Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31997R0593

    Verordening (EG) nr. 593/97 van de Commissie van 25 maart 1997 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van ruw, niet gelegeerd zink van oorsprong uit Polen en uit Rusland

    PB L 89 van 4.4.1997, p. 6–17 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 05/10/1997

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1997/593/oj

    31997R0593

    Verordening (EG) nr. 593/97 van de Commissie van 25 maart 1997 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van ruw, niet gelegeerd zink van oorsprong uit Polen en uit Rusland

    Publicatieblad Nr. L 089 van 04/04/1997 blz. 0006 - 0017


    VERORDENING (EG) Nr. 593/97 VAN DE COMMISSIE van 25 maart 1997 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van ruw, niet gelegeerd zink van oorsprong uit Polen en uit Rusland

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2331/96 (2), inzonderheid op de artikelen 7 en 23,

    Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A. PROCEDURE

    (1) Op 9 juni 1995 heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (3), de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van ruw, niet-gelegeerd zink van oorsprong uit, respectievelijk, Kazachstan, Polen, Rusland, Oekraïne en Oezbekistan en heeft zij een onderzoek geopend.

    (2) De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die door Eurometaux (Association Européenne des Métaux) werd ingediend namens de producenten van de Gemeenschap waarvan de gezamenlijke productie van ruw, niet-gelegeerd zink volgens de indieners van de klacht een groot gedeelte van de totale productie van dit metaal in de Gemeenschap vertegenwoordigt.

    De klacht bevatte het bewijs van dumping van het product van oorsprong uit de bovengenoemde landen en van daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade. Dit bewijsmateriaal werd toereikend geacht voor het openen van een procedure.

    (3) De Commissie heeft de producenten, de exporteurs en de importeurs waarvan bekend is dat zij bij deze zaak betrokken zijn, evenals de vertegenwoordigers van de landen van uitvoer en de indiener van de klacht hiervan officieel in kennis gesteld en belanghebbenden de gelegenheid gegeven hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

    (4) De autoriteiten van de exporterende landen, een aantal producenten in de betrokken landen en importeurs in de Gemeenschap maakten hun standpunt zowel mondeling als schriftelijk bekend. Alle partijen die een daartoe strekkend verzoek indienden, werden gehoord.

    (5) De Commissie heeft vragenlijsten doen toekomen aan alle haar bekende belanghebbenden en heeft gedetailleerde informatie ontvangen van de producenten in de Gemeenschap die de klacht hadden onderschreven, evenals van bepaalde producenten in Kazachstan, Polen, Oekraïne en Oezbekistan. Geen enkele Russische producent verleende aan het onderzoek zijn medewerking.

    (6) De Commissie heeft alle informatie die zij voor de voorlopige vaststellingen noodzakelijk achtte, verzameld en geverifieerd en heeft een onderzoek ingesteld ten kantore van de volgende ondernemingen:

    a) Producenten in de Gemeenschap

    - Union Minière, Brussel, België,

    - Outokumpu, Kokkola, Finland,

    - Metaleurop, Fontenay-sous-Bois, Frankrijk,

    - Ruhrzink, Datteln, Duitsland,

    - Enirisorse, Rome en Portovasme (Sardinië), Italië,

    - Pertusola Sud, Rome, Italië,

    b) Producenten/exporteurs in Polen

    - Huta Cynku "Miasteczko Slaskie", Miasteczko Slaskie,

    - Kombinat Gorniczco-Hutnicy Boleslaw, Bukowno.

    (7) Het onderzoek naar dumping bestreek de periode van 1 april 1994 tot en met 31 maart 1995, hierna "het onderzoektijdvak" genoemd.

    Geografisch strekte het onderzoek zich uit tot het grondgebied van de Gemeenschap van 15 lidstaten.

    (8) Wegens de omvang en de ingewikkeldheid van de verzamelde en onderzochte gegevens overschreed het onderzoek de normale termijn die is vastgesteld in artikel 6, lid 9, van Verordening (EG) nr. 3283/94 van de Raad (4), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1251/95 (5), uit hoofde waarvan deze procedure werd ingeleid.

    B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1. Betrokken product

    (9) Het product waarop de klacht betrekking had en waarvoor de procedure werd ingeleid is ruw, niet-gelegeerd zink. Ruw, niet-gelegeerd zink wordt in verschillende graden van zuiverheid vervaardigd: "Super High Grade" (SHG) met een zinkgehalte van 99,99 % of meer, "High Grade" (HG) met een zinkgehalte van 99,95 % of meer en "Good Ordinary Brand" (GOB) met een zinkgehalte van 98,5 % of meer.

    (10) De diverse kwaliteiten ("grades") zink vallen, respectievelijk, onder de GN-codes 7901 11 00 (niet-gelegeerd zink, bevattende 99,99 of meer gewichtspercenten zink), 7901 12 10 (niet-gelegeerd zink, bevattende 99,95 of meer doch minder dan 99,99 gewichtspercenten zink) en 7901 12 30 (niet-gelegeerd zink, bevattende 98,5 of meer doch minder dan 99,95 gewichtspercenten zink). Tussen alle kwaliteiten zink waarop deze procedure van toepassing is, bestaat grote overeenkomst. Zij zijn vergelijkbaar wat de essentiële fysieke en technische kenmerken (minimum zinkgehalte voor alle soorten: 98,5 %) en belangrijkste gebruiksdoeleinden ervan betreft.

    (11) Voor de vervaardiging van ruw, niet-gelegeerd zink worden diverse procédés toegepast. De belangrijkste daarvan zijn electrolyse en het procédé "Imperial Smelting" in ovens. Verschillen tussen de productieprocédés hebben evenwel op de fysieke en technische kenmerken van het eindproduct geen doorslaggevende invloed.

    (12) Het gehalte aan onzuiverheden is in het algemeen niet van invloed op de industriële toepassingen waarvoor ruw, niet-gelegeerd zink wordt gebruikt. De drie "grades" waarop de procedure van toepassing is (SHG, HG, GOB) worden door industriële gebruikers rechtstreeks, met andere woorden zonder enige zuivering, gebruikt voor thermisch verzinken (corrosiebescherming van buizen en pijpen, bladmetaal enz.) en voor de vervaardiging van koper en bepaalde andere legeringen. Alleen voor gegoten legeringen en continu verzinken is de SHG-kwaliteit vereist. De Commissie komt derhalve tot de slotsom dat de drie "grades" grotendeels onderling verwisselbaar zijn.

