Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999L0029

    Richtlijn 1999/29/EG van de Raad van 22 april 1999 inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding

    PB L 115 van 4.5.1999, p. 32–46 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/07/2003; opgeheven door 32002L0032

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1999/29/oj

    31999L0029

    Richtlijn 1999/29/EG van de Raad van 22 april 1999 inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding

    Publicatieblad Nr. L 115 van 04/05/1999 blz. 0032 - 0046


    RICHTLIJN 1999/29/EG VAN DE RAAD

    van 22 april 1999

    inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

    (1) Overwegende dat Richtlijn 74/63/EEG van de Raad van 17 december 1973 inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding(3), herhaaldelijk en ingrijpend is gewijzigd; dat derhalve om redenen van zowel rationele ordening als de duidelijkheid van de tekst genoemde richtlijn dient te worden gecodificeerd;

    (2) Overwegende dat de dierlijke productie in de landbouw van de Gemeenschap een zeer belangrijke plaats inneemt en haar resultaat in verregaande mate afhangt van het gebruik van goede en geschikte diervoeders;

    (3) Overwegende dat een regeling op het gebied van de diervoeders een wezenlijke bijdrage levert aan de stijging van de productiviteit van de landbouw;

    (4) Overwegende dat diervoeders vaak ongewenste stoffen of producten bevatten die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van het dier of, door hun aanwezigheid in dierlijke producten, van de mens;

    (5) Overwegende dat de aanwezigheid van deze stoffen en producten niet volledig kan worden uitgesloten en dat het op zijn minst noodzakelijk is hun gehalte in diervoeders zo te beperken dat er zich geen ongewenste, schadelijke gevolgen kunnen voordoen; dat het onmogelijk is deze gehalten lager vast te stellen dan de grens van de gevoeligheid van de op communautair vlak vast te stellen analysemethoden;

    (6) Overwegende dat ongewenste stoffen en producten slechts onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden in diervoeders mogen voorkomen en dat zij niet op andere wijze in het kader van de diervoeding mogen worden toegediend; dat derhalve deze richtlijn van toepassing is onverminderd de andere communautaire bepalingen inzake diervoeders, en met name de voorschriften die voor mengvoeders gelden;

    (7) Overwegende evenwel dat de lidstaten de mogelijkheid moeten hebben onder bepaalde voorwaarden toe te staan dat diervoeders gehalten aan ongewenste stoffen en producten bevatten die hoger liggen dan die welke in bijlage I zijn aangegeven;

    (8) Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn op voedermiddelen en op diervoeders moeten worden toegepast zodra deze in de Gemeenschap worden binnengebracht; dat derhalve moet worden bepaald dat de vastgestelde maximumgehalten aan ongewenste stoffen en producten in het algemeen gelden zodra de voedermiddelen en diervoeders in het verkeer - daaronder begrepen alle handelsstadia - worden gebracht, en in het bijzonder vanaf de datum van hun invoer;

    (9) Overwegende dat als grondregel moet worden bepaald dat voedermiddelen voor diervoeders van gezonde handelskwaliteit moeten zijn; dat derhalve een verbod moet worden ingesteld op het gebruik of het in het verkeer brengen van voedermiddelen die, wegens hun te hoge gehalte aan ongewenste stoffen of producten, een overschrijding van de in bijlage I van deze richtlijn voorgeschreven maximumgehalten voor mengvoeders met zich brengen;

    (10) Overwegende dat het daarvoor gepast is om de aanwezigheid van bepaalde ongewenste stoffen of producten te beperken in aanvullende diervoeders door de vaststelling van passende maximumgehalten;

    (11) Overwegende dat de lidstaten de mogelijkheid gelaten moet worden bij gevaar voor de gezondheid van dier of mens tijdelijk de vastgestelde maximumgehalten te verlagen of voor andere stoffen of producten een maximumgehalte vast te stellen, dan wel de aanwezigheid van dergelijke stoffen of producten in diervoeders te verbieden; dat het, om te voorkomen dat een lidstaat deze mogelijkheid misbruikt, van belang is, volgens een communautaire spoedprocedure aan de hand van bewijsmateriaal een beslissing te nemen omtrent eventuele wijzigingen in de bijlagen I en II;

