Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998H0454

    98/454/EG: Aanbeveling van de Raad van 6 juli 1998 voor de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Gemeenschap

    PB L 200 van 16.7.1998, p. 34–44 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reco/1998/454/oj

    31998H0454

    98/454/EG: Aanbeveling van de Raad van 6 juli 1998 voor de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Gemeenschap

    Publicatieblad Nr. L 200 van 16/07/1998 blz. 0034 - 0044


    AANBEVELING VAN DE RAAD van 6 juli 1998 voor de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Gemeenschap (98/454/EG)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 103, lid 2,

    Gezien de aanbeveling van de Commissie,

    Gezien de conclusies van de Europese Raad van Cardiff van 15 en 16 juni 1998,

    Overwegende dat het Europees Parlement een resolutie over de aanbeveling van de Commissie heeft aangenomen,

    BEVEELT HIERBIJ AAN:

    1. HOOFDPRIORITEITEN: EEN SUCCESVOLLE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE, WELVAART EN BANEN

    Met de invoering van de euro op 1 januari 1999 breekt een nieuwe fase aan in het Europese integratieproces en in de uitvoering van de economische beleidsvormen van de lidstaten en van de Gemeenschap.

    Het op het bewerkstelligen van een hoge mate van duurzame economische convergentie in de Gemeenschap gerichte beleid, dat de lidstaten vooral de afgelopen twee jaar op besliste en geloofwaardige wijze hebben gevoerd, heeft tastbare resultaten opgeleverd.

    Ten eerste hebben deze opmerkelijke convergentie-inspanningen en -resultaten ertoe geleid dat de Raad van de Europese Unie in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders op 3 mei 1998 heeft besloten dat elf lidstaten voldeden aan de voorwaarden om de euro in te voeren.

    Ten tweede bevorderen deze inspanningen de ontwikkeling van een macro-economische beleidsmix die bevorderlijk is voor groei en werkgelegenheid.

    Tot dusver zijn echter in veel lidstaten onvoldoende vorderingen gemaakt bij het terugdringen van de werkloosheid.

    Na de zomer van 1997, toen de vorige globale richtsnoeren voor het economisch beleid werden vastgesteld, heeft zich in de Gemeenschap een steeds krachtiger en breder gedragen economisch herstel voltrokken tegen een achtergrond van een historisch lage inflatie. Daar er momenteel in de meeste lidstaten onbenutte productiecapaciteit voorhanden is en in een later stadium een gezonde expansie van de investeringen in met name uitrusting mag worden verwacht, zou zich een robuuste groei moeten kunnen voordoen zonder dat de capaciteitsgrenzen in zicht komen of inflatoire spanningen ontstaan, mits de lonen, zoals trouwens wordt verwacht, een gematigde ontwikkeling blijven vertonen. Daarbij komt nog dat de onderliggende economische ontwikkelingen gezond zijn en nog steeds verbeteren, de vraagvooruitzichten alsmaar rooskleuriger worden en het vertrouwen verder toeneemt. De financiële en economische gebeurtenissen in Azië zullen de groeivooruitzichten voor de Gemeenschap slechts in beperkte mate beïnvloeden, op voorwaarde evenwel dat de crisis niet verdiept of op andere landen uit de regio overslaat.

    Tegen de achtergrond van een verder doorzettend herstel kan de werkgelegenheid enigszins toenemen, hetgeen tot 1999 in een lichte daling van de werkloosheid in de Gemeenschap als geheel kan resulteren. Dit zou een eerste, zij het bescheiden stap, betekenen in de richting van de verwezenlijking van de in artikel 2 van het Verdrag van Amsterdam neergelegde doelstelling een hoog niveau van werkgelegenheid tot stand te brengen.

    Het huidige lage peil van de werkgelegenheid in de Gemeenschap is niet alleen toe te schrijven aan de hoge werkloosheid (circa 18 miljoen mensen in 1997), maar ook aan de soms lange tijd somber blijvende werkgelegenheidsvooruitzichten, die velen ervan weerhouden hebben een baan te zoeken (de meesten onder hen maken overigens ook gebruik van andere socialezekerheidsvoorzieningen). Nieuwe banen zijn bijgevolg niet alleen nodig om de werkloosheid terug te dringen, maar ook om het hoofd te kunnen bieden aan de toenemende participatiegraad en aan een nog lichte, op demografische invloeden terug te voeren stijging van de beroepsbevolking.

    De stijging van de werkgelegenheid op middellange en lange termijn zou de druk op de overheidsfinanciën en socialezekerheidsstelsels van de lidstaten aanzienlijk verlichten en bovendien bijdragen tot een efficiënte bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.

    De rol van het economische beleid bestaat erin de voorwaarden tot stand te brengen voor i) het verder doorzetten van het herstel en ii) op middellange en langere termijn, dat herstel uit te bouwen tot een zichzelf in stand houdende niet-inflatoire economische groei - een eerste vereiste voor een aanzienlijk en duurzaam hogere werkgelegenheid. Dit vergt een versterkt programma van macro-economische en structurele beleidsmaatregelen, alsook een vastberaden uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 1998 om een aantal grote uitdagingen aan te pakken. Tegelijkertijd moet de economieën van de Gemeenschap de kans worden geboden zich beter aan de veranderende omstandigheden in de komende jaren aan te passen.

    De invoering van de euro als zodanig zal het werkloosheidsprobleem in de Gemeenschap niet oplossen. Door de boven beschreven taken te vervullen, zal het stabiliteitskader van de Economische en Monetaire Unie (EMU) bijdragen tot het handhaven van een beleidsmix die bevorderlijk is voor groei en werkgelegenheid.

    Op macro-economisch gebied moeten de regeringen en, op hun terrein, de sociale partners alles in het werk stellen om de stabiliteitsdoelstelling van het gemeenschappelijke monetaire beleid te ondersteunen.

    Tegelijkertijd zijn structurele beleidsmaatregelen en hervormingen van de producten-, diensten- en arbeidsmarkten vereist om een groeiproces zonder spanningen in de hand te werken, de concurrentiepositie te versterken en de groei om te zetten in werkgelegenheid en milieuvriendelijker te maken.

    Meer algemeen is het nodig dat de interne markt beter gaat functioneren, en daarvoor zijn alle lidstaten verantwoordelijk.

    Alleen als deze beleidsstrategie door alle actoren met vastberadenheid wordt gevolgd en overeenkomstig de resolutie van de Europese Raad van Luxemburg op een degelijk gecoördineerde wijze wordt uitgevoerd, zal de Economische en Monetaire Unie - zoals in artikel 2 van het Verdrag wordt voorgeschreven - tot volle ontplooiing komen en bijdragen tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van de Gemeenschap, waaronder het bevorderen van een duurzame en niet-inflatoire groei met inachtneming van het milieu, een hoog niveau van werkgelegenheid en verbetering van de levensstandaard.