    (13) De markt voor ruw, niet-gelegeerd zink is een wereldwijde grondstoffenmarkt. De prijzen van alle "grades" zijn gekoppeld aan de dagelijkse prijsnoteringen op de London Metal Exchange, hierna de "LME" genoemd, waar de prijs van SHG aan de hand van de wereldwijde vraag en aanbod wordt vastgesteld.

    2. Soortgelijk product

    (14) Het onderzoek heeft uitgewezen dat ruw, niet-gelegeerd zink dat op de binnenlandse markt van Polen wordt verkocht, dezelfde basiskenmerken en gebruiksdoeleinden heeft als het product dat uit Polen en uit Rusland naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd. Het door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde ruwe, niet-gelegeerde zink dat op de markt van de Gemeenschap wordt verkocht, heeft dezelfde basiskenmerken en gebruiksdoeleinden als het product dat uit de betrokken landen naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd.

    (15) Het in Polen verkochte ruwe, niet-gelegeerde zink, het zink dat uit Polen en uit Rusland naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd en het in de Gemeenschap vervaardigde en verkochte product worden derhalve als soortgelijke producten beschouwd in de zin van artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96, hierna "de basisverordening" genoemd.

    C. DUMPING

    1. Kazachstan, Oekraïne, Oezbekistan

    (16) De Commissie achtte het niet noodzakelijk te onderzoeken of de invoer van niet-gelegeerd ruw zink uit Kazachstan, uit Oekraïne en uit Oezbekistan met dumping geschiedde, aangezien de door deze invoer veroorzaakte schade te verwaarlozen werd geacht ten opzichte van het verbruik in de Gemeenschap zoals dat tijdens het onderzoek werd vastgesteld (6)

    2. Polen

    (17) Aangezien de inflatie in Polen gedurende het onderzoektijdvak als aanzienlijk werd beschouwd, werd de normale waarde op maandbasis vastgesteld. De bij de berekening van de dumping gebruikte uitvoerprijzen werden derhalve eveneens op maandbasis vastgesteld.

    a) Normale waarde

    (18) Vastgesteld werd dat één Poolse producent gedurende het onderzoektijdvak voldoende hoeveelheden van het product op zijn binnenlandse markt had verkocht. De maandelijkse normale waarden werden derhalve berekend aan de hand van de prijzen die door onafhankelijke afnemers op de Poolse markt in het normale handelsverkeer werden betaald of dienden te worden betaald.

    (19) Voor de andere Poolse producent werd vastgesteld dat deze gedurende twee maanden van het onderzoektijdvak onvoldoende hoeveelheden met winst had verkocht. De normale waarden voor deze maanden werden derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening aan de hand van de productiekosten berekend (gecorrigeerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 5, van de basisverordening), vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst. Voor de resterende tien maanden werden de normale waarden berekend aan de hand van de prijzen die door onafhankelijke afnemers op de markt van Polen in het normale handelsverkeer werden betaald of dienden te worden betaald.

    (20) Voor de beide Poolse producenten die hun medewerking verleenden, achtte de Commissie het noodzakelijk geen rekening te houden met de als binnenlandse verkoop opgegeven verkoop aan bepaalde Poolse handelsondernemingen, aangezien de betrokken producten hun definitieve bestemming buiten Polen hadden. Met de verkoop van één producent aan een verbonden partij werd evenmin rekening gehouden, aangezien de daarbij toegepaste prijzen wegens de verbondenheid van de partijen onbetrouwbaar bleken.

    b) Uitvoerprijs

    (21) De maandelijkse gemiddelde uitvoerprijzen werden vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen van het product dat vanuit het uitvoerland naar de Gemeenschap werd verkocht. Bepaalde verkopen werden evenwel van de berekening uitgesloten omdat geen absolute duidelijkheid over hun definitieve bestemming kon worden verkregen.

    c) Vergelijking

    (22) De maandelijkse gemiddelde normale waarden werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening met de maandelijkse gemiddelde uitvoerprijzen af fabriek vergeleken, rekening houdend met, indien nodig, verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen.

    (23) Beide medewerkende Poolse ondernemingen verzochten om een correctie voor de kosten van kredietverlening en dit verzoek werd voor zover gerechtvaardigd ingewilligd. Een onderneming verzocht om een correctie voor de belastingen op ingevoerde grondstoffen die bij uitvoer van het product worden terugbetaald (teruggave van rechten). Dit verzoek werd ingewilligd voor zover het met het nodige bewijsmateriaal was gestaafd.

    (24) Een gevraagde correctie voor verschillen in handelsstadium werd niet toegekend omdat de Commissie onvoldoende bewijs had ontvangen dat deze verschillen op de prijzen en op de vergelijkbaarheid daarvan van invloed zouden zijn, zoals artikel 2, lid 10, onder d), van de basisverordening voorschrijft. Daar komt nog bij dat de betrokken ondernemingen niet konden aantonen dat er permanente en duidelijke verschillen waren in het functioneren van de partijen die, naar zij beweerden, in verschillende handelsstadia actief waren.

    (25) Een door een van de ondernemingen ingediend verzoek om een correctie voor verschillen in hoeveelheden kon evenmin worden ingewilligd omdat uit het tijdens het onderzoek voorgelegde bewijsmateriaal bleek dat de betrokken onderneming voor verschillen in hoeveelheden geen systematische kortingen toekende.

    d) Dumpingmarge

    (26) De maandelijkse dumpingmarges werden vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarden met de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen voor elke maand van het onderzoektijdvak. Deze vergelijking toonde aan dat elke maand goederen met dumping waren ingevoerd.

    (27) Aangezien de voor elke maand vastgestelde dumpingmarges uiteenliepen, werd voor het onderzoektijdvak een gewogen gemiddelde dumpingmarge vastgesteld. Uitgedrukt als een percentage van de prijs franco grens Gemeenschap voor de betrokken exporteurs, waren deze dumpingmarges:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    e) Niet-medewerkende producenten en/of exporteurs

    (28) Wat de Poolse producenten en/of exporteurs betreft die zich niet kenbaar maakten of de vragenlijst niet beantwoordden, was de Commissie van mening dat indien de dumpingmarge voor deze ondernemingen lager zou zijn dan de hoogste marge die voor de twee medewerkende exporteurs en/of producenten werd vastgesteld, de eerstgenoemde producenten en of exporteurs als het ware voor hun niet-medewerking zouden worden beloond. Op deze grondslag werd de volgende dumpingmarge vastgesteld:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    3. Rusland

    a) Referentieland

    (29) Aangezien Rusland als een land zonder markteconomie wordt beschouwd, diende voor het vaststellen van de normale waarde voor dit land een referentieland met een markteconomie te worden geselecteerd. De indieners van de klacht stelden Polen voor als referentieland. Dit werd als een redelijke keuze beschouwd omdat zowel het procédé van de zinkproductie als de beschikbaarheid en de aard van de grondstoffen in Polen en in Rusland vergelijkbaar bleken te zijn. Bovendien werd vastgesteld dat gedurende het onderzoektijdvak in Polen geen non-tarifaire of tarifaire invoerbeperkingen van betekenis van toepassing waren. Voorts bleek de concurrentie op de Poolse binnenlandse markt toereikend te zijn en waren de in Polen toegepaste prijzen op de noteringen van de LME gebaseerd. Tot slot constateerde de Commissie dat het soortgelijke product op de Poolse markt, in vergelijking met de Russische uitvoer naar de Gemeenschap, in representatieve hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties werd verkocht (in volume uitgedrukt meer dan 70 %).

