Ce document est extrait du site web EUR-Lex
Document 31996Y0110(02)
Council recommendation of 22 December 1995 on concerted action and cooperation in carrying out expulsion measures
Aanbeveling van de Raad van 22 december 1995 betreffende overleg en samenwerking bij de tenuitvoerlegging van verwijderingsmaatregelen
Aanbeveling van de Raad van 22 december 1995 betreffende overleg en samenwerking bij de tenuitvoerlegging van verwijderingsmaatregelen
PB C 5 van 10.1.1996, p. 3–7
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
En vigueur
Aanbeveling van de Raad van 22 december 1995 betreffende overleg en samenwerking bij de tenuitvoerlegging van verwijderingsmaatregelen
Publicatieblad Nr. C 005 van 10/01/1996 blz. 0003 - 0007
AANBEVELING VAN DE RAAD van 22 december 1995 betreffende overleg en samenwerking bij de tenuitvoerlegging van verwijderingsmaatregelen (96/C 5/02) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien de aanbeveling van de met immigratie belaste ministers van de Lid-Staten van 30 november 1992 betreffende de doorreis voor verwijdering en het addendum daarbij van 1 en 2 juni 1993, Overwegende dat krachtens artikel K 1, lid 3, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de strijd tegen illegale immigratie, illegaal verblijf en illegale arbeid door onderdanen van derde landen op het grondgebied van de Lid-Staten als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang wordt beschouwd; Overwegende dat de Raad al speciale maatregelen heeft getroffen om de migratiestromen beter te beheersen en om te voorkomen dat onderdanen van derde landen illegaal het grondgebied van de Lid-Staten binnenkomen en er illegaal verblijven; Overwegende dat tegen deze illegale onderdanen van derde landen genomen verwijderingsmaatregelen niet uitgevoerd kunnen worden doordat reisdocumenten of identiteitspapieren ontbreken; Overwegende dat het voor de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging van verwijderingsmaatregelen noodzakelijk is dat op het niveau van de Raad aanbevelingen aan de Lid-Staten van de Europese Unie worden aangenomen die ertoe strekken de cooerdinatie van de maatregelen ter zake te verbeteren; Overwegende dat de bepalingen van deze aanbeveling geen afbreuk doen aan het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 en aan het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals gewijzigd door het Protocol van New York van 31 januari 1967, BEVEELT DE REGERINGEN VAN DE LID-STATEN AAN: de hierna vermelde beginselen toe te passen: ten behoeve van de samenwerking bij het verkrijgen van de nodige documenten 1. specifieke maatregelen te nemen teneinde het verkrijgen van de nodige documenten bij de consulaire autoriteiten van het derde land waarheen onderdanen van een derde land zonder reisdocumenten of identiteitspapieren moeten worden verwijderd, te verbeteren; 2. wanneer zij herhaaldelijk problemen ondervinden om deze documenten van bepaalde derde landen te verkrijgen, a) zich in te spannen de identiteit van de te verwijderen persoon door de consulaire autoriteiten te doen vaststellen, b) de consulaire autoriteiten herhaaldelijk te verzoeken zich naar de plaats waar in voorkomend geval de onderdanen van derde landen worden vastgehouden te begeven teneinde hun identiteit vast te stellen en hun documenten af te leveren, c) de consulaire autoriteiten dringend te verzoeken reisdocumenten met een toereikende geldigheidsduur af te leveren teneinde de verwijderingsmaatregelen te kunnen uitvoeren; 3. in eerste instantie de bepalingen inzake de veronderstelde nationaliteit toe te passen welke zijn vervat in de modelovereenkomst voor overname die de Raad op 30 november 1994 heeft aangenomen; 4. wanneer het met deze middelen niet mogelijk is de nodige reisdocumenten te verkrijgen, het standaardreisdocument dat door de Raad is goedgekeurd op 30 november 1994 af te