    2. EEN OP GROEI EN STABILITEIT GERICHTE MACRO-ECONOMISCHE BELEIDSMIX

    Om de bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken is het van essentieel belang dat de lidstaten op macro-economisch gebied vasthouden aan de op groei en stabiliteit gerichte strategie die in de vorige richtsnoeren werd aanbevolen en thans vrucht begint af te werpen.

    Deze strategie berust op drie essentiële beginselen:

    - een op prijsstabiliteit gericht monetair beleid;

    - volgehouden inspanningen om gezonde begrotingssituaties te bereiken en te bestendigen in overeenstemming met het stabiliteits- en groeipact;

    - nominale loontendensen die stroken met de doelstelling van prijsstabiliteit; tevens moet de reële loonontwikkeling in verhouding staan tot de productiviteitsgroei en rekening houden met de noodzaak de winstgevendheid van de investeringen te versterken om meer banen te scheppen.

    Hoe meer de opdracht van het monetaire beleid om de prijsstabiliteit te handhaven immers wordt gesteund door passende begrotingsmaatregelen en loonontwikkelingen, hoe groter de kans dat de monetaire voorwaarden gunstig zijn voor groei en werkgelegenheid.

    De algehele macro-economische beleidsmix in de eurozone zal hoofdzakelijk het resultaat zijn van de wisselwerking tussen enerzijds het gemeenschappelijke monetaire beleid en anderzijds de specifieke budgettaire en loonontwikkelingen in de deelnemende landen. Op laatstgenoemd gebied zal een geïntensiveerd toezicht worden uitgeoefend en zal het economisch beleid worden gecoördineerd, teneinde tot een passende beleidsmix in de hele eurozone en in ieder deelnemend land te komen.

    In landen die aanvankelijk niet op de euromunt overgaan, bestaat evenzeer behoefte aan een op stabiliteit gericht macro-economisch beleid. Vanwege de nauwe en sterke verwevenheid van de landen van de eurozone en de landen die daar niet toe behoren, en om de verdere convergentie en de goede werking van de interne markt te waarborgen, zullen alle lidstaten bij de coördinatie van het economisch beleid moeten worden betrokken.

    3. PRIJSSTABILITEIT

    Prijsstabiliteit is van essentieel belang om op middellange termijn aanhoudende economische groei te realiseren. Dankzij de indrukwekkende vorderingen die de afgelopen jaren werden gemaakt, heeft de Gemeenschap in haar geheel prijsstabiliteit weten te bereiken. Het te voeren beleid moet dan ook gericht zijn op een hoge mate van geloofwaardigheid en verenigbaarheid met duurzame prijsstabiliteit.

    In de toekomstige eurozone, waar het gemiddelde inflatiepercentage, gemeten naar het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen, is teruggelopen tot minder dan 2 %, dienen alle deelnemende lidstaten een economisch beleid te voeren dat erop gericht is de prijsstabiliteit te handhaven, zodat de monetaire omstandigheden groei kunnen bevorderen. De lidstaten moeten eveneens vermijden dat al te grote inflatieverschillen optreden, omdat deze aanleiding kunnen geven tot problemen op het gebied van het concurrentievermogen.

    De gemiddelde inflatie is ook in Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk onder de 2 % gezakt. Het is zaak een monetair en economisch beleid voort te zetten dat tot verdere prijsstabiliteit leidt.

    Griekenland heeft de laatste jaren aanzienlijke vooruitgang geboekt in de richting van prijsstabiliteit. In combinatie met de budgettaire consolidatie-inspanningen van de afgelopen jaren heeft dit de toetreding van de drachme in maart 1998 tot het wisselkoersmechanisme (WKM) vergemakkelijkt. De deelname aan het WKM zal een verdere verbetering van de inflatie in de hand werken. De inspanningen moeten echter worden geïntensiveerd om de inflatoire gevolgen van de devaluatie van de drachme bij de toetreding tot het WKM op te vangen en zo snel mogelijk prijsstabiliteit te verwezenlijken.

    4. DE OVERSCHAKELING OP DE EURO

    Een vlotte overschakeling op de euro op 1 januari 1999 is nodig om ervoor te zorgen dat de Economische en Monetaire Unie in zo gunstig mogelijke omstandigheden van start kan gaan. De voornaamste doelstelling van het monetaire beleid van de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten in de resterende maanden van 1998, tijdens welke zij verantwoordelijk blijven voor het monetaire beleid, is ervoor te zorgen dat het huidige klimaat van een hoge mate van prijsstabiliteit op nationaal niveau, en daarmee ook voor de hele eurozone, wordt gehandhaafd. De officiële rente zal eind 1998 zijn geconvergeerd naar de gemeenschappelijke rente voor de eurozone. Tegelijk zal het dan zo zijn dat de wisselkoers gelijk is aan de vooraf bekendgemaakte koers, namelijk de huidige bilaterale spilkoers van het WKM.

    Vanaf 1 januari 1999 zal het gemeenschappelijke monetair beleid in de eurozone tot de verantwoordelijkheid van de onafhankelijke Europese Centrale Bank (ECB) en het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) behoren.

    De lidstaten die niet meteen overschakelen op de gemeenschappelijke munt blijven bevoegd voor hun nationale monetair beleid en hebben zich ertoe verbonden een op stabiliteit gericht monetair beleid te blijven voeren. Uit hoofde van artikel 109 M van het Verdrag, behandelen deze lidstaten hun wisselkoersbeleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang. Het WKM 2 zal het kader vormen voor monetaire betrekkingen tussen lidstaten die vanaf 1999 deelnemen aan het mechanisme en aan de eurozone, en hun convergentie-inspanningen ondersteunen. Deelname aan WKM 2 geschiedt weliswaar op vrijwillige basis, maar verwacht wordt dat lidstaten met een derogatie zullen toetreden.

    5. GEZONDE OVERHEIDSFINANCIËN

    5.1. Algemene richtsnoeren

    Ondanks aanzienlijke consolidatie-inspanningen in vrijwel alle lidstaten, is in de meeste landen nog meer vooruitgang nodig, willen zij voldoen aan de doelstelling van het stabiliteits- en groeipact om op middellange termijn een begroting te hebben die in evenwicht is of een overschot vertoont. Dat zal alle lidstaten in staat stellen normale conjunctuurschommelingen het hoofd te bieden en het overheidstekort binnen de referentiewaarde van 3 % van het BBP te houden. Overeenkomstig het Verdrag, is consolidatie ook nodig om ervoor te zorgen dat de schuldquoten boven 60 % voldoende blijven dalen en in een bevredigend tempo naar de referentiewaarde toegaan. Deze eisen gelden voor alle lidstaten, om de volgende redenen:

    i) Een gezond begrotingsbeleid zal bijdragen tot lage en stabiele inflatieverwachtingen en zo de taak van het gemeenschappelijk monetaire beleid en het monetaire beleid van de niet aan de euro deelnemende lidstaten ter handhaving van prijsstabiliteit verlichten. In de huidige constellatie zal een verdere verlaging van de overheidstekorten de duurzaamheid van het economisch herstel bevorderen en zouden de gunstige monetaire omstandigheden kunnen blijven voortbestaan, waardoor de investeringen worden gestimuleerd.