    Noch de producenten en of exporteurs in Rusland, noch de Russische autoriteiten hebben tegen deze keuze van Polen als referentieland enig bezwaar geopperd.

    b) Normale waarde

    (30) Aangezien een van de Poolse producenten volgens onafhankelijke bronnen een productieprocédé gebruikte dat identiek was met het procédé dat door het merendeel van de Russische producenten wordt toegepast, werd de normale waarde op basis van de prijzen en kosten van deze producent vastgesteld.

    Aangezien de normale waarde voor Polen op maandbasis werd vastgesteld, werd de normale waarde voor Rusland eveneens op die basis berekend.

    c) Uitvoerprijs

    (31) Aangezien geen enkele Russische exporteur aan de procedure medewerking verleende (zie overweging 5) werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens vastgesteld.

    De maandelijkse gemiddelde uitvoerprijzen werden derhalve berekend aan de hand van Eurostat-gegevens voor de Gemeenschap van de twaalf en invoerstatistieken die door de diensten voor de statistiek van Oostenrijk, Finland en Zweden ter beschikking werden gesteld.

    d) Vergelijking

    (32) Teneinde een eerlijke vergelijking mogelijk te maken, werden de normale waarden en de uitvoerprijzen op het niveau franco grens vergeleken. Verdere correcties werden dienstig noch noodzakelijk geacht.

    e) Dumpingmarge

    (33) De maandelijkse dumpingmarges werden vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarden met de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen voor elke maand van het onderzoektijdvak. Deze vergelijking toonde aan dat elke maand dumping had plaatsgevonden.

    (34) Omdat de voor elke maand vastgestelde dumpingmarges uiteenliepen, werd voor het onderzoektijdvak een gewogen gemiddelde dumpingmarge berekend. Voor het gehele land werd één enkele dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de prijs franco grens Gemeenschap, vastgesteld. Deze bedraagt 7,4 %.

    D. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (35) Het onderzoek heeft bevestigd dat de zes producenten van de Gemeenschap die de klacht hebben onderschreven, het grootste gedeelte, namelijk 54 % (7), van de totale communautaire productie van ruw, niet-gelegeerd zink vertegenwoordigen. Behalve de door de indiener van de klacht vertegenwoordigde producenten zijn de Commissie nog ten minste vier andere producenten bekend. Hoewel deze ondernemingen aan het onderzoek geen medewerking verleenden, hebben zij geen bezwaren tegen de procedure naar voren gebracht.

    (36) De Commissie heeft op deze grondslag bepaald dat de zes producenten van de Gemeenschap die de klacht hebben onderschreven en die hun volledige medewerking aan het onderzoek verleenden, de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

    E. SCHADE

    1. Voorafgaande opmerkingen

    Rol van de LME en invloed van deze instantie op de communautaire markt voor zink

    (37) De LME is een zogeheten "commodity"-markt waar de zinkprijzen dagelijks worden vastgesteld aan de hand van de wereldwijde vraag naar en het wereldwijde aanbod van dit metaal. Dit systeem garandeert dat een producent van een door de LME erkend merk ("brand") van SHG normaal te allen tijde voor zijn product een koper vindt, hoewel de transactie de verkoper (om de hierna uiteengezette redenen) minder winst oplevert dan wanneer hij de goederen rechtstreeks aan een industriële afnemer had verkocht.

    (38) De door de LME erkende entrepots vervullen bovendien de functie van een externe opslaginrichting waar een producent zijn producten in warrants en, zodoende, liquide middelen kan omzetten. Bovendien kan hij, indien nodig, zijn opgeslagen producten terugkopen. Het warrantsysteem van de LME fungeert derhalve als een semi-bodemprijs voor zinkproducenten, met dien verstande dat wanneer de door de LME erkende voorraden toenemen (de gegevens betreffende de voorraden in de door de LME erkende entrepots zijn openbaar), de genoteerde dagprijs onder een neerwaartse druk komt te staan omdat het algemeen bekende aanbod is toegenomen. Opgemerkt zij wat dit betreft, dat de wereldvoorraden in door de LME erkende opslagplaatsen (8) zijn toegenomen van 152 000 ton einde 1991 tot 1 019 000 ton aan het einde van het onderzoektijdvak.

    (39) Bij rechtstreekse verkoop door zinkproducenten aan industriële gebruikers liggen de prijzen meestal boven de LME-notering. Voor de gebruiker van het metaal kan deze hogere prijs evenwel om een aantal redenen toch gerechtvaardigd zijn. Wanneer een industriële gebruiker van zink dit product van een door de LME erkend entrepot betrekt, dient hij de transportkosten van het entrepot (over de locatie waarvan de koper niet noodzakelijk zeggenschap heeft) naar zijn fabriek te betalen evenals de makelaarsprovisie voor de aankoop van SHG-zink. Voorts weet de gebruiker niet vooraf welke kwaliteit zink hem zal worden geleverd. Afhankelijk van de omloopsnelheid van de voorraden in het door de LME erkende entrepot kan bovendien een bepaalde oxidatie hebben plaatsgevonden. Alles bijeen, zijn dit voor een gebruiker meestal voldoende redenen om zijn product rechtstreeks van een erkende zinkproducent te betrekken, niettegenstaande de hogere prijs. Daar komt nog bij dat, zoals reeds eerder werd vermeld, deze permanente afzetmogelijkheid uitsluitend voor zink van SHG-kwaliteit geldt en niet voor de HG- of GOB-producten (hoewel de prijzen van HG en GOB onder normale concurrentie-omstandigheden vrijwel altijd aan de op de LME genoteerde prijs van SHG-zink gekoppeld zijn).

