Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999D0508

    1999/508/EG: Beschikking van de Commissie van 14 oktober 1998 houdende voorwaardelijke goedkeuring van de door Frankrijk aan de Société Marseillaise de Crédit (SMC) verleende steun (Kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 3210) (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 198 van 30.7.1999, p. 1–14 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1999/508/oj

    31999D0508

    1999/508/EG: Beschikking van de Commissie van 14 oktober 1998 houdende voorwaardelijke goedkeuring van de door Frankrijk aan de Société Marseillaise de Crédit (SMC) verleende steun (Kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 3210) (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst)

    Publicatieblad Nr. L 198 van 30/07/1999 blz. 0001 - 0014


    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

    van 14 oktober 1998

    houdende voorwaardelijke goedkeuring van de door Frankrijk aan de Société Marseillaise de Crédit (SMC) verleende steun

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 3210)

    (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (1999/508/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 93, lid 2, eerste alinea,

    Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, punt a),

    Na de belanghebbenden overeenkomstig voornoemde artikelen in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen te maken,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1. INLEIDING

    In juli 1993 hadden de Franse autoriteiten de Commissie in kennis gesteld van het voornemen van Frankrijk om in de bank Société Marseillaise de Crédit, hierna "SMC" genoemd, waarvan de staat de enige aandeelhouder was, in twee gedeelten tussen augustus 1993 en begin 1994 ten belope van ongeveer 860 miljoen FRF kapitaal in te brengen.

    Na onderzoek van de zaak en op grond van de door de Franse autoriteiten verstrekte inlichtingen, waren de diensten van de Commissie van oordeel dat deze transacties geen elementen van staatssteun bevatten (schrijven van 13 oktober 1993, nr. D/9462).

    Bij schrijven van 3 oktober 1996 heeft de Commissie de Franse autoriteiten in kennis gesteld van haar op 18 september 1996 genomen besluit(1) de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden ten aanzien van andere steunmaatregelen welke door de staat ten gunste van SMC zijn getroffen. De Commissie was van oordeel dat de volgende maatregelen mogelijk elementen van staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag bevatten: i) de kapitaalverhogingen die werden verricht in 1994 en 1995 voor een bedrag van 1241 miljoen FRF; ii) de voor 1996 geplande kapitaalverhoging van 858 miljoen FRF.

    Op grond van dat besluit heeft de Commissie zich het recht voorbehouden de in 1993 meegedeelde kapitaalverhogingen ten bedrage van 860 miljoen FRF opnieuw te bezien, indien uit de in het raam van de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag verkregen gegevens mocht blijken dat de beoordeling door de diensten van de Commissie in 1993 op verkeerde of onjuiste inlichtingen berustte of indien er zich in de omstandigheden waardoor de diensten van de Commissie zich hebben laten leiden om tot een gunstig oordeel te komen, materiële wijzigingen mochten hebben voorgedaan.

    Bij schrijven van 23 juli 1998 stelde de Commissie de Franse autoriteiten in kennis van het op 14 juli 1998 genomen besluit(2) tot uitbreiding van de op 18 september 1996 ingeleide procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag ten aanzien van een nieuwe herkapitalisatie van SMC ten bedrage van 2909 miljoen FRF en van een tot dekking van eventuele beroepen op garantie dienend Garantiefonds ten bedrage van ongeveer 400 miljoen FRF.

    2. BESCHRIJVING VAN DE DOOR DE ONDERHAVIGE PROCEDURE BEOOGDE MAATREGELEN

    2.1. Achtergrond van de operatie

    SMC is sinds de nationalisatie ervan in 1982 een overheidsbank. Zij heeft de rechtsvorm van een naamloze vennootschap onder de bepalingen van de wet van 24 juli 1966 betreffende de handelsvennootschappen, van de nationalisatiewet van 11 februari 1982 en van de bankwet van 24 januari 1984. Zij valt eveneens onder de wet van 26 juli 1983 betreffende de democratisering van de overheidssector; haar raad van bestuur bestaat uit vijf vertegenwoordigers van de staat, vijf door het personeel gekozen werknemersvertegenwoordigers en twee personen die door de Franse regering worden benoemd en op grond van hun bekwaamheden worden gekozen. Het statuaire doel is dat van een depositbank die, zowel in als buiten Frankrijk, alle bancaire en financiële transacties en commissieverrichtingen kan verrichten. SMC is voornamelijk actief in het zuiden van Frankrijk, waar haar cliënten voornamelijk uit kleine en middelgrote ondernemingen, waaronder industriële, (KMO's), handelaren en particulieren uit het betrokken gebied bestaan. De in het zuiden van Frankrijk gevestigde grote ondernemingen en beroepsbeoefenaren in de onroerendgoedsector zijn eveneens belangrijke cliënten van SMC.

    Het SMC-net bestaat uit 156 bijkantoren in het zuiden van Frankrijk met daarnaast zes bijkantoren in Parijs. De bank bezit ook een aantal dochterondernemingen, de gespecialiseerd zijn in bancaire nevendiensten, met name in de financiering in de onroerendgoedsector. SMC heeft geen dochterondernemingen in het buitenland.

    Eind 1997 bedroeg het balanstotaal ongeveer 23000 miljard FRF en het personeelsbestand telde toen in totaal 2054 werknemers.

    Tot 1990 was SMC rendabel, zij het op een laag niveau en in afnemende mate: van 1987 tot 1990 daalde haar rendement, uitgedrukt als de verhouding tussen de nettoresultaat en het eigen vermogen op geconsolideerde basis, van 5 % tot 1 %. In de jaren negentig begaf SMC zich op de markt van de onroerendgoedfinanciering, zowel in het raam van haar eigen activiteiten als met inschakeling van haar gespecialiseerde dochterondernemingen. Deze activiteiten, waarmee juist vóór de omslag van op de onroerendgoedmarkt veel te snel was gestart en waarbij de risico's vaak onvoldoende werden geselecteerd en gecontroleerd, hebben tot zware verliezen geleid. Voorts zijn de exploitatiekosten, in het bijzonder de personeelskosten, zowel absoluut als afzonderlijk bezien, veel te hoog gebleven. Zo blijft SMC voor diverse productiviteitsratio's ("personeelsbestand/netto-opbrengst bankbedrijf", "leidinggevend personeel op hoger en middelhoog niveau personeelsbestand", "personeelskosten/personeelsbestand") ver beneden het gemiddelde van de bij de "Association française des banques" (de Franse bankenvereniging), hierna "AFB" genoemd, aangesloten banken.

    Vanaf 1991 is SMC verliezen gaan lijden, die thans op geconsolideerde basis in totaal 6110 miljoen FRF bedragen (1991: - 11 miljoen FRF; 1992: - 451 miljoen FRF; 1993: - 317 miljoen FRF; 1994: - 1257 miljoen FRF; 1995: - 952 miljoen FRF; 1996: - 22 miljoen FRF; 1997: - 3100 miljoen FRF. De staat als aandeelhouder heeft SMC al verscheidene malen moeten herkapitaliseren om de bank in staat te stellen aan de Europese solvabiliteitsnormen voor banken te voldoen.

    Het verlies over 1994, dat vrijwel gelijk was aan het totale eigen vermogen, wordt verklaard door omvangrijke toevoegingen aan de voorzieningen, die de "Commission Bancaire" (bankcommissie) na haar onderzoek van de bank verlangde(3).

    Wat 1995 betreft, heeft SMC een verlies gekend van 952 miljoen FRF op geconsolideerde basis. Deze verliezen houden verband met voorzieningen ten bedrage van 330 miljoen FRF voor de dochterondernemingen in de onroerendgoedsector, alsmede voorzieningen ten bedrage van 400 miljoen FRF voor dubieuze of oninbare vorderingen van de bijkantoren (waaronder 80 miljoen FRF in de onroerendgoedsector). Volgens de Franse autoriteiten zijn deze voorzieningen toe te schrijven aan het aanhouden van de economische crisis in 1995, waardoor vooral het zuiden van Frankrijk zou zijn getroffen, alsmede aan het door SMC nog onvoldoende beheersen van haar verplichtingen. Voorts blijven, gelet op de situatie op de markt en in vergelijking met de concurrenten, de beheerskosten te hoog.

    Ondanks de in 1994 en 1995 uitgevoerde financiële sanering bleef SMC verliezen leiden. Ook de resultaten van het boekjaar 1996 worden gekenmerkt door de grote omvang van de voorzieningen. Er moest een aanzienlijke inspanning worden geleverd wat de voorzieningen voor dubieuze vorderingen betreft, waarbij het zowel om bancaire vorderingen, leasingtransacties en verliezen op vorderingen in vastgoedprogramma's ging. Afgezien van de dochterondernemingen, komt de totale inspanning voor voorzieningen voor en vereffening van dubieuze vorderingen op klanten en geleasde goederen op 246 miljoen FRF uit: het betreft de vastgoedsector voor 48 miljoen FRF en de overige kredieten aan klanten voor 198 miljoen FRF.

    Ondanks de saneringsinspanningen die tot afstoting van niet-strategische activa hebben geleid, een betere klantenselectie en een lastenverlaging, is SMC niet erin geslaagd haar boeken in het eerste halfjaar van 1997 sluitend te maken, aangezien zij een verlies van 1,8 miljoen FRF op geconsolideerde basis leed. Dit resultaat was het voorwerp van een zeer grondig onderzoek door de in december 1997 benoemde nieuwe directie van SMC, dat ten doel had oplossingen voor te stellen om de levensvatbaarheid van de bank te herwinnen. Na accountantsonderzoeken door onafhankelijke deskundigenbureaus, bleek dat de behoefte aan aanvullende voorzieningen(4) van een dusdanig niveau nodig was dat deze het bedrag van het resterende eigen vermogen van de bank overschreden, waardoor de bank met betrekking tot haar bedrijfseconomische verplichtingen en de voorschriften waaraan zij is onderworpen, in een verkeerde positie geraakte.