    ii) Gezonde begrotingssituaties zullen de lange-termijnrente laag helpen houden en zo ruimte scheppen voor meer particuliere investeringen. Indien de overheid de particuliere besparingen minder afroomt, of juist een positieve bijdrage levert aan de besparingen in de economie, kan de investeringsquote - onder overigens gelijkblijvende omstandigheden - toenemen zonder dat dit druk op de betalingsbalans en de langetermijnrente veroorzaakt.

    iii) In veel landen hebben de overheidsfinanciën de manoeuvreerruimte die nodig is om aan conjuncturele tegenwind het hoofd te bieden, nog steeds niet teruggewonnen. Aangezien ongunstige conjunctuurontwikkelingen en landgebonden verstoringen na de invoering van de eenheidsmunt grotendeels door het begrotingsbeleid zullen moeten worden opgevangen, moet er in de eerste plaats op worden toegezien dat de automatische stabilisatoren ten volle kunnen functioneren. Bovendien zal een gezond begrotingsbeleid de doelmatigheid van de automatische stabilisatoren naar alle waarschijnlijkheid in de hand werken. Dankzij volgehouden begrotingsdiscipline zal bij de economische subjecten de overtuiging groeien dat het tekort tijdens een recessie kan oplopen zonder dat dit een permanente ontwrichting van de overheidsfinanciën veroorzaakt, waardoor zal worden voorkomen dat van de financiële markten schadelijke effecten uitgaan.

    iv) Tenslotte zullen begrotingssituaties die vrijwel in evenwicht zijn of een overschot vertonen, het mogelijk maken de in vele landen nog steeds vrij hoge schuldquote van de overheid snel terug te dringen. Daardoor zal de druk van de schuldendienst worden verlicht en zal bijgevolg de herstructurering van overheidsuitgaven worden vergemakkelijkt. Ook zou dit een verlaging van belastingen kunnen bevorderen en zou het mogelijk worden alle aspecten van de socialezekerheidsregelingen aan te pakken met het oog op de vergrijzing van de bevolking.

    Tegen deze achtergrond is het van essentieel belang dat de lidstaten zekerheid verschaffen met betrekking tot de voortzetting van de begrotingsaanpassing. Zij hebben zich ertoe verbonden:

    i) ervoor te zorgen dat de nationale begrotingsdoelstellingen voor 1998 ten volle worden bereikt, zo nodig door tijdig correcties uit te voeren;

    ii) indien de economische toestand zich beter ontwikkelt dan verwacht de gelegenheid te baat te nemen om de begrotingsconsolidatie te versterken om de doelstelling op middellange termijn van overheidsfinanciën die vrijwel in evenwicht zijn of een overschot vertonen te verwezenlijken overeenkomstig de verplichtingen aangegaan in het stabiliteits- en groeipact;

    iii) hun stabiliteits- en convergentieprogramma's uiterlijk eind 1998 in te dienen, teneinde de Commissie en de Raad in de gelegenheid te stellen al deze programma's alsook de algehele begrotingsontwikkeling en de beleidsmix in de eurozone bij de aanvang van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie te evalueren;

    iv) het tot stand brengen, waar nodig, van een verdere geleidelijke daling van de overheidsschuld en een passende schuldbehandelingsstrategie, teneinde hun overheidsfinanciën minder kwetsbaar te maken.

    De timing, de omvang en de aard van de begrotingsaanpassingen zijn bepalend voor het feit of deze een duurzaam effect op de overheidsbegroting zullen sorteren en de economische dynamiek, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid ten goede zullen komen. Uit de vorige richtsnoeren komen een aantal algemene beginselen naar voren, al moeten deze op de specifieke omstandigheden in de afzonderlijke landen worden toegesneden. De voorliggende richtsnoeren bekrachtigen en bouwen voort op deze beginselen, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de lidstaten om hun eigen begrotingsbeleid te voeren.

    i) In de meeste lidstaten moet het begrotingstekort worden teruggedrongen door middel van uitgavenbeperkingen veeleer dan met behulp van belastingverhogingen.

    ii) Om de economische efficiëntie te verhogen en het economische dynamisme te bevorderen, is in de meeste lidstaten een algemene belastingverlaging wenselijk. Belastinghervormingen stellen de markten tevens in de gelegenheid om efficiënter te functioneren en bevorderen duurzaam concurrerende banen door een versterking van de investeringen.

    iii) Wanneer de overheidstekorten of schuldquoten (schuld in verhouding tot het BBP) nog steeds hoog zijn, is het noodzakelijk dat een belastingverlaging het tempo van de terugdringing van het tekort niet vertraagt.

    iv) De begrotingsconsolidatie moet op een billijke en rechtvaardige wijze worden uitgevoerd en tot doel hebben de overheidsgelden efficiënter en doelgerichter te besteden en de aanbodzijde van de economie te verbeteren. Zij moet worden toegespitst op een betere beheersing of op een hervorming van overheidsverbruik, overheidspensioenvoorzieningen, gezondheidszorg, arbeidsmarktmaatregelen en subsidies. Voorts tekende zich de laatste jaren een dalende tendens af van de overheidsinvesteringen in verhouding tot het BBP, al was deze voor een deel terug te voeren op een verschuiving in de richting van particuliere financiering en particuliere exploitatie van openbare infrastructurele investeringen. Voorzover mogelijk, en zonder de noodzakelijke verdere vermindering van de overheidstekorten in het gedrang te brengen, moeten de uitgaven voor productieve investeringen en voor andere productieve doeleinden, zoals menselijk kapitaal en actieve arbeidsmarktmaatregelen, worden verhoogd. Een dergelijke herstructurering zal door de positieve effecten op groei en inzetbaarheid naar verwachting leiden tot een stijging van de participatiegraad en/of daling van de beroepsgeschikte bevolking die sociale overdrachten ontvangt, en kan er zo toe bijdragen dat op middellange termijn een verbetering van de begrotingssituaties optreedt.

    Net als de lidstaten wordt de Gemeenschap opgeroepen om een strikte begrotingsdiscipline te handhaven. Strikte begrotingsdiscipline moet worden toegepast op alle categorieën financiële vooruitzichten, en tegelijk het interinstitutioneel akkoord over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure in acht nemen.

    5.2. Op de afzonderlijke landen toegesneden richtsnoeren

    i) Lidstaten van het eurogebied

    In België heeft de gunstige conjunctuurontwikkeling ertoe bijgedragen dat de in het Belgische convergentieprogramma vastgestelde begrotingsdoelstellingen een jaar vroeger werden gehaald dan gepland. Het is van belang de regeringstoezegging gestand te doen dat het primaire overschot op middellange termijn op 6 % van het BBP gehandhaafd blijft, en dat zo de nog steeds zeer hoog blijvende schuldquote in snel tempo kan worden verlaagd. De overdrachten aan gezinnen en vooral de uitgaven voor gezondheidszorg moeten verder strikt in de hand worden gehouden.

