Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998D0337

    98/337/EG: Beschikking van de Commissie van 21 januari 1998 betreffende de door het Vlaamse Gewest aan de maatschappij Air Belgium en de touroperator Sunair voor het gebruik van de luchthaven van Oostende verleende steun (Slechts de teksten in de Nederlandse en in de Franse taal zijn authentiek) (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 148 van 19.5.1998, p. 36–40 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1998/337/oj

    31998D0337

    98/337/EG: Beschikking van de Commissie van 21 januari 1998 betreffende de door het Vlaamse Gewest aan de maatschappij Air Belgium en de touroperator Sunair voor het gebruik van de luchthaven van Oostende verleende steun (Slechts de teksten in de Nederlandse en in de Franse taal zijn authentiek) (Voor de EER relevante tekst)

    Publicatieblad Nr. L 148 van 19/05/1998 blz. 0036 - 0040


    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 21 januari 1998 betreffende de door het Vlaamse Gewest aan de maatschappij Air Belgium en de touroperator Sunair voor het gebruik van de luchthaven van Oostende verleende steun (Slechts de teksten in de Nederlandse en in de Franse taal zijn authentiek) (Voor de EER relevante tekst) (98/337/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 93, lid 2, eerste alinea,

    Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, inzonderheid op artikel 62, lid 1, punt a),

    Na de belanghebbenden overeenkomstig de bepalingen van genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken, en rekening houdend met deze opmerkingen,

    Overwegende hetgeen volgt:

    DE FEITEN

    I

    Bij brieven van, respectievelijk, 1 en 20 juni 1995 heeft de Belgische Vereniging van Touroperators bij de Commissie een klacht ingediend tegen de subsidies die door het Vlaamse Gewest zijn toegekend aan de touroperators en de luchtvaartmaatschappijen die vanaf en naar de luchthaven van Oostende ongeregelde vluchten uitvoeren. Na deze klacht heeft de Commissie bij brief van 15 september 1995 de Belgische autoriteiten van deze informatie in kennis gesteld en hen bijgevolg gevraagd op de twee volgende vragen te willen antwoorden teneinde de Commissie in staat te stellen deze zaak te toetsen aan de bepalingen van artikel 92 en 93 van het Verdrag betreffende overheidssteun:

    - Door middel van welke maatregelen steunt het Vlaamse Gewest de touroperators en luchtvaartmaatschappijen die gebruikmaken van de luchthaven van Oostende? Sinds wanneer zijn deze maatregelen van kracht? Kunt u de Commissie een afschrift zenden van de wettelijke maatregelen of de besluiten waarin deze maatregelen zijn opgenomen.

    - Welke bedragen zijn sinds de invoering van de maatregelen in kwestie uitgekeerd aan de touroperators en luchtvaartmaatschappijen die gebruikmaken van de luchthaven van Oostende? Kunt u de Commissie voor ieder afzonderlijk jaar een gedetailleerd overzicht van deze bedragen, uitgesplitst naar de begunstigde maatschappijen, verstrekken?

    Bij brief van 17 oktober 1995 heeft de Belgische regering de Commissie een gedetailleerd antwoord op deze vragen doen toekomen. Daaruit blijkt, dat de maatregelen die het Vlaamse Gewest heeft genomen ten behoeve van de touroperators en de luchtvaartmaatschappijen welke gebruikmaken van de luchthaven van Oostende ten doel hebben chartervluchten vanaf deze luchthaven te bevorderen. De maatregelen vloeien voort uit een overeenkomst van 1 maart 1994 tussen het Vlaamse Gewest enerzijds en de luchtvaartmaatschappij Air Belgium NV en de touroperator Sunair NV anderzijds. Bij deze overeenkomst hebben Air Belgium en Sunair zich verplicht om in de loop van het zomerseizoen 1994, dat wil zeggen in de maanden juni tot september, minimaal 36 chartervluchten (hetgeen overeenkomt met circa 5 202 passagiers) uit te voeren vanaf de regionale luchthaven van Oostende naar Mallorca, Alicante en Monastir. Verder hebben deze ondernemingen onder andere toegezegd om een vergelijkbaar vluchtprogramma uit te voeren in 1995 en 1996. Als tegenprestatie verleent het Vlaamse Gewest, rekening houdend met het economisch en toeristisch belang van de toename van het aantal chartervluchten vanaf Vlaamse luchthavens, voor de exploitatie van deze vluchten met name de volgende voordelen (artikel 3, punten 1 tot en met 4, van de overeenkomst):

