This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31996R2160
Council Regulation (EC) No 2160/96 of 11 November 1996 imposing definitive anti-dumping duties on imports of polyester textured filament yarn originating in Indonesia and Thailand, terminating the proceeding concerning imports of polyester textured filament yarn originating in India and collecting definitively the provisional duties imposed
Verordening (EG) nr. 2160/96 van de Raad van 11 november 1996 tot instelling van definitieve anti-dumpingrechten op de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester van oorsprong uit Indonesië en Thailand, tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester van oorsprong uit India, en tot definitieve inning van de voorlopig ingestelde rechten
Verordening (EG) nr. 2160/96 van de Raad van 11 november 1996 tot instelling van definitieve anti-dumpingrechten op de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester van oorsprong uit Indonesië en Thailand, tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester van oorsprong uit India, en tot definitieve inning van de voorlopig ingestelde rechten
PB L 289 van 12.11.1996, p. 14–20
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
No longer in force, Date of end of validity: 13/11/2001: This act has been changed. Current consolidated version: 03/06/2001
Verordening (EG) nr. 2160/96 van de Raad van 11 november 1996 tot instelling van definitieve anti-dumpingrechten op de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester van oorsprong uit Indonesië en Thailand, tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester van oorsprong uit India, en tot definitieve inning van de voorlopig ingestelde rechten
Publicatieblad Nr. L 289 van 12/11/1996 blz. 0014 - 0020
VERORDENING (EG) Nr. 2160/96 VAN DE RAAD van 11 november 1996 tot instelling van definitieve anti-dumpingrechten op de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester van oorsprong uit Indonesië en Thailand, tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester van oorsprong uit India, en tot definitieve inning van de voorlopig ingestelde rechten DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 23, Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen de invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (2), inzonderheid op artikel 12, Gelet op het voorstel dat de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, heeft voorgelegd, Overwegende hetgeen volgt: A. VOORLOPIGE MAATREGELEN (1) De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 940/96 (3) (hierna "voorlopige verordening" genoemd) voorlopige anti-dumpingrechten ingesteld op de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester (hierna "PTY" of "betrokken produkt" genoemd), van oorsprong uit Indonesië en Thailand, vallende onder de GN-codes 5402 33 10 en 5402 33 90. (2) In dezelfde verordening werd voorlopig vastgesteld dat de invoer van het betrokken produkt uit India, voornamelijk vanwege de verwaarloosbare omvang van de invoer, niet heeft bijgedragen aan de aanzienlijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, zodat het, in die fase van het onderzoek, niet nodig werd geacht op de invoer uit India voorlopig beschermende maatregelen in te stellen. (3) De voorlopige rechten werden bij Verordening (EG) nr. 1370/96 van de Raad (4) met twee maanden verlengd, tot 1 december 1996. B. VERDERE PROCEDURE (4) In de voorlopige verordening werd bekendgemaakt binnen welke termijn de betrokken partijen hun standpunt schriftelijk kenbaar konden maken en konden verzoeken door de Commissie te worden gehoord. (5) Onmiddellijk na de instelling van de voorlopige maatregelen op de invoer van PTY uit Indonesië en Thailand werden de belanghebbenden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de voorlopige maatregelen waren genomen. Van de navolgende belanghebbenden werden binnen de vastgestelde termijn schriftelijk reacties ontvangen: 1. Producenten in Indonesië: - PT Panasia Indosyntec (voorheen genaamd: PT Hadtex Indosyntec), - PT Indo Rama Synthetics, - PT Polysindo Eka Perkasa, - PT Susilia Indah Synthetic Fibres Industries, - PT Vastex Prima Industries. 