Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999D0592

    1999/592/EGKS: Beschikking van de Commissie van 9 december 1998 inzake voorgenomen steun van Duitsland aan MCR Gesellschaft für metallurgisches Recycling mbH, Eberswalde (Brandenburg) (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 4277) (Voor de EER relevante tekst) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

    PB L 224 van 25.8.1999, p. 10–15 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1999/592/oj

    31999D0592

    1999/592/EGKS: Beschikking van de Commissie van 9 december 1998 inzake voorgenomen steun van Duitsland aan MCR Gesellschaft für metallurgisches Recycling mbH, Eberswalde (Brandenburg) (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 4277) (Voor de EER relevante tekst) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

    Publicatieblad Nr. L 224 van 25/08/1999 blz. 0010 - 0015


    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

    van 9 december 1998

    inzake voorgenomen steun van Duitsland aan MCR Gesellschaft für metallurgisches Recycling mbH, Eberswalde (Brandenburg)

    (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 4277)

    (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (1999/592/EGKS)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, en met name op artikel 4, onder c),

    Gelet op Beschikking nr. 2496/69/EGKS van de Commissie van 18 december 1996 houdende communautaire regels voor steun aan de ijzer- en staalindustrie(1), en met name op artikel 3,

    Na de belanghebbenden overeenkomstig de bovengenoemde bepalingen te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken, en gelet op deze opmerkingen,

    Overwegende hetgeen volgt:

    I. DE PROCEDURE

    Bij brief van 29 april 1997 stelde Duitsland de Commissie in kennis van de milieusteun die zij voornemens was te verlenen aan MCR Gesellschaft für metallurgisches Recycling mbH, Eberswalde, hierna "MCR" genoemd. Het voornemen werd overeenkomstig artikel 6 van Beschikking nr. 2496/96/EGKS, hierna "staalsteuncode" genoemd, aangemeld.

    De Commissie verzocht bij brieven van 22 mei 1997, 11 juli 1997 en 1 oktober 1997 om aanvullende inlichtingen. Deze werden door Duitsland bij brieven van 20 juni 1997, 24 september 1997 en 23 oktober 1997 verstrekt.

    Bij schrijven van 19 januari 1998 stelde de Commissie Duitsland in kennis van haar besluit om de procedure van artikel 6, lid 5, van de staalsteuncode met betrekking tot het steunvoornemen in te leiden.

    Bovendien gelastte de Commissie Duitsland ingevolge artikel 6, lid 4, tweede alinea, van de staalsteuncode om de uitbetaling van een in 1994 goedgekeurde regionale investeringssteunmaatregel op te schorten.

    De Commissie had in december 1994 voor hetzelfde project een regionale investeringssteunmaatregel (nr. N 671/94) goedgekeurd. Zij had zich hierbij gebaseerd op de artikelen 1 en 5 van Beschikking nr. 3855/91/EGKS van de Commissie van 27 november 1991 tot invoering van communautaire regels voor steun aan de ijzer- en staalindustrie(2), hierna "Staalsteuncode van 1991" genoemd. Krachtens artikel 1, lid 3, tweede alinea, van deze code moest steun op grond van artikel 5 uiterlijk op 31 december 1994 zijn uitgekeerd.

    De mededeling inzake de inleiding van de procedure werd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(3) bekendgemaakt. De Commissie maande hierbij alle belanghebbenden aan hun opmerkingen kenbaar te maken.

    De Commissie ontving de opmerkingen van enkele belanghebbenden en legde deze aan Duitsland voor; Duitsland ging hierop in bij brief van 7 juli 1998.

    Duitsland verstrekte aanvullende inlichtingen in brieven van 27 februari 1998, 12 juni 1998, 21 augustus 1998, 18 september 1998, 27 oktober 1998, 4 november 1998, 11 november 1998 en 12 november 1998.

    II. GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN HET STEUNVOORNEMEN

    De steun is bestemd voor een nieuwe installatie voor de recycling van oude motorvoertuigen en reststoffen van metalen onderdelen. Duitsland verklaarde dat MCR met dit procédé een hoger niveau van milieubescherming heeft bereikt dan de thans geldende normen vereisen.

