This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31999D0171
1999/171/EC: Council Decision of 25 January 1999 adopting a specific programme on confirming the international role of Community research (1998 to 2002)
1999/171/EG: Beschikking van de Raad van 25 januari 1999 tot vaststelling van een specifiek programma ter bevestiging van de internationale rol van het communautaire onderzoek (1998-2002)
1999/171/EG: Beschikking van de Raad van 25 januari 1999 tot vaststelling van een specifiek programma ter bevestiging van de internationale rol van het communautaire onderzoek (1998-2002)
PB L 64 van 12.3.1999, p. 78–90
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
In force
1999/171/EG: Beschikking van de Raad van 25 januari 1999 tot vaststelling van een specifiek programma ter bevestiging van de internationale rol van het communautaire onderzoek (1998-2002)
Publicatieblad Nr. L 064 van 12/03/1999 blz. 0078 - 0090
BESCHIKKING VAN DE RAAD van 25 januari 1999 tot vaststelling van een specifiek programma ter bevestiging van de internationale rol van het communautaire onderzoek (1998-2002) (1999/171/EG) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 130 I, lid 4, Gezien het voorstel van de Commissie (1), Gezien het advies van het Europees Parlement (2), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3), (1) Overwegende dat het Europees Parlement en de Raad bij Besluit nr. 182/1999/EG (4) het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap (hierna "vijfde kaderprogramma" genoemd) voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (hierna "OTO" genoemd) hebben vastgesteld voor de periode 1998-2002, waarin de grote lijnen en de wetenschappelijke en technologische doelstellingen worden uiteengezet van de activiteiten die op het gebied van internationale OTO-samenwerking moeten worden uitgevoerd; (2) Overwegende dat in artikel 130 I, lid 3, van het Verdrag is bepaald dat het kaderprogramma wordt uitgevoerd door middel van specifieke programma's die worden ontwikkeld binnen elke activiteit waarin het kaderprogramma voorziet; dat in elk specifiek programma de nadere bepalingen voor de uitvoering ervan, de looptijd en de noodzakelijk geachte middelen worden vastgesteld; (3) Overwegende dat de Commissie, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Besluit nr. 1110/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 april 1994 betreffende het vierde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1994-1998) (5) en artikel 4, lid 2, van de beschikkingen van de Raad betreffende de specifieke programma's waarmee het vierde kaderprogramma wordt uitgevoerd, een externe evaluatie heeft laten uitvoeren die zij samen met haar conclusies en opmerkingen heeft doen toekomen aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's; (4) Overwegende dat, overeenkomstig artikel 130 J van het Verdrag, Besluit 1999/65/EG van de Raad van 22 december 1998 betreffende de regels inzake de deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten, en inzake de verspreiding van de onderzoeksresultaten ter uitvoering van het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap (1998-2002) (6) (hierna "regels voor deelneming en verspreiding" genoemd) op dit specifieke programma van toepassing is; dat deze regels de deelneming van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek aan de onder dit programma vallende werkzaamheden onder contract mogelijk maken; (5) Overwegende dat het ter uitvoering van de internationale samenwerkingsactiviteiten uit hoofde van dit programma, in aanvulling op de samenwerking in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, wenselijk kan zijn overeenkomsten te sluiten met derde landen of internationale organisaties, inzonderheid op basis van artikel 130 M van het Verdrag; (6) Overwegende dat OTO van bijzonder belang is voor de verbetering van de levensomstandigheden in veel ontwikkelingslanden en dat het optreden van de Gemeenschap vooral dient bij te dragen tot een verbetering van de levensstandaard van de burgers in de betrokken landen, van hun gezondheid, het milieu en tot meer welvaart en een duurzame ontwikkeling; (7) Overwegende dat wetenschappelijke informatienetwerken van bijzondere invloed kunnen zijn op de diverse aspecten van de internationale samenwerking op OTO-gebied; (8) Overwegende dat de uitvoering van dit programma tevens activiteiten en mechanismen behelst ter stimulering, verspreiding en exploitatie van de resultaten van OTO, in het bijzonder ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's), alsmede stimuleringsactiviteiten met betrekking tot de mobiliteit en de opleiding van onderzoekers; (9) Overwegende dat bij de uitvoering van dit programma het gelijkekansenbeleid van de Gemeenschap in aanmerking moet worden genomen; (10) Overwegende dat een efficiënt en transparant beheer ertoe kan bijdragen het programma doeltreffender en gebruiksvriendelijker te maken; (11) Overwegende dat