    2. Totaal verbruik op de markt van de Gemeenschap

    (40) Het zichtbare verbruik van ruw, niet-gelegeerd zink in de Gemeenschap is de voorbije jaren betrekkelijk stabiel gebleven: 1 854 000 ton in 1991, 1 813 000 ton in 1992, een lichte teruggang in 1993 (1 758 000 ton), gevolgd door een kleine toename in 1994 (1 905 000 ton). Het totale verbruik van ruw, niet-gelegeerd zink in de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak bedroeg 2 037 800 ton.

    3. Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer met dumping

    (41) Volgens artikel 3, lid 4, van de basisverordening kunnen de gevolgen van de invoer uit meer dan één land die terzelfder tijd aan een antidumpingonderzoek wordt onderworpen, cumulatief worden beoordeeld indien onder meer wordt vastgesteld dat de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet te verwaarlozen is. De invoer uit Polen en uit Rusland kan niet als onbeduidend worden beschouwd aangezien het marktaandeel van beide landen meer dan het in artikel 5, lid 7, van de basisverordening vastgestelde percentage bedraagt.

    (42) Het onderzoek heeft aangetoond dat de met dumping ingevoerde producten zowel met elkaar als met de door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde producten concurreren. Het uit Rusland en uit Polen ingevoerde zink was voornamelijk van GOB- en HG-kwaliteit en derhalve geschikt voor thermisch verzinken en voor de vervaardiging van koper. De uit elk land ingevoerde producten concurreren rechtstreeks met elkaar en met het door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde zink van SHG-, HG- en GOB-kwaliteit. De met dumping uit Rusland en uit Polen ingevoerde producten beantwoorden aan hetzelfde prijspatroon.

    (43) De Commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat aan de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van de basisverordening is voldaan en dat de gevolgen van de invoer uit Polen en uit Rusland cumulatief dienen te worden beoordeeld.

    4. Volume van de invoer en marktaandeel van de met dumping ingevoerde producten

    (44) De invoer van de betrokken producten uit Rusland en uit Polen in de Gemeenschap is toegenomen van 19 683 ton in 1991 tot 66 004 ton in 1992, 123 821 ton in 1993, 103 653 ton in 1994 en 107 572 ton gedurende het onderzoektijdvak (dit is een algehele toename van 547 % over vier jaar). Tussen 1991 en het einde van het onderzoektijdvak is de invoer met dumping derhalve zowel in absolute cijfers als verhoudingsgewijze toegenomen en deze toename blijkt significant te zijn.

    (45) Het marktaandeel van ruw, niet-gelegeerd zink uit Rusland en uit Polen nam toe van 1,6 % in 1991 tot 5,28 % in het onderzoektijdvak.

    5. Prijsonderbieding en andere prijseffecten

    (46) Om te bepalen of de exporterende producenten de prijzen van de communautaire producenten in het onderzoektijdvak onderboden, werden de door de bedrijfstak van de Gemeenschap aan industriële gebruikers aangerekende prijzen vergeleken met de prijzen die de exporteurs aan industriële gebruikers op het niveau "vrijgave voor het vrije verkeer" in de Gemeenschap aanrekenden.

    (47) De prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden vastgesteld op basis van het maandgemiddelde van de LME-prijzen in het onderzoektijdvak, vermeerderd met 3 % voor de kosten van transacties tot afdekking van koersrisico's en van de normaal aan transacties met zinkproducten verbonden risico's. Deze berekeningsmethode leverde een prijs op die geheel in overeenstemming was met de werkelijke marktprijs van voor industriële gebruikers bestemd zink.

    Onder het afdekken van transactierisico's ("hedging") wordt verstaan een systeem waarbij een handelaar die betrokken is bij de aankoop (zinkconcentraten) of de verkoop (niet-gelegeerd ruw zink) van grote hoeveelheden goederen met het oog op de levering daarvan op een in de toekomst gelegen tijdstip, zich door het afsluiten van compenserende regelingen of transacties tegen voor hem ongunstige prijswijzigingen van de betrokken goederen indekt.

    Omdat alle aankopen van zinkconcentraat en verkopen van ruw, niet-gelegeerd zink normalerwijze op de dagelijkse notering van de zinkprijs bij de LME, die steeds in Amerikaanse dollars (USD) luidt, gebaseerd zijn, dient de bedrijfstak van de Gemeenschap zich voor alle overeengekomen toekomstige verkopen in te dekken tegen schommelingen van zijn factuurvaluta ten opzichte van de USD.

    De op de LME-prijzen gebaseerde methode werd gekozen omdat, door de aard van de zinkmarkt, de factuurprijzen een minder betrouwbare grondslag vormen dan de dagelijkse handelsprijzen. De factuurprijs is namelijk dikwijls de prijs die wordt overeengekomen op het tijdstip waarop de order voor het eerst wordt ontvangen. Deze prijs stemt derhalve overeen met de LME-prijs op het tijdstip van de order en niet met de bij de afwikkeling van de transactie geldende prijs, die op de meest recente LME-notering gebaseerd is.

    (48) Het op deze grondslag uitgevoerde onderzoek van de prijzen van de met dumping uit Polen en uit Rusland ingevoerde producten toonde aan dat deze prijzen zowel de gedurende het onderzoektijdvak door de bedrijfstak van de Gemeenschap aan industriële gebruikers aangerekende prijzen als de wereldprijs van de LME voortdurend en aanzienlijk onderboden. Voor de eerstgenoemde prijzen bedroeg deze onderbieding maximaal 47 %. Dit bleek vrijwel altijd het geval te zijn, ongeacht of de LME-prijs gedaald dan wel gestegen was.

    (49) De mate van onderbieding (als omschreven in overweging 47) voor de invoer uit Rusland bleek gemiddeld 5,5 % te bedragen en voor de invoer uit Polen tussen 8,8 % en 18,5 %.