    De aanmelding had betrekking op voorgenomen milieusteun in de vorm van een rentesubsidie, voor twee aan MCR verstrekte leningen. De ene lening betrof een bedrag van 65 miljoen DEM en werd verstrekt in het raam van het ERP-Umweltkredit-programma met een vaste rente van 4,75 % gedurende tien jaar. De looptijd van de lening was 20 jaar, met een aflossingsvrije periode van vijf jaar. De tweede lening, van 32 miljoen DEM, zou in het raam van het DtA-Umweltkredit-programma worden toegekend. De rente lag voor tien jaar vast op 5,93 %. De looptijd van de lening is 20 jaar, met een aflossingsvrije periode van drie jaar. Voor beide leningen zou de deelstaat Brandenburg een honoreringsgarantie ten bedrage van 80 % van de leningen verstrekken.

    Duitsland heeft het steunvoornemen tijdens de procedure gewijzigd. Voor de lening van 65 miljoen DEM werd de effectieve rentevoet op 3,80 % gesteld. Met betrekking tot de lening van 32 miljoen DEM verplichtte Duitsland zich ertoe geen rente te berekenen die lager zou zijn dan de ten tijde van de verstrekking van de lening toepasselijke referentierente voor leningen met een looptijd van vijf tot tien jaar. Bovendien wordt voor 80 % van maximaal 67976000 DEM een garantie verstrekt; dit is het maximumbedrag dat voor steun in aanmerking kan komen. In tegenstelling tot hetgeen naar aanleiding van de inleiding van de procedure werd verklaard, zal MCR voor deze garantie een vergoeding betalen. De garantie wordt in het raam van het garantieprogramma van de Bondsregering aan particuliere ondernemingen verstrekt; dit programma is door de Commissie door middel van de beschikkingen inzake steunmaatregelen nrs. N 81/93 en N 297/91 goedgekeurd. De vergoeding bedraagt 0,5 % van het leningbedrag per jaar en moet naast een eenmalige aanvraagvergoeding van 25000 DEM worden betaald.

    De Commissie verklaarde bij de inleiding van de procedure dat de rentesubsidie voor beide leningen staatssteun vormt welke gelijk is aan het verschil tussen de rente voor beide leningen en het referentietarief voor langlopende leningen van 6,15 % (deze werd op 1 november 1998 tot 5,41 % verlaagd). Bovendien was de Commissie van mening dat de garantie een staatssteunelement inhield.

    De Commissie leidde de procedure in omdat zij op grond van de informatie die haar destijds was verstrekt, geen onderscheid kon maken tussen de met het oog op de milieubescherming noodzakelijke investeringskosten en de kosten van basisinvesteringen. Bovendien was zij niet in staat de evenredigheid van de steun te onderzoeken, dit wil zeggen het niveau van de steun in verhouding tot de bereikte verbeteringen op milieugebied en de daartoe vereiste investeringen.

    Verder beweerde Duitsland dat met de nieuwe productiefaciliteit een energiebesparing van ongeveer 50 % kon worden bereikt. Met het door deze besparing bereikte voordeel werd evenwel bij de berekening van de voor steun in aanmerking komende kosten geen rekening gehouden.

    Bovendien betwijfelde de Commissie of met het project een veel hoger niveau van milieubescherming werd bereikt dan volgens de toepasselijke normen was vereist. Voor deze twijfel was des te meer reden omdat hetzelfde steunvoornemen in 1994 overeenkomstig artikel 5 van de staalsteuncode van 1991 reeds met betrekking tot een regionale steunmaatregel was onderzocht.

    Ten slotte twijfelde de Commissie er sterk aan of de in 1994 goedgekeurde investeringssubsidie nog steeds verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt, omdat de (nieuwe) staalsteuncode, in tegenstelling tot die van 1991, geen rechtsgrondslag voor regionale investeringssteunmaatregelen in (Oost-)Duitsland bevat. Het bleek dat de regionale investeringssteun niet vóór 31 december 1994 was uitbetaald, maar wellicht onmiddellijk zou worden uitgekeerd na een verzoek daartoe van MCR. De Commissie gelastte dan ook de uitbetaling van deze steun op te schorten tot zij een eindbeschikking inzake deze investeringssubsidie zou hebben gegeven.