leveren; ten behoeve van de samenwerking bij doorreis voor verwijdering 5. op basis van de hierna volgende beginselen samen te werken om doorreis voor verwijdering te vergemakkelijken wanneer het verwijderingsbesluit door een andere Lid-Staat is genomen: a) Ieder Lid-Staat kan, op verzoek van een andere Lid-Staat, de doorreis voor verwijdering van een onderdaan van een derde land op zijn grondgebied toestaan, overeenkomstig de bepalingen van de aanbeveling van de ministers van 30 november 1992 betreffende doorreis voor verwijdering en het addendum hierbij van 1 en 2 juni 1993, die als bijlagen bij deze aanbeveling gaan. b) De Lid-Staat die het verzoek om doorreis doet, deelt aan de aangezochte Lid-Staat mee of het zijns inziens absoluut noodzakelijk is dat de verwijderde persoon wordt begeleid. c) De aangezochte Lid-Staat kan beslissen over de wijze waarop de doorreis van de te verwijderen vreemdeling geschiedt. Ofwel gebeurt dit onder begeleiding van de Lid-Staat die de verwijderingsmaatregel heeft getroffen, ofwel staat hij zelf in voor de begeleiding; een derde mogelijkheid is dat de begeleiding tijdens de doorreis wordt uitgevoerd samen met de Lid-Staat die de verwijderingsmaatregel heeft getroffen. d) Indien de doorreis zonder begeleiding plaatsvindt, kan de Lid-Staat die de verwijderingsmaatregel heeft getroffen de Staat die met de doorreis heeft ingestemd tijdig verzoeken de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de vreemdeling naar zijn plaats van bestemming vertrekt. e) Wanneer de vreemdeling weigert in de Lid-Staat van doorvoer in te stappen, kunnen de betrokken Lid-Staten om te voorkomen dat de verwijdering niet kan worden uitgevoerd, overeenkomstig hun wetgeving overwegen de passende juridische instrumenten te gebruiken of te zoeken om de verwijdering ten uitvoer te leggen. f) Indien de verwijdering om een of andere reden niet ten uitvoer kan worden gelegd, mag de Lid-Staat van doorreis de vreemdeling terugsturen naar het grondgebied van de Staat die de verwijderingsmaatregel heeft getroffen. g) De Lid-Staten kunnen in bilateraal overleg de voorwaarden bepalen waaronder eventueel kan worden afgezien van de betaling van de kosten per geval en in plaats daarvan een jaarlijkse verrekening effectueren van de kosten van de verwijderingsoperaties die op last van elk van die Staten zijn uitgevoerd. ten behoeve van het overleg voor de tenuitvoerlegging van verwijderingen 6. wanneer daar aanleiding toe bestaat, verwijderingen ten uitvoer te leggen in overleg met andere Lid-Staten, op basis van de volgende beginselen: a) De Lid-Staat die de verwijderingsmaatregel heeft getroffen draagt de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de verwijdering van onderdanen van derde landen waartoe hij heeft besloten en moet gebruik maken van de op de luchtvaartmarkt beschikbare of, in voorkomend geval, door hemzelf georganiseerde middelen. b) De Lid-Staat die de verwijderingsmaatregel heeft getroffen mag de medewerking van een andere Lid-Staat inroepen bij het zoeken naar beschikbare plaatsen voor de tenuitvoerlegging van de verwijdering per vliegtuig. c) De Lid-Staat wiens hulp is ingeroepen bij de tenuitvoerlegging van de verwijderingsmaatregel door de lucht kan de toestemming voor die tenuitvoerlegging vanaf zijn grondgebied altijd weigeren. d) Om de tenuitvoerlegging van verwijderingsmaatregelen te cooerdineren, deelt iedere Lid-Staat aan de andere Lid-Staten mee welke instantie op zijn grondgebied belast is met: - het centraliseren van de informatie over vliegtuigstoelen die voor de verwijdering beschikbaar zijn; - het contacten van de bevoegde autoriteiten van andere Lid-Staten over het mogelijk gebruik van de beschikbare vliegtuigstoelen; - het vragen van toestemming aan andere Lid-Staten voor het gebruik van de beschikbare stoelen op vluchten vanuit de Lid-Staten; - het uitwisselen