EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31997R2320

Verordening (EG) nr. 2320/97 van de Raad van 17 november 1997 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal, van oorsprong uit Hongarije, Polen, Rusland, de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1189/93 en tot beëindiging van de procedure met betrekking tot dergelijke invoer van oorsprong uit de Republiek Kroatië

PB L 322 van 25.11.1997, p. 1–24 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 29/06/2006; opgeheven door 32006R0954

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1997/2320/oj

31997R2320

Verordening (EG) nr. 2320/97 van de Raad van 17 november 1997 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal, van oorsprong uit Hongarije, Polen, Rusland, de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1189/93 en tot beëindiging van de procedure met betrekking tot dergelijke invoer van oorsprong uit de Republiek Kroatië

Publicatieblad Nr. L 322 van 25/11/1997 blz. 0001 - 0024


VERORDENING (EG) Nr. 2320/97 VAN DE RAAD van 17 november 1997 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal, van oorsprong uit Hongarije, Polen, Rusland, de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1189/93 en tot beëindiging van de procedure met betrekking tot dergelijke invoer van oorsprong uit de Republiek Kroatië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 9, lid 4,

Gezien het door de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité ingediende voorstel,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

(1) Bij Verordening (EEG) nr. 1189/93 (2) stelde de Raad definitieve antidumpingrechten in op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, van oorsprong uit Hongarije, Polen en de Republiek Kroatië. Het dumpingrecht bedroeg 21,7 % voor Hongarije, 10,8 % voor Polen en 17,4 % voor de Republiek Kroatië. Voorts aanvaardde de Commissie verbintenissen die waren aangeboden door de Hongaarse, Poolse en Kroatische exporteurs (3).

(2) Op 31 augustus 1996 maakte de Commissie middels een bericht in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (4) de inleiding bekend van een tussentijds nieuw onderzoek naar Verordening (EEG) nr. 1189/93 ten aanzien van de invoer van bepaalde naadloze pijpen en buizen van ijzer of van niet-gelegeerd staal van oorsprong uit Hongarije, Polen en de Republiek Kroatië en begon zij overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 (hierna "basisverordening" genoemd) een onderzoek.

(3) Tegelijkertijd werd aangevangen met een onderzoek dat op dezelfde datum (5) werd ingeleid ten aanzien van dergelijke invoer van oorsprong uit Rusland, de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek naar aanleiding van een klacht die was ingediend door het Beschermingscomité van de bedrijfstak van naadloze buizen en pijpen van de Europese Unie.

(4) Bij Verordening (EG) nr. 981/97 (6) (hierna genoemd "verordening voorlopig recht") stelde de Commissie een voorlopig antidumpingrecht in op de invoer in de Gemeenschap van het product in kwestie van oorsprong uit Rusland, de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek.

(5) Nadat de voorlopige antidumpingmaatregelen waren ingesteld diende een aantal belanghebbende partijen schriftelijk hun commentaar in.

Partijen die hiertoe een verzoek hadden ingediend werden in de gelegenheid gesteld om door de Commissie te worden gehoord.

De Commissie bleef alle informatie die zij noodzakelijk achtte voor haar definitieve conclusies verzamelen en verifieerde deze.

(6) Op 22 mei 1997 werden de Associatieraden die zijn ingesteld op grond van de Overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten, enerzijds, en respectievelijk de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek, anderzijds, schriftelijk op de hoogte gebracht van het voornemen van de Commissie om voorlopige maatregelen in te stellen.

De Tsjechische, Roemeense en Slowaakse autoriteiten voerden aan dat de Commissie hiermee de Europa-overeenkomst had geschonden (inzonderheid artikel 34, lid 2) omdat zij had nagelaten overleg te plegen hetzij vóór de inleiding van de procedure hetzij onmiddellijk er na of vóórdat de voorlopige rechten werden ingesteld.

Wanneer zij een klacht ontvangt moet de Commissie alle daarin vervatte argumenten onderzoeken. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de klager voldoende bewijsmateriaal heeft ingediend om een onderzoek te kunnen rechtvaardigen is zij, op grond van de bepalingen van haar eigen antidumpingwetgeving, verplicht om een procedure in te leiden. In dit geval is zij van mening dat voldaan is aan de wettelijke verplichtingen van de Gemeenschap uit hoofde van de Europa-overeenkomsten. Deze bepalen namelijk dat de Associatieraden onmiddellijk nadat de autoriteiten van het invoerend land met een onderzoek zijn begonnen op de hoogte moeten worden gebracht van eventuele dumping. De Commissie heeft hieraan voldaan.

Voorts wordt in de Europa-overeenkomsten gesteld dat indien binnen 30 dagen nadat de zaak is gemeld aan een Associatieraad, geen bevredigende oplossing is gevonden, de invoerende partij passende maatregelen mag nemen. Omdat binnen deze termijn geen oplossing was gevonden had de Commissie het recht passende maatregelen te nemen waartoe zij op 31 mei 1997 dan ook was overgegaan. Het feitelijk besluit om voorlopige rechten in te stellen werd pas op 21 mei genomen, dat wil zeggen kort vóór het verstrijken van de statutaire termijn. De Commissie bracht de Associatieraad hiervan desalniettemin onmiddellijk op de hoogte en verstrekte deze de gegevens op basis waarvan het besluit was genomen. Enkele dagen later werd overleg gestart, eerst met de nationale autoriteiten en vervolgens met de exporteurs-producenten zelf; dat overleg werd tijdens het gehele onderzoek voortgezet om een wederzijds aanvaardbare oplossing te kunnen bereiken. De Gemeenschap heeft dan ook volledig voldaan aan de voorwaarden van de Europa-overeenkomsten, inzonderheid artikel 34, lid 2, en artikel 34, lid 3, onder b).

(7) Tijdens het tussentijds nieuw onderzoek bracht de Commissie de Hongaarse, Poolse en Kroatische producenten/exporteurs en de haar bekende importeurs, alsmede de vertegenwoordigers van de uitvoerende landen en de klager officieel op de hoogte en gaf zij de rechtstreeks betrokken partijen de gelegenheid hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te vragen om te worden gehoord. De belanghebbende partijen die hiertoe een verzoek hadden ingediend werden in de gelegenheid gesteld om door de Commissie te worden gehoord. Zij dienden tevens schriftelijk commentaar in om hun standpunt ten aanzien van de conclusies kenbaar te maken.

(8) De Commissie stuurde alle haar bekende betrokken partijen een vragenlijst en ontving antwoorden van de klagende communautaire producenten, van vijf bedrijven in de Tsjechische Republiek, van zeven bedrijven in Roemenië, van één bedrijf in de Slowaakse Republiek en van zes bedrijven in Rusland, van één bedrijf in Hongarije, van zes bedrijven in Polen, en van één bedrijf in de Republiek Kroatië. Tevens ontving de Commissie antwoorden van vier niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap, van één communautaire importeur die gebonden was met een Tsjechisch bedrijf en van twee importeurs die gebonden waren met de Slowaakse producent, waarvan één in de Gemeenschap was gevestigd en één in Zwitserland.

Bij de volgende bedrijven werd een bezoek afgelegd in het kader van de onderzoeken:

Communautaire producenten

- Voest Alpine, Kindberg, Oostenrijk

- Vallourec Industries, Boulogne-Billancourt, Frankrijk

- Benteler AG, Paderborn, Duitsland

- Mannesmannröhren-Werke AG, Mülheim an der Ruhr, Duitsland

- Dalmine SpA, Dalmine, Italië

- Productos Tubulares SA, Valle de Trapaga, Spanje

- Tubos Reunidos SA, Amurrio, Spanje

- Ovako Steel AB Tube Division, Hofors, Zweden

- ESW Röhrenwerke GmbH, Eschweiler, Duitsland

- Rohrwerk Neue Maxhütte GmbH, Sulzbach-Rosenberg, Duitsland.

Importeurs die niet verbonden zijn met de exporteurs

- Jannone ARM SpA, Napels, Italië

- Geminvest SRL, Limbiate, Italië

- Starval, Marly La Ville, Frankrijk

- Voest Alpine Stahlhandel AG, Linz, Oostenrijk.

Exporteurs en importeurs/handelsmaatschappijen die aan het nieuw onderzoek zijn onderworpen

Importeur die verbonden is met twee Tsjechische producenten:

- Topham Eisen und Stahlhandelges. GmbH, Wenen, Oostenrijk.

Importeurs die verbonden zijn met de Slowaakse producent:

- Pipex International AG, Nidau, Zwitserland

- Pipex Italia, SpA, Milaan, Italië (een dochteronderneming van bovenstaand bedrijf).

Exporteurs in de Tsjechische Republiek:

- Vitkovice a.s. and Vitkovice Export a.s., Ostrava

- Nová Hut a.s., Ostrava

- Válcovny trub Dioss and Dioss Trading, Chomutov

- Ferromet Long Products Ltd, Praag (handelsmaatschappij die verbonden is met Nová Hut)

- Incos s.r.o., Praag (niet-verbonden handelsmaatschappij).

Exporteurs in Roemenië:

- Artrom SA

- Silcotub SA

- Petrotub SA

- Republica SA

- Intertube Ltd, Boekarest (handelaar die verbonden is met SC Republica SA)

- SC Metalexportimport SA, Boekarest (niet-verbonden exporteurs/handelaar)

- Sota Company, Boekarest (niet-verbonden exporteur/handelaar).

Exporteurs in de Slowaakse Republiek:

- OZeleziarne Podbrezová a.s., Podbrezová.

Exporteurs die onderworpen zijn aan het nieuwe onderzoek

Exporteur in Hongarije:

- Csepel Tubes Co. Ltd, Boedapest.

Exporteurs in Polen:

- Huta Andrzej SA, Zawadzkie

- Huta Batory SA, Chorzów

- Stalexport SA (verbonden handelaar), Katowice.

Exporteur in de Republiek Kroatië:

- Zeljezara Sisak, Sisak Steel Pipe Works, Sisak.

Tijdens het onderzoek bracht de Kroatische exporteur de Commissie ervan op de hoogte zijn naam te hebben gewijzigd in Zeljezara Sisak - Sisak Tubemills Ltd. De Commissie was van oordeel dat deze naamswijziging niet van invloed was op de conclusies van het onderzoek.

(9) Beide dumpingonderzoeken bestreken de periode van 1 september 1995 tot 31 augustus 1996, hierna genoemd "het onderzoektijdvak". Het onderzoek van schade en waarschijnlijke voortzetting of herhaling van schade, bestreek de periode van januari 1992 tot het eind van het onderzoektijdvak.

(10) Alle betrokken partijen werden op de hoogte gebracht van de essentiële feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was instelling van definitieve maatregelen of wijziging van de bestaande definitieve maatregelen aan te bevelen. Tevens werd een periode vastgesteld waarbinnen zij opmerkingen konden indienen en/of naar aanleiding van deze bekendmaking verbintenissen konden aanbieden.

B. BETROKKEN PRODUCT

1. Betrokken product

(11) Het gaat bij beide onderzoeken om:

a) naadloze buizen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, van het soort gebruikt voor olie- of gasbuizen, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm,

b) naadloze pijpen met rond profiel, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, koud getrokken of koud gewalst, andere dan precisiebuizen en

c) andere pijpen met rondprofiel, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, andere dan met schroefdraad of van schroefdraad te voorzien, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm,

thans in te delen onder de GN-codes 7304 10 10, 7304 10 30, 7304 31 99, 7304 39 91 en 7304 39 93.

Overeenkomstig het eerder door de Raad in Verordening (EEG) nr. 1189/93 ingenomen standpunt en zoals bevestigd in overweging 10 van de verordening voorlopig recht, dienen alle naadloze buizen en pijpen die onder deze GN-codes zijn ingedeeld als één enkel product te worden beschouwd (hier "betrokken product" genoemd) voor zowel de recente procedure als het nieuwe onderzoek.

2. Soortgelijk product

(12) Alle naadloze buizen en pijpen waarop beide onderzoeken betrekking hebben bleken qua fundamentele fysieke en technische kenmerken als soortgelijke producten te kunnen worden beschouwd, of ze nu in de Gemeenschap of in de bij deze procedure betrokken landen zijn vervaardigd.

Een aantal exporteurs voerde aan dat hun producten niet konden worden beschouwd als soortgelijk product aan die van de communautaire producenten of die van andere exporterende producenten omdat er kwalitatieve en technische verschillen zouden zijn alsmede verschillen ten aanzien van de distributiekanalen, het gebruik en het beeld dat de markt van deze producten heeft.

De distributie van het betrokken product blijkt echter via soortgelijke kanalen te verlopen. De basistoepassing en het algemeen gebruik zijn soortgelijk. Ze zijn in hoge mate uitwisselbaar en er is derhalve sprake van een hoge mate van concurrentie tussen alle ingevoerde producten waarop beide onderzoeken betrekking hebben en de producten die door de communautaire producenten zijn vervaardigd. Tevens werd vastgesteld dat de fundamentele technische en fysieke kenmerken van alle geïmporteerde producten, ondanks kleine verschillen, gelijk of vrijwel gelijk zijn aan die van de producten die door communautaire producenten worden vervaardigd.