administratieve uitgaven op doorzichtige wijze moeten worden opgenomen in de begroting van de Gemeenschap; (12) Overwegende dat de uitvoering van dit programma moet worden getoetst, zodat het in voorkomend geval kan worden aangepast aan de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen; dat onafhankelijke deskundigen de in het kader van het programma geboekte vooruitgang te gelegener tijd dienen te evalueren; (13) Overwegende dat het Comité voor wetenschappelijk en technisch onderzoek is geraadpleegd over de wetenschappelijke en technologische inhoud van de specifieke programma's, HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD: Artikel 1 Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het vijfde kaderprogramma wordt hierbij het specifieke programma ter bevestiging van de internationale rol van het communautaire onderzoek (hierna "specifiek programma" genoemd) vastgesteld voor de periode van 25 januari 1999 tot en met 31 december 2002. Artikel 2 1. Overeenkomstig bijlage III bij het vijfde kaderprogramma beloopt het bedrag dat voor de uitvoering van het specifieke programma noodzakelijk wordt geacht, 475 miljoen euro, waarvan ten hoogste 9,8 % voor de administratieve uitgaven van de Commissie. Een indicatieve verdeling van dit bedrag is opgenomen in bijlage I. 2. Van het in lid 1 genoemde bedrag is - 78 miljoen euro bestemd voor de periode 1998-1999, - 397 miljoen euro bestemd voor de periode 2000-2002. In het in artikel 2, lid 1, onder c), van het vijfde kaderprogramma bedoelde geval past de Raad het laatste cijfer aan, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder c), tweede streepje, van het vijfde kaderprogramma. Zolang de Raad geen besluit heeft genomen, mag bij de uitvoering van dit specifieke programma het in het eerste streepje genoemde bedrag niet worden overschreden. 3. De begrotingsautoriteit stelt, met inachtneming van de in deze beschikking vastgelegde wetenschappelijke en technologische doelstellingen en prioriteiten, voor elk begrotingsjaar de kredieten vast en houdt daarbij rekening met de in het kader van de meerjarige financiële vooruitzichten beschikbare middelen. Artikel 3 1. De grote lijnen, de wetenschappelijke en technologische doelstellingen en de prioriteiten van het specifieke programma zijn opgenomen in bijlage II. Zij sluiten aan bij de beginselen en de drie categorieën selectiecriteria van bijlage I bij het vijfde kaderprogramma. 2. Overeenkomstig deze beginselen en criteria worden de selectiecriteria, als uiteengezet in artikel 10 van de regels voor deelneming en verspreiding, toegepast bij de selectie van de te verrichten OTO-activiteiten. Bij de uitvoering van het programma worden, ook in het werkprogramma als bedoeld in artikel 5, lid 1, al deze criteria in acht genomen, al kunnen deze verschillend worden gewogen. 3. De regels voor deelneming en verspreiding zijn van toepassing op het specifieke programma. 4. De nadere bepalingen voor de financiële deelneming van de Gemeenschap aan het specifieke programma zijn die bedoeld in artikel 4 van het vijfde kaderprogramma. De OTO-werkzaamheden onder contract van het specifieke programma zijn omschreven in de bijlagen II en IV van het vijfde kaderprogramma. De nadere bepalingen voor de uitvoering van het programma staan in bijlage III bij de onderhavige beschikking. Artikel 4 Aan de hand van de in artikel 3 bedoelde criteria en de wetenschappelijke en technologische doelstellingen en prioriteiten van bijlage II: a) toetst de Commissie, bijgestaan door onafhankelijke externe deskundigen, de uitvoering van het specifieke programma en dient zij in voorkomend geval bij de Raad voorstellen in tot aanpassing ervan overeenkomstig artikel 5, lid 1, van het vijfde kaderprogramma; b) laat de Commissie de in artikel 5, lid 2, van het vijfde kaderprogramma bedoelde externe evaluatie verrichten van de activiteiten op de onder het specifieke programma vallende gebieden. Artikel 5 1. De Commissie stelt een werkprogramma op, dat het volgende behelst: a) een meer gedetailleerde omschrijving van de doelstellingen en OTO-prioriteiten van bijlage II; b) het indicatieve tijdschema voor de uitvoering van het specifieke programma; c) de in bijlage III bedoelde coördinatieregelingen; d) indien nodig, de selectiecriteria en de regelingen voor de toepassing daarvan voor alle OTO-werkzaamheden onder contract. 2. Het werkprogramma dient als basis voor de uitvoering van de OTO-werkzaamheden onder contract overeenkomstig de procedures welke zijn opgenomen in de regels voor deelneming en verspreiding. 3. In voorkomend geval wordt het werkprogramma bijgewerkt en door de Commissie in een gebruikersvriendelijke, onder meer elektronische, vorm ter beschikking van alle belanghebbende partijen gesteld. Artikel 6 1. De Commissie is belast met de uitvoering van dit specifieke programma. 