    - voor 1994, een vrijstelling van de landings- en parkeerrechten (artikel 3, punt 1 );

    - uitsluitend voor 1994 en voor maximaal 7 000 vervoerde passagiers, een subsidie die zodanig wordt berekend dat Air Belgium en Sunair aan iedere passagier een korting van 1 000 Belgische frank kunnen aanbieden ten opzichte van het normale tarief dat op de luchthaven Brussel-Nationaal wordt toegepast (artikel 3, punt 2);

    - een promotieprogramma voor de vluchten in kwestie, voor een bedrag van maximaal 4,5 miljoen Belgische frank (2,5 miljoen voor 1994, 1 miljoen voor 1995 en voor 1996). Voor dit programma, dat is opgezet in overleg met Air Belgium en Sunair, wordt gebruikgemaakt van reclamebijlagen, affiches en andere initiatieven om de Vlaamse regionale luchthavens van Oostende en van Antwerpen in het algemeen te promoten. In 1995 en 1996 kan in het kader van dit programma tevens een nieuwe vrijstelling van landings- en parkeerrechten worden verleend (artikel 3, punt 3);

    - uitsluitend voor 1994, een subsidie voor Air Belgium als vergoeding voor de extra kosten die het gebruik van de luchthaven van Oostende met zich brengt. Deze subsidie bedraagt ten hoogste 50 % van de reële extra kosten, op basis van facturen, met een maximum van 2 miljoen Belgische frank (artikel 3, punt 4).

    De Belgische regering heeft er in haar antwoord tevens op gewezen dat:

    - de subsidie die in 1994 is verleend teneinde iedere passagier die gebruikmaakt van de luchthaven van Oostende een concurrentieel voordeel van 1 000 Belgische frank ten opzichte van de luchthaven van Zaventem aan te bieden (als bedoeld in artikel 3, punt 2, van de overeenkomst van 1 maart 1994), uiteindelijk 1 426 680 Belgische frank bedroeg voor in totaal 2 124 passagiers. Het Vlaamse Gewest heeft dit bedrag nog niet uitgekeerd en de andere partijen hebben nog niet om betaling verzocht;

    - de subsidie die dient als vergoeding van extra kosten in 1994, (als bedoeld in artikel 3, punt 4, van de overeenkomst van 1 maart 1994) uiteindelijk 528 693 Belgische frank bedroeg voor 15 vluchten met passagiers. Air Belgium heeft om betaling van dit bedrag verzocht, maar het Vlaamse Gewest is nog niet tot betaling overgegaan.

    Gezien deze inlichtingen heeft de Commissie op 13 maart 1996 besloten in deze zaak de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden. De twijfels van de Commissie die aanleiding hebben gegeven tot de inleiding van de procedure, berustten op de twee volgende elementen: de vrijstelling van de landings- en parkeerrechten en de twee eerder beschreven subsidies zijn zeer zeker staatssteun in de zin van de bepalingen van artikel 92, lid 1, van het Verdrag en van artikel 61, lid 1, van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna EER-Overeenkomst genoemd; het op het eerste gezicht ontbreken van uitzonderingsmogelijkheden uit hoofde van de leden 2 en 3 van genoemde artikelen. In haar beslissing om de procedure in te leiden heeft de Commissie eveneens de wens te kennen gegeven alle nodige inlichtingen te verkrijgen over de inhoud van het promotieprogramma voor vluchten in 1994, 1995 en 1996 ten bedrage van maximaal 4,5 miljoen Belgische frank.

    Bij brief van 29 maart 1996 heeft de Commissie België van haar beslissing om de procedure in te leiden in kennis gesteld en aangemaand opmerkingen te maken. Deze brief is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (1); de overige lidstaten alsmede de belanghebbenden zijn eveneens verzocht hun opmerkingen te maken overeenkomstig de bepalingen van artikel 93, lid 2, van het Verdrag.

    II

    Geen enkele andere lidstaat dan België en geen enkele belanghebbende partij heeft na de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen opmerkingen gemaakt.