De producten die van oorsprong zijn uit de verschillende landen waarop dit onderzoek betrekking heeft en de producten die in de Gemeenschap worden vervaardigd en verkocht, worden derhalve als soortgelijke producten beschouwd in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C. DUMPING

ANTIDUMPINGONDERZOEK

1. Tsjechische Republiek

a) Medewerking

(13) Het bedrijf dat door de Commissie als een niet-medewerkend bedrijf was aangemerkt deelde de Commissie vervolgens schriftelijk mede bezwaar te maken tegen deze behandeling omdat de bepalingen van artikel 18 van de basisverordening niet op dit bedrijf van toepassing zouden zijn. Het benadrukte dat er geen sprake was geweest van opzettelijke misleiding en voerde aan dat het bedrijf naar beste kunnen had gehandeld; dit betekende dat hoewel de listings van de binnenlandse verkoop en de export, de creditnota's, de cijfers met betrekking tot de omzet en de informatie inzake de productiekosten verre van ideaal waren, de Commissie hier wel rekening mee zou moeten houden. Tevens werd de Commissie verweten onvoldoende rekening te hebben gehouden met de privatiseringsmoeilijkheden die het bedrijf had ondervonden en de bijzondere problemen van de Tsjechische Republiek bij de overgang naar een markteconomie. Tot slot werd aangevoerd dat omdat het bedrijf in april 1997 in andere handen was overgegaan (nadat de productie de voorgaande maand was stopgezet), het oneerlijk zou zijn sancties op te leggen aan de nieuwe eigenaar.

De redenen die voor die Commissie aanleiding waren om één van de Tsjechische bedrijven te beschouwen als een niet-medewerkend bedrijf zijn bij overweging 14 van de verordening voorlopig recht uiteengezet. Bij verificatie bleken een paar honderd transacties op de binnenlandse markt en exporttransacties te zijn opgegeven aan de Commissie die nooit hadden plaatsgevonden. Dit was niet alleen uiterst misleidend maar betekende tevens dat de Commissie niet met enige zekerheid een betrouwbare normale waarde of een betrouwbare exportprijs kon vaststellen. Welke de redenen hiervoor ook mogen zijn (en de Commissie wil er hierbij op wijzen dat de aanvankelijk door het bedrijf verstrekte uitleg geheel onbevredigend was en volledig verschilde van die welke het bedrijf later schriftelijk indiende) dit is niet in overeenstemming met de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen. Onder deze omstandigheden had de Commissie dan ook geen andere keuze dan het antwoord af te wijzen en artikel 18 van de basisverordening toe te passen niet in het minst omdat zij anders discriminerend was opgetreden tegen andere bedrijven die wel hun volledige medewerking hadden geboden aan het onderzoek.

Omdat de kwestie van de overname aan het eind van het onderzoektijdvak plaatsvond kan dit niet worden beschouwd als een factor die relevant is voor deze procedure (zie artikel 6, lid 1, van de basisverordening).

b) Normale waarde

(14) Een van de Tsjechische producenten maakte bezwaar tegen de methode van de Commissie om de normale waarde vast te stellen voor één productgroep (zie overweging 16 van de verordening voorlopig recht); hij stelde met name dat de Commissie op grond van de basisverordening niet kon rechtvaardigen dat bij het berekenen van de normale waarde alleen was uitgegaan van de gemiddelde winstgevende verkoop in plaats van het gemiddelde van alle verkooptransacties in de groep. Hij was het evenmin eens met het gebruik van een winstmarge die was berekend aan de hand van de winstgevende verkoop op de binnenlandse markt in andere productgroepen voor de berekening van de normale waarde voor bepaalde groepen.

Dit argument moest worden afgewezen omdat het in strijd is met zowel de basisverordening als de traditionele methode van de instellingen van de Gemeenschap. Wanneer verkoop op de binnenlandse markt met een prijs lager dan de kostprijs per stuk meer dan 20 % van de verkoop vertegenwoordigt, wordt de normale waarde alleen gebaseerd op de verkoop met winst, overeenkomstig de derde alinea van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Wat het tweede punt betreft heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening gehandeld door de winstmarge toe te passen op de verkoop van het soortgelijke product "in het kader van normale handelstransacties door de exporteur of de producent op wie het onderzoek betrekking heeft".

Een producent maakte tevens bezwaar tegen het feit dat zijn eigen verkoop, algemene en administratieve kosten (hierna de "VA & A" genoemd) werden vervangen door die van de met dit bedrijf verbonden firma (zie overweging 16 van de verordening voorlopig recht) en voerde aan dat dergelijke uitgaven gebaseerd zouden moeten worden op de "feitelijke gegevens" die betrekking hebben op de producent in kwestie, overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening. De Commissie was van oordeel dat de relevante boekhouddocumenten die de producent had verstrekt de cijfers in diens antwoord op de vragenlijst onvoldoende ondersteunden. Nadat het bedrijf op de hoogte was gebracht van het voornemen van de Commissie, verstrekte het verdere uitleg en tabellen maar omdat deze aanvullende informatie vormden die niet kon worden geverifieerd kon met deze informatie geen rekening worden gehouden.

Beide medewerkende producenten vroegen zich af waarom de onderlinge verkoop was geschrapt van de listings omdat zij niet met elkaar verbonden waren en zelfs indien dit wel het geval zou zijn, de Commissie niet had kunnen aantonen dat de prijzen door de relatie waren beïnvloed.

Dit kon niet worden aanvaard. Omdat beide bedrijven een gemeenschappelijke aandeelhouder hebben (zie overweging 22 van de verordening voorlopig recht en overweging 17 hieronder) zijn zij met elkaar verbonden. Voorts bepaalt artikel 2, lid 1, van de basisverordening duidelijk dat "de prijzen die worden toegepast tussen belanghebbenden ( . . . ) niet [mogen] worden beschouwd als in het kader van normale handelstransacties te zijn toegepast ( . . . ) tenzij wordt vastgesteld dat de relatie tussen deze belanghebbenden de prijzen niet heeft beïnvloed". Omdat dit niet was vastgesteld kon geen rekening worden gehouden met de desbetreffende verkoop.

Ten aanzien van de normale waarde werden geen verdere opmerkingen ontvangen en de Raad bevestigt derhalve de conclusies zoals uiteengezet in de verordening voorlopig recht.

c) Exportprijs

(15) Er zijn geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het vaststellen van de exportprijs. Desalniettemin werd een kleine aanpassing met betrekking tot de aftrek voor de winstmarge gemaakt ten aanzien van de verbonden Oostenrijkse importeur (zie overweging 18 van de verordening voorlopig recht) nadat tijdens het onderzoek de winstmarges waren herzien van de niet-verbonden importeurs.

d) Vergelijking

(16) Bij dit punt werden geen opmerkingen ontvangen en de conclusies van de Commissie worden derhalve bevestigd.

e) Dumpingmarge

(17) De medewerkende bedrijven maakten bezwaar tegen het besluit van de Commissie om de dumpingmarge vast te stellen op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarden met individuele exportprijzen (en niet de gewogen gemiddelde exportprijzen) en voerden aan dat de Commissie deze aanpak van overweging 21 van de verordening voorlopig recht onvoldoende had gemotiveerd.

In die verordening verklaarde de Commissie dat haar aanpak gerechtvaardigd werd door de noodzaak de dumping volledig weer te geven en omdat er sprake was van een patroon van exportprijzen dat grote verschillen vertoonde tussen lidstaten en tussen tijdvakken. Na een nieuwe berekening moest zij vaststellen dat het patroon van de variaties in de exportprijzen tussen landen te vaag was. De Commissie blijft echter bij haar conclusie dat na het vervallen van de kwantitatieve beperkingen op 31 december 1995, wel degelijk sprake was van een patroon van de exportprijzen tussen tijdvakken dat leidde tot een aanzienlijke toename van dumping (oftewel een duidelijk patroon); de in verordening voorlopig recht goedgekeurde aanpak wordt derhalve bevestigd.

Het besluit van de Commissie om beide medewerkende producenten te behandelen als verbonden bedrijven en derhalve één dumpingmarge voor hen vast te stellen werd heftig aangevochten op grond van het feit dat beide bedrijven onafhankelijk van elkaar werden beheerd en verschillende structuren hadden voor de kostenbepaling en de prijsstelling. Verder werd aangevoerd dat de meerderheidsaandeelhouder (het Staatseigendomsfonds) slechts optrad als trustee en geen invloed had op het commercieel beheer van de bedrijven.

De Commissie is van oordeel dat de meerderheidsaandeelhouder in een land met een markteconomie zelf kan besluiten in welke juridische vorm zijn zakelijke belangen in het exporterende land moeten worden gegoten. Zijn controle of potentiële controle over dergelijke belangen is gewoonlijk gelijk, ongeacht of zij deel uitmaken van één rechtspersoon of georganiseerd zijn in verschillende rechtspersonen. Wanneer voor verbonden bedrijven verschillende dumpingmarges zouden worden vastgesteld zou dit bovendien het risico inhouden dat de export zal plaatsvinden via het bedrijf met de laagste dumpingmarge. Derhalve werd bepaald dat verschillende producenten in het exportland voor deze procedure desalniettemin als één enkele eenheid moeten worden behandeld wanneer over al deze bedrijven de controle in handen is van dezelfde aandeelhouder.

(18) Op basis van de voorlopige conclusies van de Commissie zoals beschreven onder de overwegingen 14 tot en met 23 van de verordening voorlopig recht en rekening houdend met de onder overweging 15 beschreven aanpassing, bedragen de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als een percentage van de waarde van de invoer cif, franco grens Gemeenschap voor de twee medewerkende bedrijven:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De berekening van de dumpingmarge voor de overige ondernemingen werd herzien. In plaats van uit te gaan van de hoogste normale waarde die was vastgesteld voor de twee Tsjechische producenten, werd bij de definitieve vaststelling gebruik gemaakt van de gewogen gemiddelde normale waarde. Op deze basis bedraagt de dumpingmarge voor de overige ondernemingen, uitgedrukt als een percentage van de waarde van de invoer cif, franco grens Gemeenschap, voor de twee medewerkende bedrijven nu 28,6 %.

2. Roemenië

a) Normale waarde

(19) Eén bedrijf voerde aan dat de reserve voor de kosten die was opgenomen in de VA & A-kosten van het bedrijf in mindering zou moeten worden gebracht omdat ongebruikte reserves aan het eind van het jaar werden geannuleerd. Wanneer deze reserves inderdaad waren geannuleerd en niet waren vervangen door andere kosten, en wanneer duidelijk uit de informatie in het antwoord op de vragenlijst of informatie die tijdens het onderzoek ter plekke werd verstrekt, bleek dat reserves geen reële kosten vertegenwoordigden, werd de berekening van VA & A-kosten aangepast.

Eén bedrijf stelde dat de productiekosten moesten worden aangepast om tot uitdrukking te brengen dat er aan verkoop op de binnenlandse markt geen kosten, hoofdzakelijk voor verpakking, verbonden waren. Het bedrijf had dergelijke verkoopkosten, die waren meegerekend bij de vaststelling van de normale waarde door de Commissie, namelijk teruggekregen van zijn klanten. De Commissie aanvaardde dit en paste de berekening van de productiekosten voor dit bedrijf dienovereenkomstig aan.

Eén bedrijf stelde dat de Commissie bij het vaststellen van de normale waarde zou moeten uitgaan van alle verkoop met inbegrip van de verkoop die niet bij de normale handelstransacties tot stand kwam, dat wil zeggen verkoop met verlies. De Commissie is gelet op artikel 2, lid 4, van de basisverordening, van mening dat verkoop met verlies niet mag worden meegerekend bij het vaststellen van de normale waarde wanneer dergelijke verkoop meer dan 20 % van alle verkopen op de binnenlandse markt bedraagt. Het argument van dit bedrijf kon derhalve niet worden aanvaard gezien de voorwaarden van de basisverordening en de methode die de instellingen bij het vaststellen van de normale waarde consequent hanteren.

Twee bedrijven haalden artikel 34, lid 2, van de Europa-overeenkomst aan en verklaarden dat de Commissie bij het vaststellen van de normale waarden altijd de meest gunstige methode voor de bedrijven moet kiezen. Dit argument werd afgewezen omdat in artikel 34, lid 2, van de Overeenkomst alleen wordt verwezen naar de keuze van de maatregelen die door de Commissie moeten worden ingesteld wanneer dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap zijn vastgesteld en niet naar de feitelijke berekeningsmethodes die bij het vaststellen zijn gebruikt.