2. Voor de aanneming van de volgende maatregelen geldt de procedure van artikel 7: - de opstelling en bijwerking van het werkprogramma als bedoeld in artikel 5, lid 1, met inbegrip van de inhoud van de uitnodigingen voor het indienen van voorstellen; - de goedkeuring van de voor financiering voorgestelde OTO-werkzaamheden, met inbegrip van de deelneming door entiteiten uit derde landen, indien het geraamde bedrag van de bijdrage van de Gemeenschap uit hoofde van dit programma ten minste gelijk is aan 0,3 miljoen euro; - de opstelling van het mandaat voor de externe evaluatie als bedoeld in artikel 5, lid 2, van het vijfde kaderprogramma; - iedere aanpassing van de in bijlage I genoemde indicatieve verdeling van het bedrag. Artikel 7 1. De Commissie wordt bijgestaan door een programmacomité (hierna "het comité" genoemd) bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. 2. In de in artikel 6, lid 2, genoemde gevallen legt de vertegenwoordiger van de Commissie het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel. 3. a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité. b) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Indien de Raad na verloop van negen weken na de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld. 4. De Commissie licht het comité op gezette tijden in over het verloop van de uitvoering van het specifieke programma en met name over de voortgang van de in het kader van dit programma gefinancierde OTO-acties. Artikel 8 Overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het vijfde kaderprogramma licht de Commissie de Raad en het Europees Parlement regelmatig in over alle vorderingen bij de uitvoering van het programma, met inbegrip van de deelneming van de KMO's en de vereenvoudiging van administratieve procedures. Artikel 9 Deze beschikking is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, 25 januari 1999. Voor de Raad De Voorzitter J. FISCHER (1) PB C 260 van 18.8.1998, blz. 65. (2) Advies van 15 december 1998 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). (3) PB C 407 van 28.12.1998, blz. 123. (4) PB L 26 van 1.2.1999, blz. 1. (5) PB L 126 van 18.5.1994, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 2535/97/EG (PB L 347 van 18.12.1997, blz. 1). (6) PB L 26 van 1.2.1999, blz. 46. BIJLAGE I INDICATIEVE VERDELING VAN HET NOODZAKELIJK GEACHTE BEDRAG >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE II GROTE LIJNEN, WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNOLOGISCHE DOELSTELLINGEN EN PRIORITEITEN INLEIDING De voornaamste oogmerken van dit horizontale thema zijn: bevordering van de wetenschappelijke en technologische samenwerking op internationaal vlak, uitbreiding van de capaciteiten van de Gemeenschap op het gebied van wetenschap en technologie, algemene steun voor het bereiken van een uitmuntend wetenschappelijk niveau in de ruimere internationale context, en een bijdrage aan de uitvoering van het externe beleid van de Gemeenschap, mede in het kader van de toetreding van nieuwe lidstaten. Strategische doelstellingen en benadering van het programma - Wetenschappelijke en technologische samenwerking bevorderen tussen ondernemingen, organisaties en onderzoekers uit derde landen en de Gemeenschap die beide partijen aanzienlijke en evenredig verdeelde voordelen opleveren, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende behoeften en omstandigheden van afzonderlijke groepen landen en regio's, met inachtneming van de bescherming van de intellectuele eigendom. - In de Gemeenschap gevestigde onderzoekcentra en ondernemingen makkelijker toegang bieden tot buiten de Gemeenschap beschikbare wetenschappelijke en technologische kennis die de belangen van de Gemeenschap kan dienen. - De positie en de rol van het communautaire onderzoek in de internationale wetenschappelijke en technologische wereld versterken en een Europese wetenschappelijke en technologische cultuur bevorderen, rekening houdend met de sociale en culturele behoeften van de landen waarmee wordt samengewerkt. - De toetreding van nieuwe lidstaten voorbereiden, bijvoorbeeld door hun volledige associatie met het kaderprogramma aan te moedigen; bijdragen aan de stabilisering van het OTO-potentieel van de landen van Midden- en Oost-Europa in het algemeen en de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjetunie (NOS); het Europees-mediterrane partnerschap steunen en ontwikkelen en bijdragen aan de duurzame economische, sociale en wetenschappelijke ontwikkeling van ontwikkelingslanden. - De Europese onderzoeksector helpen informatie te verkrijgen over en ervaring op te doen met onderzoekcapaciteiten, -activiteiten en -prioriteiten van geïndustrialiseerde derde landen en landen "met een economie in opkomst", om het concurrentievermogen van de industrie van de Gemeenschap en haar aanwezigheid op nieuwe markten te versterken. Uit hoofde van het vijfde kaderprogramma wordt de internationale samenwerking op OTO-gebied in twee vormen uitgevoerd: ten eerste via dit specifieke programma en ten tweede via de andere specifieke programma's, en