    III. OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

    De Commissie heeft van vier belanghebbenden opmerkingen ontvangen. Terwijl Usinor, Lech-Stahlwerke GmbH en Neue Maxhütte Stahlwerke GmbH de Commissie met klem aanraadden een negatieve beschikking te geven, had Federec Metal vooral twijfel over de voordelen die voor het milieu werden verwacht.

    De genoemde ondernemingen bestreden dat de voor de milieubeschermingsmaatregelen noodzakelijke kosten 97 miljoen DEM zouden bedragen. Verder werd gemeld dat eerdere pogingen die in de staalsector zijn ondernomen om schroot te recycleren, mislukt zijn, en werd opgemerkt dat MCR niet in staat zou zijn halffabrikaten in staal te produceren.

    Verder werd geopperd dat het project oneconomisch en derhalve niet subsidiabel is, en werd een studie van Roland Berger aangehaald die in 1994 tot de gevolgtrekking leidde dat een recyclingproject niet rendabel was. Bovendien werd betoogd dat het procédé van MCR in 1994 nog rendabel kon lijken, maar dat dit thans, gezien de ontwikkeling van de schrootprijzen, de kwaliteitsproblemen bij halffabrikaten en de prijzen van de verwerking van afvalproducten van kunststof, niet meer levensvatbaar is. Daarom, zo luidt de redenering, zal de overheid als borg moeten optreden en wordt de concurrentie langdurig vervalst. Overigens zou de investeringssubsidie van 24 miljoen DEM op zich toereikend zijn om de bestaande installatie zodanig te verbeteren dat de emissievolumes in overeenstemming zijn met de 17e BundesImmissionsschutzVerordnung (BImSchV) (Bondsverordening inzake emissienormen).

    Bovendien zou het twijfelachtig zijn of het MCR-procédé wel milieuvriendelijk is, omdat er aanzienlijke hoeveelheden rookgas vrijkomen die eveneens volgens de geldende milieuvoorschriften moeten worden verwerkt. Verder zouden de gevolgen voor het milieu moeten worden beoordeeld op grond van de binnenkort te verwachten verplichte milieunormen. Het zou dan ook passend zijn deze gevolgen te toetsen aan de normen die in Frankrijk krachtens het "Accord Cadre sur le traitement des Véhicules Hors d'Usage" (Raamovereenkomst inzake de behandeling van afgedankte motorvoertuigen) van toepassing zijn.

    Ten slotte wordt nadrukkelijk erop gewezen dat de staalsteuncode van 1991 in acht moet worden genomen en dat de in 1994 goedgekeurde regionale investeringssteun derhalve niet aan MCR mag worden uitbetaald.

    IV. STANDPUNT VAN DUITSLAND

    Wat het milieuvriendelijke karakter van het project betreft, verklaart Duitsland dat het MCR-procédé aanmerkelijk minder emissies met zich brengt dan thans wettelijk is toegestaan. De ijzer- en staalonderneming MCR valt onder de 4e BImSchV, en niet onder de 17e BImSchV, zoals bij de inleiding van de procedure werd vastgesteld. De 17e BImSchV is van toepassing op verbrandingsinstallaties. De volgende tabel bevat een overzicht van de verschillen tussen de emissies van MCR en de maximaal toelaatbare emissies volgens de 4e BImSchV.

    MCR-emissies en maximumwaarden volgens de 4e BImSchV

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Volgens Duitsland bevat de 17e BImSchV de strengste wettelijke normen van Europa en liggen de emissies bij het MCR-procédé 20 à 60 % onder de daarin vervatte grenswaarden.

    Afgezien van de geringere emissies is het recyclingprocédé als zodanig milieuvriendelijk, omdat het een totaalprocédé is met het oog op de volledige en milieuvriendelijke verwerking van autoschroot en andere problematische soorten schroot.

    Thans worden motorvoertuigen die gedemonteerd en voor verder gebruik in de staalindustrie tot schroot voor vlamboogovens moeten worden verwerkt, in zogenoemde "shredders" ingevoerd. Aan het einde van het verwerkingsproces in de "shredder" worden onderdelen zoals motoren, banden en dergelijke verwijderd, maar er blijven van de auto-onderdelen ook afvalproducten over die uit organisch materiaal bestaan (kunststoffen, verfstoffen, enz.). Volgens door Duitsland verstrekte gegevens zou jaarlijks ongeveer 600000 ton van dergelijke afvalproducten, die zeer toxisch zijn, op stortplaatsen voor industrieafval terechtkomen.