    België daarentegen heeft bij brief van 13 mei 1996 naar aanleiding van de beslissing om de procedure in te leiden en in antwoord op de brief van de Commissie van 29 maart 1996, opmerkingen gemaakt. Met betrekking tot de vier door de Commissie genoemde maatregelen wordt in deze brief aangegeven:

    - dat de vrijstelling van landings- en parkeerrechten voor 1994 en voor de twee volgende jaren, als bedoeld in artikel 3, punt 1, van de overeenkomst van 1 maart 1994, aan de luchtvaartmaatschappij Air Belgium NV uiteindelijk niet is verleend;

    - dat de in artikel 3, punt 2, van de overeenkomst van 1 maart 1994 bedoelde subsidie van 1 426 680 Belgische frank die in 1994 is toegekend om elke passagier een voordeel van 1 000 Belgische frank ten opzichte van de luchthaven van Zaventem te bieden, door touroperator Sunair NV nog niet is gevraagd en haar bijgevolg nog niet is uitbetaald;

    - dat het in artikel 3, punt 3, van de overeenkomst van 1 maart 1994 bedoelde bedrag van maximaal 4,5 miljoen Belgische frank dat bestemd was om een promotieprogramma voor de vluchten in 1994, 1995 en 1996 te financieren, door de luchthaven van Oostende is gebruikt om reclame te maken met de bedoeling om aan de luchthaven bij passagiers van ongeregelde vluchten grotere bekendheid te geven. Met deze commerciële doelstelling en om rechtstreeks zeer gericht de geïnteresseerde vakantiegangers te bereiken, heeft de luchthaven ervoor gekozen gebruik te maken van advertenties via de publicaties en promotiecampagnes van touroperator Sunair NV;

    - dat de in artikel 3, punt 4, van de overeenkomst van 1 maart 1994 bedoelde subsidie als vergoeding voor de extra kosten in verband met het gebruik van de luchthaven van Oostende na onderhandelingen van 528 683 tot 270 116 Belgische frank is verlaagd. Deze subsidie is nog niet uitbetaald.

    In dezelfde brief wijzen de Belgische autoriteiten erop, dat de overheidsbijdrage uiteindelijk minder belangrijk blijkt te zijn dan in de overeenkomst van 1 maart 1994 was voorzien vanwege het succes van de, met name voor de ongeregelde vluchten in de wintermaanden, gevoerde promotiecampagnes. Er is trouwens nadien geen enkele overeenkomst meer gesloten. Zij voegen eraan toe, dat de twee subsidies van, respectievelijk, 1 426 680 en 270 117 Belgische frank slechts zullen worden uitgekeerd voorzover de Commissie ermee kan instemmen.

    Bij brief van 10 juli 1996 heeft de Commissie de Belgische autoriteiten laten weten dat zij op basis van de inlichtingen in hun brief van 13 mei 1996 geen definitieve uitspraak in deze zaak kon doen. Zij heeft hen bijgevolg gevraagd enerzijds een afschrift te willen verstrekken van de in de overeenkomst ten aanzien van de vrijstelling van de landings- en parkeerrechten aangebrachte wijzigingen en anderzijds bijkomende inlichtingen te verstrekken over de activiteiten en de financiering van het promotieprogramma voor vluchten. De Belgische autoriteiten hebben de Commissie op 29 juli 1996 de gevraagde inlichtingen toegezonden.

    Tenslotte schrijven de Belgische autoriteiten in een brief van 17 september 1997 dat:

    - de landings- en parkeerrechten normaal ten laste van de luchtvaartmaatschappij Air Belgium zijn gekomen (artikel 3, punt 1, van de overeenkomst van 1 maart 1994);

    - de in artikel 3, punt 2, van de overeenkomst van 1 maart 1994 bedoelde subsidie is gevraagd voor een bedrag van 984 600 Belgische frank, welk bedrag nog door het Vlaamse Gewest dient te worden geverifieerd en eerst na goedkeuring van de Commissie zal worden uitbetaald;

    - de kosten van de promotiecampagne ten belope van 4,5 miljoen Belgische frank aan de Sunair NV is terugbetaald;

    - de in artikel 3, punt 4, van de overeenkomst van 1 maart 1994 bedoelde subsidie van 270 116 Belgische frank door de Air Belgium NV is gevraagd, maar eerst na goedkeuring door de Commissie zal worden uitbetaald.

    JURIDISCHE BEOORDELING

    III

    Ten aanzien van de vrijstelling van de landings- en parkeerrechten voor de jaren 1994, 1995 en 1996

    Uit de gegevens waarover de Commissie beschikt, blijkt dat de maatregel tot vrijstelling van de vennootschappen Air Belgium NV en Sunair NV van de landings- en parkeerrechten voor vliegtuigen op de luchthaven van Oostende, zoals deze in artikel 3, punt 1, en punt 3, laatste alinea, van de overeenkomst van 1 maart 1994 tussen deze twee vennootschappen en het Vlaamse Gewest is geregeld, uiteindelijk is ingetrokken en nimmer van kracht is geworden. Bijgevolg dient de procedure op dit punt, waaraan het voorwerp is komen te ontvallen, te worden afgesloten.