in nauwe coördinatie daarmee. In dit programma zijn de volgende specifieke activiteiten opgenomen: - uitvoering van strategische activiteiten gericht op de landen die kandidaat voor toetreding zijn, andere landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE), de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjetunie (NOS) (met uitzondering van de Baltische staten) en Mongolië, de mediterrane partnerlanden en ontwikkelingslanden. Om de kansen voor samenwerking volledig te benutten en om de meerwaarde op Europees niveau te optimaliseren, moet dit programma de samenwerking met sommige geïndustrialiseerde landen "met een economie in opkomst" vergemakkelijken; - vergroting van de opleidingskansen van onderzoekers; - zorgen voor de coördinatie met andere programma's van het kaderprogramma, met andere communautaire initiatieven en beleidsmaatregelen, in het bijzonder op het gebied van het externe beleid, alsook met die van de lidstaten, internationale organisaties en samenwerkingsprojecten, zoals COST en Eureka. De tweede vorm van internationale samenwerking bestaat uit de deelneming van partners uit derde landen (zonder financiering uit dit specifieke programma) aan projecten van andere programma's, overeenkomstig de regels voor deelneming en verspreiding. 1. SPECIFIEKE ACTIVITEITEN VAN HET PROGRAMMA In het kader van dit programma worden enkel de specifieke OTO-activiteiten gefinancierd die relevant zijn voor bepaalde derde landen of regio's en die niet onder andere onderdelen van het kaderprogramma vallen. De onderzoekprioriteiten moeten worden vastgesteld door middel van een geïntensiveerde dialoog en samenwerking met de betrokken regio's, rekening houdend met eventuele samenwerkingsovereenkomsten en de diversiteit van hun economische en sociaal-culturele situaties en behoeften. De steun dient eerder te worden geconcentreerd op samenwerking op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling dan op technische bijstand en overdracht van technologie, die beter via de communautaire programma's voor externe betrekkingen kunnen worden gerealiseerd. Bij de uitvoering van dit programma wordt rekening gehouden met de belangen van het bedrijfsleven, in het bijzonder van het midden- en kleinbedrijf. A. SAMENWERKING MET BEPAALDE CATEGORIEËN DERDE LANDEN A.1. Staten in de pretoetredingsfase Motivering en doelstellingen De door het vijfde kaderprogramma bestreken periode valt voor de landen die kandidaat voor toetreding zijn, samen met de voorbereiding van het lidmaatschap van de Europese Unie. In het kader van Agenda 2000 moet het programma dan ook bijdragen tot de versnelde hervorming van de wetenschapsstructuren van deze landen, waarbij het hooggekwalificeerde wetenschappelijk personeel moet worden gehandhaafd en het OTO-potentieel moet worden verhoogd. Een en ander moet worden bereikt door deze landen aan te moedigen zich volledig te associëren met de specifieke programma's en aan de projecten deel te nemen onder soortgelijke voorwaarden als de lidstaten. In het perspectief van de in Agenda 2000 voorgestelde versterkte pretoetredingsstrategie kan deze associatie met het kaderprogramma worden vergemakkelijkt door middel van een verlaagde maar progressief stijgende financiële bijdrage van deze landen (1) en door gebruik te maken van andere zich daartoe lenende communautaire instrumenten indien daartoe besloten wordt. Activiteiten - Er worden specifieke activiteiten ondernomen om de topcentra in deze landen te promoten, zodat zij hun onderzoekcapaciteiten kunnen inzetten voor de economische en sociale behoeften van hun regio en in overeenstemming met de belangen van de Unie in haar geheel. De voor ondersteuning in aanmerking komende centra moeten zowel theoretisch als toegepast onderzoek verrichten op het gebied van de natuurwetenschappen, de sociale en de economische wetenschappen, waarbij indien mogelijk een multdisciplinaire aanpak wordt gevolgd. Zij moeten plaatselijke expertise koppelen aan internationale kennis van hoog niveau en tevens dienen als opleidingscentra voor jonge onderzoekers. De steun wordt toegekend voor projecten die maatregelen behelzen zoals de oprichting van netwerken, de organisatie van conferenties en workshops en werkbezoeken van wetenschappers. Een en ander moet de samenwerking met westerse wetenschappers ter plaatse mogelijk maken, alsmede de opstelling van programma's en de organisatie van evenementen waarmee het "superregionale" belang van de centra wordt onderstreept, zodat de uitstraling ervan naar de buurlanden kan worden versterkt. - Daarnaast worden er begeleidende maatregelen ontwikkeld om te komen tot een grotere deelneming van deze landen aan andere programma's van het kaderprogramma (bijvoorbeeld door het verspreiden van informatie over door het kaderprogramma geboden mogelijkheden), eveneens met gebruikmaking van de samenwerkingsnetwerken. A.2. NOS en landen van Midden- en Oost-Europa die zich niet in de