    In de MCR-installatie worden, door een gerichte fysieke verwerking van soorten schroot die een grote belasting voor het milieu vormen, en die met de bestaande procédés niet verder meer kunnen worden verwerkt en door behandeling met toepassing van een milieuvriendelijk hoogovenprocédé, secundaire grondstoffen, zoals zink en lood, opnieuw in de economische kringloop gebracht. Het na verwijdering van de vloeistoffen en van bepaalde onderdelen van het voertuig overblijvende restproduct wordt tot een blok samengeperst en onmiddellijk in de smeltoven ingevoerd. De in deze blokken nog aanwezige organische bestanddelen worden door carbonisatie in cokes omgezet en als sterk geconcentreerde energiedragers gebruikt. Aangezien de vrijmaking van energie in het midden van de smeltoven gebeurt, is voor het smeltproces een geringere externe energieaanvoer vereist, hetgeen tot de beweerde energiebesparing van wel 50 % leidt.

    Vergeleken met het tot dusverre bestaande verwerkings-/recyclingprocédé heeft het MCR-procédé de volgende voordelen:

    - een duidelijke vermindering van het verbruik van primaire energie (tot 50 %);

    - de milieunormen worden ruimschoots gehaald, en

    - het ontstaan van afval, met inbegrip van het ten dele zeer toxisch licht plastic "shredder"-afval, wordt vermeden.

    Om het nut van het procédé voor het milieu te onderstrepen wordt erop gewezen dat het door MCR ontwikkelde procédé als zodanig tot de verwezenlijking van een communautair beleidsdoel op milieugebied bijdraagt. Zoals bekend kunnen zeer toxische stoffen de bodem en het grondwater vervuilen. Daarom wordt "shredder"-afval in internationale, communautaire en nationale afvalvoorschriften tot de gevaarlijke afvalstoffen gerekend, zoals tevens uit het voorstel voor een richtlijn van de Raad van 9 juli 1997 betreffende afgedankte voertuigen(4) blijkt. Een van de prioritaire doelstellingen van dit voorstel is de ontwikkeling van strategieën en maatregelen ter preventie van afval. Ook de overeenkomst van Bazel inzake de overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen kwalificeert licht plastic "shredder"-afval als gevaarlijk.

    Verder verklaart Duitsland dat het MCR-procédé het rookgasvolume tot een minimum beperkt. Dit wordt bereikt door de toevoer van extra lucht in het proces en het gebruik van lucht voor de afkoeling van de rookgassen te vermijden. In tegenstelling tot andere technieken zal MCR voor de in haar installaties ontstane rookgassen een gesloten systeem toepassen. Het gas wordt in een meerfasig zuiveringsproces, dat wil zeggen in een toegevoegde zuiveringsinstallatie, behandeld. Daardoor wordt de uitstoot van rookgas en de bestanddelen daarvan ten opzichte van vergelijkbare procédés met rond 90 % verminderd.

    Wat de voorgenomen verstrekking van een lening met rentesubsidie betreft, betoogt Duitsland dat de termijn waarvoor de rente voor een lening is vastgelegd, en niet de looptijd van de lening het economisch relevante criterium voor de vaststelling van de rentevoet is. Voor de leningen van 65 miljoen DEM en van 32 miljoen DEM werd de rente, ondanks een looptijd van 20 jaar, slechts voor tien jaar vastgelegd. Indien de lening na deze vastrentende-periode van tien jaar wordt voortgezet, moeten de leningsvoorwaarden opnieuw worden vastgesteld. De leningnemer is vrij om de leningsovereenkomst na tien jaar te beëindigen. Doet hij dit niet, dan wordt de rentevoet aangepast aan de dan geldende marktrente. Daarom dient een beoordeling van het steunelement zich te richten op de vijf tot tienjarige referentierente in plaats van op de referentierente voor de langere termijn.

    In tegenstelling tot de bij de inleiding van de procedure beschikbare informatie deelde Duitsland de Commissie thans mee dat voor de garantie van 80 % een vergoeding van 0,5 % per jaar van het leningbedrag en een eenmalige aanvraagvergoeding van 25000 DEM moeten worden voldaan.