    Duitsland dient zijn overheidstekort de komende jaren verder terug te dringen. Subsidies, overdrachten aan gezinnen en overheidsverbruik moeten verder aan banden worden gelegd. Tevens zijn voortgezette beperkingen in de uitgaven vereist voor het verwezenlijken van de regeringsdoelstelling om de uitgaven in verhouding tot het BBP in het jaar 2000 terug te dringen tot 46 %, het niveau van voor de eenwording. Duitsland moet zijn begrotingsinspanning intensiveren om zijn schuldquote een duurzame neerwaartse tendens te doen vertonen en ervoor te zorgen dat deze quote in de nabije toekomst snel weer onder de referentiewaarde van 60 % van het BBP zakt.

    In Spanje zou het, gedeeltelijk dankzij de gunstige conjunctuurontwikkeling, volstaan het huidige begrotingsbeleid te handhaven om het tekort de komende jaren te doen teruglopen. Om echter de doelstelling op middellange termijn met betrekking tot een vrijwel evenwichtige begrotingssituatie of een begrotingsoverschot sneller te bereiken, dient Spanje zich echter nog inspanningen te getroosten. De huidige economische conjunctuur in Spanje en de duurzaamheid van de huidige expansie zouden het namelijk mogelijk maken deze doelstelling snel te verwezenlijken. De uitgaven moeten verder in de hand worden gehouden voor het realiseren van de regeringsdoelstelling, de uitgaven in verhouding tot het BBP tegen het jaar 2000 te verlagen tot iets minder dan 42 %.

    In Frankrijk dienen in 1999 en in het bijzonder na 1999 verdere inspanningen tot begrotingsaanpassing te worden gedaan, teneinde de verplichtingen uit hoofde van het stabiliteits- en groeipact gestand te doen. Deze consolidatie-inspanningen zijn ook vereist om de schuldquote te stabiliseren en ervoor te zorgen dat deze een neerwaartse tendens gaat vertonen. De strikte beheersing van de overdrachten aan gezinnen en van het overheidsverbruik dient bij te dragen tot het terugdringen van het tekort.

    In Ierland zal de overheidsbegroting de komende jaren naar verwachting toenemende overschotten te zien geven. Voorts wordt ervan uitgegaan dat de schuldquote in 1998 onder 60 % van het BBP zal uitkomen en daarna verder zal teruglopen. Gezien de huidige krachtige groei van de economie en de mogelijkheid dat deze oververhit raakt, moeten alle meevallers in de begroting voor 1998 worden aangewend om het begrotingsoverschot op te trekken. Voorts is in Ierland een strak begrotingsbeleid vereist om het risico van oververhitting te beperken. Opgemerkt zij dat de autoriteiten vastbesloten zijn voor 1999 een begroting in te dienen waarvan de belangrijkste doelstelling is in Ierland een lage inflatie te handhaven.

    Na zijn overheidstekort in 1997 met succes tot onder de referentiewaarde van 3 % van het BBP te hebben teruggebracht, dient Italië zijn op begrotingsconsolidatie gerichte inspanningen te intensiveren, teneinde aan zijn verplichtingen uit hoofde van het stabiliteits- en groeipact te kunnen voldoen. Om een snelle daling van de schuldquote te verzekeren is het van belang het primaire overschot op middellange termijn te handhaven op het hoge peil van 5,5 % van het BBP, zoals in het in het Italiaanse parlement goedgekeurde driejarenplan wordt beoogd. Dit zou, in combinatie met de opbrengsten uit de privatiseringen, tot een aanhoudende daling van de schuldquote moeten leiden.

    Luxemburg zal de komende jaren naar verwachting verder begrotingsoverschotten boeken, bij een zeer laag blijvende schuldquote.

    Nederland mag zijn huidige begrotingssituatie niet laten verslechteren. Gezien de gunstige omstandigheden voor de economische groei die in de komende jaren worden verwacht, moet het tekort verder naar omlaag worden gebracht, teneinde aan de verplichtingen uit hoofde van het stabiliteits- en groeipact te kunnen voldoen. Het begrotingsbeleid mag bijgevolg niet verslappen en de regering mag het tekort niet opnieuw laten oplopen. De begrotingsaanpassing moet worden volgehouden om een aanhoudende daling van de schuldquote te bewerkstelligen.

    Oostenrijk moet zijn consolidatie-inspanningen in de komende jaren voortzetten om een begrotingssituatie te verwezenlijken die vrijwel in evenwicht is, dan wel een overschot vertoont. Dit land dient strikt de hand te houden aan zijn begroting en moet voorkomen dat deze extra onder druk komt te staan. Vanwege de recente hervorming van de gezinsbelasting - ingevolge een arrest van het constitutionele hof -, en binnen het kader van de overwogen belastinghervorming, dienen aanzienlijke extra inspanningen met het oog op begrotingsconsolidatie te worden geleverd. Daarbij dient tevens de neerwaartse tendens van de schuldquote gehandhaafd te blijven.

    Portugal dient de gelegenheid die door de voor groei gunstige economische omstandigheden in de komende jaren wordt geboden te gebruiken om zijn begrotingssituatie verder te verbeteren, teneinde aan zijn verplichtingen krachtens het stabiliteits- en groeipact te voldoen. Dit zou tevens elk gevaar van oververhitting helpen voorkomen. De begrotingsaanpassing dient zich steeds meer op de primaire uitgaven te richten. Verwacht wordt dat de schuldquote in 1998 onder de 60 % van het BBP zal uitkomen en de komende jaren verder zal afnemen.

    In Finland zal de begroting in 1998 naar verwachting een overschot te zien geven en worden voor de komende jaren toenemende overschotten nagestreefd. Finland is voornemens in 1999 de inkomstenbelasting te verlagen. Dit moet op zodanige wijze geschieden dat het proces van verdere begrotingsaanpassing wordt voortgezet.

    ii) Lidstaten die de euro niet in januari 1999 invoeren

    De verwachting is dat Denemarken de komende jaren een nog strakker overheidsbeleid zal gaan voeren en grotere begrotingsoverschotten zal boeken. Belastingontvangsten zullen hoog blijven, terwijl de overheidsinvesteringen verder zullen worden teruggeschroefd. Dankzij de toenemende begrotingsoverschotten zal de schuldquote in 1998 naar verwachting afnemen tot minder dan 60 % van het BBP en de komende jaren blijven teruglopen.

    Griekenland heeft de laatste jaren aanzienlijke vorderingen gemaakt bij het reduceren van de grote onevenwichtigheden in zijn overheidsfinanciën. Het Griekse tekort daalde in 1997 tot 4 % van het BBP en zal naar gepland in 1998 dalen tot onder het in het Verdrag aangegeven percentage, terwijl de schuldquote van de overheid, na sinds 1993 vrijwel stabiel te zijn gebleven, in 1997 is beginnen te dalen. Griekenland moet zijn begrotingsconsolidatie dan ook voortzetten, met name middels een onverkorte doorvoering van de maatregelen die de regering heeft aangekondigd bij de toetreding van de drachme tot het WKM en die ten doel hebben een probleemloze en ordelijke deelneming te verzekeren en het voornemen van de regering om zich in 2001 bij het eurogebied aan te sluiten, te verwezenlijken. Tot deze maatregelen behoren een verdere verlaging van de primaire uitgaven, plannen voor meer privatisering, een ingrijpende rationalisering van de overheidssector en de hervorming, op middellange termijn, van het socialezekerheidsstelsel.