pretoetredingsfase bevinden Motivering en doelstellingen Een nauwere relatie tussen deze landen en de Unie op het gebied van wetenschap en technologie draagt bij tot de instandhouding en de stimulering van hun economische ontwikkeling. Sommige van deze landen hebben aanzienlijke inspanningen geleverd om hun wetenschappelijk potentieel te consolideren en nieuwe administratieve structuren op te zetten die beter aan de onderzoekbehoeften zijn aangepast. Voor de Unie is de wetenschappelijke samenwerking met deze landen erop gericht de inspanningen ter ontwikkeling van een pluralistisch wetenschappelijk en technologisch systeem te ondersteunen en hun deskundigheid op onderzoekgebied in stand te houden en te ontwikkelen door voort te bouwen op de bestaande expertise, om hen te helpen een aantal van hun grootste economische en maatschappelijke problemen op te lossen. Activiteiten In het kader van dit programma worden gezamenlijke onderzoekprojecten en gecoördineerde werkzaamheden uitgevoerd op gebieden die niet onder de andere specifieke programma's vallen; dit gebeurt op twee manieren: - steun voor hun onderzoek- en technologiepotentieel en bevordering van hun samenwerking met de Europese wetenschappelijke wereld, voor de NOS ook middels de International Association for the promotion of cooperation with scientists from the Independent States of the former Soviet Union (Intas), op voorwaarde dat tussen de leden een nieuwe overeenkomst over de voortzetting daarvan wordt gesloten. Deze activiteiten vinden plaats op die gebieden waarvoor deze landen over algemeen erkende topkennis en een waardevol samenwerkingspotentieel beschikken. In deze context is Intas, met inachtneming van haar juridische status, van plan waar passend te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de resultaten van de projecten te benutten; - voortzetting van de samenwerking in aangelegenheden van wederzijds belang, zowel met deze LMOE als met de NOS, door voort te bouwen op de ervaring die reeds met het Copernicus-programma is opgedaan. Onderzoek zal de volgende gebieden omvatten: regionale problemen die verband houden met milieu en gezondheid, structurele overgangsproblemen en sociaal-economische ontwikkeling; duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen zoals woestijnvorming, sanering van door land ingesloten zeegebieden en grote meren, gevolgen van de in het verleden gevolgde aanpak voor de productie en het gebruik van energie, beheer van het arctisch milieu, blootstelling van de mens aan milieu-invloeden, luchtverontreiniging en waterkwaliteit, preventie en bestrijding van opnieuw optredende ziekten en hervorming van het gezondheidsstelsel, satelliettoepassingen, duurzame bosbouw; tevens kan aandacht worden besteed aan problemen inzake de heroriëntering van de wetenschappelijke en technologische sector, waaronder de heroriëntering van het sociaal-economische onderzoek. A.3. Mediterrane partnerlanden Motivering en doelstellingen Naast hun deelneming aan de andere specifieke programma's en de specifieke activiteit "Onderzoek voor ontwikkeling" van dit programma, worden met de mediterrane partnerlanden specifieke activiteiten uitgevoerd om de wetenschappelijke en technologische dimensie van het Europees mediterrane partnerschap te versterken, indien nodig door hun capaciteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling te verbeteren en innovatie te bevorderen. Activiteiten Zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheden tot samenwerking met andere specifieke programma's en met inachtneming van de voortdurende dialoog met deze landen (bijvoorbeeld in het kader van het "proces van Barcelona") worden specifieke activiteiten verricht met betrekking tot de regionale aspecten van met name de volgende werkterreinen: geïntegreerd beheer van het kustgebied van de Middellandse Zee (waaronder ook milieuaspecten); waterbeheer (waaronder water/energie-interacties); beheer van natuurlijke hulpbronnen in het kader van de duurzame ontwikkeling van het toerisme; behoud en restauratie van het cultureel erfgoed; ontwikkeling in het kader van sociaal-economische modernisering (waaronder innovatie, de stedelijke dimensie, gezondheid, vervoer en steun bij de totstandbrenging van een Europees-mediterrane informatiemaatschappij). A.4. Onderzoek voor ontwikkeling Motivering en doelstellingen Doel van dit programmaonderdeel is om samen met wetenschappers uit ontwikkelingslanden de onderzoekproblemen te behandelen die direct verband houden met de ontwikkelingsproblematiek, in een perspectief van wederzijds belang op lange termijn. De selectie van de te behandelen onderwerpen wordt gebaseerd op een beleid van dialoog en samenwerking met groepen landen en regio's aangaande hun behoeften inzake OTO, hun prioriteiten en hun specifieke sociaal-economische eisen, waarbij ook rekening wordt gehouden met de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap, met internationaal overeengekomen