Eén bedrijf betoogde pas in een zeer laat stadium van het onderzoek (tijdens de hoorzitting waar commentaar kon worden geleverd op de voorlopige conclusies) dat verkoop uit de voorraden moet worden uitgesloten van de berekening van de normale waarde omdat deze producten geen kwaliteitscertificaat bezitten en derhalve niet als soortgelijk product kunnen worden beschouwd en dat alle verkoop waarbij voor de betaling gebruik wordt gemaakt van compensatie eveneens moet worden uitgesloten omdat deze niet tot de normale handelstransacties kan worden gerekend. Deze argumenten werden niet tijdig naar voren gebracht, noch in het antwoord op de vragenlijst, noch bij de verificatie ter plekke en evenmin tijdens een verder stadium van de procedure toen het bedrijf om opmerkingen werd gevraagd. In geen enkel door het bedrijf ingediend document kon de Commissie onderscheid maken tussen verkoop uit de voorraden of op een andere wijze, of tussen verkoop met of zonder kwaliteitscertificaten. Voorts bleek tijdens het onderzoek dat in het gewone handelsverkeer inderdaad verkoop plaatsvond waarbij voor de betaling gebruik wordt gemaakt van compensatie. Beide argumenten werden derhalve afgewezen.

Er werden geen verdere opmerkingen ontvangen. Rekening houdend met bovenstaande veranderingen worden de conclusies met betrekking tot de normale waarde zoals uiteengezet in de verordening voorlopig recht bevestigd.

b) Exportprijs

(20) Er werden geen wijzigingen aangebracht in de methode die werd gebruikt voor de berekening van de exportprijs. De conclusies met betrekking tot de exportprijzen zoals uiteengezet in de verordening voorlopig recht worden derhalve bevestigd.

c) Vergelijking

(21) Voor de voorlopige conclusies wees de Commissie een verzoek af van twee Roemeense bedrijven die een aanpassing hadden gevraagd van de normale waarde in verband met kredietkosten. Beide bedrijven herhaalden dit verzoek. Tijdens het onderzoek werd echter vastgesteld dat de meeste transacties in Roemenië met gesloten beurzen plaatsvonden. De betaling vond over het algemeen plaats in de vorm van "compensatie" die bestond uit ruilhandel of het uitwisselen van handelspapieren. In artikel 2, lid 10, onder g), van de basisverordening wordt met name gesteld dat er een correctie wordt toegepast voor kredietkosten voorzover deze factor bij de vaststelling van de prijzen in aanmerking wordt genomen. Uit het onderzoek bleek dat dit niet het geval was. Wanneer de betaling via compensatie geschiedde vond de transactie plaats met gesloten beurzen en had dit derhalve geen gevolgen voor de financiële situatie van de bedrijven. Voorts bleek uit het onderzoek dat de betalingstermijnen voor alle soorten betalingen over het algemeen niet in acht werden genomen. Het verzoek om een aanpassing voor kredietkosten werd derhalve opnieuw afgewezen.

Een bedrijf betoogde dat voor verkoop aan bepaalde afnemers in de Europese Gemeenschap geen commissie was betaald en derhalve geen aanpassing nodig was voor de exportprijzen die deze afnemers in rekening werden gebracht. De Commissie paste haar berekeningen dienovereenkomstig aan.

Eén bedrijf vroeg om een correctie van de normale waarde voor verschillen in handelsniveau. Omdat dit verzoek niet was ingediend tijdens het onderzoek, voorafgaand aan de opmerkingen van het bedrijf met betrekking tot de voorlopige conclusies van de Commissie, kon dit niet in overweging worden genomen. Voorts werd dit argument niet gestaafd door bewijsmateriaal en was het in tegenspraak met informatie die het bedrijf had verstrekt in antwoord op de vragenlijst en tijdens de verificatie ter plekke.

Met betrekking tot de vergelijking werden geen verdere opmerkingen ontvangen. De voorlopige conclusies worden derhalve bevestigd.

d) Dumpingmarge

(22) Eén bedrijf betoogde dat de berekening van de dumpingmarge niet zou mogen geschieden op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarden met de aangepaste exportprijs van elke overeenkomstige groep per transactie maar op basis van een vergelijking tussen gewogen gemiddelden.

Dit argument werd afgewezen nadat de methode die was gebruikt voor alle Roemeense bedrijven opnieuw werd bekeken. Vastgesteld werd dat:

- er voor één bedrijf tussen beide methoden geen verschil was in de dumpingmarge omdat alle exporttransacties plaatsvonden met dumping;

- voor drie bedrijven een patroon werd vastgesteld van exportprijzen die per regio of tijdvak aanzienlijk verschilden.

Met het oog op het bovenstaande en overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de methode waarbij de gewogen gemiddelde normale waarde per tijdvak wordt vergeleken met de individueel aangepaste exportprijzen per transactie gehandhaafd voor het vaststellen van de definitieve dumping.

Alle medewerkende Roemeense producenten/exporteurs maakten bezwaar tegen het feit dat de Commissie - omdat er sprake was van een gezamenlijke meerderheidsaandeelhouder - één enkele dumpingmarge had opgelegd. Zij vroegen derhalve om een individuele behandeling. Om de bij overweging 17 uiteengezette redenen kon hierop niet worden ingegaan.

Twee bedrijven voerden aan dat de Commissie alle elementen van de dumpingberekeningen voor alle bedrijven openbaar had moeten maken omdat deze waren gebruikt voor het vaststellen van de algemene dumpingmarge; door dit niet te doen zou de Commissie hun recht op verweer hebben geschonden. Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie elk bedrijf in detail de fundamentele feiten en overwegingen uiteengezet op grond waarvan zij de individuele dumpingmarge voor dat bedrijf had berekend en verder de methode toegelicht die zij had gebruikt om de enige dumpingmarge vast te stellen. Omdat alle bedrijven dezelfde meerderheidsaandeelhouder hebben kunnen zij gemakkelijk alle informatie uitwisselen via de gemeenschappelijke aandeelhouder en hun recht op verweer derhalve volledig uitoefenen.

Er werden geen verdere opmerkingen ontvangen. De conclusies in de verordening voorlopig recht worden derhalve bevestigd.

(23) De gewogen gemiddelde dumpingmarges die definitief zijn vastgesteld voor de vier medewerkende producenten, uitgedrukt als een percentage van de waarde van de invoer cif, franco grens Gemeenschap, zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De dumpingmarge voor de overige ondernemingen blijft, uitgedrukt als een percentage van de waarde van de invoer cif, franco grens Gemeenschap, ongewijzigd en bedraagt 38,2 %.

3. Slowaakse Republiek

a) Normale waarde

(24) De Slowaakse producent was het niet eens met de methode die de Commissie had gebruikt voor het vaststellen van de normale waarde voor twee productgroepen (zie overweging 31 van de verordening voorlopig recht); hij voerde met name aan dat de Commissie de normale waarde ten onrechte alleen had berekend op basis van het gemiddelde van de verkoop met winst en dat zij het gemiddelde van alle verkopen in de groepen had moeten gebruiken. De reden die hij hiervoor gaf was dat de groepen over de gehele lijn winst maken en dat alle kosten derhalve over het onderzoektijdvak op een gewogen gemiddelde basis werden gerecupereerd. Bovendien voerde hij, verwijzend naar artikel 34, lid 2, van de Europa-overeenkomst, aan dat de Commissie haar discretionaire bevoegdheid had moeten gebruiken om een methode goed te keuren die de werking van de Overeenkomst het minst verstoort.

Beide argumenten werden om dezelfde reden als bij overweging 19 afgewezen.

Er werden geen verdere opmerkingen met betrekking tot de normale waarde ontvangen en de conclusies van de Commissie in de verordening voorlopig recht worden derhalve bevestigd.

b) Exportprijs

(25) Het bedrijf maakte bezwaar tegen de berekening van de exportprijs van de Commissie (zie overweging 32 van de verordening voorlopig recht) en met name haar besluit om een winstmarge van 4 % in mindering te brengen op de prijzen die de Italiaanse dochteronderneming in rekening bracht. Het bedrijf voerde aan dat deze marge excessief was en dat de Commissie de eigen cijfers van het Italiaanse bedrijf had moeten gebruiken. Tevens werd aangevoerd dat de Commissie de VA& A-cijfers die het bedrijf had ingediend verkeerd had uitgelegd en dat dit tot gevolg had dat het percentage VA& A en derhalve de dumpingmarge waren verhoogd. Volgens het bedrijf zou het correcter zijn geweest de VA& A-uitgaven van beide bedrijven te consolideren en één enkel percentage toe te passen.

De Commissie baseerde de marge van 4 % op het gemiddelde van de winstmarges van de vier bij overweging 6, onder c), van de verordening voorlopig recht vermelde niet-verbonden importeurs. Zij heeft haar cijfers echter herzien en besloten dat voor de definitieve vaststelling een aangepast percentage van 3,8 % moet worden toegepast. Hoewel hiertegen in werd gebracht dat twee van de vier importeurs in feite verbonden waren met communautaire producenten, had de Commissie voor zichzelf kunnen vaststellen dat de winstmarges die zij voor deze bedrijven had gevonden de winst weergaven van hun verkoop aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. Het VA& A-percentage werd door de Commissie opnieuw bekeken waarna zij vaststelde dat niet alleen de uitgaven te hoog waren opgegeven maar tevens dat het zinvoller zou zijn geweest de cijfers van de Zwitserse en Italiaanse handelsbedrijven te consolideren omdat zij een soortgelijke relatie hadden met de Slowaakse exporteur en veelal vanuit dezelfde kantoren opereerden. Dienovereenkomstig werd een globaal VA& A-percentage toegepast.

c) Vergelijking

(26) Het bedrijf had een vergoeding gevraagd voor een "distributiekanaal" waarmee de Commissie bij de voorlopige vaststelling geen rekening zou hebben gehouden. Een dergelijke vergoeding zou volgens hem gerechtvaardigd zijn om tot uitdrukking te brengen dat het bedrijf aan handelaren op de binnenlandse markt rechtstreeks verkocht terwijl verkoop op de communautaire markt via de verbonden Italiaanse en Zwitserse bedrijven geschiedde; deze vergoeding zou noodzakelijk zijn met het oog op een eerlijke vergelijking met de exportprijs die via berekening tot stand was gekomen.

Dit verzoek valt onder de tegemoetkoming voor kortingen en hoeveelheden die reeds aan het bedrijf was verleend. Artikel 2, lid 10, van de basisverordening stelt uitdrukkelijk vast dat "dubbele correcties [dienen] te worden vermeden, in het bijzonder wat de kortingen, rabatten, hoeveelheden en het handelsstadium betreft". Omdat de normale waarde reeds is verlaagd om tot uitdrukking te brengen dat in de Gemeenschap hoofdzakelijk aan grote afnemers werd verkocht, is er geen reden voor verdere correcties.

Er werden geen andere opmerkingen ontvangen en de conclusies van de Commissie worden derhalve bevestigd.

d) Dumpingmarge

(27) Het bedrijf maakte bezwaar tegen het besluit van de Commissie om de dumpingmarge vast te stellen op basis van een vergelijking van de gecorrigeerde gewogen gemiddelde normale waarden met de gecorrigeerde individuele exportprijzen (en niet zozeer de gewogen gemiddelde exportprijzen), en voerde aan dat de Commissie haar bij overweging 34 van de voorlopige verordening beschreven aanpak onvoldoende had gerechtvaardigd.

Hoewel de Commissie bij haar in bovengenoemde overweging 34 uiteengezette standpunt blijft, is het verschil tussen beide methodes als gevolg van wijzigingen die zij sedertdien heeft aangebracht in de cijfers die zijn gebruikt voor de berekening dumpingmarge niet langer groot genoeg om de oorspronkelijke aanpak te kunnen rechtvaardigen. Zij heeft voor de definitieve vaststelling derhalve besloten weer gebruik te maken van de methode waarbij de gewogen gemiddelde normale waarde wordt vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs. De voorlopige conclusies zijn dienovereenkomstig aangepast.

(28) Op basis van de vorige conclusies van de Commissie, zoals beschreven in de overwegingen 31 tot en met 35 van de verordening voorlopig recht en rekening houdend met bovengenoemde wijzigingen bedraagt de dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de waarde van de invoer cif, franco grens Gemeenschap, voor de samenwerkende producent:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De dumpingmarge voor de overige ondernemingen is op dit zelfde niveau vastgesteld.

4. Rusland

a) Samenwerking

(29) Vijf van de zes Russische bedrijven schreven naar de Commissie om bezwaar te maken tegen haar besluit om hen als niet-samenwerkend bedrijven te behandelen. De redenen voor het besluit van de Commissie zijn onder overweging 36 van de verordening voorlopig recht uiteengezet. De bedrijven voerden aan dat zij misschien niet altijd even volledig waren geweest bij de beantwoording van de vragenlijst, maar dat zij wel hun medewerking hadden willen verlenen aan het onderzoek en bereid waren geweest eventuele aanvullende informatie te verstrekken die de Commissie eventueel had kunnen vragen. Een aantal bedrijven vroeg om een individuele behandeling of bood een individuele verbintenis aan of vroeg of rekening kon worden gehouden met de voordelen die zij in vergelijking tot anderen hadden.