2. Producenten in Thailand: - Sunflag (Thailand) Ltd, - Tuntex (Thailand) PLC. (6) Partijen die daarom verzochten kregen eveneens de mogelijkheid mondeling door de diensten van de Commissie te worden gehoord. (7) De partijen werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen definitieve maatregelen in te stellen en de bedragen die uit hoofde van de voorlopige rechten als zekerheid waren gesteld, definitief te innen. Tevens werd medegedeeld binnen welke termijn de partijen hierover opmerkingen konden maken. (8) De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van partijen werden overwogen en zo nodig werden de voorlopige vaststellingen gewijzigd om hiermee rekening te houden. C. PRODUKT EN SOORTGELIJK PRODUKT (9) De procedure heeft betrekking op PTY, rechtstreeks verkregen uit gedeeltelijk verstrekt polyestergaren ("POY"). PTY wordt in zowel de weef- als de breisector voor de vervaardiging van stoffen van polyester en van polyester/katoen gebruikt. In het voorlopige stadium van het onderzoek werd geconcludeerd dat het op de binnenlandse markten van India, Indonesië en Thailand verkochte PTY soortgelijke basiskenmerken en toepassingsmogelijkheden heeft als het PTY dat uit die landen naar de Gemeenschap is uitgevoerd. Evenzo heeft het door de EG-bedrijfstak vervaardigde en op de EG-markt verkochte PTY dezelfde basiskenmerken en toepassingsmogelijkheden als het PTY dat uit de betrokken landen naar de Gemeenschap is uitgevoerd. (10) Aangezien geen der betrokken partijen nieuwe argumenten heeft aangevoerd inzake de voorlopige bevindingen van de Commissie, het betrokken produkt en de overwegingen inzake soortgelijk produkt, werden de feiten en bevindingen zoals in de punten 9 en 10 van de voorlopige verordening uiteengezet, door de Raad bevestigd. D. DUMPING 1. India (11) De Commissie had voorlopig vastgesteld dat de Indiase exporteurs die aan de procedure medewerking verleenden, in het onderzoektijdvak PTY met dumping naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd, waarbij de dumpingmarges per exporteur varieerden van 0,3 tot 42,9 %. (12) Aangezien geen van de partijen argumenten heeft aangevoerd met betrekking tot de voorlopige bevindingen van de Commissie inzake normale waarde, exportprijs en de vergelijking daartussen en dientengevolge de voorlopig vastgestelde dumpingmarges bij uitvoer van PTY uit India naar de Gemeenschap, worden de feiten en bevindingen zoals uiteengezet in de punten 12 tot en met 18 en 29 tot en met 35 van de voorlopige verordening met betrekking tot India door de Raad bevestigd. 2. Indonesië Normale waarde (13) De Indonesische exporteurs stelden dat bij de vergelijking van hun produktiekosten met de overeenkomstige binnenlandse verkoopprijzen, om te bepalen of de binnenlandse verkoop, in de zin van artikel 2, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 (hierna "basisverordening" te noemen), in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, bepaalde rechtstreeks met de verkoop verband houdende kosten, zoals kosten voor binnenlands vervoer en verpakking, in de kosten waren inbegrepen, terwijl zij van de binnenlandse prijzen waren afgetrokken. Na het verifiëren van de bijkomende gegevens die in dat verband door de betrokken ondernemingen waren voorgelegd en het natrekken van de individuele claims in de door accountants gecontroleerde boeken van de ondernemingen, werden de voorlopige berekeningen inzake de normale waarde, indien dit gerechtvaardigd was, herzien. (14) De produktie van PTY van eerste kwaliteit, het enige PTY dat door de betrokken Indonesische producenten naar de Gemeenschap werd uitgevoerd, omvat het vervaardigen van PTY van slechtere kwaliteit, het zogenoemde substandaard PTY. De Indonesische producenten voerden evenwel geen afzonderlijke boekhouding voor elke kwaliteit, zodat de kosten voor de naar de Gemeenschap uitgevoerde eerste kwaliteit in de boeken van de producenten niet goed tot uiting kwamen. In het voorlopige stadium van het onderzoek heeft de Commissie, teneinde de produktiekosten van eerste-kwaliteit-PTY vast te stellen, de produktiekosten van substandaard-PTY geraamd aan de hand van de gemiddelde variabele fabricagekosten voor de gehele produktie van uitsluitend PTY. Deze werkwijze leek redelijk, vooral vanwege de betrekkelijk geringe produktie van substandaard-PTY en de onvermijdelijke band daarvan met de produktie van eerste-kwaliteit-PTY. Bovendien leek de toerekening van de totale produktiekosten aan de hand van de omzet geen passende werkwijze, aangezien niet alle onderdelen van de produktiekosten met de produktie en de verkoop van substandaard-PTY te maken leken te hebben. Een Indonesische producent verzocht de Commissie de mogelijkheid te overwegen de voor hem gebruikelijke methode van kostentoerekening te aanvaarden ten aanzien van de kosten die in het antwoord op de vragenlijst van de Commissie waren vermeld. De Commissie heeft na dit verzoek haar voorlopige bevindingen herzien en de betrokken toerekeningswijze aanvaardbaar geacht, doch slechts in die mate dat deze methode een redelijke weerspiegeling was van de kosten voor de produktie en verkoop van beide kwaliteiten PTY. Deze werkwijze werd tot alle Indonesische producenten uitgebreid, aangezien zij bij de beantwoording