    In Zweden wordt voor 1998 voor het eerst een overschot op de begroting verwacht, met daarna toenemende overschotten. Zweden streeft naar een begrotingsoverschot van ongeveer 2 % van het BBP over de gehele conjunctuurcyclus. De overheidsuitgaven dienen op permanente basis in de hand gehouden te worden.

    In het Verenigd Koninkrijk is gepland dat de begroting bij het einde van het decennium vrijwel in evenwicht zal zijn. Het moet daartoe de aangekondigde begrotingsmaatregelen onverkort uitvoeren. De overheidsuitgaven moeten verder strikt onder controle worden gehouden. Het Verenigd Koninkrijk dient er bij het voeren van het begrotingsbeleid ook rekening mee te houden dat het noodzakelijk is de vereiste voorwaarden voor de algemene stabiliteit van de Britse economie tot stand te brengen.

    6. LOONONTWIKKELINGEN

    De ontwikkeling van de totale lonen en van de loonsverschillen hebben grote gevolgen voor inflatie, groei, werkgelegenheid en de werkgelegenheidsintensiteit van de groei. In de Economische en Monetaire Unie, met een gemeenschappelijk monetair beleid, zal tussen loon en werkgelegenheid een duidelijkere en striktere band bestaan. Daartegenover staat dat het geloofwaardige en op stabiliteit gerichte macro-economische kader een passend loongedrag in de hand zal werken.

    De sociale partners blijven, naar gelang van hun respectieve tradities op nationaal, regionaal, sectoraal of op een zelfs nog verder gedecentraliseerd niveau, verantwoordelijk voor de vaststelling van de lonen. Zoals in de resolutie van Amsterdam over "Groei en werkgelegenheid" wordt onderstreept, behoort het tot de verantwoordelijkheid van de sociale partners om een hoog werkgelegenheidsniveau in overeenstemming te brengen met afspraken over een passende verloning, en om een adequaat institutioneel kader voor het loonvormingsproces tot stand te brengen.

    Opdat de loonontwikkelingen bijdragen tot een werkgelegenheidsvriendelijke beleidsmix, moeten de sociale partners een van verantwoordelijkheidszin getuigende koers blijven volgen en in de lidstaten loonovereenkomsten sluiten die aan de volgende algemene regels voldoen:

    i) De totale nominale loonstijgingen mogen de prijsstabiliteit niet in gevaar brengen. Loonstijgingen in de gehele eurozone die tegen de prijsstabiliteit indruisen, zullen onvermijdelijk leiden tot een verkrapping van de monetaire omstandigheden in de zone, met alle negatieve gevolgen van dien voor groei en werkgelegenheid. Buitensporige nominale loonstijgingen in een bepaald land of een bepaalde regio zullen niet meteen een significante invloed uitoefenen op de inflatie in de gehele muntunie, maar via hun effect op de arbeidskosten per eenheid product wel schadelijke gevolgen hebben voor het concurrentievermogen en het werkgelegenheidsklimaat in het land of de regio in kwestie.

    ii) De reële loonstijgingen moeten, gerelateerd aan de groei van de arbeidsproductiviteit, verenigbaar zijn met de noodzaak om de winstgevendheid van capaciteitsverruimende en werkgelegenheidscheppende investeringen zo nodig te versterken, en vervolgens in stand te houden. Dit houdt in dat in landen waar de groei van de totale arbeidsproductiviteit vertraagt, minder ruimte overblijft voor reële loonstijgingen. Concreet gezegd mag arbeidstijdverkorting niet leiden tot toename van de reële arbeidskosten per eenheid. Om erop toe te zien dat een hogere winstgevendheid aanleiding geeft tot hogere investeringen in de Gemeenschap, is het van essentieel belang een investeringsbevorderend klimaat tot stand te brengen in termen van vraagvooruitzichten, arbeidsmarktvoorwaarden, belastingheffing en regelgevingskader.

    iii) Bij loonafspraken moet beter rekening gehouden worden met de verschillen in productiviteit naar gelang van kwalificaties, vaardigheden en geografische gebieden. Hiertoe dienen, indien nodig, de aanvangsloonkosten voor jongeren, laaggeschoolden en langdurig werklozen zodanig te worden vastgesteld dat hun inzetbaarheid erdoor wordt verhoogd; de positieve gevolgen van lagere aanvangsloonkosten dienen nog te worden versterkt door maatregelen om de aanpasbaarheid van de beroepsbevolking te verhogen.

    iv) "Loonimitatie-effecten" moeten worden vermeden, hetgeen inhoudt dat de verschillen in arbeidskosten tussen de lidstaten de uiteenlopende arbeidsproductiviteit moet blijven weerspiegelen. Het bestaan van één enkele munt zal de loonverschillen tussen de lidstaten transparanter maken. Dit kan een toename van de arbeidsmobiliteit teweegbrengen, maar ook leiden tot hogere looneisen in landen met lagere lonen, om zo de kloof met landen met hogere lonen te dempen. Als de lonen sneller stijgen dan de productiviteitsniveaus in een gegeven land rechtvaardigen, kan dit een verslechtering van het concurrentievermogen en de winstgevendheid van de investeringen veroorzaken en aldus resulteren in een geringere aantrekkelijkheid van dit land als productielocatie. De handel van het land zou dan teruglopen, investeerders zouden worden afgeschrikt en de werkloosheid zou toenemen.

    Naleving van deze regels betekent niet dat in de gehele eurozone sprake moet zijn van een eenvormige loonontwikkeling. Naar alle waarschijnlijkheid zullen verschillen voorkomen in de productiviteitsgroei en vandaar ook in de marge die beschikbaar is voor de ontwikkeling van het reële loon. Bovendien moeten ook de verschillen in situaties op de arbeidsmarkt en in het economische klimaat in aanmerking worden genomen. In de Economische en Monetaire Unie zullen loonaanpassingen een belangrijke rol vervullen bij het opvangen van veranderende economische omstandigheden, en met name van landgebonden verstoringen, hetgeen een grote aanpasbaarheid van het loonvormingsproces vereist.