    Ten aanzien van de drie overige in geding zijnde maatregelen

    Op grond van artikel 92, lid 1, van het Verdrag en van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en met genoemde Overeenkomst, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten en de Verdragsluitende partijen ongunstig beïnvloedt. Onder "steunmaatregelen van de staten" moet worden verstaan, steun die wordt verleend door de centrale, regionale of lokale overheden van een lidstaat of door de van overheidswege ingestelde of aangewezen publiek- of privaatrechtelijke beheersorganen (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 22 maart 1977 in zaak 78/76, Steinike & Weinlig tegen Bondsrepubliek Duitsland) (2).

    In het licht van deze bepalingen moeten de in de voormelde overeenkomst van 1 maart 1994 bedoelde volgende drie maatregelen worden onderzocht:

    - het verlenen in 1994 van een op basis van het aantal vervoerde passagiers berekende subsidie om voor het gebruik van de luchthaven van Oostende een concurrentievoordeel te creëren ten opzichte van het gebruik van de luchthaven van Zaventem (artikel 3, punt 2, van de overeenkomst);

    - de financiering van een promotieprogramma voor de vluchten in 1994, 1995 en 1996 ten bedrage van maximaal 4,5 miljoen Belgische frank (artikel 3, punt 3, van de overeenkomst);

    - het verlenen in 1994 van een subsidie als vergoeding voor de met het gebruik van de luchthaven van Oostende verband houdende extra kosten (artikel 3, punt 4, van de Overeenkomst).

    Wat allereerst het promotieprogramma voor de vluchten in 1994, 1995 en 1996 betreft, blijkt dit, gezien de informatie waarover de Commissie beschikt, de publicatie van reclamebijlagen en -advertenties in de catalogi van touroperator Sunair NV te omvatten om de luchthaven van Oostende ten opzichte van de overige Belgische luchthavens te profileren. Het is slechts een reclamemiddel ten behoeve van de luchthaven van Oostende en het is normaal dat het Vlaamse Gewest, dat eigenaar en beheerder van de luchthaven van Oostende is, op deze wijze de luchthaven onder de aandacht wenst te brengen. Het programma heeft noch tot doel noch tot gevolg touroperator Sunair NV, waaraan een met de kosten van deze promotiecampagne corresponderend bedrag van 4,5 miljoen Belgische frank is terugbetaald, te begunstigen bovenop de winst die de eigenaar-beheerder van de luchthaven daarvan kan terugverwachten. Bijgevolg is de maatregel geen staatssteun in de zin van de bepalingen van artikel 92, lid 1, van het Verdrag en artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Daartegen dient dan ook geen bezwaar te worden aangetekend.

    Wat voorts de twee subsidies betreft als bedoeld in artikel 3, punten 2 en 4, van de overeenkomst van 1 maart 1994 en waarvan de maatschappij Air Belgium NV respectievelijk 984 600 en 270 116 Belgische frank heeft gevraagd, daarbij gaat het om staatssteun in de zin van de voormelde artikelen 92, lid 1, en 61, lid 1. In de eerste plaats vloeit de betrokkenheid van de overheid voort uit het feit dat de maatregelen op basis van een overeenkomst door een regionale overheid worden genomen. In de tweede plaats is er sprake van steunverlening, enerzijds vanwege het reële karakter van de financiële overdracht in de vorm van rechtstreekse subsidies, anderzijds vanwege het specifieke karakter van deze maatregelen, die slechts twee ondernemingen betreffen. Ten derde beïnvloeden deze steunmaatregelen het handelsverkeer tussen de lidstaten nadelig, daar zij van toepassing zijn op twee maatschappijen waarvan de activiteit als luchtvervoerder, die per definitie rechtstreeks met het handelsverkeer te maken heeft, zich tot verscheidene lidstaten uitstrekt en de gehele EER kan bestrijken. Dit geldt des te meer sinds de inwerkingtreding op 1 januari 1993 van de Verordeningen (EEG) nr. 2407/92 (3), (EEG) nr. 2408/92 (4) en (EEG) nr. 2409/92 (5) (het zogeheten "derde luchtvaartpakket") van de Raad waarbij de communautaire markt voor de burgerluchtvaart is geliberaliseerd. Overigens liggen twee van de door de Belgische autoriteiten uitdrukkelijk genoemde bestemmingen in een andere lidstaat van de Gemeenschap. Ten vierde vervalst deze steun de mededinging, daar hij immers wordt toegekend aan slechts twee ondernemingen die binnen de interne markt direct concurreren met andere communautaire maatschappijen. In de overeenkomst van 1 maart 1994 tussen het Vlaamse Gewest enerzijds en de vennootschappen Air Belgium NV en Sunair NV anderzijds is in dit verband bepaald dat het vluchtprogramma kan worden onderbroken en dat het Vlaamse Gewest in dat geval zijn financiële bijdrage opschort, indien in de loop van 1994 of 1995 andere maatschappijen vanaf Oostende vluchten naar dezelfde bestemmingen zouden uitvoeren en Air Belgium NV en Sunair NV daardoor aantoonbare financiële verliezen zouden lijden. Uit dit laatste beding blijkt duidelijk het exclusieve karakter van de maatregel. De Belgische autoriteiten hebben trouwens niet betwist dat de twee subsidieregelingen waarover het gaat, steunmaatregelen zijn.