van de vragenlijst van de Commissie allen dezelfde toerekeningswijze hebben gebruikt. (15) Op verzoek van de Indonesische producenten heeft de Commissie haar voorlopige bevindingen inzake het bedrag van de financiële uitgaven alsmede de criteria voor de toerekening van de netto financiële kosten aan het betrokken produkt herzien. Het werd passend geacht alleen de financiële inkomsten met een duidelijke band met de produktie en de verkoop van PTY tegenover de financiële uitgaven te zetten. Voorts werd de toerekening van de netto financiële uitgaven die in het voorlopige stadium van de procedure aan de hand van de omzet was verricht, gewijzigd om afzonderlijk rekening te houden met de vervaardigde en uitsluitend verhandelde produkten. (16) Aangezien geen der betrokken partijen verdere argumenten heeft aangevoerd met betrekking tot de voorlopige conclusies van de Commissie inzake de normale waarde voor Indonesië, worden de feiten en bevindingen zoals in de punten 19 tot en met 23 van de voorlopige verordening uiteengezet, door de Raad bevestigd, met inachtneming van de in de punten 13 en 14 vermelde herzieningen. Exportprijzen (17) Twee van de Indonesische producenten hadden PTY via twee in Singapore gevestigde gelieerde handelsondernemingen naar de Gemeenschap uitgevoerd. In de voorlopige vaststelling werden de exportprijzen vastgesteld aan de hand van de prijzen die bij uitvoer naar de Gemeenschap door de gelieerde Singaporese handelsondernemingen werkelijk waren betaald of te betalen waren, aangezien de prijzen die de Indonesische producenten aan de gelieerde Singaporese handelaren in rekening hadden gebracht, geacht werden door hun relatie beïnvloed en derhalve niet betrouwbaar te zijn. Om een betrouwbare prijs bij uitvoer uit Indonesië naar de Gemeenschap vast te stellen, werden de vanuit Singapore berekende prijzen aangepast tot een niveau ex-Indonesië, door van de prijzen die de gelieerde ondernemingen in Singapore de onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap aanrekenden gemiddeld 4 % af te trekken, welk percentage berekend was aan de hand van de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten van de gelieerde ondernemingen in verband met de betrokken verkoop. Deze werkwijze werd door de twee betrokken Indonesische producenten aangevochten, met als argument dat deze aanpassing te hoog was. Deze producenten stelden hun eigen berekeningswijze voor, waarbij echter slechts rekening werd gehouden met enkele kosten die rechtstreeks met de verkoop verband zouden houden, en waarbij het grootste deel van alle andere kosten die de gelieerde handelsondernemingen in Singapore hadden gemaakt niet in aanmerking werd genomen. De Raad bevestigt evenwel de voorlopige aanpak van de Commissie vanwege de mate van betrokkenheid van de gelieerde handelaren bij de verkoopactiviteiten van de Indonesische producenten. Voorts hebben de gelieerde handelaren geen aanvullende boekhoudkundige gegevens verstrekt die erop zouden wijzen dat de toegepaste aanpassing niet juist zou zijn. (18) Aangezien geen van de betrokken partijen verdere argumenten had aangevoerd met betrekking tot de voorlopige conclusies van de Commissie inzake de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap van PTY van oorsprong uit Indonesië, worden de feiten en bevindingen zoals in punt 29 van de voorlopige verordening met betrekking tot Indonesië uiteengezet, door de Raad bevestigd. Vergelijking (19) Aangezien geen van de betrokken partijen nieuwe argumenten heeft aangevoerd met betrekking tot de voorlopige conclusies van de Commissie inzake de vergelijking tussen de normale waarde en de exportprijzen, werden de feiten en bevindingen zoals in de punten 31 en 32 van de voorlopige verordening uiteengezet, door de Raad met betrekking tot Indonesië bevestigd. Dumpingmarges (20) Rekening houdend met bovengenoemde herzieningen bevestigt de Raad, dezelfde werkwijze gebruikend als bij de voorlopige beoordeling (zie punt 34 van de voorlopige verordening), dat de definitieve dumpingmarges voor de betrokken medewerkende Indonesische exporteurs de volgende zijn: >RUIMTE VOOR DE TABEL> (21) De methode bevestigend die voor de voorlopige beoordeling was gekozen (zie punt 35 van de voorlopige verordening) is de Raad van oordeel dat de dumpingmarge voor niet-medewerkende producenten in Indonesië gebaseerd dient te worden op de beschikbare en tijdens het onderzoek geverifieerde gegevens. Op die grondslag wordt geoordeeld dat de hoogste definitieve dumpingmarge die voor een medewerkende producent in Indonesië was vastgesteld, namelijk 20,2 % op de niet-medewerkende producenten in dit land van toepassing dient te zijn. 3. Thailand Normale waarde (22) Een Thaise