    Aangezien het over het algemeen tot de verantwoordelijkheid van de sociale partners behoort om tot loonontwikkelingen te komen die verenigbaar zijn met de totstandbrenging en handhaving van een hoog niveau van werkgelegenheid - waardoor deze partners een belangrijke rol vervullen bij de totstandkoming van een passende macro-economische beleidsmix - is het van essentieel belang de sociale dialoog op alle relevante niveaus te versterken. Op nationaal niveau zouden de regeringen zich sterker kunnen inzetten voor het stimuleren van de dialoog en voor het bevorderen van het inzicht in de beleidsstrategie die in de globale richtsnoeren voor het economische beleid wordt uitgestippeld. Op Gemeenschapsniveau zal de Commissie de sociale dialoog over met name macro-economische beleidsvraagstukken verder blijven uitbouwen. In het kader van de versterkte coördinatie van het economisch beleid moet daarenboven worden gestreefd naar het scheppen van een klimaat van geloofwaardigheid en wederzijds vertrouwen tussen de belangrijkste beleidsactoren, een proces dat in de hand kan worden gewerkt door regelmatige dialoog tussen de sociale partners enerzijds en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het economische beleid anderzijds.

    7. EEN STRUCTUREEL BELEID GERICHT OP GROEI EN WERKGELEGENHEID

    Voor het structurele beleid is een sleutelrol weggelegd bij de bevordering van het economische welzijn, de verbetering van de productiviteit en het verhogen van het werkgelegenheidspeil. Deze sleutelrol bestaat erin tot een macro-economisch groeiproces zonder spanningen bij te dragen, de concurrentiepositie van de Gemeenschap te versterken en een werkgelegenheidsintensievere en milieuvriendelijkere groei te bewerkstelligen. Om zo doelmatig mogelijk te kunnen zijn, moet een structureel beleid samengaan met het voorgenomen gezonde macro-economische beleid.

    Bij een structureel beleid gaat het erom de werking van de markten te verbeteren; indien er kosten voor de begroting mee gemoeid zijn, is het van wezenlijk belang dat deze in de hand gehouden worden en de verwezenlijking van gezonde begrotingssituaties niet in de weg staan. De economische voordelen van het structurele beleid treden overigens slechts na verloop van tijd aan het licht.

    Aangezien de meeste lidstaten tot dusver onvoldoende vooruitgang hebben geboekt bij de structurele hervorming van producten-, diensten- en met name arbeidsmarkten, zijn volgehouden en intensievere inspanningen vereist om de vaak diep gewortelde structurele tekortkomingen te verhelpen. Voor het opvangen van landgebonden economische verstoringen zullen de lidstaten grotendeels aangewezen zijn op de flexibiliteit en het aanpassingsvermogen van hun markten voor producten-, diensten- en productiefactoren. De Economische en Monetaire Unie zal ook een grotere concurrentiedruk op de ondernemingen met zich brengen vanwege de uitschakeling van wisselkoersbewegingen binnen de eurozone en vanwege de toegenomen prijstransparantie.

    7.1. Producten-, diensten- en kapitaalmarkten

    Teneinde het concurrentievermogen, de werkgelegenheid en de levensstandaard in een wereld gekenmerkt door vrijhandel en voortdurende technologische veranderingen te behoeden en te bevorderen, moeten de lidstaten en de Gemeenschap zich ernstig inspannen om tot efficiëntere producten-, diensten- en kapitaalmarkten te komen. Deze inspanningen moeten zich op vier belangrijke gebieden toespitsen.

    i) Hervormingen tot vervolmaking van de interne markt

    Een beter functionerende interne markt is van doorslaggevend belang voor een succesvolle Economische en Monetaire Unie. Hoewel reeds aanzienlijke vorderingen zijn gemaakt, blijven nog ernstige problemen bestaan. Het wettelijke kader van de interne markt is nog steeds niet voltooid, vooral omdat de communautaire richtlijnen nog niet volledig op nationaal niveau zijn omgezet. Inspanningen om het percentage niet-omgezette internemarktrichtlijnen te verminderen dienen, zoals blijkt door het door de Commissie ingevoerde scorebord van de interne markt, in de meeste lidstaten met kracht te worden aangevat. Zich rekenschap gevend van deze uitdaging zijn de Commissie en de lidstaten in juni 1997 een actieplan voor de interne markt overeengekomen, waarin de lidstaten zich ertoe verbinden tegen 1 januari 1999 in de voornaamste resterende wettelijke lacunes te voorzien. Van de gebieden waarop verdere actie noodzakelijk is, verdienen vooral overheidsopdrachten en wederzijdse erkenning bijzondere aandacht.

    Thans moeten de inspanningen zich toespitsen op het waarborgen van een nauwgezette uitvoering van dit actieplan en op het toezien op de vooruitgang naar een werkelijke interne markt. Daartoe wordt momenteel gewerkt aan een scorebord voor de interne markt, dat om de zes maanden zal worden gepubliceerd. Bovendien heeft de Europese Raad van Luxemburg in zijn conclusies benadrukt dat het van groot belang is bijzondere aandacht te schenken aan de nationale economische ontwikkelingen en beleidsmaatregelen die de goede werking van de interne markt in de weg kunnen staan, en dat de beleidscoördinatie ook betrekking moet hebben op de bevordering van belastinghervormingen ter verhoging van de doeltreffendheid en om schadelijke belastingconcurrentie te ontmoedigen. In dit verband dient er op te worden toegezien dat de behandeling van belastingvoordelen strookt met de vigerende Gemeenschapsregeling inzake staatssteun en dat de lidstaten zich houden aan de beginselen inzake eerlijke concurrentie op belastinggebied. Dit vormt een van de hoofdtaken van de follow-up-groep die op 1 december 1997 werd opgericht.

    Van de interne markt en de algemene mondialisering gaat sterke druk uit om het concurrentievermogen te verbeteren, maar dit laatste wordt ook beïnvloed door het nationale en communautaire beleid op het gebied van O & O en met name de informatiemaatschappij. Daartoe is het van essentieel belang dat de in het actieplan opgenomen acties ter bevordering van innovatie en een ruime verspreiding van nieuwe technologieën, snel ten uitvoer worden gelegd. De omgeving van het bedrijfsleven op het gebied van communicatie vereist ook dat de inspanningen ten aanzien van infrastructuurprojecten worden geïntensiveerd door de overheidsinvesteringen op peil te houden en door zoveel mogelijk met de particuliere sector samen te werken. De inspanningen moeten zich eveneens toespitsen op het aanmoedigen van een ondernemingscultuur en op het bevorderen van ondernemerschap, een sleutelfactor voor het stimuleren van groei, werkgelegenheid en concurrentievermogen in de Gemeenschap.

    ii) Hervormingen ter bevordering van de mededinging

    Wat het mededingingsbeleid betreft, is de Commissie zich bewust van de noodzaak het antitrustbeleid te stroomlijnen en te decentraliseren om het efficiënter te maken en de kosten voor het bedrijfsleven te verminderen. Ook de lidstaten dienen een belangrijke bijdrage te leveren om tot een efficiëntere toepassing van de antitrustvoorschriften te komen door hun wetgeving zodanig bij te stellen dat de nationale mededingingsautoriteiten het antitrustbeleid op doelmatige wijze ten uitvoer kunnen leggen. Staatssteun moet door de Commissie streng worden gecontroleerd, terwijl de lidstaten zich terzake een strikte zelfdiscipline dienen op te leggen.