    6. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    a) Productie

    (50) De productie van het betrokken product door de bedrijfstak van de Gemeenschap is in de loop van de onderzochte periode teruggelopen, namelijk van een indexcijfer 100 in 1991 tot 92 in het onderzoektijdvak. Slechts enkele producenten waren in staat, na de nodige investeringen, een gedeelte van hun productie naar de sector van de gelegeerde metalen (bijvoorbeeld Zamak, een zink/aluminiumlegering) te verleggen waar minder concurrentie van ingevoerde producten is.

    b) Bezettingsgraad van de productiecapaciteit

    (51) De bedrijfstak van de Gemeenschap had gedurende het onderzoektijdvak een capaciteitsbezetting van meer dan 90 %. Uit het onderzoek bleek evenwel dat, wegens het bijzondere karakter van het productieproces en de hoge vaste kosten die aan de productie van niet-gelegeerd zink verbonden zijn, de productiecapaciteit zo volledig mogelijk moet worden gebruikt, zelfs wanneer dit betekent dat het eindproduct met verlies wordt verkocht. De variabele kosten bij een productieonderbreking (bijvoorbeeld hoog energieverbruik bij het opnieuw opstarten van de productie) zijn namelijk eveneens zeer hoog.

    c) Voorraden

    (52) Hoewel de totale interne voorraad (met andere woorden de door de zinkproducenten zelf opgeslagen producten) van SHG-zink van een indexcijfer 100 naar een indexcijfer 80 zijn teruggelopen (zie de overwegingen 39 en 64), is de interne voorraad van niet-SHG-zink (niet verkoopbaar via het LME-systeem) van een indexcijfer 100 in 1991 tot 410 in het onderzoektijdvak toegenomen.

    d) Verkoop

    (53) De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft de verkoop aan industriële gebruikers in de Gemeenschap zien teruglopen van een indexcijfer 100 in 1991 tot 83 aan het einde van het onderzoektijdvak. Vooral de verkoop aan de koperindustrie vertoonde in de betrokken periode een sterke teruggang (van een indexcijfer 100 naar een indexcijfer 53), evenals de verkoop aan de sector van het thermisch verzinken (van indexcijfer 100 tot 63). De verkoop is in deze periode in de twee genoemde sectoren duidelijk veel scherper gedaald dan de algehele verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze bedrijfstak heeft bovendien grotere hoeveelheden via het LME-systeem verkocht, hetgeen op de verkoopprijzen neerwaartse druk uitoefende. De daling van de verkoop blijkt nog sterker te zijn indien men rekening houdt met het feit dat de via het LME-systeem (in een periode waarin de door de LME erkende voorraden toenamen) verkochte hoeveelheden als verkopen worden geregistreerd hoewel het in werkelijkheid slechts gaat over een toename van de voorraad, die dikwijls gewoon door een derde wordt gehouden en die derhalve nog steeds op de markt aanwezig is (zie de overwegingen 37 en 38).

    e) Marktaandeel

    (54) Het marktaandeel van de betrokken bedrijfstak van de Gemeenschap is teruggelopen van 38 % in 1991 tot 31 % in het onderzoektijdvak, niettegenstaande het relatief stabiele verbruik in de Gemeenschap. Het verlies van marktaandeel in de kopersector en de sector van het thermisch verzinken was nog veel groter (zie overweging 53).

    f) Prijsontwikkeling

    (55) Aangezien zink een internationaal verhandeld basisproduct is waarvan de prijsschommelingen niet altijd rechtstreeks aan de industriële vraag gerelateerd zijn, lijkt het niet zinvol de ontwikkeling van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap toegepaste prijzen met de prijzen van de met dumping ingevoerde producten te vergelijken zonder rekening te houden met de schommelingen van de LME-prijzen. Op deze grondslag werden de in het hiernavolgende behandelde prijsontwikkelingen vastgesteld.

    g) Prijsonderbieding en daaruit voortvloeiende neerwaartse druk op de prijzen

    (56) Geconstateerd werd dat de invoer met dumping uit Polen en Rusland de prijzen van de communautaire bedrijfstak (zie de overwegingen 48 en 49) dermate had onderboden dat de rechtstreekse verkoop aan industriële gebruikers daardoor duidelijk was teruggelopen. Voorts zij eraan herinnerd dat dit verlies van afzetmogelijkheden als gevolg van de invoer met dumping tot een verschuiving van de rechtstreekse verkoop naar verkoop via de LME heeft geleid. Dit betekent dat de bedrijfstak van de Gemeenschap voor zijn product een lagere prijs heeft ontvangen dan anders mogelijk zou zijn geweest. Het effect hiervan op de prijzen was van tweeërlei aard:

    i) deze verkopen gebeurden tegen een lagere prijs aangezien de LME-prijs meestal lager is dan die bij verkoop aan industriële gebruikers van het metaal. Bovendien maakt een verkoper in het kader van dit systeem nog andere kosten (bijvoorbeeld voor makelaarsprovisie);

    ii) de toename van de metaalvoorraden in de door de LME erkende entrepots had tot gevolg dat in de betrokken periode het aanbod de vraag overtrof.

    Deze beide elementen oefenden een neerwaartse druk uit op de zinkprijzen.

    h) Winstgevendheid

    (57) De meeste zinkproducenten in de Gemeenschap, vooral die welke GOB-zink vervaardigen, hebben aanzienlijke verliezen geleden. Dit verlies is toegenomen van 0,8 % van de omzet in 1991 tot 4,5 % in het onderzoektijdvak.

    i) Werkgelegenheid

    (58) Het aantal arbeidsplaatsen bij de productie van ruw, niet-gelegeerd zink is aanzienlijk teruggelopen, namelijk van 5 516 in 1991 tot 5 367 in 1992, 4 677 in 1993 en 4 222 gedurende het onderzoektijdvak. Dit is een daling van 23,5 % in de betrokken periode.

    7. Conclusies ten aanzien van de schade

    (59) De conclusies ten aanzien van de schade luiden als volgt:

    - het productievolume is met 8 % gedaald;

    - de toename van de voorraad niet-SHG-zink van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van de voorraad SHG-zink van de LME had een voortdurende neerwaartse druk op de verkoopprijzen ten gevolge;

    - het marktaandeel in de Gemeenschap van de klacht indienende bedrijfstak van de Gemeenschap is van 38 % in 1991 tot 31 % in het onderzoektijdvak teruggelopen;

    - in het onderzoektijdvak bedroeg de invoer met dumping uit Rusland en uit Polen ongeveer 108 000 ton en groeide het gecumuleerde marktaandeel van deze landen van iets minder dan 1 % in 1991 tot 5,3 % in de vorengenoemde periode;

    - zowel de prijsonderbieding als de neerwaartse druk op de prijzen werden aangetoond;

    - de werkgelegenheid is met 23,5 % teruggelopen;

    - de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft zijn verlies met een factor 5 zien toenemen.

    (60) Het onderzoek van de relevante economische factoren toont derhalve duidelijk aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden. Dit komt vooral tot uiting in de verkoopresultaten van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de kopersector en in de sector van het thermisch verzinken (wat marktaandeel en afzetvolume betreft), evenals in de aanzienlijke verliezen van deze bedrijfstak.

    Met het oog op het bovenstaande concludeert de Commissie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden.