    De aandeelhouder van SMC was van oordeel dat onder deze omstandigheden de levensvatbaarheid van de bank alleen door een herkapitalisatie kon worden hersteld gepaard gaande met een aanleunen bij een partner die in staat zou zijn de herstructurering van de bank met goed gevolg door te voeren. Op 22 april 1998 werd met de afstotingsoperatie van SMC een aanvang gemaakt met de bekendmaking in het "Journal officiel de la République française" (JORF, het Franse officiële blad) van de onderhandse verkoop van de bank zonder aanbestedingsdossier. Er werd contact opgenomen met zestien banken(5), waarvan er vier toegang kregen tot de informatiezaal(6). Slechts één bank, Banque Chaix, deed een definitief bod. Op 12 juni 1998 ondertekende Banque Chaix, een dochteronderneming van Crédit Commercial de France (CCF), een Franse particuliere bankgroep die binnen het Franse "retail"-segment een nationaal net en een aantal regionale banken drijft, het contract voor overname van de activiteiten van SMC. Op dezelfde dag sloot de raad van bestuur van SMC de rekeningen van de bank af voor 1997, met een geconsolideerd verlies van 3100 miljoen FRF, waardoor een herkapitalisatie van 2909 miljoen FRF nodig was om weer tot het door de bedrijfseconomische voorschriften vereiste minimum aan eigen vermogen te komen. Voorafgaand aan de afstoting van de bank besloot de staat SMC een laatste maal voor een bedrag van 2909 miljoen FRF te herkapitaliseren en de overnemer een aanvullende garantie van 423 miljoen FRF ter dekking van eventuele beroepen op garantie te verlenen.

    Tabel 1

    SMC: voornaamste financiële indicatoren

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Bron:

    jaarverslagen SMC 1992-1997

    2.2. Redenen voor de inleiding, op 18 september 1996, van de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag en voor de uitbreiding ervan op 14 juli 1998

    In het besluit van 18 september 1996 tot inleiding van de procedure was de Commissie van oordeel dat bij de kapitaalverhogingen in 1994 en 1995 ten bedrage van in totaal 1241 miljoen FRF (boekjaar 1994) en de voor 1996 geplande inbreng van kapitaal ten bedrage van 858 miljoen FRF, sprake kon zijn van elementen van staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag.

    De Commissie wees erop dat deze herkapitalisaties voor een totaalbedrag van 2099 miljoen FRF voor het overleven van SMC noodzakelijk waren geworden, aangezien de maatregelen uit het in 1993 opgestelde saneringsplan hadden gefaald. Ook wees zij erop dat er geen enkel herstructureringsplan voorhanden was dat, binnen een redelijke termijn, de levensvatbaarheid van de onderneming op lange termijn zou kunnen herstellen. Bovendien was niet bewezen dat de kosten van een gecontroleerde liquidatie hoger zouden zijn geweest, zoals de Franse autoriteiten van mening waren, dan de kosten van de herkapitalisaties. Evenmin was aangetoond dat deze herkapitalisaties tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt waren gebleven.

    Hoewel de diensten van de Commissie zich in gunstige zin over de in 1993 meegedeelde kapitaalverhogingen ten bedrage van 860 miljoen FRF hadden uitgesproken, behield de Commissie zich tenslotte het recht voor na te gaan of hun beoordeling op verkeerde of onjuiste inlichtingen berustte en of er intussen materiële wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden die tot en wijziging van de toenmalige beoordeling zouden kunnen leiden. Indien zich één van deze twee zou voordoen, zouden de in 1993 aangemelde kapitaalinjecties ten bedrage van 860 miljoen FRF eveneens als steun kunnen worden beschouwd.

    Om dezelfde redenen als die welke werden uiteengezet ten tijde van de inleiding van de procedure op 18 september 1996, besloot de Commissie op 14 juli 1998 dat de nieuwe steunmaatregelen ten behoeve van SMC met betrekking tot de kapitaalverhoging van 2909 miljoen FRF en het Garantiefonds van rond 400 miljoen FRF, bestemd ter dekking van eventuele beroepen op garantie, elementen van staatssteun konden bevatten. Zij wees eveneens er op dat in het raam van de onderhavige procedure enerzijds diende te worden nagegaan of het verloop van de privatiseringsprocedure een element van steun voor SMC zou kunnen inhouden en anderzijds of, gelet op de gevolgde privatiseringsprocedure, in de verkoopprijs een element van steun voor de overnemer besloten zou kunnen zijn.

    3. OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

    Na de bekendmaking van het aanvankelijke besluit tot inleiding van de procedure in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen heeft de Commissie de volgende opmerkingen ontvangen.

    In het raam van de op 18 september 1996 ingeleide procedure heeft de Société Générale, hierna "SG" genoemd, bij schrijven van 25 februari 1997 tot de Commissie een specifiek commentaar gericht betreffende de uitspraak van de Commissie inzake de kosten die de staat in geval van liquidatie van SMC als aandeelhouder voor zijn rekening zou moeten nemen. SG stelt dat het beginsel van beperkte aansprakelijkheid van de aandeelhouder niet van toepassing is op de "referentie"-aandeelhouder van een bank, op wie de bijkomende verantwoordelijkheid rust voor het behoud van het vertrouwen van deponenten en markten. SG verwijst in dit verband naar artikel 52, eerste alinea, van de Franse bankwet van 24 januari 1984, volgens welke de president van Banque de France de aandeelhouders van een bank die in moeilijkheden verkeert, "moet" verzoeken de nodige steun te verlenen. Volgens SG "spreekt het voor zich dat de meerderheidsaandeelhouder, indien de bank in moeilijkheden verkeert, niet onder de verplichting uit kan voor het nettopassief van de bank in te staan".

    Bij brief van 5 maart 1997 onderschreef AFB het standpunt van SG door met name op te merken dat het beginsel van de beperkte aansprakelijkheid van de aandeelhouder van een bank aanzienlijk wordt gematigd door artikel 52, eerste alinea, van voornoemde Franse bankwet. Meer bepaald, als wordt aangenomen dat de aansprakelijkheid van de aandeelhouder beperkt is tot het bedrag van zijn deelneming, gaat de doeltreffendheid van preventieve maatregelen en van maatregelen ter sanering van kredietinstellingen grotendeels verloren, hetgeen volgens AFB kan leiden tot ineenstortingen en gerechtelijke liquidaties van banken, hetgeen weinig gunstig is voor het schuldeisersvertrouwen, noch voor het goed functioneren van de economie(7).

    Na de uitbreiding van de onderhavige procedure, waartoe op 14 juli 1998 werd besloten, heeft de Commissie geen opmerkingen van andere belanghebbenden ontvangen.

    4. OPMERKINGEN VAN DE FRANSE AUTORITEITEN

    Bij schrijven van 3 december 1996 hebben de Franse autoriteiten de Commissie hun opmerkingen doen toekomen ter verdediging van de maatregelen ten aanzien waarvan de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag was ingeleid. Zij hebben deze opmerkingen aangevuld bij schrijven van 3 december 1996, 7 april 1997, 16 april 1997, 21 april 1997, 26 augustus 1997, 10 december 1997, 19 juni 1998 en 25 juni 1998. Nadat de Commissie naar aanleiding van deze brieven de procedure had uitgebreid, hebben de Franse autoriteiten op 28 juli 1998, 12 augustus 1998 en 11 september 1998 de Commissie hun aanvullende opmerkingen, die deze uitbreiding van de procedure betroffen, doen toekomen.

    4.1. De herkapitalisaties

    In hun schrijven van 3 december 1996 wezen de Franse autoriteiten erop dat het in juli 1993 meegedeelde saneringsplan van SMC op de belangrijkste punten was gevolgd, met name wat het aspect van de verlaging van de sociale kosten betreft. De slechte resultaten van SMC over 1994 zijn evenwel toe te schrijven aan een minder sterke verbetering van de netto-opbrengst van de bank dan was verwacht en aan een stijging, in plaats van de verhoopte daling, van de voorzieningen en kosten in verband met dubieuze vorderingen.

    Bij schrijven van 26 augustus 1997 verklaarden de Franse autoriteiten van oordeel te zijn dat de herkapitalisaties door de staat ten behoeve van SMC de mededinging niet hadden vervalst, noch hadden gedreigd te vervalsen. In de eerste plaats wezen zij erop dat SMC geen tariefpolitiek had gevoerd die de mededinging tussen banken vervalste, aangezien de rente op kredieten die aan de klanten werd aangerekend hoger was dan bij haar concurrenten, en omdat de tarieven van de diensten aan de hoge kant lagen van het gemiddelde van de tarieven van de banken in het algemeen. In de tweede plaats stelden zij dat SMC haar concurrentiepositie niet ten koste van andere bankinstellingen had versterkt, aangezien de bank sinds 1994 met een langzame afbrokkeling van haar marktaandeel en met een stagnatie van het klantenbestand werd geconfronteerd.

    In hun schrijven van 10 december 1997, 18 juni 1998 en 25 juni 1998 wezen de Franse autoriteiten erop dat, ondanks de saneringsinspanningen die tot de afstoting van niet-strategische activa, een betere klantenselectie en een kostendaling hadden geleid, SMC niet erin was geslaagd haar boeken in het eerste halfjaar van 1997 sluitend te maken. Na een diepgaand onderzoek en grondige "audits" door de nieuwe directie van de bank en door onafhankelijke accountants, verklaarden de Franse autoriteiten aan de Commissie dat de levensvatbaarheid van SMC slechts kon worden hersteld indien de bank aansluiting zou vinden bij een partner die over de onontbeerlijke kennis beschikt voor het met succes doorvoeren van de herstructurering van de bank. Het besluit om SMC een laatste maal te herkapitaliseren door inbreng van 2,9 miljard FRF en door het verlenen van een garantie van ongeveer 400 miljoen FRF heeft volgens de Franse autoriteiten de verkoop van de bank aan een particuliere overnemer die de herstructurering op zich neemt, mogelijk gemaakt.