    Overeenkomstig het verzoek van de Commissie bij de inleiding van de procedure heeft Duitsland een nauwgezette uitsplitsing gemaakt van de investeringskosten die noodzakelijk zijn om tot een betere bescherming van het milieu te komen en van de kosten voor een nieuwe installatie met dezelfde productiecapaciteit, die aan de verplichte milieunormen voldoet. Hieruit blijkt een verschil van 69810000 DEM:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    De Commissie wees bij de inleiding van de procedure erop dat lagere productiekosten, bijvoorbeeld energiekosten, op de voor steun in aanmerking komende kosten in mindering moesten worden gebracht. Volgens Duitsland is een jaarlijkse energiebesparing van 500000 à 600000 DEM realistisch. Door de grotere complexiteit van het procédé brengen onderhoud en exploitatie hogere productiekosten met zich van ongeveer 300000 à 350000 DEM. Voor een periode van tien jaar worden de totale besparingen op de productiekosten geschat op 1834000 DEM (actuele waarde). Het bedrag dat voor milieusteun in aanmerking komt beloopt derhalve 67976000 DEM.

    Duitsland betoogt dat MCR de in het raam van zaak N 671/94 goedgekeurde investeringssubsidie vóór 31 december 1994 heeft ontvangen. Bij brief van 27 december 1994 werd MCR namelijk meegedeeld dat haar een investeringssubsidie van 24092500 DEM was verstrekt. Volgens de gegevens van de Investeringsbank van de deelstaat Brandenburg werd dit bedrag op 30 december 1994 op de rekening van MCR bijgeschreven. Overeengekomen was dat deze rekening door geen van beide partijen zou worden opgeheven. MCR kan geld van de rekening opnemen maar moet dan wel bewijzen dat dit aan de investeringen waarvoor het bestemd was, besteed is zonder dat de instelling die de steun heeft verstrekt over de opnemingen controle kan uitoefenen. Dit betekent dat deze instelling geen toegang heeft tot de middelen die op de rekening ten behoeve van MCR zijn gestort. Daarom vindt Duitsland een onderzoek van de desbetreffende investeringssubsidie in het raam van de ingevolge artikel 6, lid 5, van de staalsteuncode ingeleide procedure niet aangewezen.

    Duitsland verklaart in zijn reactie op de opmerkingen van belanghebbenden dat het argument dat 97 miljoen DEM een te hoog bedrag is, niet meer pertinent is omdat Duitsland het voor steun in aanmerking komende bedrag al heeft verlaagd. Bovendien wijst het op de positieve gevolgen van het procédé voor het milieu. De MCR-uitstoot zal ver onder de verplichte milieunormen liggen en bovendien 20 à 60 % lager zijn dan de in de 17e BlmSchV vastgestelde grenswaarden. Verder zouden bij een vergelijkbare traditionele productie-installatie geen (primaire) energiebesparingen mogelijk zijn en zou de productie van gevaarlijk "shredder"-afval, waarvan de verwerking de plaatselijke autoriteiten nog altijd voor grote problemen stelt, niet zijn uitgesloten. De technische universiteit van Clausthal-Zellerfeld heeft een onafhankelijk expertiserapport opgesteld, waarin het MCR-procédé als een intelligente oplossing voor de problemen wordt genoemd en waarmee tegelijkertijd een technologische lacune inzake de verwerking van dergelijke stoffen wordt opgevuld. Voorts wijst Duitsland nogmaals nadrukkelijk op het feit dat het MCR-procédé een merkbare reductie van de rookgasemissie met zich brengt.

    Het is juist dat het procédé als zodanig niet voor de staalproductie bestemd is, maar in de eerste plaats bedoeld is voor de afvalverwerking met als resultaat een milieuvriendelijke terugwinning en nuttige toepassing van gebruikte materialen. Een gunstig neveneffect is daarbij dat er geen gevaarlijke afvalproducten meer ontstaan zoals bij het "shredder"-proces. De combinatie van smelten en verdere bewerking van het MCR-procédé levert een marktbaar product op, kwalitatief vergelijkbaar met de producten van een standaard-elektrostaalfabriek, dat zeer geschikt is voor verdere bewerking, bijvoorbeeld in een walsmachine. De geproduceerde kwaliteit is Baustahlqualität St 37.