    IV

    De twee voormelde steunmaatregelen, die niet onder de werkingssfeer van de goedgekeurde steunregelingen vallen, hadden bij de Commissie moeten worden aangemeld overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het Verdrag. Door na te laten deze steunmaatregelen voorafgaandelijk, dat wil zeggen alvorens deze ten uitvoer te brengen, aan te melden, heeft België niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 93, lid 3, voldaan. De steun is dus onwettig toegekend en is onrechtmatig.

    V

    De verenigbaarheid van deze twee steunmaatregelen met de gemeenschappelijke markt dient in het licht van de bepalingen van artikel 92, leden 2 en 3, van het Verdrag en artikel 61, leden 2 en 3, van de EER-Overeenkomst te worden onderzocht.

    De bepalingen van artikel 92, lid 2, punten a), b) en c), van het Verdrag en van artikel 61, lid 2, punten a), b) en c), van de EER-Overeenkomst zijn niet van toepassing op de onderhavige steunmaatregelen in zoverre het hier niet gaat om steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers zonder onderscheid naar de oorsprong van de producten, noch om steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen, noch om steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van Duitsland.

    In artikel 92, lid 3, van het Verdrag en artikel 61, lid 3, van de EER-Overeenkomst zijn de steunmaatregelen opgesomd die als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd. Of steunmaatregelen verenigbaar zijn, moet in de context van de Gemeenschap en niet in die van één lidstaat worden beoordeeld.

    Om de goede werking van de gemeenschappelijk markt te waarborgen en gelet op de beginselen van artikel 3, punt g), van het Verdrag moeten de uitzonderingen op de bepalingen van artikel 92, lid 1, als omschreven in lid 3 ervan, bij het onderzoek van een steunregeling of van een individuele maatregel strikt worden geïnterpreteerd. Bovendien moet de Commissie, aangezien de concurrentie in verband met de uit het derde luchtvaartpakket voortvloeiende geleidelijke liberalisering van het luchtvervoer scherper wordt, zich ten aanzien van de overheidssteunmaatregelen aan een strikt toezichtbeleid houden om te voorkomen dat deze effecten teweegbrengen die tegen het gemeenschappelijk belang indruisen (6).

    Artikel 92, lid 3, punten a) en c), van het Verdrag en artikel 61, lid 3, punten a) en c), van de EER-Overeenkomst omvatten uitzonderingen voor steunmaatregelen die de ontwikkeling van bepaalde gebieden moeten bevorderen of vergemakkelijken. De onderhavige steunmaatregelen van het Vlaamse Gewest hebben een ad hoc-karakter en vallen niet onder deze bepalingen daar het immers enerzijds om bedrijfssteun en niet om investeringssteun gaat, en anderzijds de regio Oostende niet aan de in artikel 92, lid 3, punt a), van het Verdrag en artikel 61, lid 3, punt a), van de EER-Overeenkomst genoemde criteria voldoet om voor regionale steun in aanmerking te komen.

    De bepalingen van artikel 92, lid 3, punt b), van het Verdrag en van artikel 61, lid 3, punt b), van de EER-Overeenkomst zijn in dit geval evenmin van toepassing aangezien de steunmaatregelen immers niet dienen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen noch om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen.