    4.2. De liquidatiekosten

    In het raam van de op 18 september 1996 ingeleide procedure en bij schrijven van 16 april 1997 hebben de Franse autoriteiten en de AFB het standpunt van SG onderschreven door met name te wijzen op het feit dat drie wetsbepalingen het beginsel van de beperkte aansprakelijkheid van de aandeelhouder van een bank aanzienlijk afzwakken: artikel 52, eerste alinea, van voornoemde bankwet, artikel 180 van de wet van 25 januari 1985 betreffende de sanering en de gerechtelijke liquidatie, volgens welke wettelijke of feitelijke bestuurders die een beheersfout hebben begaan, tot de gehele of gedeeltelijke aanzuivering van de schulden van de vennootschap kunnen worden veroordeeld, en artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, volgens hetwelk degene die door onrechtmatig handelen schade aan derden heeft berokkend, aansprakelijk kan worden gesteld(8).

    In het geval van SMC tenslotte, hebben de Franse autoriteiten in hun schrijven van 21 april 1997 een kostenevaluatie van de liquidatie verstrekt, waarbij van een liquidatie in der minne is uitgegaan. Zij hebben gesteld dat, indien de staat begin 1995 tot liquidatie in der minne van SMC had besloten in plaats van tot een kapitaalinjectie over te gaan, de liquidatiekosten ongeveer 4,7 miljard FRF zouden hebben belopen.

    5. BEOORDELING VAN DE BETROKKEN STEUNMAATREGELEN

    5.1. Distorsie van het handelsverkeer tussen de lidstaten

    De liberalisering van de financiële dienstverlening en de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt voor financiële dienstverlening hebben tot gevolg dat het handelsverkeer tussen de lidstaten steeds gevoeliger wordt voor verstoring van de concurrentie. Hoewel banken hun bedrijf, dat voornamelijk op het aantrekken van gelden van derden en het verstrekken van leningen berust, in beginsel grensoverschrijdend kunnen uitoefenen, stuiten zij bij hun expansie in het buitenland op belemmeringen(9). Vaak houden deze belemmeringen verband met het feit dat de binnenlandse banken sterkere plaatselijke banden hebben, hetgeen de toegang tot de markt duurder maakt voor buitenlandse concurrenten. Nu door de liberalisering van het kapitaalverkeer de banken hun diensten in toenemende mate in andere lidstaten zullen kunnen aanbieden, zoals bijvoorbeeld Crédit Lyonnais, Deutsche Bank of Westdeutsche Landesbank doen, kan iedere steun die aan een lokale bank verleend wordt, deze ontwikkeling belemmeren.

    Bovendien neemt de concurrentie tussen financiële instellingen binnen de Gemeenschap in het raam van de Economische en Monetaire Unie aanzienlijk toe. Met de komst van één munt kan het handelverkeer binnen de Gemeenschap zich zonder wisselrisico's en -kosten ontwikkelen met als gevolg nog heviger verstoringen van de concurrentie door staatssteun die zich voorheen veeleer tot de nationale markten van de lidstaten beperkte.

    Steun die ten doel heeft binnenlandse banken die regionaal actief zijn, te laten overleven, ondanks een te geringe rentabiliteit en het onvermogen aan de concurrentie het hoofd te bieden, zoals de steun die aan SMC werd toegekend, bergt het risico in zich dat de concurrentie binnen de Gemeenschap vervalst wordt, wanneer de intrede van buitenlandse financiële instellingen op de regionale Franse markten daardoor wordt bemoeilijkt.

    Bijgevolg moet worden geconcludeerd dat, als de betrokken maatregelen elementen van staatssteun omvatten, zij binnen het toepassingsgebied van artikel 92, lid 1, van het Verdrag vallen, omdat zij staatssteun vormen die de mededinging vervalst in een mate die het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden.

    5.2. Aanwezigheid van elementen van steun in de in het raam van de onderhavige procedure onderzochte maatregelen

    5.2.1. De afstotingsprocedure van SMC

    Bij de uitbreiding van de onderhavige procedure op 14 juli 1998 heeft de Commissie erop gewezen dat dient te worden nagegaan of de voorwaarden van de gevolgde privatiseringsprocedure voor SMC of voor de overnemer een element van staatssteun zou kunnen inhouden.

    De Commissie heeft in haar XXIIIe Verslag over het mededingingsbeleid(10) van 1993 haar standpunt aangaande privatiseringen uiteengezet, waarbij zij de gevallen aangaf waarin een operatie als een operatie zonder elementen van steun zou kunnen worden beschouwd en daarnaast de gevallen waarin wegens een vermoeden van steun bij de gevolgde privatiseringsprocedure een aanmelding zou zijn vereist. Volgens deze beginselen kan er geen sprake zijn van steun en dient er geen aanmelding te gebeuren, indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

    - de verkoop geschiedt via een onvoorwaardelijke aanbesteding;

    - de verkoop geschiedt onder niet-discriminerende en doorzichtige omstandigheden en voorwaarden;

    - de onderneming wordt aan de hoogste bieder verkocht;

    - de belangstellenden krijgen een redelijke termijn om hun bod voor te bereiden en ontvangen alle nodige informatie voor een concrete evaluatie.

    Een verkoop kan daarentegen elementen van staatssteun bevatten indien deze:

    - geschiedt via een niet-openbare of een onderhandse aanbesteding (indien in dat geval de prijs geen marktprijs is en te laag wordt geschat, is er mogelijk sprake van steun voor de overnemer), of

    - wordt voorafgegaan door een kwijtschelding van schulden door de staat, door overheidsbedrijven of door overheidslichamen, in welk geval de steun wordt toegekend aan de onderneming die de kapitaalinjectie ontvangt, of

    - wordt voorafgegaan door een omzetting van de schuld in kapitaal of door een kapitaalsverhoging, in welk geval de steun wordt toegekend aan de onderneming die de kapitaalinjectie ontvangt, of

    - geschiedt op voorwaarden die voor een transactie tussen investeerders in een markteconomie niet aanvaardbaar zouden zijn.

    Ofschoon het op het eerste gezicht erop lijkt dat de onderhavige afstotingsprocedure zowel voor de overnemer als voor SMC steun zou kunnen inhouden, aangezien de verkoop onderhands werd geregeld en door een kapitaalverhoging werd voorafgegaan, laat een grondiger analyse van de gevolgde afstotingsprocedure echter zien dat er bij de verkoop voor de vereiste doorzichtigheid en onpartijdigheid werd zorggedragen.

    Na de publicatie van de persmededeling van minister Strauss-Kahn op 21 april jongstleden en de publicatie in het JORF, op 22 april, van de bekendmaking van de onderhandse verkoop van SMC zonder lastenboek, werd door "Lazard Frères et Compagnie", de adviserende bank van de Schatkist, contact opgenomen met zestien, zowel Franse als buitenlandse banken, te weten: ABN AMRO, Argentaria (Spanje), Banco de Santander (Spanje), Banque Chaix, Banque Nationale de Paris, Banco Bilbao Vizcaya (BBV) (Spanje), Banco Central Hispano (BCH) (Spanje), Caisse d'Espagne Provence-Alpes-Corse, Carron & Cie (Korkmaz Yigit Holding - Turkije), Cie Financière Edmond de Rotschild, Crédit Agricole, Crédit Mutuel, Groupe Banques Populaires, La Caixa (Spanje), San Paolo (Italië) en SG. Vier banken kozen ervoor toegang te hebben tot een informatiezaal: Banque Chaix, Banque Nationale de Paris, Caisse d'Epargne Provence-Alpes-Corse en SG. Slechts Banque Chaix deed op 3 juni 1998 een definitief bod voor de aankoop van SMC.

    Alle benaderde banken die te kennen hebben gegeven in de verwerving van SMC geïnteresseerd te zijn, werden in kennis gesteld van het feit dat SMC, voorafgaand aan de verkoop, geherkapitaliseerd zou worden tot een dusdanig niveau dat de Europese bedrijfseconomische solvabiliteitsratio's in acht konden worden genomen, na rekening te hebben gehouden met het geconsolideerd nettoresultaat van het boekjaar 1997. Aan de kandidaten die toegang hadden tot de informatiezaal, werd een ontwerpcontract voor de verkoop van SMC overhandigd, waarin het bedrag van de herkapitalisatie stond vermeld en waarin het, door de kandidaat vast te stellen, bedrag werd gevraagd van de garantie voor alle schade die mocht voortvloeien uit een passief waarvan de oorsprong niet zou zijn onthuld of uit een geïdentificeerd, maar onzeker fiscaal passief. De garantie voor het fiscale risico werd door de onafhankelijke accountant geraamd op 123 miljoen FRF en was voor dit bedrag in de informatiezaal vermeld.

    De garantie die door de enige kandidaat die een definitief bod deed, voor het "niet onthulde" passief en de onnauwkeurige opgaven werd gevraagd, werd geraamd op 300 miljoen FRF. Op 12 juni 1998 ondertekende Banque Chaix het contract voor de overname van SMC onder voorbehoud dat de Commissie de door de staat aan SMC verleende steun zou goedkeuren.