    De studie van Roland Berger die door Neue Maxhütte Stahlwerke GmbH wordt genoemd, heeft, in tegenstelling tot hetgeen deze onderneming beweert, niet tot de bevinding geleid dat het metallurgische recyclingprocédé in wezen oneconomisch is, maar dat de voor het project van Neue Maxhütte vastgestelde parameters en de geplande configuratie niet realistisch zijn. Bovendien is het MCR-procédé niet met het door Roland Berger voor Neue Maxhütte Stahlwerke onderzochte concept te vergelijken.

    Duitsland is van oordeel dat de opmerkingen over het oneconomisch karakter van MCR niet steekhoudend zijn omdat zij op onjuiste veronderstellingen berusten. In tegenstelling tot een elektro-oven wordt bij het MCR-procédé geen "shredder"-schroot gebruikt (waarvan de huidige prijs inderdaad meer dan 200 DEM per ton bedraagt) en doen zich geen procesgerelateerde afvalverwerkingskosten voor. MCR zal niet meer dan ongeveer 90000 ton automobielschroot en andere soorten problematisch schroot gebruiken. Daarbij wordt het autoschroot vrijwel uitsluitend van plaatselijke leveranciers betrokken en heeft derhalve geen invloed op de in Zuid-Duitsland toepasselijke leveringsvoorwaarden. Price Waterhouse komt na bestudering van het MCR-bedrijfsplan tot de conclusie dat het een bedrijfseconomisch zinvolle investering is die bovendien belangrijke nieuwe maatstaven op milieugebied stelt, waaronder nieuwe normen voor de verwerking van voor het milieu gevaarlijke stoffen. Deze doelstelling wordt tevens in het voorstel voor een richtlijn betreffende afgedankte voertuigen nagestreefd.

    Duitsland verklaart dat het Aicher-concern, waartoe Neue Maxhütte Stahlwerke GmbH en Lech Stahlwerke GmbH behoren, zowel een deelneming heeft in een afvalverbrandingsinstallatie als in een ondergrondse stortplaats, welke bij toepassing van andere verwerkingstechnologieën niet meer over de huidige hoeveeIheden "shredder"-afval zullen kunnen beschikken.

    V. BEOORDELING VAN DE STEUN

    Aangezien MCR een product vervaardigt dat in bijlage I bij het EGKS-Verdrag wordt genoemd, moet de aangemelde steunmaatregel aan de regels van dat Verdrag getoetst worden. Krachtens artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag zijn steunmaatregelen van de staten uitdrukkelijk verboden. De staalsteuncode houdt een van artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag afwijkende regeling in.

    Eén van de doelstellingen van de staalsteuncode is om ervoor te zorgen dat de ijzer- en staalindustrie onder dezelfde voorwaarden toegang tot steun voor milieubescherming heeft als andere industrietakken. Krachtens artikel 3 van de staalsteuncode kan steun voor milieubescherming als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden aangemerkt indien deze in overeenstemming is met de regels van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu(5), hierna "Kaderregeling milieusteun" genoemd, en aan de in de bijlage bij de Staalsteuncode opgenomen criteria voldoet voor de toepassing van die regels op de EGKS-ijzer- en staalindustrie.

    Volgens punt 3.2.1 van de kaderregeling milieusteun kan binnen de in die kaderregeling vastgestelde grenzen steun worden verleend voor investeringen in grond, gebouwen, installaties en uitrustingen, welke erop gericht zijn met het oog op de bescherming van het milieu vervuiling of hinder te beperken of te beëindigen. Voor steun komen uitsluitend de extra investeringskosten in aanmerking die voor de verwezenlijking van de milieudoelstellingen noodzakelijk zijn. Algemene investeringen die niet omwille van het milieu worden gedaan, moeten hiervan worden uitgesloten. Zo komen bij de bouw van nieuwe installaties de kosten van de basisinvesteringen die louter worden gedaan om productiecapaciteit te scheppen zonder de bescherming van het milieu te verbeteren, niet voor steun in aanmerking.