    iii) Herziening van de regelgeving

    Een adequaat regelgevingskader is een eerste vereiste voor het stimuleren van de productiviteitsgroei en het versterken van het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven. De lidstaten en de Commissie dienen de bestaande regelgeving daarom voortdurend aan een kritisch onderzoek te onderwerpen om het bestaansrecht ervan te toetsen, de kosten voor de uitvoering en het toezicht op de naleving van deze regelgeving te verminderen en de transparantie en afdwingbaarheid ervan te verbeteren. Dit geldt eveneens voor de milieuwetgeving en milieuregelgeving, waarvan een stimulerend effect zou moeten uitgaan zodat de economische subjecten in staat worden gesteld welomschreven milieudoelstellingen op zo efficiënt mogelijke wijze te realiseren. Daar de regelgevingspraktijken van land tot land nog steeds sterk uiteenlopen, hebben internationale organen een aanvang gemaakt met verschillende, op benchmarking steunende initiatieven om de beste regelgevingspraktijken op te sporen. Dergelijke initiatieven kunnen tot een aanzienlijke verbetering van het regelgevingskader voor het bedrijfsleven leiden. Voor de Gemeenschap zou de Commissie die initiatieven kunnen coördineren aan de hand van bijdragen van de lidstaten.

    Administratieve voorschriften en omslachtige procedures veroorzaken doorgaans zware lasten bij kleine en middelgrote ondernemingen en dan vooral tijdens de aanloopfase. De administratieve voorschriften voor de oprichting van een onderneming vormen een eerste gebied waarop dergelijke benchmarkinginitiatieven eventueel kunnen worden opgezet. Evenzeer dient prioriteit te worden verleend aan het opsporen en opheffen van nog resterende ongerechtvaardigde belemmeringen van regelgevende aard voor de ontwikkeling van risicokapitaal en nieuwe financiële producten, met name deze die nuttig kunnen zijn voor de financiering van kleine en middelgrote ondernemingen.

    Speciale aandacht verdienen ook de plaatselijke werkgelegenheidsschepping in de sociale economie en nieuwe activiteiten die verband houden met behoeften waarin de markt nog niet voorziet, welke factoren belangrijke afgeleide effecten hebben op de economische activiteit en de maatschappelijke samenhang. Om optimaal van de terzake bestaande mogelijkheden te profiteren, moet een gunstiger regelgevings- en fiscaal kader tot stand worden gebracht.

    iv) Financiële markten

    De Economische en Monetaire Unie zal ingrijpende veranderingen op de Europese financiële markten teweegbrengen. Deze veranderingen zullen leiden tot omvangrijke en zeer liquide markten in euro. Het is belangrijk dat de nationale autoriteiten de nodige maatregelen treffen om alle wettelijke en financiële belemmeringen voor de marktintegratie uit de weg te ruimen. Naarmate de Economische en Monetaire Unie de segmentatie van de financiële markten van de lidstaten doet afnemen, zal als gevolg van de scherpere concurrentie tussen de financiële instellingen uit de eurozone elke inefficiëntie duidelijker aan het licht treden. Bovendien zullen de nieuwe financiële markten in euro naar alle waarschijnlijkheid aantrekkingskracht uitoefenen op financiële instellingen van buiten Europa. Het is daarom van essentieel belang dat de operatoren zich terdege op de Economische en Monetaire Unie voorbereiden, zodat de potentiële mogelijkheden van de nieuwe financiële markten in euro optimaal kunnen worden benut.

    Het gunstige effect van deze hervormingen zal nog beter tot zijn recht komen wanneer zij van nabij worden gevolgd en, indien nodig, gecoördineerd op Gemeenschapsniveau in het kader van een regelmatig multilateraal toezicht ter aanvulling van het reeds bestaande multilaterale macro-economische toezicht. Om gestage vooruitgang te boeken bij de economische hervormingen, is het aangewezen dat de lidstaten en de Commissie beknopte jaarverslagen indienen waarin zij hun beleid gericht op het efficiënter maken van hun producten-, diensten- en kapitaalmarkten toelichten. Deze verslagen zullen de basis vormen voor het volgen van die hervormingsinspanningen op Gemeenschapsniveau en vanaf volgend jaar zal bij de vaststelling van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid mede van deze verslagen worden uitgegaan. De Commissie zal eveneens een uitgebreid scorebord opstellen met indicatoren die betrekking hebben op de effectieve marktintegratie (zoals onder meer prijsverschillen) en de tenuitvoerlegging van maatregelen in verband met de interne markt.

    7.2. Arbeidsmarkten

    Een duurzame verlaging van de momenteel hoge werkloosheid en een stijging van het werkgelegenheidspercentage in de Gemeenschap zijn mogelijk. Dit vereist evenwel een krachtdadige en volhardende uitvoering van een breed scala van elkaar versterkende beleidsmaatregelen, waarbij pas op middellange tot langere termijn succes wordt geboekt. De wisselwerking tussen macro-economische en structurele beleidsmaatregelen zou moeten resulteren in een langdurige periode van krachtige, niet-inflatoire groei gedragen door capaciteitsverruimende investeringen. De daartoe noodzakelijke beleidsmaatregelen vormen de kern van de huidige en voorgaande globale richtsnoeren voor het economisch beleid. Het oplossen van de werkgelegenheidsproblemen van de Gemeenschap vergt echter ook een gelijktijdige en grondige modernisering van de arbeidsmarkten in de Gemeenschap om de werkgelegenheidsintensiteit van de groei te verhogen en de inzetbaarheid van de beroepsbevolking te waarborgen. Deze tweede component van de Gemeenschapsstrategie ter verwezenlijking van een hoog niveau van werkgelegenheid werd nader uitgewerkt in de te Luxemburg vastgestelde werkgelegenheidsrichtsnoeren.

    Deze werkgelegenheidsrichtsnoeren - die op vier hoofdthema's zijn geënt, namelijk verbetering van de inzetbaarheid van de beroepsbevolking, ontwikkeling van het ondernemerschap, bevordering van het aanpassingsvermogen van ondernemingen en werknemers en bevordering van gelijke kansen - zullen via nationale actieplannen (NAP's) voor werkgelegenheid ten uitvoer worden gelegd. Deze plannen, die op de specifieke nationale omstandigheden zijn afgestemd, moeten de werkgelegenheidsmaatregelen inpassen in een gezonde macro-economische beleidsstrategie, die onder meer voorziet in begrotingsconsolidatie conform de in het stabiliteits- en groeipact neergelegde voorschriften. Voorts moeten zij een actiemiddel vormen om enerzijds de onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt te reduceren en anderzijds het reactievermogen van ondernemingen op economische verandering te verbeteren. Op deze wijze zullen de NAP's dienstdoen als een belangrijk beleidsinstrument voor het versterken van het groei- en werkgelegenheidspotentieel van de Gemeenschap. Als zodanig zullen zij ongetwijfeld een belangrijk onderdeel vormen van de toekomstige globale richtsnoeren voor het economisch beleid.