    De Commissie heeft de brieven kunnen controleren die door de adviserende bank van de Schatkist naar de in het raam van de procedure voor de privatisering van SMC benaderde bankinstellingen waren gezonden, alsmede de antwoorden van deze instellingen, het door de adviserende bank van de Schatkist opgestelde evaluatierapport van SMC dat in de informatiezaal ter inzage lag, het ontwerpcontract dat aan de kandidaten in de informatiezaal werd overhandigd en het door de overnemer ondertekende contract voor de overdracht van de SMC-aandelen. Op basis van de beschikbare gegevens kan de Commissie concluderen dat bij de gevolgde procedure voor de verkoop van SMC de vereiste onpartijdigheid en doorzichtigheid gewaarborgd waren.

    De staat heeft bovendien de overnemer, buiten de verplichtingen welke betrekking hebben op de verwezenlijking van het saneringsplan, geen andere verplichtingen opgelegd die tot een verlaging van de privatiseringsprijs leidende extra kosten zouden meebrengen.

    Gelet op het voorgaande neemt de Commissie aan dat er bij de gevolgde privatiseringsprocedure geen elementen van steun voor SMC of voor de overnemer waren.

    5.2.2. De herkapitalisaties en de garantie ter dekking van eventuele beroepen op garantie

    Zoals door de Commissie in haar besluiten tot inleiding en uitbreiding van de onderhavige procedure is benadrukt, kunnen de bewuste herkapitalisaties elementen van staatssteun bevatten in de zin van artikel 92, lid 1, van het Vedrag. Aangezien SMC een overheidsbank is die door de staat is opgericht en die onder toezicht van de overheid staat, is elke kapitaalinjectie door de overheidsaandeelhouder in SMC staatssteun, indien een particuliere investeerder die onder normale marktvoorwaarden handelt, niet tot een dergelijke transactie zou zijn overgegaan(11). Het is aan de Commissie om, in voorkomend geval, vast te stellen of een dergelijke vorm van steun verenigbaar met het Verdrag kan worden geacht.

    De maatregelen die elementen van staatssteun kunnen bevatten, wat de herkapitalisaties betreft, zijn de kapitaalverhogingen in 1993 ten bedrage van 860 miljoen FRF, de inbreng van eigen vermogen in 1994 en 1995 (boekjaar 1994) voor een bedrag van in totaal 1241 miljoen FRF, de inbreng van eigen vermogen in 1996 (boekjaar 1995) voor een bedrag van 858 miljoen FRF en de in 1998 (boekjaar 1997) aangekondigde herkapitalisatie van 2909 miljoen FRF, alles samen voor een niet-geactualiseerd bedrag van 5868 miljoen FRF. Bovendien kan de door de staat verleende garantie van 423 miljoen FRF ter dekking van eventuele beroepen op garantie eveneens elementen van staatssteun bevatten.

    Tabel 2

    In het raam van de onderhavige procedure onderzochte inbreng van kapitaal door de Staat ten behoeve van SMC

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Op grond van de beschikbare informatie was de Commissie op 13 oktober 1993 van oordeel dat de in 1993 voor de periode 1993-94 geplande inbreng van kapitaal ten bedrage van in totaal 860 miljoen FRF niet onder artikel 92 van het Verdrag viel.

    In het raam van de inleiding van de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag zijn de opmerkingen van de Franse Bankcommissie in haar aan de voorzitter van de raad van bestuur van SMC gericht schrijven van 27 december 1994 aan de Commissie ter kennis gebracht: uit deze opmerkingen kan worden afgeleid dat bij het saneringsplan van 1993 geen rekening was gehouden met de aanbevelingen van de Bankcommissie waarin op de zwakke punten van de bank op het gebied van het systeem van risicobeheer werd gewezen. Tegen deze achtergrond wijst de Bankcommissie erop dat de ontwikkeling van nieuwe activiteiten zoals markttransacties en onroerendgoedfinanciering, evenals de ontwikkeling van gespecialiseerde dochterondernemingen, niet altijd gepaard gingen met de invoering van meet- en controle-instrumenten, zodat de leidinggevende organen en de raad van bestuur soms over de genomen risico's niet waren geïnformeerd of slechts een onvolledig beeld daarvan konden krijgen. De Bankcommissie geeft aan dat enkele van deze zwakke punten al ter sprake waren gebracht in een eerder verslag uit 1992 en dat deze in 1994 nog steeds bestonden. Het toezicht op de samenwerking met de beroepsbeoefenaren in de onroerendgoedsector of op markttransacties, alsmede het toezicht van het hoofdkantoor op het agentschappennet en op de dochterondernemingen waren er volgens de Bankcommissie tussen 1993 en 1994 niet op vooruitgegaan.

    Het negatieve effect op de door SMC geboekte resultaten is dus ook het gevolg van interne elementen van de instelling, die hadden kunnen worden voorzien maar waarmee klaarblijkelijk bij de opstelling van het saneringsplan van 1993 geen rekening was gehouden. De Commissie was van deze elementen tijdens haar beoordeling van de eerste kapitaalinbreng van 860 miljoen FRF in het boekjaar 1993 niet in kennis gesteld.

    Dientengevolge is de Commissie tenslotte van oordeel dat de kapitaalinjectie door de staat in het boekjaar 1993 steun is in de zin van artikel 92 van het Verdrag: de staat als aandeelhouder had moeten weten dat deze injectie geen normale beloning zou opleveren; in plaats van op een passende beloning voor de gedane investering te kunnen rekenen zonder nogmaals financiële middelen ter beschikking te behoeven stellen, heeft de staat nog meer eigen vermogen moeten inbrengen, voor een nog groter bedrag dan de bedragen waartoe in 1993 was besloten.

    De achtereenvolgende herkapitalisaties van 1994, 1995 en 1997 zijn voor het overleven van SMC noodzakelijk geworden aangezien de algemene herstructureringsmaatregelen van de bank, die sinds 1993 zijn uitgevoerd, gedeeltelijk zijn mislukt en voor het herstel van haar levensvatbaarheid ontoereikend zijn geweest. Op grond van dit plan zou de bank in 1993 een verlies van 190 miljoen FRF hebben moeten lijden en zou zij vanaf 1994 weer winstgevend moeten zijn geworden. In feite waren de verliezen over 1993 hoger (ongeveer 317 miljoen FRF) dan was geraamd, en werd het jaar 1994 afgesloten met een negatief resultaat ten bedrage van 1257 miljoen FRF. Dientengevolge heeft SMC een beroep moeten doen op haar aandeelhouder teneinde de minimale solvabiliteitsratio van 8 % te kunnen naleven. Hetzelfde gebeurde in 1995. Gezien de verslechtering van de financiële situatie van de bank in 1997, besloot de staat een procedure voor de verkoop van SMC te starten en aansluiting te zoeken bij een sterke partner die over de onontbeerlijke kennis voor het met succes doorvoeren van de herstructurering beschikte. Dit werd als de enige mogelijke oplossing gezien om de levensvatbaarheid van de bank te herstellen. Voorafgaand aan deze aansluiting, besloot de staat de onderneming een laatste maal te herkapitaliseren teneinde de verliezen en de risico's van de bank in het verleden te vereffenen.

    Zonder de kapitaalinjecties van de staat zou de bank ertoe genoopt zijn haar boeken neer te leggen. De verkoop van SMC voor de prijs van 10 miljoen FRF aan een particuliere overnemer, die de herstructurering voor zijn rekening neemt, heeft het de staat niet toegestaan zijn inzet terug te winnen en een beloning voor zijn ingrijpen te krijgen die in verhouding tot het risico staat. Aangezien de staat niet als een particuliere investeerder tegen marktvoorwaarden heeft gehandeld, moet het overheidsoptreden ten behoeve van SMC als staatssteun worden beschouwd.

    Met betrekking tot de raming van het bedrag van de steun moet worden opgemerkt dat alle kapitaalverhogingen ten doel hadden verliezen te dekken. Derhalve ging het bij de financiering door de staat vrijwel volledig om verloren kapitaal. Bijgevolg moet het gehele bedrag van 5868 miljoen als het bedrag aan staatssteun uit hoofde van de herkapitalisaties worden beschouwd.

    Met betrekking tot de door de staat verleende garantie van 423 miljoen FRF ter dekking van eventuele beroepen op garantie, rijst de vraag van de berekening van de in de garantie vervatte steun. Deze garantie bestaat in de verbintenis van de staat om de overnemer schadeloos te stellen voor alle schade die voortvloeit uit een passief waarvan de oorsprong niet aan laatstgenoemde zou zijn onthuld of uit een nauwkeurig geïdentificeerd maar onzeker fiscaal passief. In hoeverre een beroep op deze garantie zal worden gedaan, is onzeker, aangezien de garantie hoofdzakelijk niet geïdentificeerde risico's of hypothetische gebeurtenissen binnen SMC dekt.

    De garantie voor het fiscaal risico werd door de onafhankelijke accountant op 123 miljoen FRF geschat en stond voor dit bedrag in de informatiezaal vermeld. Het ontwerpcontract dat aan de kandidaten die toegang hadden tot de informatiezaal werd voorgelegd, bepaalde dat de potentiële overnemer het bedrag van de garantie met betrekking tot de niet onthulde passiva en de onnauwkeurige opgaven moest vaststellen. De garantie die door de kandidaat die een definitief bod deed voor de "niet onthulde" passiva en de onnauwkeurige opgaven werd gevraagd, werd op 300 miljoen FRF geschat.

    Gezien de financiële situatie van SMC en de onderschatting in het verleden van de daadwerkelijk noodzakelijke behoefte aan voorzieningen, is het redelijk dat de overnemer bij de vaststelling van het bedrag dat door deze garantie moet worden gedekt, uiterst voorzichtig is. Bijgevolg is de Commissie van oordeel dat de voornoemde garantie gerechtvaardigd is en dat het element van staatssteun gelijk is aan het gegarandeerde bedrag. Gelet op de onzekerheid betreffende de exacte vaststelling van het fiscaal risico, dat door het deskundigenbureau op 123 miljoen FRF wordt geschat, dient ervan te worden uitgegaan dat de waarde van de garantie ter dekking van dit risico binnen een marge van ± 10 % kan schommelen. Bijgevolg stelt de Commissie de maximaal toegestane staatssteun uit hoofde van de garantie op 435,3 miljoen FRF.