ontwikkelingsdoelstellingen en met de in het vierde kaderprogramma opgedane ervaring. Activiteiten Er worden specifieke activiteiten ontplooid op de volgende gebieden: - mechanismen en sociaal-economische en politieke voorwaarden voor de totstandbrenging van duurzame ontwikkeling: - analyse van factoren die de invoering van bestaande innovatie mogelijk maken. Naast de hieronder vermelde gebieden moeten ook sectoriële en intersectoriële gebieden worden bestreken zoals de mondiale informatiemaatschappij, energie, vervoer, bevolking, genderkwesties en stadsontwikkeling; - duurzaam beheer en gebruik van natuurlijke hulpbronnen: - bevordering van een duurzame relatie tussen bevolkingsdruk, voedselvoorziening en gebruik en beheer van de ecosystemen; verbetering van de productiviteit en preventie van het verlies van hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen; - analyse van de ontwikkeling van de vraag naar landbouwproducten in deze landen en onderzoek naar de middelen om in deze ontwikkeling te voorzien; verbetering van de efficiëntie van landbouwproductieketens, met bijzondere aandacht voor kwalitatieve en gezondheidsaspecten; - verbetering van de gezondheid: - onderzoek naar efficiënte en billijke gezondheidssystemen en het effect daarvan, naar de invloed van structurele en politieke aspecten, naar de behandeling van kwetsbare groepen, de kwaliteit van de zorg, de aanvaardbaarheid en betaalbaarheid ervan, naar de belangrijkste gezondheidsproblemen in deze landen en naar de ontwikkeling van middelen ter preventie en bestrijding van de meest voorkomende ziekten. A.5. Landen met een economie in opkomst en industrielanden Motivering en doelstellingen Deze landen zijn zowel concurrenten als partners van de Unie op de wereldmarkt. Dit programmaonderdeel draagt bij tot de bevordering van: - de bilaterale en multilaterale (G-7, OESO enz.) beleidsdialoog op onderzoekgebied om de samenwerking te vergemakkelijken en te toetsen en om prioriteiten van wederzijds belang vast te stellen; - de toegang tot de onderzoekexpertise en -mogelijkheden in deze landen om aldus te kunnen bijdragen tot een betere werking van het Europese onderzoek en een groter concurrentievermogen van de Unie in de wereldeconomie; - de verdeling van de kosten en voordelen van mondiale projecten (bijvoorbeeld menselijk genoom, informatiemaatschappij en andere activiteiten in het kader van de overeenkomst inzake intelligente fabricagesystemen - IMS); - de samenwerking om wereldwijde problemen op te lossen (bijvoorbeeld mondiale klimaatverandering). Activiteiten Om de toegang tot het buiten de Unie bestaande onderzoekpotentieel te vergemakkelijken en te verbeteren worden in dit programma, ten behoeve van de kernactiviteiten en de generieke activiteiten van de specifieke programma's, op bepaalde gebieden wetenschappelijke en technologische samenwerkingsovereenkomsten met sommige geïndustrialiseerde landen van buiten de Unie uitgevoerd. Dit instrument kan ook worden uitgebreid tot samenwerking op bepaalde gebieden met enkele van de voornaamste nieuwe industrielanden, bijvoorbeeld sommige ontwikkelingslanden die belangrijke markten vormen en die zich zodanig hebben ontwikkeld dat zij op sommige wetenschappelijke en technologische gebieden even ver staan als de geïndustrialiseerde landen. B. OPLEIDING VAN ONDERZOEKERS Er wordt een beurzenstelsel opgezet om een beperkt aantal jonge onderzoekers met een doctorstitel of een daarmee gelijk gestelde titel uit ontwikkelingslanden, mediterrane landen en landen met een economie in opkomst in de gelegenheid te stellen in laboratoria in de Gemeenschap mee te werken aan projecten die onder het kaderprogramma vallen. Dit vormt een extra middel om het wetenschappelijke potentieel in deze landen te verhogen, terwijl het communautaire onderzoek tegelijk voordeel kan halen uit hun ervaring. Een tweede beurzenstelsel wordt opgezet om een beperkt aantal jonge onderzoekers uit de Gemeenschap in de gelegenheid te stellen op onderzoekgebieden die voor de Gemeenschap van bijzonder belang zijn, te werken in industriegerichte laboratoria van het hoogste niveau in derde landen. Bij de toepassing van dit beurzenstelsel wordt rekening gehouden met het gelijkekansenbeleid van de Gemeenschap. C. COÖRDINATIE Coördinatie van de activiteiten binnen het kaderprogramma en met andere communautaire programma's Teneinde het beleid inzake internationale samenwerking op onderzoekgebied uit te stippelen en uit te voeren, wordt in dit programma rekening gehouden met het beleid, de instrumenten, de initiatieven, de belangen en de capaciteiten van andere belanghebbenden op dit gebied. Een van de hoofddoelstellingen is dus te zorgen voor coördinatie met de andere specifieke programma's en met andere communautaire beleidslijnen en -instrumenten. - De coördinatie met de andere specifieke programma's wordt geconcentreerd op het nastreven van samenhang ten aanzien van de deelneming van partners van