    F. SCHADE

    1. Inleiding

    (61) De Commissie heeft onderzocht of de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade door de invoer met dumping uit Rusland en uit Polen werd veroorzaakt dan wel andere factoren eveneens schade hebben veroorzaakt of daartoe hebben bijgedragen, alsmede indien dit het geval was, of deze door andere factoren veroorzaakte schade niet ten onrechte aan de invoer met dumping werd toegeschreven. Bij het onderzoek diende rekening te worden gehouden met de beperkte vraag naar zink in de Gemeenschap en op de internationale markt in het onderzoektijdvak en met de lage zinkprijzen die daarvan het gevolg waren.

    2. Gevolgen van de invoer met dumping

    (62) Het onderzoek toonde aan dat, gezien de zuiverheidsgraad ervan, de met dumping ingevoerde producten in het algemeen met de producten van de bedrijfstak van de Gemeenschap concurreren in ten minste twee duidelijk identificeerbare sectoren (thermisch verzinken en koper). In deze sectoren heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap een bijzonder groot gedeelte van zijn marktaandeel verloren. De handel met deze sectoren liep terug van 30 % van de totale afzet van de communautaire bedrijfstak in 1991 tot 20 % van de totale afzet in het onderzoektijdvak. Aangezien de totale afzet van de bedrijfstak van de Gemeenschap in deze periode met 17 % terugliep, terwijl die van de betrokken exporterende landen met meer dan 500 % toenam, is het duidelijk dat de invoer met dumping voor de resterende marktsegmenten ernstige gevolgen heeft.

    De concurrentie van de met dumping ingevoerde producten houdt hoofdzakelijk verband met de prijzen. Opgemerkt zij, wat dit betreft, dat, aangezien de winstmarge van de bedrijfstak van de Gemeenschap het verschil is tussen de kosten van het zinkconcentraat (de grondstof) en de waarde van het bewerkte zink, elke onderbieding van de normale marktprijs een onevenredig sterk effect heeft op de kostenstructuur van die bedrijfstak. Zo bedraagt bijvoorbeeld de raffinagemarge tussen zinkconcentraat (de grondstof) en ruw, niet-gelegeerd zink ongeveer 55 à 50 % van de op de LME genoteerde prijs van SHG-zink. Dit betekent derhalve dat een marge van onderbieding van 5 % op de bij de LME genoteerde prijs de bedrijfstak van de Gemeenschap ertoe zou verplichten zijn totale marge met 10 % te verlagen, indien hij op hetzelfde prijsniveau zou willen concurreren.

    (63) De Commissie merkt op dat, behalve wat factoren zoals de ontwikkelingen betreffende de afzet in de Gemeenschap door de bedrijfstak van de Gemeenschap, het daaruit voortvloeiende marktaandeel van die bedrijfstak en het totale verbruik in de Gemeenschap, allemaal economische factoren die normaal bij de schadeanalyse een rol spelen, rechtstreeks enigermate beïnvloed worden door de schommelingen van de LME-prijs, die de verkoopprijs van het geraffineerde zink en van de bij de productie daarvan gebruikte grondstof bepaalt. Op de gevolgen van deze schommelingen wordt nader ingegaan in overweging 65.

    Niettemin is gebleken dat de prijsonderbieding door zowel de Poolse als de Russische producenten een bijkomende belemmering vormde voor de producenten van de Gemeenschap om hun productie te verkopen, naast de neerwaartse cyclische druk op de LME-prijs, die tot een toename van de voorraden in het door de LME erkende opslagsysteem heeft geleid. Aangezien de door de bedrijfstak van de Gemeenschap toegepaste prijs transparant is, in die zin dat hij op de dagelijkse prijsnoteringen van de LME berust, veroorzaakt elke prijs die lager is dan de verkoopprijs, schade. Bovendien werd de neerwaartse druk op de LME-prijzen, zoals uiteengezet in de overwegingen 38 en 56, nog versterkt door de aanwezigheid op de markt van de met dumping ingevoerde producten.

    (64) De sterke daling van de verkoop in de kopersector en in de sector van het thermisch verzinken, die het gevolg is van de aanzienlijke prijsonderbieding, blijkt zodoende schadelijke gevolgen te hebben gehad voor de algemene economische prestatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze bedrijfstak was immers, gezien de structurele kenmerken van de zinkverwerking, niet in staat zich aan deze situatie aan te passen door zijn prijzen te verlagen of de productie aanzienlijk te verminderen teneinde zodoende de kosten te drukken (zie overweging 51). De daling van deze verkoop, de sterke toename van de interne voorraden niet-SHG-zink en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap kunnen grotendeels aan de invoer uit Polen en uit Rusland worden toegeschreven. Deze invoer met dumping kan derhalve, in het kader van de voorlopige bevindingen, worden geacht aan de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade te hebben toegebracht.

    3. Gevolgen van andere factoren

    a) Conjunctuurgebonden neerwaartse druk op de LME-prijs

    (65) Hoewel de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade vermoedelijk ten dele moet worden toegeschreven aan de conjunctuurgebonden neerwaartse druk op de LME-zinkprijs (afgezien van de vraag in hoeverre deze neerwaartse druk het gevolg is van de beschikbaarheid van zink tegen dumpingprijzen) kan deze ontwikkeling, gezien de aard van de zinkraffinage, de geconstateerde schade toch niet volledig verklaren. Wanneer de zinkprijs daalt, nemen de raffinagebedrijven immers maatregelen tot afdekking van het koersrisico ("hedging") en het aan zinktransacties verbonden risico, zowel bij aan- als bij verkoop van zinkconcentraat, waardoor de gevolgen van de neerwaartse druk op de prijzen worden beperkt en de winstmarges van de betrokken ondernemingen relatief stabiel blijven (zie overweging 47).

    b) Invoer uit andere bronnen

    (66) Voorts werd beweerd dat zink van oorsprong uit de Volksrepubliek China eveneens aan de bedrijfstak van de Gemeenschap schade kan hebben toegebracht. Uit de gegevens die werden verkregen via het bij Verordening (EG) nr. 519/94 van de Raad (9) ingestelde systeem van voorafgaand toezicht blijkt evenwel dat in de periode van 15 maart 1994 tot het einde van het onderzoektijdvak in de Gemeenschap geen zink uit de Volksrepubliek China is ingevoerd.

    c) Overcapaciteit en hoge bezettingsgraad van de bestaande capaciteit

    (67) Wat de beweringen in verband met overcapaciteit en te hoge bezettingsgraad van de bestaande capaciteit betreft, zij opgemerkt dat de productiecapaciteit van de communautaire bedrijfstak sedert einde 1991 in absolute cijfers reeds met 9 % is teruggelopen en dat de bezettingsgraad, gezien de hoge kosten die een variërende productie met zich meebrengt, niet elastisch is (zie overweging 51). Een permanent hoge bezettingsgraad van de productiecapaciteit lijkt derhalve een normaal en noodzakelijk kenmerk van de zinkproductie.