    In hun schrijven van 21 april 1997 merkten de Franse autoriteiten op dat de voornoemde kapitaalinjecties voor de staat als aandeelhouder de goedkoopste oplossing waren.

    De Commissie geeft toe en is ervan overtuigd dat het noodzakelijk is het vertrouwen van de deponenten en van de markten in het goed functioneren en de stabiliteit van kredietinstellingen veilig te stellen. Het in acht nemen van de marktdiscipline die in de mogelijkheid voorziet dat structureel onrendabele kredietinstellingen worden gestraft en in voorkomend geval van de markt worden uitgesloten, is voor het veiligstellen van dit vertrouwen van wezenlijk belang. Het in leven houden van kredietinstellingen die geen vooruitzicht op sanering hebben, veroorzaakt daarentegen aanzienlijke concurrentieverstoringen, leidt tot een probleem van morele onzekerheid en uiteindelijk tot een verzwakking van de rest van het bankwezen. Bovendien veroorzaakt dit ernstige verstoringen in de toewijzing van middelen en derhalve een scheve ontwikkeling van de economie in haar geheel.

    In een markteconomie besluiten aandeelhouders normalerwijs een economische activiteit voort te zetten indien deze activiteit vooruitzichten biedt op voldoende winstgevendheid op lange termijn. Een dergelijke houding is in voorkomend geval verenigbaar met het beginsel van de particuliere investeerder tegen marktvoorwaarden.

    In uitzonderingsgevallen kan de aandeelhouder ertoe worden gebracht steun te verlenen wanneer de bewuste onderneming onvoldoende vooruitzicht op winstgevendheid heeft, teneinde de kwaliteit van zijn investering te beschermen. Om vast te stellen of het handelen van de staat als aandeelhouder in dit geval al dan niet staatssteun vormt, moet eerst worden aangetoond dat de investering van de staat in het spel zou zijn zoals dat ook het geval zou zijn geweest voor de investering van een particuliere aandeelhouder. Zelfs al zou dit zijn aangetoond, dan nog zou de staat niet aan de toepassing van artikel 92 van het Verdrag kunnen ontkomen zonder artikel 222 van het Verdrag te schenden. Als dit inderdaad het geval zou zijn, zouden alle overheidsbedrijven, die een aandeelhouder hebben die over onbeperkte mogelijkheden beschikt om in te grijpen, aan de toepassing van artikel 92 van het Verdrag ontkomen. Bijgevolg kan een bijdrage van de staat als aandeelhouder, wanneer deze groter is dan de bijdrage die een particuliere aandeelhouder normalerwijs in gelijksoortige omstandigheden zou hebben geleverd, als staatssteun die concurrentieverstoringen kan veroorzaken, worden beschouwd.

    De Commissie is van oordeel dat de bijdrage van de aandeelhouder ten behoeve van een onderneming die wordt geliquideerd, slechts in uitzonderingsgevallen zijn kapitaalinbreng mag overschrijden. De aandeelhouder kan specifiek aansprakelijk zijn in geval van fraude of in de door de Franse autoriteiten genoemde gevallen van beheersfouten of van onrechtmatig handelen, indien deze handelwijzen kunnen worden aangetoond en alleen voorzover zij financiële gevolgen hebben(12). Zelfs al zou bewezen zijn dat de staat als aandeelhouder gelijkgesteld kon worden met een wettelijke of feitelijke bestuurder van de onderneming of dat hij beheersfouten heeft gemaakt of dat zijn onrechtmatig handelen schade aan derden heeft berokkend en dat de financiële gevolgen van deze eventuele aansprakelijkheid zouden uitkomen op de steunbedragen, dan nog zouden dergelijke bepalingen de staat niet de mogelijkheid bieden aan de toepassing van artikel 92 van het Verdrag te ontkomen zonder het rechtsbeginsel te schenden dat niemand een argument kan aanvoeren dat is gebaseerd op zijn eigen fouten. (nemo auditur propriam turpitudinem allegans). Bijgevolg is de Commissie van mening dat het algemeen beginsel van de beperkte aansprakelijkheid van de aandeelhouder van een naamloze vennootschap ook in het onderhavige geval van toepassing is.

    De Commissie bestrijdt niet de geldigheid van artikel 52, eerste alinea, van de Franse bankwet ten opzichte van de Europese richtlijnen inzake banken. Zij merkt echter op dat die bepaling de aandeelhouders "verzoekt", zonder hen te verplichten, hun steun te verlenen aan de kredietinstelling in moeilijkheden. Ten eerste moet worden opgemerkt dat noch de Franse autoriteiten, noch andere belanghebbenden gewag maken van de verplichting van aandeelhouders hun steun te verlenen. Tevens moet worden opgemerkt dat in bepaalde recente gevallen van Franse bankfaillissementen de aandeelhouders hebben geweigerd op een dergelijk verzoek van de president van Banque de France positief te reageren en dat het Hof van Beroep van Parijs in een recent geval ("Compagnie du BTP"(13)) heeft bevestigd dat artikel 52 van de bankwet ten aanzien van de aandeelhouders in niet-dwingende zin moet worden geïnterpreteerd. In andere gevallen waarin referentieaandeelhouders wél besloten steun te verlenen, hebben zij dit ofwel gedaan om hun vermogensbelangen in andere activiteiten te beschermen, ofwel om ernstiger rechtsgevolgen te voorkomen. Dit hoeft echter niet zonder meer te betekenen dat op de aandeelhouder van een bank een algemene wettelijke verplichting tot aanzuivering van de schulden rust. Een dergelijke vermeende verplichting om de schulden aan te zuiveren zou immers kunnen worden beschouwd als een schending van het beginsel dat de aansprakelijkheid van de aandeelhouders beperkt is tot het bedrag dat zij in de naanloze vennootschap hebben ingebracht. Wanneer een dergelijk beginsel zou gelden, zou dit bovendien uit het oogpunt van de mededingingsregels tot discriminatie tussen particuliere en openbare banken leiden, omdat een particuliere investeerder niet dezelfde onbeperkte middelen als de staat ter beschikking staan. Een dergelijke bepaling zou in de praktijk een meerderheidsbelang van een andere particuliere aandeelhouder in een particuliere bank, boven een bepaalde omvang, vrijwel onmogelijk maken vanwege de potentieel enorme bedragen die ter beschikking zouden moeten worden gesteld, hetgeen bijgevolg nog een element van discriminatie tussen particuliere banken en overheidsbanken zou vormen.

    Wat het argument betreft volgens hetwelk de staat als aandeelhouder de schulden zou moeten aanzuiveren omdat hij aansprakelijk is voor het ontbreken van controle of voor gebreken bij het toezicht op dit soort instellingen, herinnert de Commissie eraan dat bij de beoordeling van het steunkarakter van overheidsmaatregelen een onderscheid moet worden gemaakt tussen de kosten die de staat als aandeelhouder moet dragen en de kosten die de staat eventueel om andere redenen zou moeten dragen, bijvoorbeeld in zijn hoedanigheid van verantwoordelijke autoriteit voor de monetaire en financiële stabiliteit. De Commissie en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen hebben reeds het argument verworpen dat de aansprakelijkheid van de staat als aandeelhouder voor de schulden van een liquideerde onderneming verder zou reiken dan zijn inbreng in het kapitaal van de onderneming, omdat deze uitbreiding van de aansprakelijkheid tot een vermenging van de rollen van de staat als aandeelhouder en als verzorgingsstaat leidt(14). Alleen de kosten van de staat als aandeelhouder zijn voor de vergelijking van de kosten van de gekozen oplossing met die van alternatieve oplossingen relevant, daar het steunkarakter van de operatie afhangt van het gedrag van de staat in vergelijking met dat van een particuliere investeerder. In dit verband is het duidelijk dat ook geen irrelevante kosten zoals sociale of fiscale kosten in de vergelijking mogen worden opgenomen, omdat deze kosten in normale omstandigheden door de onderneming of de aandeelhouders uit de eigen middelen moeten worden gefinancierd en de aandeelhouders in geval van liquidatie dus niet verplicht zijn deze kosten te dragen voor een bedrag dat groter is dan het door hen ingebrachte kapitaal en de door hen verleende garanties(15).

    In het geval van SMC wijst de Commissie in de eerste plaats erop dat de kosten van de saneringsoperatie voor de staat minder hoog geweest zouden zijn indien eerder een grondige analyse was uitgevoerd en drastische herstructureringsmaatregelen waren getroffen, en wel uiterlijk bij het verschijnen van het eerste verslag van de Franse Bankcommissie in 1992. Een particulier investeerder zou normaal begin jaren negentig zijn opgetreden toen de resultaten achteruitgingen en niet hebben gewacht met het nemen van de noodzakelijke herstructureringsmaatregelen totdat zeven jaar lang verliezen waren geleden. Uit zijn passsieve houding blijkt dat de staat geen bedachtzaam aandeelhouder is geweest. Bijgevolg kan het door de Franse autoriteiten aangedragen argument volgens hetwelk de liquidatiekosten hoger zouden zijn dan de kosten van de herkapitalisatiemaatregelen, niet worden aanvaard.