buiten de Unie, het volgen en analyseren (met het oog op wederzijds belang en nut) van de deelneming van entiteiten van buiten de Unie of van internationale organisaties, en de bestudering van de tendensen van de deelneming per land en per programma. Voorts worden, waar er kansen zijn voor internationale samenwerking op een onderzoekgebied dat van wederzijds belang is, de andere programma's via dit programma geholpen om een efficiënte samenwerking tot stand te brengen, onder meer door de organisatie van evenementen waarbij informatie wordt verstrekt over de regels en het beleid inzake communautair OTO in het algemeen, en de deelneming van entiteiten uit derde landen en internationale organisaties in het bijzonder. - De coördinatie met de externe programma's voor technische bijstand van de Gemeenschap zoals Phare, Tacis, MEDA, het EOF en de programma's voor Azië en Latijns-Amerika, verhoogt de synergie tussen deze activiteiten en de werkzaamheden die in het kader van het onderzoekbeleid worden verricht. Zo kan efficiënte steun voor de wetenschappelijke en technologische sector in de betrokken landen worden verleend. Coördinatie met COST, Eureka en internationale organisaties - COST: COST, dat zich tot ver buiten de Unie uitstrekt, is een nuttig instrument ter bevordering van samenwerking en ter stimulering van de wederzijdse coördinatie van nationale en internationale activiteiten op een zeer brede schaal, zowel thematisch als geografisch, alsook ter stimulering van de deelname van onderzoekers uit de kandidaat-lidstaten in pan-Europese activiteiten. De flexibiliteit van COST wordt verder gebruikt om de verkenning van nieuwe ideeën en gebieden van wetenschappelijk en technologisch onderzoek te intensiveren. Er worden betere methoden ontwikkeld om de activiteiten van COST en het kaderprogramma op elkaar af te stemmen, zodat het potentieel aan synergie tussen de twee instrumenten beter kan worden benut, met name wat de uitvoering van de kernactiviteiten en de generieke activiteiten van het kaderprogramma betreft. Het programma voorziet in technische en financiële steun voor de administratie van COST. - Eureka: De activiteiten van Eureka en van het kaderprogramma vullen elkaar aan. Het doel is nu het gecoördineerde gebruik van beide instrumenten rond een beperkt aantal prioritaire thema's van gemeenschappelijk belang te optimaliseren. Er worden eenvoudige en efficiënte manieren ontwikkeld om banden te leggen tussen het vijfde kaderprogramma en Eureka; deze worden in de eerste plaats toegepast op strategische projecten in het kader van de kernactiviteiten van de thematische programma's, volgens de selectiecriteria en de procedures van het kaderprogramma. De informatie- en coördinatiemechanismen worden verbeterd teneinde een positieve ontwikkeling van deze projecten te stimuleren, waarbij het onderscheid in rol van Eureka en het kaderprogramma, alsmede beider specifieke aard en eigen financiële middelen worden behouden. - Internationale organisaties: Door nauwere samenwerking tussen de Gemeenschap en internationale organisaties die bij de onderzoekactiviteiten en de ontwikkeling van het W& T-beleid zijn betrokken, alsmede door deelneming van die organisaties aan de activiteiten van het vijfde kaderprogramma, zal de algemene samenhang van het onderzoek worden vergroot en de wetenschappelijke infrastructuur in Europa optimaal worden gebruikt en geëxploiteerd. De Commissie intensiveert waar nodig de deelneming van de Gemeenschap aan de activiteiten van deze organisaties, met name door de coördinatie tussen en met de lidstaten aan te moedigen. Coördinatie met de lidstaten De activiteiten van de Gemeenschap en de lidstaten in verband met internationale samenwerking op onderzoekgebied hebben vaak betrekking op soortgelijke of aanverwante kwesties. Onder volledige naleving van het subsidiariteitsbeginsel bestaat er op sommige gebieden zowel ruimte voor als behoefte aan een grotere coördinatie waarmee de afzonderlijke inspanningen boven de kritieke massa kunnen worden uitgetild en de algemene doeltreffendheid, flexibiliteit en zichtbaarheid van de activiteiten van de Gemeenschap en de lidstaten kunnen worden verbeterd. Voortbouwend op de ervaring met initiatieven zoals het "Europees initiatief voor landbouwkundig onderzoek ten behoeve van ontwikkeling", kunnen waar dat nodig blijkt via dit programma coördinatiewerkzaamheden worden ondersteund op onderzoekgebieden van overheid en industrie. 