De Commissie blijft echter van oordeel dat de Russische bedrijven geen nauwkeurige, volledige informatie in de gevraagde vorm, hebben verstrekt en derhalve niet langer aanspraak kunnen maken op het recht om in het onderzoek te worden beschouwd als samenwerkende partijen. Hoewel sommige antwoorden inderdaad uitvoeriger waren dan andere, bleken ze alle op één belangrijk punt tekort te schieten: gezien de wijze waarop de individuele producten en verrichtingen samen waren gegroepeerd kon de Commissie noch de normale noch de exportprijs nauwkeurig vaststellen. Nadat de Commissie hen op de hoogte had gebracht van haar besluit artikel 18 van de basisverordening toe te passen, verstrekte een aantal bedrijven verdere informatie en andere nieuwe of aangepaste informatie, zelfs na de publicatie van de verordening voorlopig recht. Dit doet echter niets af aan het feit dat de informatie die de Commissie binnen de termijn voor het indienen van antwoorden in haar bezit had, voor alle zes bedrijven onvoldoende werd geacht. Het zou discriminerend zijn ten aanzien van de andere belanghebbende partijen die hun medewerking verleende aan het onderzoek wanneer rekening werd gehouden met informatie die dagen, weken en soms zelfs maanden na het verstrijken van de termijn voor het indienen ervan werd ingediend.

De conclusies van de Commissie worden derhalve bevestigd.

b) Dumpingmarge

(30) De Commissie berekende opnieuw de Russische dumpingmarge door gebruik te maken van dezelfde normale waarden als die welke gebruikt werden bij de herziening van de marge voor de overige Tsjechische bedrijven (zie overweging 18). Op deze basis kwam men tot een dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de waarde van de invoer cif, franco grens Gemeenschap, van 26,8 %.

NIEUW ONDERZOEK

1. Algemeen

(31) De producenten/exporteurs in Polen en Hongarije hebben niet zoals de Commissie gevraagd had in de tabel productenomschrijving, die in alle vragenlijsten was opgenomen, gedetailleerde informatie verstrekt over individuele producten, maar hadden deze gesplitst in productgroepen die waren samengesteld aan de hand van bepaalde criteria, bijvoorbeeld de muurdikte. In sommige gevallen bevatten de groepen derhalve producten die waren ingedeeld onder verschillende GN-codes. Op grond hiervan en omdat het onmogelijk was om ter plekke meer uitvoerige informatie te verzamelen kon de Commissie haar berekeningen alleen baseren op productgroepen en niet op individuele producten.

2. Hongarije

a) Normale waarde

(32) Tijdens het onderzoektijdvak verkocht de enige Hongaarse producent/exporteur vier productgroepen in de Europese Gemeenschap. De groepen 1, 2 en 3 vielen volledig onder GN-code 7304 39 91, terwijl groep 4 verschillende modellen omvatte die gedeeltelijk onder GN-code 7304 39 91 en gedeeltelijk onder GN-code 7304 39 93 vallen. De technische informatie die werd verstrekt en nagetrokken was niet gedetailleerd genoeg om de Commissie in staat te stellen productgroep 4 in de twee GN-codes op te splitsen. Rekening houdend met het feit dat uit Eurostat-statistieken was gebleken dat tijdens het onderzoektijdvak belangrijke hoeveelheden vallende onder GN-code 7304 39 93 waren ingevoerd en dat slechts één Hongaarse producent/exporteur het betrokken product aan de Gemeenschap tijdens dezelfde periode had verkocht, is de Commissie ervan uitgegaan dat productgroep 4 volledig onder GN-code 7304 39 93 valt.

Bij controle ter plekke bleek dat niet kon worden afgegaan op de gedetailleerde exportcijfers die het bedrijf had verstrekt omdat één afnemer in de Gemeenschap, die 7 % van de opgegeven verkoop van het betrokken product aan de Gemeenschap voor zijn rekening neemt, buiten beschouwing was gelaten. Tevens bleek dat het computerdossier van de exporttransacties op andere punten niet klopte, een onvolkomenheid die het bedrijf niet kon corrigeren. Vervolgens werd de 5 % algemene representativiteitstest uitgevoerd door de hoeveelheden die op de binnenlandse markt werden verkocht te vergelijken met de Eurostat-invoerstatistieken voor Hongarije; de Commissie had deze statistieken geselecteerd als een onafhankelijke bron van informatie, overeenkomstig artikel 18, lid 5, van de basisverordening. Op basis hiervan werd vastgesteld dat de verkoop op de binnenlandse markt in alle gevallen als representatief kon worden beschouwd voor het vaststellen van de normale waarde, zowel in algemene zin als op het niveau van de productgroepen, overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

Voor elk van de vier bovengenoemde groepen werd vervolgens nagegaan of de verkoop op de binnenlandse markt plaatsvond in het normale handelsverkeer. Voor de groepen 2 en 3 vertegenwoordigde de verkoop met winst minder dan 10 % van de verkoop van deze productgroepen op de binnenlandse markt. Voor deze groepen moest de normale waarde dan ook overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening worden berekend. Dit geschiedde op basis van de productiekosten plus een bedrag voor VA& A-kosten en winst. Hierbij werd rekening gehouden met de feitelijke gegevens van de producent/exporteur met betrekking tot de productie en de verkoop in het gewone handelsverkeer. Voor de groepen 1 en 4 bleek 10 à 80 % van de verkoop op de binnenlandse markt met winst te geschieden. Voor deze twee groepen werd de normale waarde dan ook vastgesteld op basis van alleen de verkoop met winst, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Omdat de vier door het bedrijf onderscheiden productgroepen overeenkwamen met de GN-codes 7304 39 91 en 7304 39 93 besloot de Commissie de normale waarde per GN-code vast te stellen. Omdat bleek dat de listing van exporttransacties niet betrouwbaar was en niet gebruikt kon worden als basis om de eerste drie productgroepen te wegen, bleek het onmogelijk het gewogen gemiddelde vast te stellen van de normale waarde die voor de drie groepen waren gevonden. Derhalve werd alleen rekening gehouden met het rekenkundig gemiddelde van de normale waarden die zijn berekend voor de drie overeenkomstige productgroepen om de normale waarde vast te stellen voor GN-code 7304 39 91. Zoals hierboven reeds uiteengezet beschouwde de Commissie GN-code 7304 39 93 als overeenkomend met productgroep 4. De normale waarde voor GN-code 7304 39 93 was dan ook dezelfde als die welke voor productgroep 4 was vastgesteld.

b) Exportprijs

(33) Zoals onder bovenstaande overweging is uiteengezet, werd het tijdens het controlebezoek ten kantore van de enige Hongaarse exporteur duidelijk dat de gegevens die in de ingevulde vragenlijst waren opgegeven met betrekking tot de export nogal verschilden van de interne boekhouding van het bedrijf.

Na het controlebezoek werd het bedrijf schriftelijk meegedeeld dat het, als gevolg van de belangrijke afwijkingen die ter plekke waren ontdekt en het feit dat de juiste exportcijfers niet konden worden vastgesteld, onmogelijk was de informatie die was ingediend voor het vaststellen van de exportprijs naar de Gemeenschap te gebruiken en dat de conclusies met betrekking tot de exportprijs derhalve gebaseerd zouden moeten worden op de beschikbare feiten overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Tegelijkertijd werd het bedrijf in de gelegenheid gesteld opmerkingen in te dienen. Vervolgens werd een volledig nieuw dossier ingediend dat de juiste versie zou zijn van de listing van de exporttransacties. De Commissie weigerde dit dossier te aanvaarden omdat de nieuwe informatie niet kon worden geverifieerd.

Om de Hongaarse exportprijs vast te stellen selecteerde de Commissie de officiële invoerstatistieken van Eurostat als onafhankelijke bron van informatie, overeenkomstig artikel 18, lid 5, van de basisverordening. Deze waren met name relevant omdat slechts één producent het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak uit Hongarije naar de Europese Gemeenschap uitvoerde. Er werd echter alleen rekening gehouden met de hoeveelheden die waren opgegeven voor de twee GN-codes die door deze producent naar de Europese Gemeenschap waren uitgevoerd.

c) Vergelijking

(34) Om een eerlijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de exportprijs af fabriek, werd in de vorm van correcties rekening gehouden met de verschillen die naar voren werden gebracht en waarvan werd aangetoond dat zij de vergelijkbaarheid van de prijs beïnvloedden. De aanpassingen werden aangebracht overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening ten aanzien van de kosten voor vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten alsmede de kredietkosten.

Wat de verzoeken voor correcties inzake

- invoerheffingen en indirecte belastingen,

- kortingen, rabatten en hoeveelheden,

- handelsstadium,

- omrekening van valuta

betreft kan het volgende worden opgemerkt:

Invoerheffingen en indirecte belastingen

Het bedrijf vroeg om een correctie van 8 % voor extra douanerechten die waren betaald voor de invoer van grondstoffen, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening. Tijdens het onderzoek ter plekke merkten de ambtenaren van de Commissie echter dat voor de uitgevoerde producten geen rechten waren terugbetaald. Het verzoek werd derhalve afgewezen.

Kortingen, rabatten en hoeveelheden

Het bedrijf vroeg om een correctie van 4 % voor verschillen in hoeveelheden die door de afnemers op de binnenlandse markt en in de Gemeenschap waren gekocht, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder c), van de basisverordening en voerde aan dat voor grote bestellingen lagere prijzen waren betaald. Omdat hiervoor geen bewijsmateriaal was aangedragen werd het verzoek afgewezen.

Handelsstadium

Het bedrijf vroeg om een correctie van 12 % voor verschillen in distributiekanalen tussen de Gemeenschap en de binnenlandse markten, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder d), van de basisverordening. Zij voerden aan dat alle afnemers in de Europese Gemeenschap onafhankelijke handelaren waren terwijl 49 % van de afnemers op de binnenlandse markt uit eindgebruikers bestond. Dit cijfer dat in de vragenlijst was opgegeven onder de tabel van de distributiekanalen voor de verkoop op de binnenlandse markt, strookte niet met de gegevens in de lijst van de binnenlandse afnemers, waar alle binnenlandse afnemers als "onafhankelijke handelaren" waren opgenomen, een situatie die gelijk is aan die op de markt van de Gemeenschap. De exporteur voerde aan dat deze inconsistentie het gevolg was van een "linguïstische vergissing". De vraag of het hier al dan niet om een "linguïstische vergissing" gaat is irrelevant omdat de ambtenaren van de Commissie naast deze inconsistentie tevens ontdekten dat de binnenlandse prijzen die werden toegepast door het bedrijf deel uitmaakten van hetzelfde prijsbeleid/dezelfde prijslijst, ongeacht het soort afnemer. Met dit verzoek kon derhalve geen rekening worden gehouden.

Omrekening van de valuta

Wat de omrekening van de exportprijs betreft, voerde de exporteur aan dat in plaats van een jaarlijkse wisselkoers gebruik had moeten worden gemaakt van maandelijkse wisselkoersen. Voor het vaststellen van de exportprijs was men echter uitgegaan van Eurostat-gegevens omdat de door de exporteur ingediende listing van alle afzonderlijke transacties niet kon worden gebruikt. Omdat de Eurostat-gegevens geen rekening houden met de datum van de verkoop maar met de datum van de aangifte van de importeur, zouden maandelijkse gegevens de verkoopvoorwaarden niet beter hebben weergegeven. Het verzoek van de exporteur kon derhalve niet worden aanvaard.

d) Dumpingmarge

(35) De vergelijking op basis van de GN-code, tussen de gewogen gemiddelde normale waarden en de gewogen gemiddelde exportprijzen toonde het bestaan van dumping aan waarbij de dumpingmarge overeenkwam met het bedrag waarmee de normale waarde de exportprijs overschreed.

Uitgedrukt als een percentage van de waarde van de invoer cif, franco grens Gemeenschap, bedraagt de dumpingmarge voor de enige Hongaarse producent/exporteur:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Omdat de enige bekende producent vrijwel de gehele Hongaarse export van het betrokken product naar de Gemeenschap voor zijn rekening nam, werd de dumpingmarge voor de overige ondernemingen op hetzelfde niveau vastgesteld.

3. Polen

a) Samenwerking

(36) De Commissie ontving van zes bedrijven antwoorden op haar vragenlijst; drie daarvan (die waren ingediend door twee producenten/exporteurs en één verbonden handelsmaatschappij) werden ontoereikend geacht. Vastgesteld werd derhalve dat deze drie bedrijven hadden nagelaten de informatie die noodzakelijk werd geacht voor het onderzoek binnen de vastgestelde termijn in te dienen en de Commissie deelde deze bedrijven derhalve mede voornemens te zijn artikel 18, lid 1, van de basisverordening toe te passen en haar conclusies te baseren op de beschikbare feiten.