    In de tweede plaats verwerpt de Commissie het argument dat de aansprakelijkheid van de staat als aandeelhouder voor de schulden van een geliquideerde onderneming verder reikt dan zijn aandeel in het kapitaal van de onderneming, en wel om de volgende redenen:

    - bij deze uitbreiding van de aansprakelijkheid wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verplichtingen van de staat als aandeelhouder en de verplichtingen waaraan de staat zich gebonden acht in een andere hoedanigheid, namelijk die van verzorgingsstaat die verantwoordelijk is voor de sociale stabiliteit, of die van monetaire autoriteit;

    - deze uitbreiding van de aansprakelijkheid wordt als onvoorwaardelijk en onbeperkt geldend geponeerd, en niet binnen het beperkend kader van de wet van 1985; met name hebben de Franse autoriteiten niet bewezen dat de staat als aandeelhouder de wettelijke of feitelijke bestuurder van SMC was, en dat hij in de hoedanigheid verplicht was de bewuste steun toe te kennen omdat hij aansprakelijk is voor fraude of voor beheersfouten of voor onrechtmatig handelen dat anderen schade toebrengt; de Franse autoriteiten hebben evenmin aangetoond dat de financiële gevolgen van deze eventuele aansprakelijkheid op het steunbedrag uitkomen;

    - zelfs indien al deze onbewezen elementen zouden vaststaan, zou de Franse staat nog niet kunnen aan de toepassing van artikel 92 van het Verdrag ontkomen zonder voornoemd rechtsbeginsel te schenden dat niemand een argument kan aanvoeren dat op zijn eigen fouten is gebaseerd;

    - de autoriteiten hebben niet gesteld dat in het onderhavige geval de investering van de staat zoals dit het geval zou zijn geweest voor die van een particulier aandeelhouder in het geding zou zijn; zelfs indien de staat dit argument zou hebben aangevoerd, zou hij nog niet kunnen ontkomen aan de toepassing van artikel 92 van het Verdrag zonder artikel 222 van het Verdrag te schenden.

    Gelet op het voorgaande zou een particulier investeerder niet tot dergelijke herkapitalisaties zijn overgegaan en niet een dergelijke garantie hebben verleend, en aangezien zij het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden, gaat het derhalve om maatregelen die elementen van steun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag bevatten. Zoals reeds bij de inleiding van de onderhavige procedure is aangegeven, kan slechts op grond van artikel 92, lid 3 punt c), van het Verdrag worden beoordeeld of de maatregelen verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt, en wel op basis van het door de overnemer voorgelegde nieuwe herstructureringsplan waarbij met name moet worden aangetoond dat de onderneming levensvatbaar is.

    5.2.3. Mogelijke steun voor de overnemer wat de verkoopprijs betreft

    Bij de uitbreiding van de onderhavige procedure op 14 juli 1998 heeft de Commissie te kennen gegeven dat, met name gelet op de gevolgde privatiseringsprocedure, moest worden nagegaan of de verkoopprijs een element van steun ten behoeve van de overnemer kon omvatten.

    In punt 5.2.1 kwam de Commissie tot de slotsom dat de privatiseringsprocedure had gegarandeerd dat de aandelen van SMC met inachtneming van de vereiste onpartijdigheid en doorzichtigheid werden verkocht.

    Gezien de door de adviserende bank van de Schatkist geraamde waarde van de onderneming zou er een vermoeden van steun voor de overnemer (Banque Chaix) bestaan wanneer deze voor de overgenomen aandelen een lagere prijs dan de waarde ervan zou hebben betaald.

    De door de adviserende bank van de Schatkist geraamde waarde van SMC schommelt, na herkapitalisatie door de staat en zonder rekening te houden met de kosten die voortvloeien uit het sociaal plan, tussen 50 miljoen FRF en 250 miljoen FRF. Bij de raming wordt rekening gehouden met verschillende methoden die tegenwoordig bij dit soort analyses van de waarde van een onderneming worden gehanteerd: de methode van de geherwaardeerde nettoactiva, de methode van de actuele beurswaarde, de methode van de actuele transactiewaarde van het eigen vermogen. Uit dat document blijkt duidelijk dat de waardering van de onderneming is gebeurd zonder de herstructureringskosten in aanmerking te nemen die voortvloeien uit een vermindering van het personeelsbestand: de uitvoering op kosten van de overnemer van een herstructureringsplan dat tussen [...](16) miljoen FRF en [...](17) miljoen FRF zal kosten, werd noodzakelijk geacht.

    Op grond van deze raming is de boekwaarde van de bank negatief als men de herstructureringskosten meerekent die een vermindering van het personeelsbestand meebrengt.

    In het raam van de gevolgde privatiseringsprocedure, die onpartijdig en doorzichtig wordt geacht, stelt de Commissie vast dat het enige definitieve bod voor de overname van SMC ten bedrage van 10 miljoen FRF van Banque Chaix kwam. Bovendien brengt de uitvoering van het saneringsplan op kosten van de overnemer voor Banque Chaix een financiële inspanning met zich mee van in totaal ongeveer 950 miljoen FRF, hetgeen overeenkomt met het bedrag van de gecumuleerde verliezen over de drie boekjaren 1998/1999/2000, die zij zal moeten goedmaken door een zodanige herkapitalisatie van de onderneming dat deze de wettelijke solvabiliteitsratio's in acht kan nemen.

    De totale financiële inspanning van de overnemer omvat de kosten die betrekking hebben op de uitvoering van het sociaal plan, geraamd op ongeveer [...](18) miljoen FRF. Ook al houdt men rekening met de mogelijkheid voor de overnemer om een beroep te doen op de staatsgarantie van 423 miljoen FRF voor eventuele niet-geïdentificeerde risico's, dan nog is de betaalde prijs positief en hoger dan de door het deskundigenbureau uitgevoerde schatting.

    Gelet op het voorgaande komt de Commissie tot de slotsom dat de verkoop wat de prijs ervan betreft geen steun voor de overnemer bevat, en dat de door de partijen overeengekomen prijs een marktprijs is.

    5.3. Beoordeling van de verenigbaarheid van de steun

    Bij het onderzoek naar de verenigbaarheid van de steun volgt de Commissie de algemene beginselen van de Communautaire kaderregeling inzake reddings- en herstructureringssteun voor ondernemingen in moeilijkheden(19), waarin de voorwaarden nader worden omschreven waaronder dit soort steun als verenigbaar met het Verdrag kan worden beschouwd. De betrokken maatregelen zijn geen reddingsmaatregelen in de zin van de kaderregeling omdat zij niet voorlopig zijn genomen in afwachting van herstructureringsmaatregelen. Om te bepalen of zij verenigbaar zijn met het Verdrag moet bijgevolg worden nagegaan of zij als herstructureringsmaatregelen kunnen worden beschouwd en, zo ja, of zij voldoen aan de voor dergelijke steunmaatregelen geldende voorwaarden.

    De Commissie is van mening dat herstructureringssteun tot de ontwikkeling van de economische bedrijvigheid kan bijdragen zonder het handelsverkeer zodanig nadelig te beïnvloeden dat daardoor het gemeenschappelijk belang wordt geschaad, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    1. volledige uitvoering van een herstructureringsplan waarmee binnen een redelijk tijdsbestek de vereiste minimale kapitaalopbrengst kan worden verkregen en de levensvatbaarheid op lange termijn aldus kan worden hersteld;

    2. het bieden van voldoende tegenprestaties om de mededingingsvervalsende gevolgen van de steun te compenseren, zodat de steun het gemeenschappelijk belang niet schaadt;

    3. steun in verhouding tot het nagestreefde doel en beperking van het steunbedrag tot het voor de herstructurering strikt noodzakelijke minimum, zodat de last van de sanering zoveel mogelijk door de onderneming zelf wordt gedragen;

    4. volledige uitvoering van het herstructureringsplan en nakoming van alle andere in de eindbeschikking van de Commissie opgelegde verplichtingen;

    5. het opzetten van een systeem van controle op de naleving van laatstgenoemde voorwaarde.

    Op grond van de door de Franse autoriteiten ten tijde van de kapitaalinjecties ten behoeve van SMC in de boekjaren 1993, 1994 en 1995 verstrekte gegevens, kon de Commissie de levensvatbaarheid van de bank niet degelijk onderzoeken.

    De nieuwe staatssteun in het boekjaar 1997 houdt derhalve gedeeltelijk verband met het feit dat de sinds 1993 ondernomen pogingen tot een algehele herstructurering hebben gefaald.

    Bijgevolg is de Commissie van oordeel dat in het raam van de onderhavige procedure de verenigbaarheid van alle steunmaatregelen ten behoeve van SMC gezamenlijk dient te worden onderzocht in het licht van het laatste, door de overnemer uitgewerkte herstructureringsplan.

    5.3.1. Onderzoek van de herstructureringsmaatregelen en van de levensvatbaarheid van SMC

    Het voorgelegde herstructureringsplan is voornamelijk gebaseerd op de voortzetting van rationaliseringsinitiatieven die reeds enkele jaren aan de gang zijn en die in de periode 1994-1996 betrekking hadden op de verkoop van niet-strategische belangen voor een bedrag van 221 miljoen FRF. Daarnaast moeten maatregelen ter vermindering van de exploitatiekosten worden vermeld, zoals de inkrimping van het personeel met ongeveer 1000 eenheden (772 tussen 1990 en 1994 en 210 tussen 1994 en 1997) en de uitbesteding van gespecialiseerde taken op financieel en administratief gebied binnen de kernactiviteit als "retail"-bank. Dit heeft geleid tot een achteruitgang van de marktpositie van SMC met 20 % tussen 1995 en 1997. In haar verzorgingsgebied is het marktaandeel van SMC, uitgedrukt in uitstaand krediet, afgenomen met 20 %, van 2,55 % in december 1995 tot 2,02 % in de tweede helft van 1997.