van informatie met de autoriteiten van andere Lid-Staten over de tenuitvoerlegging van verwijderingen door de lucht. ten behoeve van de follow-up inzake de toepassing van deze aanbeveling: de Raad zal regelmatig bekijken welke vooruitgang er is geboekt bij de praktische toepassing van de in deze aanbeveling bedoelde maatregelen inzake overleg en samenwerking. Gedaan te Brussel, 22 december 1995. Voor de Raad De Voorzitter L. ATIENZA SERNA BIJLAGE I AANBEVELING betreffende doorreis voor verwijdering (door de ministers goedgekeurd op 30 november 1992) De met immigratiezaken belaste Ministers, OVERWEGENDE de handelwijzen in de Lid-Staten op het gebied van doorreis voor verwijdering, OVERWEGENDE dat deze handelwijzen onderling moeten worden aangepast met het oog op de harmonisatie ervan, OVERWEGENDE dat de toe te passen maatregelen moeten voldoen aan de eisen van snelheid, doeltreffendheid en zuinigheid, BEVELEN AAN dat de volgende beleidslijnen worden toegepast: I Voor de toepassing van deze aanbeveling wordt onder "doorreis" verstaan de doorgang van een persoon die geen onderdaan van een Lid-Staat is, over het grondgebied of in de transitzone van een haven of luchthaven van een Lid-Staat. II De Lid-Staat die heeft belsoten een onderdaan van een derde land te verwijderen - naar een derde land, moet dit in beginsel doen zonder dat de vreemdeling via het grondgebied van een andere Lid-Staat reist; - naar een andere Lid-Staat, moet dit in beginsel doen zonder dat de vreemdeling via het grondgebied van een derde Lid-Staat reist. III 1. Wanneer bijzondere redenen, met name redenen van doeltreffendheid, snelheid en zuinigheid, zulks rechtvaardigen, kan een Lid-Staat een andere Lid-Staat verzoeken om toe te staan dat een onder een verwijderingsmaatregel vallende onderdaan van een derde land op diens grondgebied binnenkomt en over diens grondgebied doorreist (1). 2. De Lid-Staat die de verwijderingsmaatregel heeft getroffen controleert, alvorens hij dit verzoek indient, of normaliter de garantie bestaat dat de verwijderde persoon zal doorreizen naar het land van bestemming en daar zal worden toegelaten. 3. De Lid-Staat aan wie dit verzoek wordt voorgelegd, geeft daaraan gevolg onder voorbehoud van de onder VI genoemde gevallen. IV De Staat die de verwijderingsmaatregel treft, deelt aan de Lid-Staat van doorreis mee of het noodzakelijk is de verwijderde persoon te begeleiden. De Staat van doorreis kan - hetzij de Staat die de verwijderingsmaatregel getroffen heeft, machtigen om zelf voor de begeleiding te zorgen; - hetzij besluiten zelf voor de begeleiding te zorgen; - hetzij besluiten voor de begeleiding te zorgen in samenwerking met de Staat die de verwijderingsmaatregel getroffen heeft. V 1. Het verzoek om doorreis voor verwijdering moet gegevens bevatten inzake: - de identiteit van de verwijderde vreemdeling; - de Staat van uiteindelijke bestemming; - de aard en de datum van het verwijderingsbesluit, alsmede de autoriteit die dit besluit heeft genomen; - de gegevens op grond waarvan kan worden aangenomen dat de vreemdeling kan worden toegelaten in het land van uiteindelijke bestemming of in het tweede land van doorreis; - de reisdocumenten of andere persoonlijke documenten die de vreemdeling bezit; - de naam van de instantie die de aanvraag indient en de gegevens die nodig zijn om contact op te nemen met die instantie; - de voorwaarden voor de doorreis door de aangezochte Staat (tijdschema, traject, vervoermiddel, enz.); - de vraag of er begeleiding nodig is en, zo ja, de details daarvan. 2. Het verzoek om doorreis voor verwijdering moet zo spoedig mogelijk overeenkomstig de nationale wetgeving van de aangezochte Staat worden ingediend bij de bevoegde instanties van die Staat, die zo spoedig mogelijk moeten antwoorden. 