    d) Externe invloeden

    (68) Gedurende het onderzoektijdvak gebeurde er bij een producent van de Gemeenschap een explosie in diens fabriek die dientengevolge voor vrij lange tijd moest worden gesloten. De wegvallende productie van deze producent werd overgenomen door een andere producent van de Gemeenschap nadat deze zijn eigen buiten werking gestelde GOB-fabriek opnieuw had opgestart. Deze gebeurtenis had derhalve geen gevolgen voor de algehele prestatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    e) Koers van de Amerikaanse dollar (USD)

    (69) De koers van de USD (de LME-zinkprijzen worden immers in USD genoteerd) is gedurende het onderzoektijdvak voortdurend teruggelopen. Dit kan gevolgen hebben gehad voor de algemene winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap waarvan de vaste en sommige van de variabele kosten in EG-valuta luiden, terwijl de LME-prijs in USD wordt genoteerd. Deze gedaalde koers van de USD blijkt evenwel te zijn gecompenseerd door een vergelijkbare daling van de grondstoffenkosten (die eveneens in USD worden betaald) en door het feit dat alle betrokkenen zich voortdurend tegen koersrisico indekken.

    4. Conclusie ten aanzien van het oorzakelijk verband

    (70) Er zijn sterke aanwijzingen dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade die werd geconstateerd. In het bijzonder zij opgemerkt dat, terwijl het verbruik in de Gemeenschap betrekkelijk stabiel bleef:

    - de verkoop aan de kopersector met 47 % en de verkoop aan de sector van het thermisch verzinken met 37 % terugliep. Mede hierdoor daalde de algemene verkoop met 17 % (zoals gezegd is de concurrentie tussen de producten van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de met dumping ingevoerde producten het scherpst in deze sectoren);

    - de uit Polen en uit Rusland ingevoerde producten werden verkocht tegen een prijs die nog lager was dan de wereldwijd erkende, aan een neerwaartse conjunctuurgebonden druk onderhevige LME-prijs. Bovendien lag de eerstgenoemde prijs aanzienlijk onder de prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap;

    - zelfs indien niet kan worden uitgesloten dat andere factoren, zoals lage prijzen op de wereldmarkt en op de markt van de Gemeenschap, tot de onbevredigende financiële prestaties van de bedrijfstak aldaar hebben bijgedragen, de door de invoer met dumping en de marge van prijsonderbieding geleden schade niettemin aanmerkelijk is.

    G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    (71) Overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie aan de hand van al het voorgelegde bewijsmateriaal de factoren onderzocht die een rol spelen bij de beoordeling van het belang van de Gemeenschap. Bij een dergelijk onderzoek dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de noodzaak om de handelsverstorende effecten van de invoer met dumping weg te nemen teneinde op de markt van de Gemeenschap eerlijke en doeltreffende mededingingvoorwaarden te herstellen. De noodzaak de nadelige gevolgen van de dumping weg te nemen moet in gevallen waarin dumping en schade en een oorzakelijk verband tussen beide zijn vastgesteld, worden afgewogen tegen de vraag of er dwingende redenen zijn die erop wijzen dat het nemen van maatregelen tegen het belang van de Gemeenschap zou ingaan.

    Niettegenstaande het daartoe strekkende verzoek in het bericht van inleiding van de procedure werd op enig aspect van het belang van de Gemeenschap van de zijde van de gebruikers geen commentaar ontvangen.

    1. Belang van de communautaire bedrijfstak

    (72) Geconstateerd werd dat de betrokken landen hun producten verkochten tegen een prijs die lager was dan de voor eenieder kenbare wereldmarktprijs voor uitvoer en die onder de normale waarde (voor beide landen gebaseerd op de prijzen in Polen) lag en dat zij aanmerkelijke schade hebben toegebracht aan de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het voortduren van dergelijke schade zal op de midellange en de lange termijn vermoedelijk tot sluiting van fabrieken leiden, sommige wellicht in gebieden van de Gemeenschap die nu reeds als economische probleemgebieden beschouwd worden.

    2. Gevolgen voor de industriële gebruikers

    (73) Hoewel de importeurs of gebruikers van de met dumping ingevoerde producten geen opmerkingen naar voren hebben gebracht, heeft de Commissie de gevolgen van eventuele maatregelen voor de industriële gebruikers onderzocht (in het bijzonder voor de sector van het thermisch verzinken en voor de koperindustrie). Deze gevolgen zullen minimaal zijn aangezien elke maatregel (overeenkomstig de regel van het laagste recht als uiteengezet in overweging 76) op de wereldwijd erkende zinkprijs zal berusten. Afnemers die gebruik maakten van met dumping ingevoerde producten zullen hierdoor geen concurrentienadeel lijden aangezien de zinkprijs in de Gemeenschap nog steeds op de LME gebaseerd zal zijn. Bovendien zullen de beoogde maatregelen ervoor zorgen dat die sectoren van de verwerkende industrie die voorheen geen toegang hadden tot met dumping ingevoerde producten, onder eerlijke voorwaarden kunnen concurreren met gebruikers die wel van dergelijke producten gebruik konden maken en die daardoor een ongerechtvaardigd concurentievoordeel genoten.

    3. Andere argumenten in verband met het belang van de Gemeenschap

    (74) Twee van de producenten in de Gemeenschap die het meest door de invoer met dumping worden bedreigd (de producten van GOB-zink) hebben fabrieken in gebieden die reeds als economisch kwetsbaar worden beschouwd (Porto Vesme, Sardinië en Nord-Pas-de-Calais). Andere producenten in de Gemeenschap zijn eveneens in dergelijke gebieden in België en Duitsland gevestigd. Sluiting van fabrieken en herstructureringen zouden derhalve voor de economieën van de gebieden waar deze producenten zich bevinden, onevenredige gevolgen hebben.

    4. Conclusie

    (75) Uit de voorgelegde informatie kan worden geconcludeerd dat het in het belang van de Gemeenschap is maatregelen te nemen om de handelsverstorende effecten van de schade veroorzakende dumping weg te nemen en eerlijke en doeltreffende mededingingsvoorwaarden te herstellen, aangezien er geen dwingende redenen zijn om dergelijke maatregelen niet te nemen.