2. INTERNATIONALE SAMENWERKING IN HET KADER VAN DE ANDERE ACTIVITEITEN VAN HET KADERPROGRAMMA De tweede vorm van internationale samenwerking op OTO-gebied als bedoeld in de inleiding, betreft de deelneming van entiteiten uit derde landen en internationale organisaties aan de andere specifieke programma's van het kaderprogramma zonder financiering uit dit specifieke programma. De voorwaarden voor een dergelijke deelneming worden uiteengezet in het besluit krachtens artikel 130 J van het Verdrag. Dankzij dit programma kan deze deelname worden gevolgd, kunnen de voordelen voor de Gemeenschap worden nagegaan en kan worden bekeken of een en ander spoort met het buitenlandse beleid van de Gemeenschap, waarbij de toetreding van nieuwe lidstaten niet mag worden vergeten. Tevens kan worden geëvalueerd of er voor een dergelijke deelneming een internationale overeenkomst moet worden gesloten om waardevolle OTO-programma's van de betrokken derde landen op evenwichtige basis voor onderzoekers uit de Gemeenschap open te stellen en/of te zorgen voor passende voorwaarden inzake intellectuele-eigendomsrechten. (1) De tien landen van Midden- en Oost-Europa en Cyprus. BIJLAGE III NADERE BEPALINGEN VOOR DE UITVOERING VAN HET SPECIFIEKE PROGRAMMA Het specifieke programma wordt uitgevoerd door middel van OTO-werkzaamheden onder contract volgens de bijlagen II en IV van het vijfde kaderprogramma. Daarnaast gelden de volgende bepalingen, specifiek voor dit programma: 1. Begeleidende maatregelen Begeleidende maatregelen omvatten met name: - studies ten behoeve van het specifieke programma, waaronder de voorbereiding van toekomstige activiteiten, - uitwisseling van informatie, conferenties, studiebijeenkomsten, themadagen of andere wetenschappelijke of technische bijeenkomsten, - inschakeling van externe expertise, waaronder toegang tot wetenschappelijke gegevensbanken, vooral met het oog op de in artikel 5, lid 1, van het vijfde kaderprogramma bedoelde toetsing van het specifieke programma, de in artikel 5, lid 2, van het vijfde kaderprogramma bedoelde externe evaluatie, de evaluatie van de OTO-werkzaamheden onder contract en het toezicht op de uitvoering ervan, - activiteiten op het gebied van kennisverspreiding, informatie en communicatie, waaronder wetenschappelijke publicaties, en activiteiten met betrekking tot de exploitatie van resultaten, - opleidingsactiviteiten in verband met door dit programma bestreken OTO-werkzaamheden, - steun voor activiteiten op het gebied van voorlichting en hulp aan bij onderzoek betrokken partijen, waaronder het MKB, - steun voor initiatieven om topcentra te promoten. 2. Afwijkingen van de vastgestelde financiële bijdrage Voor juridische entiteiten in niet-geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, de mediterrane partnerlanden, de NOS en ontwikkelingslanden geldt: - dat de financiering van OTO-projecten uit het vijfde kaderprogramma meer dan 50 % van de in aanmerking komende totale kosten kan bedragen, teneinde de kwaliteit van hun onderzoekapparatuur en -uitrusting te waarborgen, - dat de kosten voor personeel en uitrusting, als uiteengezet in de gedetailleerde regels voor deelneming en verspreiding, ruimer kunnen worden genomen wanneer de deelneming aan OTO-projecten plaatsvindt op basis van in aanmerking komende extra kosten, met inachtneming van de doelstellingen van het specifieke programma. 3. Bepalingen inzake coördinatie Binnen het programma ziet de Commissie toe op de complementariteit tussen de OTO-werkzaamheden onder contract, met name door deze te groeperen rond een gemeenschappelijke doelstelling; voorts zorgt zij ervoor dat doublures worden vermeden, met inachtneming van de rechtmatige belangen van de indieners van voorstellen voor OTO-werkzaamheden onder contract. Tevens wordt gezorgd voor coördinatie tussen de activiteiten van dit specifieke programma en activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van: - andere specifieke programma's waarmee het vijfde kaderprogramma wordt uitgevoerd, - de programma's voor onderzoek en onderwijs waarmee Besluit 1999/64/Euratom van de Raad van 22 december 1998 betreffende het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor activiteiten op het gebied van onderzoek en onderwijs (1998-2002) (1) wordt uitgevoerd, - andere Europese samenwerkingsverbanden op onderzoekgebied, zoals Eureka en COST, en internationale organisaties, - andere communautaire instrumenten die van belang zijn voor onderzoek, zoals Phare, Tacis, MEDA, het EOF, de programma's voor Azië en Latijns-Amerika, het EIF, de structuurfondsen en de EIB. Deze coördinatie bestaat in: i) het aangeven van gemeenschappelijke thema's of prioriteiten, met name gericht op: - de uitwisseling van informatie, - de uitvoering van gezamenlijk vastgestelde werkzaamheden, waarbij met name een van de procedures als bedoeld in artikel 9 van de regels voor deelneming en verspreiding gezamenlijk wordt ingeleid; ii) het herschikken van voorstellen voor OTO-werkzaamheden onder contract tussen verschillende specifieke programma's of tussen een specifiek programma en een programma voor onderzoek en onderwijs; iii) ondersteuning van het Eureka-secretariaat en van de COST-activiteiten en het COST-secretariaat (2). (1) PB L 26 van 1.2.1999, blz. 34. (2) Gezien de aard van COST worden de uitgaven voor het COST-secretariaat (niet-statutair personeel, dienstreizen, vergaderingen, voorlichting enz.) als beleidsuitgaven beschouwd.