. Aanwijzing van de bevoegde autoriteiten en verantwoordelijke instanties

Artikel 43, lid 1, zevende streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999

12. De regelingen om voor een doeltreffende en correcte tenuitvoerlegging van de plannen te zorgen, met inbegrip van de regelingen inzake toezicht en evaluatie, een definitie van gekwantificeerde indicatoren voor de evaluatie, de controle- en sanctieregelingen en de regelingen om voor passende publiciteit te zorgen

Artikel 43, lid 1, achtste streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999

1. Gedetailleerde informatie over de tenuitvoerlegging van de artikelen 41 tot en met 45 van de Verordening (EG) nr. 1257/1999

Deze dient met name in te houden:

- een beschrijving van de financiële kanalen voor de betaling van de bijstand aan de eindbegunstigden;

- de regelingen voor het toezicht op en de evaluatie van het programma, en met name de systemen en procedures voor het verzamelen, ordenen en coördineren van de gegevens die betrekking hebben op de financiële, fysieke en impactindicatoren;

- de rol, de samenstelling en het reglement van orde van de voorkomende toezichtscomités;

- codificatie. Deze codificatie zal in overeenstemming zijn met het door de Commissie verstrekte model.

2. Gedetailleerde informatie over de uitvoering van de artikelen 46, 47 en 48 van Verordening nr. 1257/1999, en met name de relatie met de algemene subsidiabiliteitscriteria

Het betreft onder meer de precieze controlemaatregelen die worden overwogen om de inhoudelijke aspecten van de aanvragen te verifiëren en na te gaan of aan de voorwaarden voor steunverlening is voldaan, en de precieze sanctiebepalingen.

13. Resultaten van het gepleegde overleg en aanwijzing van de betrokken autoriteiten, instanties en economische en sociale partners

Artikel 43, lid 1, negende streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999

1. Aangegeven moet worden

- welke sociale en economische partners en andere relevante nationale instanties volgens de nationale regelgeving en praktijk moeten worden geraadpleegd;

- welke autoriteiten en instanties op landbouw- en milieugebied bij, met name, de ontwikkeling, de uitvoering, het toezicht op en de evaluatie en herziening van de milieumaatregelen in de landbouw en andere maatregelen gericht op het milieu moeten worden betrokken, hierdoor verzekerend dat er een balans is ten aanzien van deze maatregelen en andere maatregelen voor plattelandsontwikkeling.

2. Vat de resultaten van het gepleegde overleg samen en geef aan in welke mate met de meegedeelde standpunten en adviezen rekening is gehouden

14. Evenwicht tussen de verschillende steunmaatregelen

Artikel 43, lid 2, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999

1. Beschrijf, met aandacht voor de sterke punten, de behoeften en de mogelijkheden

- Het evenwicht tussen de verschillende maatregelen voor plattelandsontwikkeling.

- De mate waarin de milieumaatregelen in de landbouw op het gehele grondgebied van toepassing zijn.

2. In voorkomend geval moet in deze beschrijving aandacht worden besteed aan

- de genomen maatregelen die buiten het raam van Verordening (EG) nr. 1257/1999 vallen;

- de in het raam van afzonderlijke plannen voor plattelandsontwikkeling genomen of voorgenomen maatregelen.

15. Verenigbaarheid en coherentie

Artikel 37, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999

A. Hoofdkenmerken:

1. Beoordeling van de verenigbaarheid en coherentie met

- de andere takken van communautair beleid, in het bijzonder het mededingingsbeleid, en de in het kader van die beleidstakken ten uitvoer gelegde maatregelen;

- de andere instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, vooral wanneer wordt voorzien in uitzonderingen op artikel 37, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999;

- de andere steunmaatregelen in het kader van de plannen voor plattelandsontwikkeling;

- algemene subsidiabiliteitscriteria.

2. Wat de in artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bedoelde maatregelen betreft, moet erop worden toegezien en zo nodig worden verduidelijkt dat:

- de maatregelen als bedoeld in het zesde, zevende en negende streepje van dat artikel niet via steun worden gefinancierd die uit het EFRO wordt verleend in plattelandszones van doelstelling 2 en in voor overgangssteun in aanmerking komende gebieden;

- de maatregelen niet vallen binnen de werkingssfeer van enige andere maatregel als bedoeld in titel II van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

B. Andere elementen:

3. In de beoordeling dient met name aandacht te worden besteed aan de regelingen om een goede coördinatie te waarborgen met de administraties van:

- de in het kader van de marktordeningen ingestelde ontwikkelingsmaatregelen;

- eventuele maatregelen voor plattelandsontwikkeling waarin via nationale wetgeving is voorzien.

16. Aanvullende staatssteun

Artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1257/1999

A. Hoofdkenmerken:

Geef de maatregelen aan waarin staatssteun zal worden verleend bij wijze van aanvullende financiering (artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1257/1999). Een indicatieve tabel dient het bedrag van de aanvullende financiering weer te geven in relatie tot elk van de maatregelen gedurende elk jaar van het plan.

B. Andere elementen:

Geen.

(1) De verwijzingen naar hoofdstukken zijn verwijzingen naar de hoofdstukken in Verordening (EG) nr. 1257/1999.

Top