De drie overige bedrijven (twee producenten/exporteurs en één handelsbedrijf dat verbonden was met een producent/exporteur) hadden zinvolle antwoorden ingediend op de vragenlijst die vervolgens ter plekke werden geverifieerd. Een van de twee producenten/exporteurs weigerde echter de ambtenaren van de Commissie afschriften van basisdocumenten te verstrekken zoals de binnenlandse verkoop, de klanten- en prijslistings, de originele facturen voor de binnenlandse verkoop en de lijst van exportafnemers die overeenkwamen met de codes in hun exportlisting. Uit de verificatie bleek tevens dat het bedrijf in zijn antwoord geen gewag had gemaakt van de verkoop naar de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak via een verbonden bedrijf. Gezien deze onvolkomenheden en de onmogelijkheid essentiële elementen van de informatie van het bedrijf te verifiëren kon de Commissie de informatie die was ingediend voor het vaststellen van de normale waarde en de exportprijs naar de Gemeenschap niet gebruiken. De Commissie deelde het bedrijf vervolgens mee dat zij haar bevindingen op grond van de niet-medewerking van het bedrijf zou baseren op de beschikbare feiten overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening.

b) Normale waarde

Samenwerkende partijen

(37) Zoals onder overweging 36 vermeld, konden slechts één Poolse producent/exporteur en één Poolse handelsmaatschappij worden beschouwd als samenwerkende partijen in dit nieuwe onderzoek. Omdat een afzonderlijke dumpingberekening in het geval van een handelsmaatschappij niet zinvol is werd één normale waarde voor de samenwerkende producent/exporteur vastgesteld.

Tijdens het onderzoektijdvak verkocht de enige samenwerkende producent/exporteur zes productgroepen op zowel de binnenlandse markt als in de Europese Gemeenschap. De algemene representativiteitstest toonde aan dat de totale hoeveelheid van het betrokken product die op de binnenlandse markt in hetzelfde tijdvak werd verkocht tweemaal zo groot was als de hoeveelheid die naar de Gemeenschap werd uitgevoerd. Vervolgens werd de 5 %-test uitgevoerd per productgroep waaruit bleek dat alle zes productgroepen in voldoende hoeveelheden op de binnenlandse markt waren verkocht en derhalve als representatief konden worden beschouwd voor het vaststellen van de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

Uit de winstgevendheidstest bleek dat van de zes productgroepen de binnenlandse prijzen die betaald werden tijdens het gewone handelsverkeer op de binnenlandse markt konden worden gebruikt als basis voor de normale waarde voor vijf daarvan, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening. De resterende productgroep had te weinig verkoop met winst en de normale waarde werd berekend op basis van de productiekosten vermeerderd met een bedrag voor VA& A-kosten en winst, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. Hiervoor werd rekening gehouden met de feitelijke gegevens van de producent/exporteur met betrekking tot de productie en de verkoop van het soortgelijk product op de binnenlandse markt tijdens het gewone handelsverkeer.

Niet-medewerkende partijen

Voor de vier niet-medewerkende partijen werd de normale waarde vastgesteld op basis van de productgroep van de medewerkende producent die overeenkwam met de hoogste normale waarde omdat men van oordeel was dat anders niet-medewerking zou worden beloond, overeenkomstig artikel 18, lid 6, van de basisverordening. Dit werd echter verzacht door het feit dat alle producten die door de medewerkende producent op de binnenlandse markt werden verkocht behoren tot de productgroep met een grote diameter die door dit onderzoek werd bestreken, en die relatief goedkoper is dan de productgroepen met een kleinere diameter, die uitsluitend door de niet-medewerkende partijen werden uitgevoerd.

c) Exportprijs

Samenwerkende partijen

(38) Tijdens het onderzoektijdvak verkocht de samenwerkende producent het betrokken product in de Gemeenschap zowel rechtstreeks als via een verbonden Poolse tussenpersoon. De exportprijs werd bepaald door rekening te houden met de rechtstreekse transacties alsmede met de transacties die werden gesloten via een van de verbonden handelsmaatschappijen. Bij verkoop via de handelsmaatschappij werd de exportprijs vastgesteld met behulp van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen. Omdat de functies van de verbonden handelaar als soortgelijk kunnen worden beschouwd met die van een handelaar die op basis van commissie werkt, werd een commissie geraamd op basis van de winstmarge van de handelsmaatschappij die ter plekke was vastgesteld. Deze winstmarge werd in mindering gebracht op de prijzen die de verbonden maatschappij in rekening bracht aan de onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap.

Niet-samenwerkende partijen

Overeenkomstig artikel 18, lid 5, van de basisverordening ging de Commissie voor het vaststellen van de exportprijs voor de drie niet-samenwerkende producenten/exporteurs uit van de Eurostat-invoerstatistieken voor de desbetreffende GN-code. De exportprijs werd op basis hiervan vastgesteld nadat de hoeveelheid en de waarde van de goederen die door de samenwerkende producent in de Gemeenschap waren verkocht zowel rechtstreeks als via de samenwerkende verbonden handelsmaatschappij, in mindering waren gebracht op de totale invoer.

d) Vergelijking

(39) Om een eerlijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de exportprijs af fabriek, werden correcties uitgevoerd voor verschillen die naar voren werden gebracht en waarvan bewezen werd dat zij de prijsvergelijkbaarheid beïnvloeden. De correcties werden aangebracht in overeenstemming met artikel 2, lid 10, van de basisverordening, ten aanzien van de fysieke kenmerken, vervoer, verzekering, lading, overlading, lossen en aanverwante kosten, commissie en kredietkosten.

e) Dumpingmarge

(40) De dumpingmarge voor de samenwerkende producent werd vastgesteld per productgroep, door de gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de gewogen gemiddelde exportprijs, overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening. Uitgedrukt als een percentage van de totale waarde van de invoer cif, franco grens Gemeenschap, bedraagt de dumpingmarge voor de enige samenwerkende producent:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Voor niet-samenwerkende partijen werd een residuele dumpingmarge berekend door de normale waarde die was vastgesteld in de laatste alinea van overweging (37) te vergelijken met de exportprijs zoals vastgesteld in de laatste alinea van overweging (38). De residuele marge, uitgedrukt als een percentage van de waarde van de invoer CIF, franco grens Gemeenschap, bedraagt 33,2 %.

4. Republiek Kroatië

(41) Met het oog op de conclusies inzake schade ten aanzien van de Republiek Kroatië (zie de overwegingen 51 en 69) werd het niet nodig geacht het onderzoek inzake dumping voort te zetten.

D. COMMUNAUTAIRE BEDRIJFSTAK

(42) Het waren dezelfde communautaire producenten die hun medewerking verleenden aan beide onderzoeken (zie overweging 8). Deze bedrijven vertegenwoordigen meer dan 90 % van de totale communautaire productie van het product waarop het onderzoek van toepassing is en vormden derhalve een groot deel van de totale productie van het betrokken product in de Gemeenschap.

(43) Een aantal exporteurs betoogde dat hun producten door bepaalde klagende communautaire producenten werden gekocht en ingevoerd. Deze producenten zouden volgens hen voor het beoordelen van de schade, overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van de basisverordening, moeten worden uitgesloten van de communautaire bedrijfstak.

Dit argument werd niet met bewijsmateriaal gestaafd. Uit het onderzoek van de Commissie bleek tevens dat geen van de communautaire producenten de betrokken producten invoerden en dat bepaalde importeurs die verbonden waren met dergelijke communautaire producenten, tijdens het onderzoektijdvak kleine hoeveelheden van de betrokken producten invoerden. Deze ingevoerde producten werden uitsluitend door deze verbonden importeurs, die onafhankelijk bleken te werken en zelfs te concurreren met de verkoopafdelingen van hun verbonden producenten, doorverkocht op de communautaire markt. Uit onderzoek van de feiten bleek dat de omvang van deze invoer minder dan 3 % vertegenwoordigde van de totale verkoop van deze producten op de communautaire markt voor elk van de communautaire producenten.

Dergelijke kleine ingevoerde hoeveelheden zouden dan ook niet hebben kunnen resulteren in schade voor de communautaire bedrijfstak en er zijn derhalve geen redenen om deze producenten uit te sluiten.

De bij onder overweging 8 vermelde producenten zullen derhalve hierna de "communautaire bedrijfstak" worden genoemd, in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

E. SCHADE

1. Ter inleiding

(44) De huidige antidumpingmaatregelen ten aanzien van Hongarije, Polen en de Republiek Kroatië zijn verbintenissen, die een combinatie zijn van plafonds en bepaalde prijsverbintenissen, met ad valorem-rechten voor de overige ondernemingen.

Voorts was alle invoer van naadloze buizen en pijpen (met inbegrip van het betrokken product), van oorsprong uit de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek, tussen 1993 en 1995 onderworpen aan een systeem van tariefcontingenten, dat wil zeggen met vrijstelling van rechten onder een plafond; wanneer dit plafond was bereikt, werd een recht van 30 % geheven. Dit systeem verviel eind 1995.

(45) De huidige verordening combineert tevens het resultaat van twee onderzoeken waarvan een heeft geleid tot de publicatie van een verordening voorlopig recht. Alle conclusies inzake schade, oorzakelijk verband en communautair belang moeten worden gezien in combinatie met de in de verordening voorlopig recht beschreven conclusies.

2. Verbruik

(46) In overweging 48 van de verordening voorlopig recht, werd vermeld dat het communautair verbruik uitgedrukt in ton per maand, 89 900 ton bedroeg in 1992, 69 700 in 1993, 84 070 in 1994, 92 730 in 1995 en 92 130 tijdens het onderzoektijdvak. Deze conclusies werden niet betwist en worden derhalve bevestigd.

3. Invoer met dumping

a) Cumulatie

(47) In de verordening voorlopig recht concludeerde de Commissie dat de invoer met dumping uit Rusland, de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek voor de schadeanalyse cumulatief zou moeten worden beoordeeld omdat de producten in kwestie uit elk exportland in belangrijke hoeveelheden werden ingevoerd, een belangrijk marktaandeel bestreken en met elkaar en met de producenten in de Gemeenschap concurreerden.

(48) Een aantal exporteurs stelde dat de gevolgen van deze export naar de Gemeenschap, wegens verschillen in hoeveelheid en groeitempo, alsmede in concurrentievoorwaarden, op individuele basis zouden moeten worden onderzocht.

(49) De Commissie wijst er hier op dat om de invoer uit alle vier betrokken landen te kunnen cumuleren, was voldaan aan de in artikel 3, lid 4, van de basisverordening uiteengezette voorwaarden, namelijk:

- de vastgestelde dumpingmarge was voor elk land meer dan minimaal (d.w.z. tussen 5,1 % en 38,2 %);

- de omvang van de invoer uit elk land was niet verwaarloosbaar; geen enkel exportland had een minimaal marktaandeel, namelijk minder dan 1 %, omdat hun marktaandeel varieerde van 3 tot 8,3 %;

- wat de concurrentie betreft, zowel tussen de ingevoerde producten onderling als met de producten die door de communautaire bedrijfstak werden verkocht, bleken de ingevoerde producten uitwisselbaar te zijn, soortgelijke prijstrends te volgen, gelijke distributiekanalen te hebben en eenzelfde lage prijzenbeleid, hetgeen leidde tot een hoge mate van prijsonderbieding (d.w.z. tussen 17,5 % en 43,2 %); ze bleken gelijktijdig aanwezig te zijn in dezelfde geografische gebieden en concurreren derhalve met elkaar en met de producten die waren vervaardigd door de communautaire bedrijfstak.

Het feit dat de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek tot 31 december 1995 onderworpen was aan een stelsel van tariefcontingentering doet niet af aan de conclusie dat deze invoer voldoet aan de in artikel 3, lid 4, van de basisverordening uiteengezette criteria. Nadat dit stelsel was komen te vervallen, steeg het marktaandeel van de desbetreffende invoer wat de Tsjechische import betreft in ieder geval van 6,7 % in 1995 tot 9,6 % tijdens de eerste acht maanden van 1996 en van 2,1 % tot 3,4 % over dezelfde periode voor de Slowaakse invoer.

Op grond van het bovenstaande is men derhalve van mening dat de conclusies van overweging 49 van de verordening voorlopig recht moeten worden gehandhaafd.

(50) Rekening houdend met de twee gelijktijdige onderzoeken werd tevens nagegaan of de gevolgen van de invoer van Hongarije, Polen en Kroatië cumulatief moesten worden onderzocht met die van het nieuwe onderzoek.

(51) Wat de invoer uit Kroatië betreft werd vastgesteld dat het marktaandeel van deze invoer op de communautaire markt daalde van 1,8 % in 1992 tot 0,7 % in het onderzoektijdvak. Gezien het lage en sterk dalende niveau van deze invoer die duidt op een situatie die in tegenstelling staat tot die welke werd aangetroffen voor de andere invoer, is men van mening dat deze invoer niet cumulatief moet worden beoordeeld. Omdat de invoer uit Kroatië onderworpen is aan antidumpingmaatregelen wordt met deze conclusie tevens rekening gehouden met de conclusies in overweging 70 namelijk dat het weinig waarschijnlijk is dat zich opnieuw schade zal voordoen.