    Volgens punt 3.2.3.B van de kaderregeling milieusteun kan steun voor investeringen waarmee beoogd wordt een niveau van milieubescherming te bereiken dat aanzienlijk hoger ligt dan de geldende normen, tot een maximum van 30 % van de voor steun in aanmerking komende kosten worden toegestaan. De hoogte van de steun die hiervoor daadwerkelijk wordt verleend, moet in verhouding staan tot de verbetering die dit voor het milieu oplevert en tot de investering die hiervoor dient te worden gemaakt.

    De bijlage bij de staalsteuncode bevat strikte voorwaarden en waarborgen om te vermijden dat onder het mom van milieusteun algemene investeringssteun voor nieuwe fabrieken of installaties wordt verleend. Wanneer steun wordt verleend om ondernemingen tot een aanzienlijke verbetering van de milieubescherming aan te zetten en deze steun niet voor de aanpassing van een bestaande fabriek of van bestaande installaties verleend wordt, moet de investeerder aantonen dat er een duidelijk besluit is genomen om voor striktere normen te kiezen die aanvullende investeringen noodzakelijk maken, dit wil zeggen dat een goedkopere oplossing waarbij aan de nieuwe milieunormen zou worden voldaan, voorhanden was. Alle voordelen in de vorm van lagere productiekosten, die uit deze merkbare verbeteringen voortvloeien, moeten op de kosten die volgens punt 3.2.3.B van de kaderregeling milieusteun voor steun in aanmerking komen, in mindering worden gebracht.

    Aanvankelijk had Duitsland verklaard dat van de totale investeringskosten van 130,1 miljoen DEM een bedrag van 97 miljoen DEM noodzakelijk moest worden geacht om aanzienlijk verder te gaan dan de verplichte milieunormen. Er werd geen onder scheid gemaakt tussen de investeringskosten die noodzakelijk zijn om tot een betere bescherming van het milieu te komen en de kosten van basisinvesteringen. Duitsland heeft evenwel in de loop van de procedure een uitgebreid vergelijkend overzicht voorgelegd van de kosten voor een "milieuvriendelijker" MCR-installatie en van de lagere kosten voor een installatie met dezelfde capaciteit, die aan de verplichte milieunormen voldoet. Dit betekent met andere woorden dat de kosten van basisinvesteringen in nieuwe of vervangende installaties niet voor steun in aanmerking komen omdat zij uitsluitend dienen om productiecapaciteit te scheppen of te vervangen, zonder de milieubescherming te verbeteren. Door het bestaan van een minder kostbare oplossing werd overigens aangetoond dat er een duidelijk besluit is genomen om voor striktere normen te kiezen die aanvullende investeringen noodzakelijk maken. Verder heeft de Commissie de totale besparing op de productiekosten geraamd die uit dit aanzienlijk hogere niveau van bescherming van het milieu voortvloeit, en deze besparing, overeenkomstig de regels van de staalsteuncode, op de voor steun in aanmerking komende kosten in mindering gebracht. De opmerkingen van belanghebbenden dat het project niet rendabel lijkt, kunnen de Commissie niet overtuigen omdat deze beoordeling kennelijk op onjuiste informatie berust. De Commissie is derhalve op grond van de door Duitsland verstrekte inlichtingen tot de conclusie gekomen dat het bedrag van 67976000 DEM voor steun in aanmerking komt.

    De Commissie betwijfelde bij de inleiding van de procedure of het project ten opzichte van de geldende milieunormen tot een aanzienlijke verbetering zou leiden. De voor de ijzer- en staalonderneming MCR geldende milieunormen zijn in de 4e BlmSchV vastgesteld. De MCR-uitstoot zal ver onder deze normen en bovendien ver (20 à 60 %) onder de nog veel strengere normen voor verbrandingsinstallaties krachtens de 17e BlmSchV liggen. De Commissie moet het MCR-procédé beoordelen tegen de achtergrond van de geldende normen en niet, zoals door derden wordt gesuggereerd, op basis van eventuele toekomstige normen. Overigens erkent de Commissie de betekenis van de recycling van toxisch afval voor MCR en is zij van mening dat het project voor milieusteun in aanmerking komt.