    De lidstaten moeten zich bij hun optreden vooral laten leiden door een preventieve strategie, die overwegend berust op actieve beleidsmaatregelen met als doel het aanbod van adequaat geschoolde en opgeleide arbeidskrachten te verhogen. Dergelijke actieve maatregelen moeten vergezeld gaan van inspanningen om, via een herziening van de structuur en het beheer van de belasting- en uitkeringsstelsels, het zoeken naar een baan en het scheppen van werkgelegenheid sterker te stimuleren.

    i) Actief arbeidsmarktbeleid

    Over een periode van vijf jaar moeten de lidstaten de jeugdwerkloosheid aanpakken en langdurige werkloosheid voorkomen door elke werkloze jongere en elke volwassen werkloze een nieuwe start te bieden voordat hij zes respectievelijk twaalf maanden werkloos is. De diensten voor arbeidsvoorziening moeten dan ook meer inspanningen leveren om hun taken, namelijk het zoeken naar jobs en het op elkaar afstemmen van de vraag naar en het aanbod van arbeidsplaatsen, op efficiënte wijze te vervullen. Dit moet gepaard gaan met flankerende maatregelen, zoals bijvoorbeeld opleidingscursussen en, waar passend, loonkostensubsidies en verlagingen van de sociale lasten, in het bijzonder voor laaggeschoolden. Het komt erop aan de schaarse middelen van de diensten voor arbeidsvoorziening te concentreren op degenen die het meest hulp nodig hebben om een baan te vinden.

    De langdurige werkloosheid is bijzonder hoog in België, Ierland, Italië en Spanje, terwijl sprake is van een aanzienlijke jeugdwerkloosheid in Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië en Spanje. Deze lidstaten dienen een speciale inspanning te leveren om de richtsnoeren in praktijk te brengen.

    ii) Belastingen en socialezekerheidsbijdragen

    De afgelopen 15 jaar is de werkgelegenheid ongunstig beïnvloed door de stijging van de totale belastingdruk en de structurele ontwikkeling van de belastingstelsels (belastingen en socialezekerheidsbijdragen) in de lidstaten. Als gevolg van de toegenomen totale druk van belastingen en socialezekerheidsbijdragen is een groter wordende wig gedreven tussen hetgeen werknemers ontvangen en ondernemingen betalen. Deze grotere wig staat winstgevendheid, groei en uiteindelijk de schepping van werkgelegenheid in de weg. De effecten zijn in het bijzonder schadelijk aan de onderkant van het loongebouw, waar zij laagbetaalde banen voor laaggeschoolden uit de markt prijzen en een toename van het "zwartwerk" veroorzaken. In het licht van die schadelijke effecten is het belangrijk dat de lidstaten de nodige stappen ondernemen om deze trend te keren, bijvoorbeeld door een hervorming van het socialezekerheids- en het belastingstelsel. Dergelijke maatregelen mogen de begrotingsconsolidatie echter niet in het gedrang brengen. Het werkgelegenheidseffect van dergelijke maatregelen wint nog aan kracht wanneer deze geflankeerd worden door actieve arbeidsmarktmaatregelen op het gebied van onderwijs, leerlingwezen, beroepsopleiding en omscholing. Teneinde het belastingstelsel werkgelegenheidsvriendelijker te maken, dienen de lidstaten, indien passend, na te gaan of de invoering van een energiebelasting, een belasting op vervuilende emissies of een andere belastingmaatregel wenselijk is. Bij elk van die maatregelen moet rekening worden gehouden met de impact op de mededinging en met de bijkomende fiscale lasten voor personen en vennootschappen.

    iii) Hervorming van de sociale zekerheid

    De socialezekerheidsstelsels moeten worden hervormd om deelname aan het arbeidsproces sterker te stimuleren, daartoe meer kansen te scheppen en de verantwoordelijkheidszin in dat verband te vergroten en, meer in het algemeen, de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren. Dit betekent dat moet worden overgestapt van passieve regelingen voor de instandhouding van het inkomen op het verstrekken van maatschappelijke bijstand via arbeid. In sommige landen is men immers nauwelijks beter af als loontrekkende dan als uitkeringstrekker. Dit geldt vooral voor laagbetaalden die gedurende lange perioden werkloos zijn: werkloosheidsuitkeringen, woonkostentoeslagen en kinderbijslagen samen resulteren onder bepaalde omstandigheden in netto vervangingsquoten van ruim 80 % in België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

    Om werken lonend te maken, moet een tweeledige strategie worden gevolgd. Eerst en vooral moeten hervormingen worden doorgevoerd die het nettoloon doen toenemen. De "welfare-to-work"-hervormingen (van uitkering naar werk) in het Verenigd Koninkrijk openen in dat verband interessante beleidsperspectieven. Ten tweede moeten de uitkeringsstelsels worden aangepakt door de criteria voor het ontvangen van een uitkering en de eisen inzake het zoeken naar werk en inzake opleiding omzichtig bij te sturen, alsook, in sommige gevallen, door de uitkeringsduur te herzien. Vele landen hebben terzake positieve resultaten geboekt. De interactie tussen de verschillende uitkeringsstelsels dient echter te worden aangepast om erop toe te zien dat het altijd lonender is een baan te aanvaarden dan van een uitkering te blijven leven. Meer in het algemeen moeten de uitkerings- en belastingstelsels worden afgestemd op de arbeidsmarktvoorschriften. Sommige lidstaten, met name die met vrij royale uitkeringsstelsels én een hoog niveau van bescherming tegen ontslag, dienen hun wetgeving terzake te herzien om werkzekerheid met flexibiliteit te combineren en hun uitkeringsstelsels efficiënter te maken.

    iv) Arbeidstijdregelingen

    Het is belangrijk dat bestaande regelingen voor arbeidsduurverkorting zo worden uitgevoerd dat zij de aanpasbaarheid niet ondermijnen en geen verlaging van het aanbod van arbeid en van de productie tot gevolg hebben. Waar passend kan de werkgelegenheid op micro-economisch niveau eventueel wel in de hand worden gewerkt door middel van grotere flexibiliteit wat de arbeidstijd betreft. In dit verband leert de ervaring die met een aantal initiatieven werd opgedaan, dat overeenkomsten waarbij een verkorting van de arbeidstijd met het scheppen van banen wordt gecombineerd, gunstige resultaten kunnen opleveren, mits de loonkosten per eenheid product niet toenemen. De groei kan ook werkgelegenheidsintensiever worden gemaakt door vrijwillige arbeid, deeltijdarbeid en nieuwe arbeidsvormen zoveel mogelijk te stimuleren. Uiteraard lopen de mogelijkheden op dit gebied van lidstaat tot lidstaat sterk uiteen doordat het percentage werknemers met een deeltijdbaan momenteel in iedere lidstaat in ruime mate verschilt. Op deze gebieden dient de uitwisseling van ervaringen en optimale werkwijzen op Gemeenschapsniveau te worden aangemoedigd.

    Gedaan te Brussel, 6 juli 1998.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    R. EDLINGER

    Top