    H. VOORLOPIG RECHT

    (76) De Commissie heeft overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening onderzocht welk recht toereikend zou zijn om de door de dumping veroorzaakte schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen. Te dien einde werd de schadedrempel vastgesteld op basis van de maandelijkse LME-prijs gedurende het onderzoektijdvak, vermeerderd met 3 % (toeslag op de verkoopprijs af fabriek ter dekking van, onder meer, de kosten die fabrikanten maken wanneer zij zich indekken tegen koersrisico's en tegen schommelingen van de zinkprijs - zie overweging 47). De schademarges werden vervolgens berekend door vergelijking met de werkelijke exportprijzen voor Polen op het niveau vrij verkeer Gemeenschap, op maandbasis per transactie. Wat Rusland betreft, werd de op Eurostat-gegevens gebaseerde gemiddelde maandelijkse prijs, vermeerderd met de communautaire douanerechten, als gelijk aan de prijs bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap beschouwd en vervolgens met de gemiddelde maandelijkse LME-prijs vergeleken, vermeerderd met 3 %.

    (77) Wat Polen betreft, werd geconstateerd dat alle verkoopprijzen beneden de schadedrempel lagen, met uitzondering van de prijzen van één onderneming gedurende een bepaalde maand. De laatstgenoemde prijzen waren kennelijk het gevolg van een plotselinge daling van de LME-prijs voor zink veeleer dan van een wijziging in het prijsbeleid van de betrokken Poolse exporteur. Met deze verkoop kan derhalve geen rekening worden gehouden. Alle andere verkopen werden daarentegen in aanmerking genomen voor de vaststelling van het recht dat toereikend is om de schade weg te nemen. Deze berekeningen leverden het volgende resultaat op:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (78) Aangezien Rusland aan het onderzoek geen enkele medewerking verleende, kon de Commissie zich uitsluitend baseren op invoergegevens van Eurostat en gegevens die door de diensten voor de statistiek van, respectievelijk, Oostenrijk, Finland en Zweden werden verstrekt. Dientengevolge werd rekening gehouden met alle verkopen, met uitzondering van die in drie bepaalde maanden (om de in overweging 77 uiteengezette redenen). Het recht waarbij de schade werd opgeheven, bleek 5,5 % te bedragen (hetgeen minder is dan de overeenkomstige dumpingmarge) en dit recht dient derhalve de grondslag voor het antidumpingrecht te vormen.

    (79) Hoewel de Russische en de Poolse producten steeds werden verkocht tegen prijzen die lager waren dan de LME-prijs, heeft het onderzoek geen elementen aan het licht gebracht die erop wezen dat de uit Rusland en uit Polen ingevoerde producten een zodanige neerwaartse druk op de LME-prijs uitoefenden (rekening houdend met de in de overwegingen 38, 56 en 63 vervatte conclusies) dat deze prijs voor het berekenen van de schademarge onbetrouwbaar is. De uitvoer uit Rusland en uit Polen in het onderzoektijdvak (van producten die niet via de LME konden worden verkocht) vertegenwoordigt minder dan 0,07 % van de totale waarde van het via de LME verkochte zink (dit wil zeggen uitsluitend SHG- of erkende merken ("brands")).

    I. SLOTBEPALINGEN

    (80) De Commissie heeft overeenkomstig de Europa-overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten en de Republiek Polen (10) en gelet op de conclusies van de Europese Raad van Essen betreffende de raadpleging van de LMOE's (landen van Midden- en Oost-Europa) in antidumpingprocedures, de Associatieraad EU-Polen ervan in kennis gesteld dat haar onderzoek tot de slotsom had gevoerd dat de Poolse exporteurs van het betrokken product zich aan dumping schuldig maakten. Voorts werden de gevolgtrekkingen van de Commissie aan de Poolse medewerkende partijen en aan de Poolse autoriteiten medegedeeld. Daar een voor de Commissie bevredigende oplossing niet is opgedaagd heeft de Commissie besloten overeenkomstig artikel 7 van de basisverordening op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Polen een voorlopig antidumpingrecht in te stellen.

    (81) In het belang van een goed beheer dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de betrokken partijen hun standpunt schriftelijk kunnen bekendmaken en kunnen verzoeken om te worden gehoord. Voorts dient te worden bepaald dat alle in het kader van deze verordening gedane vaststellingen een voorlopig karakter hebben en kunnen worden herzien, mocht de Commissie besluiten definitieve maatregelen voor te stellen,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Op de invoer van ruw, niet-gelegeerd zink, vallende onder de GN-codes 7901 11 00, 7901 12 10 en 7901 12 30, van oorsprong uit Rusland en uit Polen, wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld.

    2. Het recht dat wordt toegepast op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, is als volgt:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    3. Tenzij anders bepaald, zijn de bepalingen betreffende de douanerechten van toepassing.

    4. Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van de in lid 1 bedoelde producten dient zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

    Artikel 2

    Onverminderd het bepaalde in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen vijftien dagen na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening hun standpunt schriftelijk bekendmaken en verzoeken om mondeling door de Commissie te worden gehoord.

    Overeenkomstig het bepaalde in artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen één maand na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening commentaar geven op de toepassing daarvan.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Behoudens het bepaalde in de artikelen 7, 9, 10 en 14 van Verordening (EG) nr. 384/96 is artikel 1 van de onderhavige verordening van toepassing gedurende een periode van zes maanden, tenzij de Raad vóór het verstrijken van deze termijn definitieve maatregelen vaststelt.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 25 maart 1997.

    Voor de Commissie

    Leon BRITTAN

    Vice-Voorzitter

    (1) PB nr. L 56 van 6. 3. 1996, blz. 1.

    (2) PB nr. L 317 van 6. 12. 1996, blz. 1.

    (3) PB nr. C 143 van 9. 6. 1995, blz. 12.

    (4) PB nr. L 349 van 31. 12. 1994, blz. 1.

    (5) PB nr. L 122 van 2. 6. 1995, blz. 1.

    (6) Besluit 97/223/EG van de Commissie tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van ruw, niet-gelegeerd zink van oorsprong uit Kazachstan, Oekraïne en Oezbekistan (zie bladzijde 47 van dit Publikatieblad).

    (7) Op basis van de totale productie van de medewerkende ondernemingen (bevestigd door verificatie), in vergelijking met de totale communautaire productie (bron: International Lead and Zinc Study Group).

    (8) Statistieken betreffende lood en zink, Monthly Bulletin of the International Lead and Zinc Study Group, september 1995.

    (9) PB nr. L 67 van 10. 3. 1994, blz. 89.

    (10) PB nr. L 348 van 31. 12. 1993, blz. 1.

    Top