(52) Bij Hongarije en Polen bleek het evenals bij de invoer van het nieuwe onderzoek om aanzienlijke ingevoerde hoeveelheden en dumpingmarges te gaan.

De invoer uit Hongarije zou naar verluidt te verwaarlozen zijn en derhalve niet mogen worden meegerekend bij de cumulatie, overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening. Dit werd echter in het onderzoek weerlegd.

In beide onderzoeken bleken de concurrentievoorwaarden tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en de communautaire producten dezelfde, met name omdat alle producten als soortgelijke producten werden beschouwd en werden verkocht tegen prijzen die de prijzen van de communautaire bedrijfstak aanzienlijk onderboden (d.w.z. van 17 % tot 21,3 % voor Polen, 25,4 % voor Hongarije). Het feit dat deze invoer tijdens het onderzoektijdvak onderworpen was aan kwantitatieve verbintenissen heeft geen gevolgen voor de conclusie dat deze invoer gecumuleerd kan worden met andere invoer die onderzocht wordt om de schade na te gaan. Zelfs indien er beperkingen zouden zijn in de hoeveelheden die naar de Gemeenschap worden uitgevoerd en hun prijzen een zekere stijging zouden vertonen vergeleken met de prijzen van de exporteurs in de landen waarop het nieuwe onderzoek van toepassing is, werd de invoer met dumping van oorsprong uit Hongarije en Polen desalniettemin voortgezet waarbij prijzen werden gehanteerd die aanzienlijk onder die van de communautaire producenten lagen.

(53) Deze beschouwingen leidden derhalve tot de conclusie dat een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de dumping met invoer uit de landen waarop beide onderzoeken van toepassing zijn (hierna de "exportlanden" genoemd), met uitzondering van Kroatië, gerechtvaardigd was.

b) Gecumuleerde omvang en marktaandeel van de invoer met dumping

(54) De voorlopige conclusies dat de invoer, op gecumuleerde basis, daalde van 201 920 ton in 1992 tot 96 080 ton in 1993 en vervolgens steeg tot 195 220 ton in 1994, 230 810 ton in 1995 en 268 670 ton in het onderzoektijdvak werden niet betwist en worden derhalve bevestigd.

Ditzelfde geldt voor de overeenkomstige marktaandelen die 18,7 % bedragen in 1992, 11,5 % in 1993, 19,4 % in 1994, 20,7 % in 1995 en 24,3 % in het onderzoektijdvak.

c) Prijzen van de invoer met dumping

(55) De gegevens die werden onderzocht om de prijsonderbieding met betrekking tot de exportlanden te kunnen vaststellen, hadden betrekking op het onderzoektijdvak. Hiertoe werd een vergelijking gemaakt tussen de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de exportlanden in kwestie en de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de communautaire producenten voor de desbetreffende naadloze buizen van staal. De prijsvergelijking geschiedde op basis van de verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap. Met het oog op de vergelijkbaarheid werden de prijzen van de communautaire producenten en die van de ingevoerde producten zo nodig gecorrigeerd met betrekking tot vervoerkosten tot af fabriek of cif grens Gemeenschap. Voorts werden de invoerprijzen uitgaande van de beschikbare informatie gecorrigeerd door toevoeging van een marge voor de importeur, die de kosten omvat voor de douaneafhandeling, het laden, overladen en lossen, commissie, kredietkosten en de winst.

Uit deze vergelijking bleek bij alle landen en exporteurs in kwestie sprake te zijn van prijsonderbiedingsmarges. De gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarges, uitgedrukt als een percentage van de prijzen van de communautaire producenten bedragen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. Situatie van de communautaire bedrijfstak

(56) De resultaten die reeds gepubliceerd werden in de verordening voorlopig recht met betrekking tot de situatie van de communautaire bedrijfstak worden, omdat zij niet door de partijen werden betwist, hieronder nogmaals vermeld en bevestigd voor definitieve vaststelling.

a) Capaciteit, productie en bezettingsgraad

(57) Tussen 1992 en het onderzoektijdvak stopten elf fabrieken en productiefaciliteiten met de productie, hetgeen een daling betekent van ongeveer éénvierde van de totale productiecapaciteit van naadloze buizen en pijpen van staal die in het begin van het tijdvak in de Gemeenschap bestond.

De productie van de communautaire bedrijfstak daalde van 1 136 640 ton in 1992 tot 996 036 ton in 1995 en tot 983 184 ton tijdens het onderzoektijdvak. In overeenstemming met de aanzienlijke verlaging van de capaciteit, stegen de overeenkomstige percentages voor de bezettingsgraad van 63,5 % tot 75,9 % en daalden in dezelfde periode weer tot 71,3 %.

b) Totale verkoop en marktaandeel

(58) De verkoop van de communautaire producenten daalde van 781 770 ton in 1992 tot 775 721 ton in 1995 en tot 772 042 ton tijdens het onderzoektijdvak.

Het marktaandeel van de communautaire bedrijfstak daalde van 75,2 % in 1992 tot 72,1 % in 1995 en daalde met nog eens 4,8 % tot 67,3 % tijdens het onderzoektijdvak.

c) Verkoopprijzen

(59) De prijzen per eenheid van het betrokken product dat door de communautaire producenten op de communautaire markt werd verkocht, bedroegen, uitgedrukt in ecu per ton, in 1992 gemiddeld 576, in 1995 578 en tijdens het onderzoektijdvak 593, hetgeen neerkomt op een algemene stijging van 3 %.

d) Winstgevendheid

(60) De communautaire bedrijfstak leed tijdens het onderzoektijdvak financiële verliezen op de verkoop van het soortgelijk product. Tussen 1992 en 1994 bedroegen deze verliezen gemiddeld 8 %. Deze periode werd gevolgd door een verhoging van de verkoopopbrengst in 1995 (- 2,1 %) en in het onderzoektijdvak, zonder dat echter de kosten konden worden gedekt. De winstgevendheidspercentages waren als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De verliezen konden voor een groot deel worden verminderd dankzij de antidumpingmaatregelen in deze sector. Zonder deze maatregelen zouden de verliezen minder, of zelfs niet zijn gedaald. Het lichte herstel vond bovendien plaats tijdens een periode van belangrijke herstructureringen die onder andere hebben geleid tot bovengenoemde bedrijfssluitingen. Deze ontwikkelingen waren echter onvoldoende om de inkomsten te kunnen genereren die de communautaire bedrijfstak nodig zou hebben om de toenemende productiekosten te kunnen dekken alsmede de aanzienlijke herstructureringsinvesteringen, een redelijke winst te maken om zich te herstellen van de verliezen van de voorgaande jaren en te zorgen voor de levensvatbaarheid op lange termijn.

e) Werkgelegenheid

(61) De werkgelegenheid in de communautaire bedrijfstak daalde voortdurend met ongeveer 35 % tussen 1992 en het eind van het onderzoektijdvak, hetgeen in absolute termen neerkwam op een verlies van ongeveer 2 800 banen.

5. Slotconclusie inzake schade

(62) Het onderzoek van de economische resultaten van de communautaire bedrijfstak tijdens het onderzoektijdvak toonde aan dat er tussen 1992 en augustus 1996 een daling was van de productie, de totale verkoop en het marktaandeel alsmede een daling in de werkgelegenheid, ondanks belangrijke herstructureringen die tot doel hadden de productiekosten te verlagen.

Deze herstructureringen en de bestaande maatregelen stelden de communautaire bedrijfstak in staat de bezettingsgraad te verhogen en de financiële resultaten te verbeteren die tijdens het onderzoektijdvak echter negatief bleven (- 0,7 %) dat wil zeggen dat de kosten niet konden worden gedekt, en die onvoldoende waren om de communautaire bedrijfstak in staat te stellen haar levensvatbaarheid op lange termijn te waarborgen.

Vastgesteld wordt derhalve dat de communautaire bedrijfstak tijdens het onderzoektijdvak aanzienlijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening, in de vorm van afnemende verkoop en verlies van marktaandeel, verminderde werkgelegenheid en financiële verliezen.

F. OORZAKELIJK VERBAND

1. Gevolgen van de invoer met dumping

a) Gecumuleerde gevolgen van de invoer uit de Tsjechische Republiek, Hongarije, Polen, Roemenië, Rusland en de Slowaakse Republiek

(63) Terwijl het verbruik in de Gemeenschap relatief stabiel bleef, steeg het totale marktaandeel van de gecumuleerde invoer uit de Tsjechische Republiek, Hongarije, Polen, Roemenië, Rusland en de Slowaakse Republiek met ongeveer 5,6 % percentpunten van 18,7 % in 1992 tot 24,3 % in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van de communautaire bedrijfstak daalde daarentegen met ongeveer 7,9 percentpunten van 75,2 % tot 67,3 % in dezelfde periode. Aangezien voor ieder exportland een belangrijke mate van prijsonderbieding was vastgesteld en rekening houdend met het feit dat de toename van het marktaandeel van de invoer met dumping samenviel met de achteruitgang van de situatie van de communautaire bedrijfstak, wordt vastgesteld dat de gezamenlijke invoer van de zes betrokken landen negatieve gevolgen had voor de situatie van de communautaire bedrijfstak.

b) Gevolgen van de invoer van oorsprong uit Kroatië

Alles in aanmerking genomen kan niet worden vastgesteld dat de invoer van oorsprong uit Kroatië op zich aanzienlijke schade heeft berokkend omdat de omvang en het marktaandeel een dalende trend tonen.

2. Gevolgen van andere factoren

a) Andere invoer

(64) Een aantal exporteurs betoogde dat invoer uit andere landen, bijvoorbeeld uit Argentinië, had plaatsgevonden in hoeveelheden en tegen prijzen die schadelijk waren voor de communautaire bedrijfstak. Het onderzoek wees uit dat het marktaandeel van de invoer uit andere derde landen, die niet door beide onderzoeken worden bestreken, was gestegen van 4,3 % in 1992 tot 6,5 % in 1995 en tot 7,7 % tijdens het onderzoektijdvak. Hoewel deze invoer qua volume toenam bleken de prijzen ervan, op basis van de beschikbare statistische gegevens, aanzienlijk hoger dan die van de invoer met dumping en was er geen aanwijzing dat invoer uit derde landen waarop beide onderzoeken geen betrekking hadden, met dumping plaatsvond. Derhalve werd vastgesteld dat de andere invoer in kwestie weinig of geen gevolgen had voor de situatie van de communautaire bedrijfstak.

b) Algemene economische situatie

(65) Zoals vermeld in de verordening voorlopig recht, daalde het communautair verbruik in 1993 als gevolg van de economische wereldrecessie, die met name de gebruikers van het betrokken product trof (auto-industrie, bouwnijverheid enz.). In dat jaar bereikte ook het volume van de invoer en het overeenkomstig marktaandeel van de exportlanden een laag peil en boekte de communautaire bedrijfstak povere resultaten wat betreft de verkoop op de communautaire markt, de prijzen en de winstgevendheid.

Op deze basis is het duidelijk dat de verslechtering van de markt in 1993 negatieve gevolgen had voor de situatie van de communautaire bedrijfstak.

Behalve in het uitzonderlijke geval van 1993, bleef het verbruik tijdens de andere jaren van de periode in kwestie (1992 en 1994 tot het onderzoektijdvak) over het algemeen echter stabiel. Deze stabiliteit kwam echter hoofdzakelijk ten goede aan de invoer met dumping uit de betrokken landen; hun marktaandeel steeg terwijl het marktaandeel van de communautaire bedrijfstak gestaag bleef dalen. De algemene economische situatie kan derhalve niet worden beschouwd als een factor die steeds verantwoordelijk is voor de precaire situatie waarin de communautaire bedrijfstak zich nog steeds bevindt. Gezien de belangrijke inspanningen van de communautaire producenten op het gebied van de rationalisatie en de herstructurering en de handelsbeschermende maatregelen die tijdens de periode van kracht waren, zou de communautaire bedrijfstak zich duidelijk meer moeten hebben hersteld en betere resultaten moeten hebben kunnen boeken in 1995 en 1996.

c) Herstructurering van de communautaire bedrijfstak

(66) Een aantal exporteurs voerde aan dat de onbevredigende resultaten van de communautaire bedrijfstak in het onderzoektijdvak niet te wijten was aan de gevolgen van de invoer met dumping maar aan de herstructurering die deze bedrijfstak destijds doorvoerde.

Het herstructureringsproces dat de communautaire bedrijfstak heeft ondergaan ten einde een oplossing te vinden voor de overcapaciteit, zal ongetwijfeld tot op zekere hoogte verantwoordelijk geweest zijn voor de daling van de productie, de verkoop en de werkgelegenheid. Gezien de omvang en het marktaandeel van de invoer met dumping uit de betrokken landen en de marge van prijsonderbieding die werd vastgesteld, is het echter duidelijk dat de invoer met dumping op zich een belangrijke rol heeft gespeeld bij de aanzienlijke schade die de communautaire bedrijfstak heeft geleden.