    (12) Overwegende dat diervoeders die aan de eisen van deze richtlijn voldoen, met betrekking tot het gehalte aan ongewenste stoffen en producten slechts mogen worden onderworpen aan de in deze richtlijn vastgelegde beperkingen voor het in het verkeer brengen;

    (13) Overwegende dat, om te garanderen dat in de handel van diervoeders aan de eisen met betrekking tot ongewenste stoffen en producten wordt voldaan, de lidstaten dienen te voorzien in passende controlemaatregelen;

    (14) Overwegende dat de ervaring leert dat het bij deze richtlijn op het niveau van de officiële controlediensten opgezette informatiesysteem moet worden verbeterd, zodat de lidstaten voortaan ook door het bedrijfsleven worden ingelicht over de gevallen waarin de bepalingen van de richtlijn niet in acht genomen zijn; dat de lidstaten in dat geval de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat de betrokken partijen voor diervoeder worden gebruikt; dat de lidstaten zich er in voorkomend geval van moeten vergewissen dat de partij voedermiddel of diervoeder werkelijk vernietigd wordt, wanneer daartoe door de eigenaar is besloten;

    (15) Overwegende dat een passende communautaire procedure noodzakelijk is om de in de bijlagen I en II vastgestelde technische bepalingen aan te passen aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis;

    (16) Overwegende dat ter vergemakkelijking van de uitvoering van de overwogen maatregelen een procedure dient te worden ingesteld waarbij een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie tot stand wordt gebracht in het bij Besluit 70/372/EEG(4) opgericht Permanent Comité voor veevoeders;

    (17) Overwegende dat deze richtlijn de verplichtingen van de lidstaten aangaande de termijnen voor omzetting van de richtlijnen in nationaal recht, opgenomen in bijlage III, deel B, onverlet laat,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Deze richtlijn heeft betrekking op ongewenste stoffen en producten in diervoeding.

    2. Deze richtlijn geldt onverminderd de voorschriften betreffende:

    a) toevoegingsmiddelen in diervoeding;

    b) de handel in diervoeders;

    c) de vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen op en in producten die voor dierlijke voeding zijn bestemd, voorzover deze residuen niet in afdeling B van bijlage I van deze richtlijn zijn vermeld;

    d) de micro-organismen in diervoeders;

    e) bepaalde in diervoeding gebruikte producten;

    f) diervoeders met bijzonder voedingsdoel.

    Artikel 2

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a) "diervoeders": producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd en de afgeleide producten van hun industriële verwerking, alsmede organische of anorganische stoffen, al dan niet gemengd, met of zonder toevoegingsmiddelen en bestemd voor dierlijke voeding langs orale weg;

    b) "voedermiddelen": de verschillende producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, bestemd om te worden gebruikt voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na verwerking, voor de bereiding van mengvoeders of als dragers bij voormengsels;

    c) "volledige diervoeders": mengsels van diervoeders die door hun samenstelling op zichzelf een totaal dagrantsoen vormen;

    d) "aanvullende diervoeders": mengsels van diervoeders, die een hoog gehalte aan bepaalde stoffen bevatten en ingevolge hun samenstelling slechts samen met andere diervoeders een totaal dagrantsoen vormen;

    e) "mengvoeders": mengsels van voedermiddelen, al dan niet met additieven, bestemd voor vervoedering in de vorm van volledige diervoeders of aanvullende diervoeders;

    f) "dagrantsoen": de totale hoeveelheid diervoeders, omgerekend op een vochtgehalte van 12 %, welke een dier van een bepaalde soort, leeftijdsklasse en prestatievermogen gemiddeld dagelijks nodig heeft om in zijn algehele behoefte te voorzien;

    g) "dieren": dieren behorend tot de soorten die gewoonlijk door de mens worden gevoederd en gehouden of gegeten, alsmede in de vrije natuur levende dieren voorzover hun voeding uit diervoeders bestaat;

    h) "huisdieren": dieren behorend tot de soorten die in de regel door de mens worden gevoederd en gehouden, maar niet gegeten, met uitzondering van dieren die dienen voor de productie van pelzen.