    De uitzondering waarin artikel 92, lid 3, punt c), van het Verdrag en artikel 61, lid 3, punt c), van de EER-Overeenkomst voorzien voor steunmaatregelen die de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid moeten vergemakkelijken, kan in dit geval evenmin worden toegepast, aangezien de verschillende steunmaatregelen, zoals reeds gezegd, rechtstreekse bedrijfssteun omvatten en niet zijn bestemd om investeringen te bevorderen. Bovendien is de Commissie slechts bereid deze uitzondering toe te staan voor steunmaatregelen die de herstructurering van een onderneming begeleiden (7). Air Belgium NV en Sunair NV lijken zich thans niet in een herstructureringsfase te bevinden en de steun lijkt niet in het kader van een herstructurering te worden verleend. De Belgische autoriteiten hebben zich overigens geenszins op deze bepaling beroepen.

    Tenslotte zij eraan herinnerd dat de Commissie de mogelijkheden voor het verlenen van rechtstreekse steun voor de exploitatie van luchtverbindingen in het algemeen tot twee welbepaalde gevallen beperkt (8):

    - enerzijds wanneer een lidstaat een beroep doet op de bepalingen van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 2408/92 inzake de openbare dienstverplichting. Dit is hier niet het geval;

    - anderzijds wanneer de bepalingen van artikel 92, lid 2, punt a), van het Verdrag en artikel 61, lid 2, punt a), van de EER-Overeenkomst worden toegepast. Reeds is erop gewezen dat deze uitzondering op het onderhavige geval niet van toepassing is.

    Uit het vorenstaande volgt dat de beide betrokken subsidies tot geen van de categorieën behoren waarin in artikel 92, leden 2 en 3, van het Verdrag en in artikel 61, leden 2 en 3, van de EER-Overeenkomst is voorzien. België dient dan ook te worden opgedragen aan deze steunmaatregelen, die onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt, geen uitvoering te geven,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De twee subsidies als respectievelijk bedoeld in artikel 3, punten 2 en 4, van de overeenkomst die op 1 maart 1994 tussen het Vlaamse Gewest enerzijds en de luchtvaartmaatschappij Air Belgium NV en touroperator Sunair NV anderzijds is gesloten, en waarvan door de maatschappij Air Belgium NV bedragen tot een beloop van 984 600 BEF, respectievelijk 270 116 BEF zijn gevraagd, vormen onwettige staatssteun omdat deze zijn toegekend in strijd met de bepalingen van artikel 93, lid 3, van het EG-Verdrag. Deze steun is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92 van het EG-Verdrag en van artikel 61 van de EER-Overeenkomst.

    Artikel 2

    België wordt opgedragen aan de betaling van de twee in artikel 1 vermelde subsidies geen uitvoering te geven.

    Artikel 3

    België dient de Commissie binnen twee maanden na de kennisgeving van deze beschikking in kennis te stellen van de maatregelen die het heeft genomen om aan deze beschikking te voldoen.

    Artikel 4

    De Commissie heeft geen bezwaar tegen uitkering van een bedrag van 4,5 miljoen Belgische frank aan touroperator Sunair NV, welk bedrag correspondeert met de financiering, door het Vlaamse Gewest, van het programma voor het promoten van de regionale luchthavens van Oostende en Antwerpen in het algemeen, als bedoeld in artikel 3, punt 3, eerste alinea, van de in artikel 1 van deze beschikking genoemde overeenkomst van 1 maart 1994.

    Artikel 5

    De procedure wordt beëindigd wat de vrijstelling van de landings- en parkeerrechten betreft als bedoeld in artikel 3, punt 1, en punt 3, laatste alinea, van de in artikel 1 van deze beschikking genoemde overeenkomst van 1 maart 1994.

    Artikel 6

    Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België.

    Gedaan te Brussel, 21 januari 1998.

    Voor de Commissie

    Neil KINNOCK

    Lid van de Commissie

    (1) PB C 121 van 25. 4. 1996, blz. 8.

    (2) Jurispr. 1977, blz. 596, r.o. 21.

    (3) PB L 240 van 24. 8. 1992, blz. 1.

    (4) PB L 240 van 24. 8. 1992, blz. 8.

    (5) PB L 240 van 24. 8. 1992, blz. 15.

    (6) Toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag en van artikel 61 van de EER-Overeenkomst op steunmaatregelen van de staten in de luchtvaartsector (PB C 350 van 10.12.1994, blz. 5).

    (7) Zie voetnoot 6, hoofdstuk V.2.

    (8) Zie voetnoot 6, hoofdstuk III.

    Top