3. Conclusie

(67) Hoewel de economische wereldrecessie van 1993 alsmede de herstructurering van de communautaire bedrijfstak tijdens de betrokken periode enige negatieve gevolgen kunnen hebben gehad voor de resultaten van de communautaire bedrijfstak, moet op basis van het bovenstaande worden vastgesteld dat de gecumuleerde gevolgen van de invoer met dumping uit de Tsjechische Republiek, Hongarije, Polen, Roemenië, Rusland en de Slowaakse Republiek afzonderlijk genomen, als gevolg van aanzienlijke prijsonderbieding en de grote hoeveelheden van de invoer met dumping, aanzienlijke schade heeft berokkend aan de communautaire bedrijfstak en dat de bestaande antidumpingmaatregelen die momenteel opnieuw worden onderzocht het bedoelde effect niet geheel hebben bereikt. De invoer van oorsprong uit Kroatië, heeft op zich geen aanzienlijke schade berokkend aan de communautaire bedrijfstak.

Bovendien zou de schade die is veroorzaakt door de dumping waaronder de communautaire bedrijfstak heeft te lijden nog erger worden wanneer de maatregelen die van toepassing zijn op bepaalde gecumuleerde invoer zouden worden ingetrokken. In Hongarije en Polen staat een grote capaciteit beschikbaar voor uitvoer naar de Gemeenschap, rekening houdend met het feit dat het binnenlands verbruik of de uitvoer naar derde landen een eventuele aanvullende productie niet zouden kunnen absorberen. Verder moet nog worden vermeld dat de capaciteit in Polen na het onderzoektijdvak met ongeveer 15 % is gestegen.

G. WAARSCHIJNLIJKE VOORTZETTING OF HERHALING VAN DE SCHADE KROATIË

(68) Het onderzoek met betrekking tot Hongarije, Polen en de Republiek Kroatië was een tussentijds onderzoek dat tegelijk gestart werd met het nieuwe onderzoek om de totale situatie met betrekking tot alle invoer van naadloze buizen en pijpen in de Gemeenschap te onderzoeken. De daadwerkelijke schade die was veroorzaakt door de invoer met dumping die cumulatief was beoordeeld om de gevolgen ervan te kunnen onderzoeken, werd vastgesteld. Het was derhalve niet nodig om na te gaan of het waarschijnlijk was dat aanzienlijke schade verder of herhaald zou worden berokkend wanneer de bestaande antidumpingmaatregelen met betrekking tot de invoer van oorsprong uit Hongarije en Polen werden ingetrokken of gewijzigd.

In het geval van de invoer van oorsprong uit Kroatië, die niet met andere invoer werd gecumuleerd voor het onderzoek, dient een dergelijk onderzoek echter wel te geschieden.

(69) Nadat de antidumpingmaatregelen waren ingesteld vertoonde de invoer uit Kroatië een scherpe daling van 19 201 ton in 1992 tot 8 077 ton tijdens het onderzoektijdvak, hetgeen een daling van het marktaandeel betekende van 1,8 % tot 0,7 %, zoals uiteengezet onder overweging 51.

Tijdens de periode in kwestie bleef de uitvoer van de Kroatische producent naar de Europese Gemeenschap ver beneden het peil van de in 1993 aanvaardde kwantitatieve verbintenissen. Als gevolg van de oorlogssituatie in Kroatië in de afgelopen paar jaar waren de productiefaciliteiten van naadloze buizen gedeeltelijk beschadigd en was de beroepsbevolking aanzienlijk uitgedund. Dit had tot gevolg dat slechts één kwart, ongeveer 35 000 ton per jaar, van de theoretische productiecapaciteit operationeel was. De productie van het betrokken product daalde van ongeveer 34 000 ton in 1992 tot 10 515 ton tijdens het onderzoektijkdvak zodat de capaciteitsbezetting daalde van 97 % tot 37 %. De binnenlandse verkoop daalde van 8 000 ton tot 2 100 ton in dezelfde periode terwijl de uitvoer naar landen buiten de Gemeenschap te verwaarlozen was.

Er wordt geen belangrijke stijging van de export naar de Gemeenschap verwacht en eventuele prijsonderbieding zou een beperkt effect hebben op prijsdepressie of het voorkomen van prijsstijgingen voor de communautaire producenten. Nu de wederopbouwwerkzaamheden in het voormalig Joegoslavië toenemen zou de binnenlandse verkoop kunnen stijgen en de Kroatische export zich op de markten in dit gebied kunnen concentreren.

Wanneer de vigerende maatregelen voor Kroatië zouden worden ingetrokken, is een toename van de invoer uit Kroatië weinig waarschijnlijk. Een herhaling van de aanmerkelijke schade is derhalve evenmin waarschijnlijk.

Conclusie

(70) Herhaling van schade in het geval van Kroatië, wanneer antidumpingmaatregelen zouden worden ingetrokken, is onwaarschijnlijk en deze maatregelen zijn onder de bestaande omstandigheden dan ook niet langer noodzakelijk.

H. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

1. Inleiding

(71) Aangezien zowel het nieuwe antidumpingonderzoek als het tussentijds onderzoek betrekking hadden op dezelfde markt, dat wil zeggen de communautaire markt voor naadloze buizen en pijpen in kwestie, werd het onderzoek naar het belang van de Gemeenschap gezamenlijk uitgevoerd voor beide onderzoeken. Het doel van deze analyse was na te gaan welke de gevolgen zouden kunnen zijn van maatregelen en welke gevolgen zich zouden kunnen voordoen wanneer geen maatregelen worden genomen voor alle betrokken partijen in beide procedures.

(72) Hierbij dient erop te worden gewezen dat alle belangen, met inbegrip van die van de communautaire bedrijfstak, de importeurs/handelaars en de verwerkende industrieën werden beoordeeld in de overwegingen 68 e. v. van de verordening voorlopig recht. Op basis van de informatie die ten tijde van de verordening voorlopig recht beschikbaar was stelde de Commissie vast dat er geen dwingende redenen waren om de handelsverstorende gevolgen van schadelijke dumping te negeren.

(73) Nadat de verordening voorlopig recht was gepubliceerd dienden geen van de betrokken partijen commentaar in inzake de voorlopige conclusies van de Commissie met betrekking tot het communautair belang.

Hoewel geen van de verwerkende industrieën haar medewerking had verleend tijdens het voorlopig onderzoek, zette de Commissie haar onderzoek voort om haar analyse over de mogelijke gevolgen van maatregelen voor deze industrieën af te ronden. Zij benaderde hiervoor de klager, de importeurs en een federatie van de verschillende verwerkende industrieën die onder meer het betrokken product gebruiken. Op basis van deze bronnen werden zeven verwerkende industrieën geïdentificeerd die alle ad hoc-vragenlijsten ontvingen. Slechts vier verwerkende bedrijven stuurden relevante opmerkingen of antwoorden toe.

Op basis van de aanvullende informatie die uit deze antwoorden werd verkregen en gezien het ontbreken van commentaar met betrekking tot de conclusies in de verordening voorlopig recht, kan men tot de volgende conclusie komen.

2. Gevolgen voor de communautaire bedrijfstak

a) Waarschijnlijke gevolgen van antidumpingmaatregelen

(74) Verwacht wordt dat wanneer antidumpingmaatregelen worden goedgekeurd, de prijzen van het ingevoerde product zullen stijgen. Dit zou tot uitdrukking komen in een daling van de hoeveelheid ingevoerde producten en een verkleining van het marktaanbod, zodat de communautaire bedrijfstak haar productie en verkoop kan uitbreiden.

De prijzen van de communautaire bedrijfstak zouden waarschijnlijk enigszins stijgen maar zeker niet zoals het niveau van het recht gezien de hierboven uiteengezette overcapaciteit en de doorzichtigheid van de markt.

Uitbreiding van de productie van de communautaire bedrijfstak zou een hogere capaciteitsbezetting tot gevolg hebben en een hieruit voortvloeiende verlaging van de kosten per eenheid van het betrokken product waardoor de communautaire bedrijfstak in staat zou worden gesteld betere financiële resultaten te boeken.

b) Verwachte gevolgen wanneer geen maatregelen worden ingesteld

(75) Hoewel de situatie van de communautaire bedrijfstak tijdens de periode die onder de loep wordt genomen enige verbetering vertoonde, blijft deze onbevredigend. Verwacht wordt dat wanneer onder deze omstandigheden geen maatregelen worden genomen of wanneer de bestaande maatregelen niet worden gehandhaafd, de situatie opnieuw achteruit gaat wat betreft ondermaatse productieniveaus en onbenutte capaciteitsbezetting, verlies van marktaandeel, financiële verliezen en inkrimping van de werkgelegenheid. Dit zou kunnen betekenen dat deze bedrijfstak niet langer in staat zal zijn om de volledige reeks producten te produceren tegen concurrerende prijzen.

Zoals vermeld bij overweging 73 van de verordening voorlopig recht is de betrokken sector afhankelijk van een redelijke bezettingsgraad die slechts bereikt kan worden door een bevredigend productiepeil van gestandaardiseerde buizen voor commerciële doeleinden of olieleidingen die rechtstreeks met de met dumping ingevoerde producten concurreren. Een vermindering van de productie van deze standaardbuizen zou de productie van buizen van betere kwaliteit in gevaar brengen en derhalve tot een algemene verzwakking kunnen leiden van de naadloze buizen producerende sector.

3. Gevolgen van de maatregelen voor de importeurs/handelsmaatschappijen

(76) In overweging 74 van de verordening voorlopig recht stelde de Commissie vast dat het bekend is dat communautaire importeurs over het algemeen alle staal producten invoeren en dat de betrokken naadloze buizen slechts een klein percentage van hun omzet uitmaken. Gezien de grote verscheidenheid aan producten die zij verkopen, wordt verwacht dat de maatregelen voor hen slechts minimale gevolgen zullen hebben.

Omdat over dit punt geen verdere opmerkingen zijn ontvangen kan redelijkerwijze worden vastgesteld dat antidumpingmaatregelen inderdaad geen of slechts een minimaal effect zullen hebben op de situatie van de importeurs/handelaren van het betrokken product.

4. Gevolgen van de maatregelen voor de industriële gebruikers

(77) Zoals vermeld in overweging 71 van de verordening voorlopig recht zijn er verschillende bedrijfstakken die het betrokken product bij hun productieprocessen gebruiken, zoals de machine-industrie, pijpleidingsbedrijven (vervoer van olie, gas, water enz.), de chemische en petrochemische industrie, elektriciteitscentrales (waaronder kerncentrales), de auto-industrie en de bouwnijverheid.

Uit de analyse van de bovengenoemde commentaren of antwoorden (overweging 73) blijkt dat de gevolgen van eventuele prijsstijgingen als gevolg van goedkeuring of voortzetting van antidumpingmaatregelen voor de kosten van bovengenoemde industrie verwaarloosbaar zouden zijn.

Voorts dient te worden opgemerkt dat ten minste 85 % van de producten die met dumping worden ingevoerd uit landen waarop zowel het nieuwe antidumping-onderzoek als het tussentijds nieuwe onderzoek betrekking hebben, wordt verkocht aan grote handelsmaatschappijen die van de lage prijzen gebruik hebben gemaakt om hun winstmarges te verhogen. Wanneer de handelaren de marges aanpassen om rekening te houden met sommige of alle gevolgen van de maatregelen, zou dit wel eens niet tot uitdrukking kunnen komen in hun verkoopprijzen.

In het licht van het bovenstaande wordt vastgesteld dat eventuele gevolgen voor de prijzen van antidumpingmaatregelen verwaarloosbaar zullen zijn voor de verwerkende industriële gebruikers.

5. Conclusie

(78) Op basis van bovenstaande elementen wordt vastgesteld dat er geen dwingende redenen zijn om niet op te treden tegen de handelsverstorende gevolgen van schadelijke dumping en dat goedkeuring en voortzetting van beschermende maatregelen in het belang zijn van de Gemeenschap.

I. DEFINITIEF RECHT

1. Landen die onder het nieuwe onderzoek vallen

(79) Zoals werd vermeld in overweging 78 en volgende van de verordening voorlopig recht heeft de Commissie besloten om antidumpingmaatregelen goed te keuren in de vorm van voorlopige rechten om te voorkomen dat verdere schade wordt veroorzaakt door de betrokken invoer met dumping vóór het eind van de procedure.

a) Schademarges

(80) Om te kunnen bepalen welk recht toereikend zou zijn om de schade teniet te doen die door dumping aan de communautaire bedrijfstak wordt berokkend, was men van oordeel dat een prijsniveau zou moeten worden berekend dat gebaseerd was op de productiekosten van de communautaire producenten vermeerderd met een redelijke winstmarge. Een winstmarge van 5 % werd beschouwd als een passend minimum waarbij rekening werd gehouden met de noodzaak van investeringen op lange termijn en de opbrengst die de communautaire bedrijfstak redelijkerwijze zou kunnen verwachten wanneer geen schadelijke dumping meer plaatsvindt.