    Artikel 3

    1. De lidstaten schrijven voor dat voedermiddelen slechts in de Gemeenschap in het verkeer mogen worden gebracht, wanneer zij van gezonde handelskwaliteit zijn.

    2. In het bijzonder worden, onverminderd het bepaalde in bijlage II, deel A, voedermiddelen niet geacht van gezonde handelskwaliteit te zijn, indien het gehalte aan ongewenste stoffen of producten zo hoog is dat het onmogelijk wordt de in bijlage I voor mengvoeders vastgestelde maximumgehalten in acht te nemen.

    Artikel 4

    1. De lidstaten schrijven voor dat de in bijlage I vermelde stoffen en producten slechts onder de in deze bijlage vastgestelde voorwaarden in diervoeders worden toegelaten.

    2. De lidstaten kunnen toestaan dat de in bijlage I voor diervoeders vastgestelde maximumgehalten worden overschreden bij voer dat in een landbouwbedrijf wordt geproduceerd en daar in dezelfde toestand wordt gebruikt, wanneer dit om bijzondere redenen is vereist. De betrokken lidstaten waarborgen dat de gezondheid van mens of dier hiervan geen schade kan ondervinden.

    Artikel 5

    1. De lidstaten schrijven voor dat de in bijlage II, deel A, vermelde voedermiddelen slechts in het verkeer mogen worden gebracht, indien het gehalte aan de in kolom 1 van die bijlage vermelde ongewenste stoffen of producten niet hoger ligt dan het in kolom 3 daarvan vastgestelde maximumgehalte.

    2. Indien het gehalte aan ongewenste stoffen of producten als bedoeld in kolom 1 van bijlage II, deel A, hoger ligt dan het in kolom 3 van bijlage I voor het voedermiddel vastgestelde gehalte, mag onverminderd het bepaalde in lid 1, de in kolom 2 van bijlage II, deel A, genoemde voedermiddel slechts in het verkeer worden gebracht, indien:

    a) deze is bestemd voor bedrijven die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 95/69/EG van de Raad van 22 december 1995 houdende vaststelling van de voorwaarden en bepalingen voor de erkenning en de registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding en tot wijziging van de Richtlijnen 70/524/EEG, 74/63/EEG, 79/373/EEG en 82/471/EEG(5),

    en

    b) op een geleidedocument het volgende is aangegeven:

    - het voedermiddel is bestemd voor fabrikanten van mengvoeders die voldoen aan de onder a) genoemde voorwaarde,

    - het voedermiddel als zodanig mag niet worden gebruikt voor rechtstreekse voeding aan dieren,

    - het gehalte aan ongewenste stof of product.

    3. De lidstaten schrijven voor dat lid 2, onder a) en b), ook van toepassing is op de in bijlage II, deel B, genoemde voedermiddelen en ongewenste stoffen of producten waarvoor in deel A geen maximumgehalte is aangegeven, wanneer het gehalte aan ongewenste stoffen of producten in het voedermiddel hoger is dan in kolom 3 van bijlage I is vastgesteld voor overeenkomstige voedermiddelen.

    Artikel 6

    De lidstaten kunnen de toepassing van het bepaalde in artikel 5, lid 2, onder a), beperken tot de fabrikanten van mengvoeders die de betrokken voedermiddelen gebruiken voor de vervaardiging en het in het verkeer brengen van mengvoeders.