    Het verwezenlijken van het doel van de overnemer, Banque Chaix, SMC te saneren zodat zij een winstgevende regionale bank wordt die in staat is haar ontwikkeling zelf te financieren, brengt extra inspanningen met zich:

    - onmiddellijke stopzetting van alle resterende activiteiten buiten de kernactiviteit, door liquidatie of afstoting;

    - aanzienlijke en duurzame vermindering van haar exploitatiekosten;

    - modernisering en vereenvoudiging van haar organisatie en werkmethoden.

    Het door de overnemer voorgelegde plan heeft betrekking op de periode 1997-2002 en omvat het volgende:

    a) heroriëntering van SMC door strikte beperking van haar activiteiten tot die van lokale "retail"-bank. Dit leidt voor SMC tot een daling van haar balans met 2910 miljoen FRF ofwel 12,5 % van de balans van 1997, door stopzetting van alle activiteiten van het bankfiliaal Soficim (dat 5 % van de balans van 1997 vertegenwoordigt), stopzetting van de samenwerking met beroepsbeoefenaren in de onroerendgoedsector (2 % van de balans van 1997), stopzetting van de overige activiteiten in de onroerendgoedsector (3 % van de balans van 1997), stopzetting van de activiteiten op het gebied van "risicodragend kapitaal" (0,7 % van de balans van 1997), verkoop van "GP Banque" en stopzetting van de verstrekking van leningen aan lagere overheden;

    b) uitvoering op kosten van de overnemer van een sociaal plan, van ongeveer [...] miljoen FRF, hetgeen een besparing op de personeelskosten oplevert van 28 % in 2002 ten opzichte van 1997. Tegen 2002 zal het personeelsbestand naar verwachting [...](20) werknemers bedragen, tegenover [...](21) in 1997. Dit laatste sociale plan komt nog bij de bovenvermelde andere twee sociale plannen, totale kostprijs 256 miljoen FRF, waarmee al een besparing op de personeelskosten van ongeveer 10 % werd bereikt;

    c) vermindering van de overige algemene kosten niet zijnde personeelskosten met 26 % in 2002 ten opzichte van 1997, door rationalisering van de administratie en door eenvoudiger en minder zware structuren.

    Tabel 3

    Door de overnemer voorgelegd bedrijfsplan voor SMC

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Bovengenoemde maatregelen moeten ertoe leiden dat de achteruitgang van de activiteiten van de bank in 2000 tot staan wordt gebracht. Verwacht wordt dat de exploitatieresultaten gedurende de eerste faste van het herstructureringsplan (1998-2000) nog een sterke achteruitgang te zien zullen geven: de voorziene correctie van de activa en de afname van de uitstaande leningen zullen de netto-opbrengst uit het bankbedrijf sterk doen dalen. Tegelijkertijd zullen de reorganisatie-inspanningen en de afslanking van de bank aanzienlijke meerkosten meebrengen. De verliezen over de periode 1998-2000 worden in totaal op ongeveer 950 FRF miljoen geraamd.

    Deze nieuwe exploitatieverliezen maken een of meer herkapitalisaties door de overnemer noodzakelijk voor een bedrag van ongeveer, in totaal, 950 miljoen FRF. De herkapitalisatie-inspanning van de overnemer is slechts de weerspiegeling van de nieuwe exploitatieverliezen die zich tussen 1998 en 2000 zullen voordoen, en zal het eigen vermogen van SMC na resultaat niet vergroten, evenmin als haar algemene financiële draagkracht. Wat het eigen vermogen betreft, heeft Banque Chaix het voornemen het eigen vermogen van SMC tot het wettelijk minimumniveau van 4 % te begrenzen. Rekening houdend met de ontwikkeling van de gewogen tegoeden in samenhang met het heroriënteringsbeleid en de te realiseren capaciteitsvermindering, blijft het kernkapitaal van SMC gedurende de hele periode 1998-2001 beneden 500 miljoen FRF.

    De terugkeer naar winstgevendheid van de bank wordt verwacht vanaf het jaar 2002 met een rendement op het eigen vermogen van ongeveer 20 % en een rendement op het door de overnemer geïnvesteerd kapitaal van ongeveer 11 %. In die resultaten zou het effect tot uitdrukking komen van, enerzijds, het ingrijpend herstel van de exploitatiecoëfficiënt dankzij de tenuitvoerlegging van het sociaal plan en de synergievoordelen van de samenwerking met de groep van de overnemer en, anderzijds, de terugkeer tot een normale gang van zaken wat de kosten van de risico's betreft.

    Gelet op het voorgaande komt de Commissie tot de slotsom dat is voldaan aan de eerste in voornoemde kaderregeling vervatte voorwaarde die moet zijn vervuld opdat een steunmaatregel als verenigbaar kan worden beschouwd, namelijk dat de levensvatbaarheid van de onderneming binnen een redelijke termijn moet worden hersteld.

    5.3.2. Tegenprestaties

    Om te vermijden dat steunmaatregelen resulteren in een herovering van de markt door te sterke ondernemingen, die opnieuw een ongerechtvaardigd agressief beleid zouden kunnen voeren, moet de gesteunde onderneming een aanzienlijk deel van de herstructureringskosten uit eigen middelen financieren. In dit verband zij herinnerd aan het in de kaderregeling voor herstructureringssteun vervatte beginsel volgens hetwelk de gesteunde onderneming zich niet mag beperken tot de verkoop van dochterondernemingen en activiteiten die op de balans wegen, maar ook de renderende activa en de dochterondernemingen moet verkopen die de onderneming de nodige middelen kunnen opleveren om haar herstructurering te financieren en het beroep op overheidsmiddelen tot een minimum te beperken. Aldus kan immers het bedrag van nieuwe steun tot het strikt noodzakelijke worden beperkt en wordt de onderneming verplicht in aanzienlijke mate aan de herstructureringskosten bij te dragen.

    Sinds 1992 heeft SMC een voortdurende daling van haar balanstotaal gekend, van 24597 miljoen FRF in 1992 tot 23149 miljoen in 1997, ofwel een daling met 16 %. Deze ontwikkeling was met name het gevolg van een afname van het bedrag aan vorderingen op klanten door een achteruitgang van de kredietverlening, (daling met 18,9 % tussen 1994 en 1997) en van de afname met 40 % van de leasingactiviteiten door de geleidelijk lagere productie van de dochteronderneming PBS.

    Deze dalingen zijn evenwel voor een deel gewoon het gevolg van falend beheer.

    De door SMC ondernomen aanvullende initiatieven en het door de particuliere overnemer voorgelegde bedrijfsplan brengen verdere tegenprestaties van drieërlei aard mee:

    i) Onmiddellijke en definitieve beëindiging van vijf activiteiten:

    - stopzetting van Soficim, een van de allerlaatste instellingen in Frankrijk die gespecialiseerd zijn in onroerendgoedleningen voor een eigen clientèle (onderscheiden van de klanten van het banknet);

    - afstoting van GP Banque, dragende kracht van de ontwikkeling van SMC op internationaal vlak;

    - stopzetting van de leasingactiviteiten in de onroerendgoedsector rond de dochteronderneming PBS, die zal worden afgestoten;

    - stopzetting van het verstrekken van leningen aan lagere overheden en afstoting van de desbetreffende portefeuille;

    - stopzetting van de met inschakeling van verschillende gespecialiseerde dochterondernemingen ontwikkelde activiteiten op het gebied van risicodragend kapitaal.

    Dit leidt tot een daling van de balans van SMC met 2910 miljoen FRF, ofwel 12,6 % van de balans van 1997 en 10 % van de netto-opbrengst bankbedrijf van 1997.

    ii) Vermindering van de productie als "retail"-bank:

    In twee jaar, 1998 en 1999, zal de netto-opbrengst bankbedrijf van SMC met ongeveer 25 % ten opzichte van het niveau in 1997 verminderen, dat toch al 15 % lager was dan in 1996. In dezelfde periode zal de omvang van de transacties met de klanten en met betrekking tot de effectenportefeuilles in dezelfde mate afnemen. Deze vermindering van de productie als "retail"-bank zal het gevolg zijn van de vrijwillige acties in het kader van, enerzijds, de herziening van het kredietverleningsbeleid en, anderzijds, de gerichte klantenselectie volgens het plan van de overnemer.

    iii) Uitbesteding van gespecialiseerde taken van financiële en administratieve aard:

    Binnen haar activiteit als "retail"-bank heeft SMC het voornemen zich niet langer bezig te houden met gespecialiseerde productie-activiteiten zoals:

    - bewaring van effecten;

    - beheer voor derden: SMC zal niet langer zelf de aan de klanten aangeboden financiële producten produceren, waarvan er op 31 december 1997 voor meer dan 5,5 miljard FRF in omloop waren;

    - kasbeheer en marktactiviteiten;

    - verwerking van cheques.

    Rekening houdend met de bovenstaande overwegingen bij de beoordeling van de levensvatbaarheid van SMC en de vereiste tegenprestaties, met name in punt 5.3.2, onder i), is de Commissie van oordeel dat aan de in de kaderregeling voor herstructureringssteun vervatte voorwaarde betreffende de voorkoming van ongerechtvaardigde vervalsing van de mededinging is voldaan.

    5.3.3. Overige voorwaarden

    De Commissie is eveneens van oordeel dat overeenkomstig de kaderregeling voor herstructureringssteun aan andere voorwaarden moet worden voldaan.