Het niveau waarop de schade teniet wordt gedaan werd berekend door de gewogen gemiddelde cif-invoerprijzen, aangepast door de marge van een onafhankelijke importeur toe te voegen, te vergelijken met de niet-schadelijke prijs van de communautaire producenten, die zoals boven waren vastgesteld op hetzelfde handelsniveau. De bedragen die deze berekening hebben opgeleverd werden uitgedrukt als een percentage van de gewogen gemiddelde waarde van de ingevoerde goederen, franco grens Gemeenschap. De aldus berekende schademarges luiden als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Omdat geen verder commentaar hierover werd ontvangen wordt bovenstaande vaststelling van het niveau waarop de schade teniet word gedaan bevestigd.

b) Definitief recht

(81) Omdat de hierboven beschreven marges waarop de schade teniet wordt gedaan hoger zijn dan de dumpingmarges die werden berekend, is men van oordeel dat de definitieve antidumpingrechten op het niveau van de dumpingmarges moeten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening. Deze rechten, uitgedrukt in een percentage van de prijzen franco grens Gemeenschap, bedragen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Landen die worden bestreken door het nieuwe onderzoek

a) Hongarije en Polen

(82) Naar aanleiding van de conclusies met betrekking tot Hongarije en Polen waarbij wordt bevestigd dat ondanks de bestaande maatregelen dumping heeft plaatsgevonden die schade heeft berokkend en overwegende dat het in het belang van de Gemeenschap is om antidumpingmaatregelen met betrekking tot deze twee landen te handhaven, werd een nieuw recht vastgesteld.

De marges die nodig zijn om de schade teniet te doen die wordt veroorzaakt door de invoer van oorsprong uit Hongarije en Polen en die berekend worden op basis van dezelfde methode als die welke gebruikt werd voor de landen die onder het nieuwe onderzoek vallen, zoals uiteengezet onder overweging 80, zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening dienen de rechten te worden gebaseerd op de laagste van de twee marges, dat wil zeggen hetzij de marge waarop de schade wordt teniet gedaan, hetzij de vastgestelde dumpingmarge. De dumpingmarge met betrekking tot de Poolse producent Huta Batory en de enige producent lagen onder de marge waarop de schade wordt teniet gedaan zodat het recht op dit laagste niveau moet worden vastgesteld. Voor de andere Poolse producenten wordt het recht beperkt tot de marge waarop de schade wordt teniet gedaan.

(83) Op deze basis zouden de bestaande antidumpingrechten die 10,8 % bedragen voor Polen en 21,7 % voor Hongarije moeten worden vervangen door de volgende rechten:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(84) Uitgaande van de conclusies in overweging 51 en rekening houdend met het feit dat een toename van de ingevoerde hoeveelheden uit de Republiek Kroatië (zie overweging 69) niet duidelijk te verwachten is en dat derhalve aanmerkelijke schade zich in de naaste toekomst niet opnieuw zal voordoen, werd voor de Republiek Kroatië geen definitief recht vastgesteld.

J. DEFINITIEVE MAATREGELEN

(85) Op grond van bovenstaande conclusies met betrekking tot dumping, schade, oorzakelijk verband en het communautair belang dienen definitieve maatregelen te worden genomen zowel voor de landen die onder het nieuwe onderzoek vallen als voor die welke onder het herziene onderzoek vallen, met uitzondering van Kroatië, waarvoor de antidumpingprocedure dient te worden beëindigd. Deze maatregelen dienen in de vorm te worden gegoten van ad valorem-rechten, met individueel vastgestelde percentages voor de bedrijven die hun medewerking hebben verleend. Op niet-medewerkende bedrijven dienen anderzijds de rechten te worden toegepast voor de overige ondernemingen.

(86) Rekening houdend met de specifieke geschiedenis van eerdere antidumpingprocedures waarbij Hongarije, Polen, de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek onderworpen waren aan hetzij kwantitatieve beperkingen hetzij tariefcontingenten, oordeelde men het beter prijsverbintenissen te aanvaarden die waren aangeboden tot een bepaalde hoeveelheid en per bedrijf. Met andere woorden de schade wordt op twee manieren teniet gedaan: allereerst door een prijsverbintenis tot een jaarlijkse hoeveelheid die is vrijgesteld van het recht en vervolgens een ad valorem-recht voor de resterende hoeveelheid.

Om ervoor te zorgen dat de hoeveelheid invoer die is vrijgesteld van het ad valorem-recht de hoeveelheid waarvoor een verbintenis is aangeboden niet overschrijdt, dient men om in aanmerking te komen voor de vrijstelling een geldig productiecertificaat voor te leggen aan de douanedienst van de lidstaten waarin de producent, het betrokken product en de in de bijlage uiteengezette details duidelijk worden beschreven. In geval van twijfel is het aan de Commissie uitspraak te doen over de geldigheid van het certificaat en eventueel de nodige maatregelen te nemen.

(87) Wat Rusland betreft heeft de Commissie een aanbod onderzocht van een gezamenlijke verbintenis van drie van de zes bedrijven die zichzelf bekend hadden gemaakt tijdens het onderzoek en overwoog zij deze Russische producenten de mogelijkheid van een verbintenis gelijkend op die van de producenten in de geassocieerde landen te bieden. Dit aanbod was echter niet aanvaardbaar omdat de Russische autoriteiten niet de nodige waarborgen konden bieden om adequaat toezicht mogelijk te maken, met name met betrekking tot de limiet van de hoeveelheid die vrij van rechten kan worden ingevoerd. Onder deze omstandigheden dient een ad valorem-recht te worden ingesteld op het niveau van het definitieve recht.

De Raad merkt echter op dat de maatregel ten aanzien van Rusland zou kunnen worden gewijzigd indien er een wijziging van omstandigheden zou optreden, van dien aard, dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor het aanvaarden van een verbintenis.

K. INNING VAN HET VOORLOPIG RECHT MET BETREKKING TOT DE LANDEN DIE ONDER HET NIEUWE ONDERZOEK VALLEN

(88) Gezien de omstandigheden van dit onderzoek, dat wil zeggen de wijziging in de vorm en de aard van de definitieve maatregelen, vergeleken met de voorlopige ad valorem-rechten die werden ingesteld op de invoer uit de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek, en met de bestaande verbintenissen ten aanzien van de invoer uit Hongarije, Polen en de Republiek Kroatië, is de Raad van oordeel dat het niet passend is de voorlopige rechten te innen. De Raad heeft derhalve in overeenstemming met artikel 10, lid 2, van de basisverordening besloten dat de bedragen die zijn zeker gesteld middels het voorlopig recht dat werd ingesteld op grond van Verordening (EG) nr. 981/97 van de Commissie voor de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Rusland, de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek moeten worden vrijgegeven.

L. SLOTBEPALING

(89) De Commissie raadpleegde het Raadgevend Comité met betrekking tot het aanvaarden van deze verbintenissen en zond, omdat een aantal bezwaren rezen, hierover een verslag naar de Raad. Omdat de Raad geen bezwaar maakte tegen aanvaarding van de verbintenissen werden deze verbintenissen aanvaard, overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening bij Besluit 97/790/EG van de Commissie (7),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Op de volgende invoer van oorsprong uit Hongarije, Polen, Rusland, de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek worden definitieve antidumpingrechten ingesteld:

a) naadloze pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal, van het soort gebruikt voor olie- of gasbuizen, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm (thans in te delen onder de GN-codes 7304 10 10 en 7304 10 30);

b) naadloze pijpen met rond profiel, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, koud getrokken of koud gewalst, andere dan precisiebuizen (thans in te delen onder GN-code 7304 31 99);

c) andere pijpen met rond profiel, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, andere dan met schroefdraad of van schroefdraad te voorzien, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm (thans in te delen onder de GN-codes 7304 39 91 en 7304 39 93).

2. Het definitieve antidumpingrecht van toepassing op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, is als volgt vastgesteld:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Tenzij anders bepaald, zijn de voor douanerechten geldende bepalingen van toepassing.

Artikel 2

1. De ingevoerde producten zijn vrijgesteld van de bij artikel 1, lid 1, ingestelde antidumpingrechten mits zij worden vervaardigd en voor de export naar de Gemeenschap worden verkocht door de in lid 4 vermelde bedrijven die verbintenissen hebben aangeboden die door de Commissie zijn aanvaard en voldaan is aan de in de leden 2, 3 en 4 gestelde voorwaarden.

2. Bij de aangifte voor het vrije verkeer kan alleen vrijstelling van rechten worden verleend wanneer aan de bevoegde douanediensten van de lidstaten een geldig origineel van het productiecertificaat wordt overgelegd dat is afgegeven door één van de in lid 4 vermelde bedrijven. Het productiecertificaat dient te voldoen aan de vereisten voor dergelijke certificaten die uiteengezet zijn in de verbintenis die door de Commissie is aanvaard, en waarvan de voornaamste elementen zijn opgenomen in de bijlage.

3. Dit productiecertificaat dient binnen drie maanden na de datum van uitgifte te worden overgelegd. De hoeveelheden die aan de douanediensten van de lidstaten worden aangeboden voor invoer in de Gemeenschap, met vrijstelling van het antidumpingrecht mogen de hoeveelheden die op het certificaat zijn vermeld niet overschrijden. Wanneer de op het certificaat vermelde hoeveelheden wel worden overschreden, zal het overschot onderworpen zijn aan het recht en moeten worden aangegeven onder de betreffende aanvullende Taric-code van artikel 1, lid 2.

4. De invoer dient, vergezeld van een productiecertificaat, te worden aangegeven onder de volgende aanvullende Taric-codes:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 3

In het verslag dat de lidstaten overeenkomstig artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 384/96 aan de Commissie uitbrengen, dient bij elke verrichting in het kader van het vrije verkeer het jaar en de maand van de invoer, de GN-, Taric- en aanvullende Taric-codes, het soort maatregel, het land van oorsprong, de hoeveelheid, de waarde, het antidumpingrecht, de lidstaat van invoer en, waar van toepassing, het serienummer van het productiecertificaat te worden vermeld.

Artikel 4

Verordening (EEG) nr. 1189/93 wordt ingetrokken.

Artikel 5

De antidumpingprocedure tegen invoer van het betrokken product van oorsprong uit Kroatië wordt beëindigd.

Artikel 6

De bedragen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 981/97 met betrekking tot de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Rusland, de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek als zekerheid zijn gesteld, worden vrijgegeven.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 1997.

Voor de Raad

De Voorzitter

J.-C. JUNCKER

(1) PB L 56 van 6. 3. 1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2331/96 (PB L 317 van 6. 12. 1996, blz. 1).

(2) PB L 120 van 15. 5. 1993, blz. 34.

(3) PB L 120 van 15. 5. 1993, blz. 42.

(4) PB C 253 van 31. 8. 1996, blz. 25.

(5) PB C 253 van 31. 8. 1996, blz. 26.

(6) PB L 141 van 31. 5. 1997, blz. 36.

(7) Zie bladzijde 63 van dit Publicatieblad.

BIJLAGE

Voornaamste gegevens op het productiecertificaat bedoeld in artikel 2, lid 2 (1)

a) Het nummer van het certificaat.

b) Identificatie waaruit blijkt of het om een origineel exemplaar gaat.

c) De datum waarop het certificaat verstrijkt.

d) De volgende tekst:

"Productiecertificaat afgegeven door (het bedrijf) overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2320/97 van de Raad voor de uitvoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van staal naar de Europese Gemeenschap die onder de aanvullende Taric-code . . . vallen.".

e) De naam en het volledig adres van het bedrijf en mogelijk identificatienummer zoals nationaal registratienummer voor vennootschappen.

f) De naam en het volledig adres van de afnemer van het bedrijf in de Gemeenschap die de goederen invoert of de naam en het volledig adres van de niet-verbonden handelaar buiten de Gemeenschap die de goederen uitvoert.

g) Het nummer van de bedrijfsfactuur waarop het productiecertificaat betrekking heeft.

h) De exacte beschrijving van de goederen met inbegrip van:

- een productbeschrijving aan de hand waarvan de producten kunnen worden geïdentificeerd, die identiek dient te zijn aan de productbeschrijving op de factuur;

- GN-code;

- hoeveelheid (in ton).

i) De naam van de persoon die in het bedrijf verantwoordelijk is voor het afgeven van het certificaat en de volgende ondertekende verklaring:

"Ondergetekende verklaart dat de verkoop voor uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen die onder dit certificaat vallen, geschiedt overeenkomstig de verbintenis van (het bedrijf) en binnen de toegestane hoeveelheid voor invoer zonder antidumpingrechten in de Gemeenschap die is vastgesteld in de verbintenis die door de Commissie overeenkomstig Besluit 97/790/EG is aanvaard. Hij verklaart dat de in dit certificaat verstrekte informatie volledig en correct is.".

j) Ruimte voor opmerkingen van de bevoegde autoriteiten van de Gemeenschap.

(1) Op grond van de aangeboden verbintenis die door de Commissie werd aanvaard dient elk vak in het certificaat in vier talen te zijn opgesteld; de taal van het land van de producent, Engels, Frans en Duits.

Top