    Artikel 7

    De lidstaten schrijven voor dat een partij van een in bijlage II, deel A, genoemd voedermiddel met een gehalte aan ongewenste stoffen of producten dat hoger is dan het in kolom 3 van genoemde bijlage bepaalde maximumgehalte, niet mag worden gemengd met andere partijen voedermiddelen of met partijen voeders.

    Artikel 8

    De lidstaten schrijven voor dat aanvullende diervoeders, voorzover daarvoor geen bijzondere bepalingen bestaan, geen hoger gehalte aan de in bijlage I genoemde stoffen en producten mogen bevatten dan voor volledige diervoeders is bepaald, één en ander met inachtneming van de voor het gebruik ervan vastgestelde verdunning.

    Artikel 9

    1. Indien een lidstaat, op basis van een omstandige motivering op grond van nieuwe gegevens of een nieuwe beoordeling van de bestaande gegevens na de aanneming van de desbetreffende bepalingen, constateert dat een in bijlage I of bijlage II vastgesteld maximumgehalte of een niet in die bijlagen genoemde stof of product een gevaar oplevert voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, kan deze lidstaat voorlopig dit gehalte verlagen, een maximumgehalte vaststellen of de aanwezigheid van deze stof of dit product in diervoeders of in voedermiddelen verbieden. Hij stelt de overige lidstaten en de Commissie hiervan onmiddellijk op de hoogte en geeft daarbij de redenen van zijn beslissing op.

    2. Overeenkomstig de procedure van artikel 14 wordt onverwijld besloten of de bijlagen dienen te worden gewijzigd. Zolang door de Raad of door de Commissie geen beslissing is getroffen, kan de lidstaat de door hem ten uitvoer gelegde maatregelen handhaven.

    Artikel 10

    Volgens de procedure van artikel 13 en rekening houdend met de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis:

    a) worden de in de bijlagen aan te brengen wijzigingen vastgesteld;

    b) wordt op gezette tijden een gecodificeerde versie van de bijlagen opgesteld teneinde er de opeenvolgende wijzigingen in op te nemen die krachtens het bepaalde onder a) zijn aangebracht;

    c) kunnen de criteria worden vastgesteld voor de aanvaardbaarheid van de voedermiddelen, die bepaalde ontsmettingsprocédés hebben ondergaan.

    Artikel 11

    De lidstaten zien erop toe dat op het in het verkeer brengen van diervoeders en voedermiddelen die aan deze richtlijn voldoen, geen andere beperkingen worden opgelegd ten aanzien van de aanwezigheid van ongewenste stoffen en producten.

    Artikel 12

    1. De lidstaten treffen alle dienstige maatregelen om diervoeders en voedermiddelen officieel, ten minste steekproefgewijs, op de naleving van de in deze richtlijn opgenomen voorwaarden te controleren.

    2. De lidstaten delen aan de overige lidstaten en aan de Commissie de naam van de door hen voor de uitvoering van deze controles aangewezen diensten mede.

    3. De lidstaten schrijven voor dat, wanneer een marktdeelnemer (importeur, producent enz.) of een persoon die uit hoofde van zijn beroepsactiviteiten in het bezit is of is geweest van, of rechtstreeks in aanraking is geweest met een partij voedermiddelen of diervoeders, ervan op de hoogte is dat:

    - deze partij voedermiddelen ongeschikt is voor gebruik in diervoeding vanwege verontreiniging door een ongewenste stof of product zoals genoemd in de bijlagen I en II en aldus niet aan artikel 3, lid 1, voldoet en derhalve een ernstig gevaar voor de gezondheid van mens of dier vormt,

    - deze partij diervoeders niet aan bijlage I voldoet en derhalve een ernstig gevaar voor de gezondheid van mens of dier vormt,

    deze persoon of marktdeelnemer de officiële instanties hiervan onverwijld op de hoogte brengt, zelfs wanneer de vernietiging van de partij wordt overwogen.

    Na verificatie van de ontvangen informatie ziet de lidstaat erop toe dat, indien het een verontreinigde partij betreft, de nodige maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat de partij niet voor diervoeding wordt gebruikt.