    Uit het beginsel van de tot het strikte minimum beperkte steun volgt dat enerzijds ervoor moet worden gezorgd dat SMC over voldoende eigen middelen beschikt om haar wettelijke verplichtingen na te komen, en anderzijds dat het niveau van de eigen middelen niet meer dan het strikt noodzakelijke bedraagt. In dit verband stelt de Commissie vast dat de herkapitalisatie door de staat aan de verplichting van de aandeelhouder beantwoordt om de regels inzake de minimaal vereiste eigen middelen in acht te nemen, indien de staat ervoor kiest de bank niet te liquideren. De mogelijkheid om over te gaan tot de aanvullende herkapitalisatie die de staat gezien de activiteiten en de portefeuille van SMC noodzakelijk acht, wordt aan de overnemer overgelaten, zodat kan worden geconcludeerd dat het kapitalisatieniveau van SMC na de verlening van de betrokken staatssteun niet van dien aard zal zijn dat SMC meer wordt versterkt dan hetgeen strikt noodzakelijk is voor haar herstructurering.

    Ingevolge de kaderregeling voor herstructureringssteun moet SMC de mogelijkheid worden ontnomen om verliezen naar latere belastingjaren over te dragen, voorzover die verliezen door de kapitaalverhogingen worden gedekt.

    Tenslotte moet toezicht worden uitgeoefend op de deugdelijke uitvoering van het herstructureringsplan. Te dien einde moeten de Franse autoriteiten de Commissie regelmatig verslagen overleggen, en dit om de zes maanden vanaf de datum van de beschikking van de Commissie tot de datum waarop aan de door het herstructureringsplan voorziene verplichtingen is voldaan.

    6. CONCLUSIES

    De slotsom luidt dat zowel de in 1993, 1994, 1995 en 1997 uitgevoerde kapitaalverhogingen voor 5868 miljoen FRF als de verleende garantie van 423 miljoen FRF elementen van staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag bevatten. Gelet op de onzekerheid betreffende de exacte vaststelling van het fiscaal risico, dat door het deskundigenbureau op 123 miljoen FRF wordt geschat, moet op de waarde van de garantie ter dekking van dit risico een marge van ± 10 % worden toegepast. De maximale raming van de toegestane steun bedraagt dus 6303,3 miljoen FRF.

    Deze maatregelen zijn onderzocht in het licht van artikel 92, lid 3, punt c), van het Verdrag, teneinde vast te stellen of deze als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd. Gelet op de bovenuiteengezette overwegingen, kan worden aangenomen dat de aan SMC verleende steun aan de in de kaderregeling inzake reddings- en herstructureringssteun voor ondernemingen in moeilijkheden vervatte voorwaarden voldoet. Derhalve kan het verbod van artikel 92, lid 1, van het Verdrag en van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst voor die steun buiten toepassing worden verklaard, aangezien deze overeenkomstig het bepaalde in artikel 92, lid 3, punt c), van het Verdrag en in artikel 61, lid 3, punt c), van de EER-Overeenkomst als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De maatregelen van Frankrijk ter ondersteuning van de Société Marseillaise de Crédit (SMC) in de vorm van kapitaalverhogingen ten bedrage van 5868 miljoen FRF alsmede de door de staat verleende garantie van 423 miljoen FRF vormen staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag. Zij worden overeenkomstig artikel 92, lid 3, punt c), van het EG-Verdrag en artikel 61, lid 3, punt c), van de EER-Overeenkomst verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en met de EER-Overeenkomst verklaard, mits aan de in artikel 2 genoemde voorwaarden wordt voldaan. De toegestane steun wordt tot 6303,3 miljoen FRF beperkt.

    Artikel 2

    1. Frankrijk bevestigt dat de onderneming het bij de Commissie ingediende herstructureringsplan geheel ten uitvoer zal leggen, met inbegrip van de voorgestelde beperkingen van de activiteiten.

    Frankrijk dient bij de Commissie halfjaarlijks gedetailleerde verslagen in met alle voor de Commissie noodzakelijke informatie, zodat de Commissie op de uitvoering en het goede verloop van het herstructureringsprogramma toezicht kan uitoefenen.

    2. Frankrijk ontneemt SMC de mogelijkheid om verliezen naar latere belastingjaren over te dragen, voorzover die verliezen door de kapitaalverhogingen worden gedekt.

    Artikel 3

    Frankrijk stelt de Commissie binnen twee maanden na de kennisgeving van deze beschikking in kennis van de maatregelen die het heeft getroffen om aan deze beschikking te voldoen.

    Artikel 4

    Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek.

    Gedaan te Brussel, 14 oktober 1998.

    Voor de Commissie

    Karel VAN MIERT

    Lid van de Commissie

    (1) PB C 49 van 19.2.1997, blz. 10.

    (2) PB C 249 van 8.8.1998, blz. 11.

    (3) Het gaat in de eerste plaats om voorzieningen voor onroerendgoedtransacties ten bedrage van in totaal 555 miljoen FRF (waarvan alleen al 320 miljoen FRF voor het onroerend goed in de rue Auber te Parijs. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in 1990 een meerwaarde van 570,5 miljoen FRF op onroerendgoedtransacties in het Parijse kantoor SMC in staat had gesteld om de verliezen van het boekjaar goed te maken met een bijzonder bate van rond 400 miljoen FRF. Op dat ogenblik echter was de speculatiegolf op de markt voor onroerend goed op haar hoogtepunt), te vermeerderen met verliezen op "swap"-transacties en met de waardevermindering van een pakket langlopende effecten ten bedrag van 294 mljoen FRF. Bij dit bedrag dienen nog 191 miljoen FRF aanvullende voorzieningen voor dubieuze vorderingen te worden gerekend en 240 miljoen FRF aan voorzieningen specifiek voor 1994 voor leningen aan KMO's.

    (4) De totale inspanning in de vorm van aanvullende voorzieningen, die door de onafhankelijke externe accountant was aanbevolen, bedraagt ongeveer 2,2 miljard FRF, verdeeld als volgt: kredietportefeuille, 757 miljoen FRF; juridische risico's, 368 miljoen FRF; dochterondernemingen, 230 miljoen FRF; aandelenkapitaal, 416 miljoen FRF; activa of vorderingen met betrekking tot vastgoed, 227 miljoen FRF; overige, 245 miljoen FRF.

    (5) ABN AMRO, Argentaria (Spanje), Banco de Santander (Spanje), Banque Chaix, Banque Nationale de Paris, BBV (Spanje), BCH (Spanje), Caisse d'Epargne Provence-Alpes-Corse, Carron & Cie (Korkmaz Yigit Holding - Turkije), Cie Financière Edmond de Rotschild, Crédit Agricole, Crédit Mutuel, Groupe Banques Populaires, La Caixa (Spanje), San Paolo (Italië), Société Générale.

    (6) Banque Chaix, Banque Nationale de Paris, Caisse d'Espagne Provence-Alpes-Corse, Société Générale.

    (7) De president van de Banque de France heeft begin augustus 1997 eveneens een schrijven aan de Commissie gericht, zij het niet binnen de normale termijnen van de onderhavige procedure.

    (8) Zie voetnoot 7.

    (9) De toetreding van buitenlandse banken tot de Franse markt, een betrekkelijk recent verschijnsel was eind 1993 tot 8 % in termen van de totale situatie toegenomen, maar is in 1994 tot 7,7 % afgenomen.

    (10) Zie punt 403, blz. 268. De Franse autoriteiten waren vooraf rechtstreeks over het standpunt van de Commissie geïnformeerd bij schrijven van 14 juli 1993 van de directeur-generaal Concurrentie.

    (11) Om te beoordelen of er bij de inbreng van overheidsmiddelen in een onderneming sprake is van staatssteun, past de Commissie het beginsel van de particuliere investeerder tegen marktvoorwaarden toe, vgl. mededeling van de Commissie aan de lidstaten, PB C 307 van 13.11.1993, blz. 3.

    (12) Zie de artikelen 179 en 180 van de wet van 25 januari 1985 betreffende de sanering en de gerechtelijke liquidatie van ondernemingen, JORF (het Franse officiële blad) van 26 januari 1985.

    (13) Arrest van 13 januari 1998.

    (14) Zie met name de Beschikking van de Commissie in de zaak Bull (PB L 386 van 31.12.1994, blz. 1), in de zaak Crédit Lyonnais (PB L 308 van 21.12.1995, blz. 92) en de bekendmaking van de Commissie in de zaak Efim (PB C 349 van 29.12.1993, blz. 2), alsmede het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 14.9.1994 in gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92, Hytasa, Jurispr. 1994, blz. I-4103).

    (15) Voorzover deze garanties op marktvoorwaarden werden gegeven en geen staatssteun vormen.

    (16) Gedeelten van de onderhavige tekst zijn bewerkt om ervoor zorg te dragen dat aan vertrouwelijke gegevens geen bekendheid wordt gegeven. Die gedeelten zijn tussen met een asterisk aangeduide vierkante haken geplaatst.

    (17) Gedeelten van de onderhavige tekst zijn bewerkt om ervoor zorg te dragen dat aan vertrouwelijke gegevens geen bekendheid wordt gegeven. Die gedeelten zijn tussen met een asterisk aangeduide vierkante haken geplaatst.

    (18) Gedeelten van de onderhavige tekst zijn bewerkt om ervoor zorg te dragen dat aan vertrouwelijke gegevens geen bekendheid wordt gegeven. Die gedeelten zijn tussen met een asterisk aangeduide vierkante haken geplaatst.

    (19) PB C 368 van 23.12.1994, blz. 12.

    (20) Gedeelten van de onderhavige tekst zijn bewerkt om ervoor zorg te dragen dat aan vertrouwelijke gegevens geen bekendheid wordt gegeven. Die gedeelten zijn tussen met een asterisk aangeduide vierkante haken geplaatst.

    (21) Gedeelten van de onderhavige tekst zijn bewerkt om ervoor zorg te dragen dat aan vertrouwelijke gegevens geen bekendheid wordt gegeven. Die gedeelten zijn tussen met een asterisk aangeduide vierkante haken geplaatst.

    Top