    Voor de beoordeling van het steunelement heeft de Commissie allereerst de rentevoet voor de lening met een looptijd van 20 jaar vergeleken met de referentierente voor langlopende leningen. Zij aanvaardt echter het argument van Duitsland dat in dit geval de vijfjarige referentierente voor leningen met een looptijd van vijf à tien jaar moet worden gebruikt, omdat de rente slechts voor tien jaar is vastgelegd.

    De rentesubsidie voor de lening van 65 miljoen DEM die gebaseerd is op het verschil tussen de rente van 3,80 % en de referentierente van 4,87 %, heeft, wanneer het totale voor steun in aanmerking komende bedrag in aanmerking wordt genomen, een steunintensiteit van 7,85 % respectievelijk 7,5 %. Hierbij wordt rekening gehouden met het feit dat de voorwaarden voor de lening van 65 miljoen DEM na tien jaar opnieuw moeten worden overeengekomen en de lening tegen marktrente wordt verstrekt. Daar Duitsland bereid is de lening van 32 miljoen DEM op basis van de op het tijdstip van de verstrekking van de lening toepasselijke vijfjarige referentierente te verstrekken, is de Commissie van oordeel dat deze lening geen staatssteun inhoudt. Bovendien meent zij dat de garantie van 80 % voor een maximumbedrag van 67976000 DEM een steunintensiteit van 0,5 % heeft. De totale intensiteit van de milieusteun bedraagt derhalve 8,0 % en is daarmee lager dan het in de kaderregeling milieusteun vastgestelde maximum van 30 %. Wat de duidelijke verbetering ten opzichte van de geldende normen betreft, komt de Commissie tot de slotsom dat de omvang van de verstrekte steun evenredig is met de daarmee beoogde verbetering van de milieubescherming en de daarvoor benodigde investering.

    Op grond van de mededeling van Duitsland dat de in het kader van de Staalsteuncode van 1991 goedgekeurde investeringssubsidie op 30 december 1994 op een rekening ten behoeve van MCR werd gestort, en op basis van de informatie dat de subsidieverlenende instelling geen toegang meer tot dit kapitaal heeft, is de Commissie van oordeel dat MCR de subsidie vóór 31 december 1994 ontvangen heeft. Aangezien de steun overeenkomstig de Staalsteuncode van 1991 werd uitbetaald, trekt de Commissie de door haar gelaste opschorting van de uitbetaling van de steun krachtens artikel 6, lid 4, van de Staalsteuncode, in.

    VI. CONCLUSIE

    De Commissie komt tot de slotsom dat de lening van 65 miljoen DEM en de 80 %-garantie voor een lening van maximaal 67976000 DEM voor investeringen, waarmee de bestaande milieunormen ruim worden overtroffen, overeenkomstig artikel 3 van de staalsteuncode kunnen worden goedgekeurd. Verder is zij van oordeel dat de lening van 32 miljoen DEM geen staatssteun inhoudt. Overigens trekt zij de door haar gelaste opschorting inzake de regionale investeringssteun van 24092500 DEM in. Zij is evenwel van mening dat Duitsland haar de nieuwe voorwaarden voor de lening van 65 miljoen DEM moet meedelen indien deze lening na tien jaar nog wordt voortgezet,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De door Duitsland voorgenomen milieusteun ten behoeve van MCR-Gesellschaft für metallurgisches Recycling mbH te Eberswalde, in de vorm van een lening van 65 miljoen DEM met rentesubsidie en een garantie van 80 % voor een maximumbedrag van 67976000 DEM, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal.

    Artikel 2

    De gelaste opschorting met betrekking tot de door de Commissie in het raam van haar beschikking N 671/94 goedgekeurde investeringssteun wordt ingetrokken.

    Artikel 3

    Duitsland deelt de Commissie de nieuwe voorwaarden voor de lening van 65 miljoen DEM mee indien deze lening na tien jaar nog wordt voortgezet.

    Artikel 4

    Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

    Gedaan te Brussel, 9 december 1998.

    Voor de Commissie

    Karel VAN MIERT

    Lid van de Commissie

    (1) PB L 338 van 28.12.1996, blz. 42.

    (2) PB L 362 van 31.12.1991, blz. 57.

    (3) PB C 114 van 14.4.1998, blz. 8.

    (4) PB C 337 van 7.11.1997, blz. 3.

    (5) PB C 72 van 10.3.1994, blz. 3.

    Top