    De lidstaten dragen er zorg voor dat de uiteindelijke bestemming van de verontreinigde partij, met inbegrip van de eventuele vernietiging daarvan, geen schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu.

    4. Indien de mogelijkheid bestaat dat een partij voedermiddelen of een partij diervoeders naar een lidstaat zal worden verstuurd terwijl deze in een andere lidstaat niet in overeenstemming met de bepalingen van de onderhavige richtlijn is bevonden wegens een te hoog gehalte aan ongewenste stoffen of producten, deelt deze lidstaat onverwijld alle nuttige inlichtingen betreffende deze partij mee aan de andere lidstaten en aan de Commissie.

    Artikel 13

    1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, wordt deze onverwijld ingeleid bij het Permanent Comité voor veevoeders, hierna "comité" genoemd, door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van een lidstaat.

    2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

    De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer, wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité. Wanneer zij niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of bij gebreke van een advies, doet de Commissie onverwijld een voorstel betreffende de te nemen maatregelen aan de Raad toekomen. De Raad stelt de maatregelen vast met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

    Indien na verloop van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de indiening van het voorstel bij de Raad, deze geen maatregelen heeft vastgesteld, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie genomen en onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij de Raad zich met eenvoudige meerderheid van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.

    Artikel 14

    1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, wordt deze onverwijld bij het comité ingeleid door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van een lidstaat.

    2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen de twee dagen advies uit over dit ontwerp. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

    De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer, wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité. Wanneer zij niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of bij gebreke van een advies, doet de Commissie onverwijld een voorstel betreffende de te nemen maatregelen aan de Raad toekomen. De Raad stelt de maatregelen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vast.

    Indien na verloop van een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de indiening van het voorstel bij de Raad, deze de maatregelen niet heeft vastgesteld, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie genomen en onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij de Raad zich met eenvoudige meerderheid van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.

    Artikel 15

    1. De lidstaten passen op diervoeders die voor uitvoer naar derde landen zijn bestemd ten minste de in de bepalingen van deze richtlijn neergelegde normen toe.

    2. Lid 1 laat het recht van de lidstaten onverlet om toe te staan dat partijen diervoeders die niet aan deze richtlijn voldoen, naar het exporterende derde land worden wederuitgevoerd.

    Artikel 16

    1. De in bijlage III, deel A, genoemde richtlijnen worden hierbij ingetrokken onverminderd de verplichtingen van de lidstaten wat betreft de in bijlage III, deel B, opgenomen tijdslimieten voor de omzetting van de richtlijnen in nationaal recht.

    2. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn, en worden gelezen volgens de in bijlage IV opgenomen concordantietabel.

    Artikel 17

    Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 18

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Luxemburg, 22 april 1999.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    W. MÜLLER

    (1) Advies van 9 februari 1999 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

    (2) PB C 153 van 28.5.1996, blz. 49.

    (3) PB L 38 van 11.2.1974, blz. 31. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/60/EG van de Commissie (PB L 209 van 25.7.1998, blz. 50).

    (4) PB L 170 van 3.8.1970, blz. 1.

    (5) PB L 332 van 30.12.1995, blz. 15. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 98/92/EG (PB L 346 van 22.12.1998, blz. 49).

    BIJLAGE I

    (met betrekking tot artikel 3, lid 2, artikel 4, artikel 5, leden 2 en 3, artikel 8, artikel 12, lid 3)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    BIJLAGE II

    DEEL A

    (met betrekking tot artikel 3, lid 2, artikel 5, artikel 7)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    DEEL B

    (met betrekking tot artikel 5, lid 3)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    BIJLAGE III

    DEEL A

    Ingetrokken richtlijnen

    (bedoeld in artikel 16)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    DEEL B

    Tijdslimieten voor omzetting in nationaal recht

    (bedoeld in artikel 16)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    BIJLAGE IV

    CCONCORDANTIETABEL

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Top