3. De Staat van doorreis kan om inlichtingen verzoeken, met name wat de noodzaak van de doorreis betreft. VI Gevallen waarin de doorreis voor verwijdering kan worden geweigerd: - de vreemdeling vormt in geval van doorreis over land een bedreiging voor de openbare orde, de nationale veiligheid en de internationale betrekking van de Staat van doorreis; - de onder V.3 genoemde gegevens worden onbevredigend geacht. VII Indien de verwijderingsmaatregel om welke reden ook niet kan worden uitgevoerd, kan de Staat waarin de verwijderde persoon zich op doorreis bevindt, de betrokkene zonder formaliteiten terugzenden naar het grondgebied van de verzoekende Staat. VIII Wanneer de kosten van de verwijdering niet door de vreemdeling of een derde persoon kunnen worden gedragen, neemt de verzoekende Staat de volgende kosten voor zijn rekening: - de reiskosten en andere uitgaven, inclusief de begeleidingskosten, die worden gemaakt totdat de vreemdeling voor wiens doorreis toestemming is verleend, het grondgebied van de Lid-Staat van doorreis heeft verlaten; - de kosten van een eventuele terugkeer. IX Deze aanbevelingen staan nauwere samenwerking tussen twee of meer Lid-Staten niet in de weg. X Een Lid-Staat die overweegt met een andere Lid-Staat of een derde land onderhandelingen over doorreis voor verwijdering te voeren, stelt de andere Lid-Staten daarvan tijdig in kennis. XI Deze aanbeveling laat de bepalingen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 en die van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 onverlet. Zij doet evenmin afbreuk aan de bepalingen van de thans van kracht zijnde internationale verdragen betreffende uitlevering en doorreis voor uitlevering. Zij kan niet tot gevolg hebben dat de procedure van doorreis voor verwijdering de plaats inneemt van de procedures inzake uitlevering en doorreis voor uitlevering.(1) Verklaring ad punt III: "De in punt III bedoelde redenen van doeltreffendheid, snelheid en zuinigheid hebben onder andere betrekking op de beperkingen die voortvloeien uit de geografische situatie van het Groothertogdom Luxemburg." BIJLAGE II ADDENDUM bij de Aanbeveling betreffende doorreis voor verwijdering (door de ministers goedgekeurd op 1/2 juni 1993) 1. In verband met de eisen van doeltreffendheid, snelheid en zuinigheid in het kader van de doorreis die noodzakelijk is voor verwijdering, kan er een onderscheid worden gemaakt tussen de diverse verwijderingsmaatregelen, namelijk door de lucht, over zee of over land, die de Lid-Staten ten uitvoer leggen. 2. Verwijdering door de lucht, met gebruikmaking van de transitzone van een luchthaven, zou moeten worden uitgesloten van de bepalingen die behelzen dat een verzoek om machtiging tot binnenkomst en doorreis moet worden ingediend (zie bijlage I, punt III), zodat het in die gevallen zou volstaan, het land van doorreis in kennis te stellen. 3. Een kennisgeving van doorreis voor verwijdering door de lucht zou de gegevens moeten bevatten die in punt V van bijlage I voor verzoeken om doorreis vermeld zijn. 4. In geval van verwijdering over land of over zee moeten de verzoeken en kennisgevingen van binnenkomst op het grondgebied van een Lid-Staat of van doorreis via het grondgebied van die Lid-Staat worden ingediend bij een door de Lid-Staat van doorreis aangewezen centraal orgaan, overeenkomstig de aanbevelingen in bijlage I. In geval van verwijdering door de lucht zou de Lid-Staat van doorreis, indien deze de doorreis weigert, de verzoekende Staat hiervan binnen 24 uur na de kennisgeving van de doorreis hiervan op de hoogte moeten stellen. 5. De Lid-Staten stellen een gemeenschappelijke lijst van centrale organen op. In geval van verwijdering door de lucht zou rechtstreeks contact moeten worden opgenomen met de bevoegde ambtenaar of ambtenaren van de desbetreffende luchthaven van doorreis of, afhankelijk van de nationale procedures, met een andere bevoegde ambtenaar, en wel binnen 24 uur (zie punt 4 hierboven).