producent constateerde dat de kostengegevens die hij had voorgelegd een rekenfout bevatten. Bij het toerekenen van de kosten voor twee door hem geproduceerde grondstoffen die zowel bij de produktie van PTY als bij de produktie van andere polyester eindprodukten worden gebruikt, heeft hij namelijk per vergissing de totale verwerkingskosten van de voornoemde twee grondstoffen bij de produktiekosten van PTY opgeteld in plaats van slechts het gedeelte voor PTY alleen. Na verificatie van de door de betrokken onderneming ingediende herziene aanvullende gegevens heeft de Commissie de normale waarde in de gevallen waarin dit gerechtvaardigd was, herzien. (23) Een Thaise producent stelde dat zijn kosten gedurende het onderzoektijdvak door het gebruik van nieuwe produktiefaciliteiten waren beïnvloed en dat bepaalde kostenposten daarom moesten worden aangepast. De Commissie kon dit niet aanvaarden daar in het antwoord van de onderneming op de vragenlijst of voorafgaande aan het verificatiebezoek niet om een aanpassing was verzocht. Voorts leken de cijfers voor bezettingsgraad en voor produktiekosten gedurende het onderzoektijdvak, waarvan het begin acht maanden na de aanvang van de produktie lag, redelijk en in overeenstemming met die van de meeste andere PTY-producenten. De claim werd daarom door de Commissie van de hand gewezen. (24) Een Thaise producent stelde dat zijn afschrijvingspercentage van 10 % op machines, zoals weergegeven in zijn kosten, in vergelijking met die van andere Thaise producenten te hoog was, en dat zijn kosten derhalve aangepast dienden te worden door een percentage van 5 % aan te houden. Een lineaire afschrijving van 10 % op machines is niet ongebruikelijk. Bovendien blijkt dit percentage uit de boeken van de onderneming. De Commissie heeft de claim derhalve afgewezen. (25) Aangezien de betrokken partijen geen verdere argumenten hebben aangevoerd met betrekking tot de voorlopige conclusies van de Commissie inzake de normale waarde voor Thailand, worden de feiten en bevindingen zoals in de punten 24 tot en met 28 van de voorlopige verordening uiteengezet, door de Raad bevestigd, met inachtneming van de in punt 22 genoemde herziening. Exportprijzen (26) Aangezien de betrokken partijen geen nieuwe argumenten hebben aangevoerd met betrekking tot de voorlopige conclusies van de Commissie inzake de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap van PTY van oorsprong uit Thailand, worden de in punt 29 van de voorlopige verordening uiteengezette feiten en bevindingen door de Raad bevestigd. Vergelijking (27) Een Thaise producent stelde dat de normale kredietpercentages die van toepassing waren op de munteenheid van de exportfaktuur gecorrigeerd dienden te worden. Na verificatie van de voorgelegde aanvullende gegevens heeft de Commissie de correcties voor kredietkosten in verband met de betrokken verkoop, in de gevallen waarin dit gerechtvaardigd was, herzien. (28) Aangezien geen van de betrokken partijen verdere argumenten heeft aangevoerd met betrekking tot de voorlopige conclusies van de Commissie inzake de vergelijking tussen de normale waarde en de exportprijzen, worden de in de punten 31, 32 en 33 van de voorlopige verordening uiteengezette feiten en bevindingen door de Raad bevestigd, met uitzondering van de in punt 27 vermelde herziening en in zoverre Thailand is betrokken. Dumpingmarges (29) Rekening houdend met bovengenoemde herzieningen bevestigt de Raad, dezelfde werkwijze toepassend als bij de voorlopige beoordeling (zie punt 34 van de voorlopige verordening) dat de definitieve dumpingmarges voor de betrokken medewerkende Thaise exporteurs de volgende zijn: >RUIMTE VOOR DE TABEL> (30) De Raad bevestigt de voor de voorlopige beoordeling gekozen methode (zie punt 35 van de voorlopige verordening) en is van oordeel dat de dumpingmarge voor niet-medewerkende producenten in Thailand op de beschikbare en tijdens het onderzoek geverifieerde gegevens dient te worden gebaseerd. Op deze grondslag dient de hoogste definitieve dumpingmarge die voor een medewerkende producent in Thailand was vastgesteld, dat wil zeggen 20,2 %, op de niet-medewerkende producenten in dit land te worden toegepast. E. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP (31) In afwezigheid van nieuw bewijsmateriaal of verdere met bewijsmateriaal gestaafde argumenten van één van de betrokken partijen, worden de in de punten 36 tot en met 39 van de voorlopige verordening uiteengezette feiten en bevindingen door de Raad bevestigd: dat wil zeggen de klagende EG-producenten die meer dan 50 % van de EG-produktie van PTY vertegenwoordigen, vormen overeenkomstig artikel 4, lid 5, van de basisverordening, de bedrijfstak van de Gemeenschap. F. SCHADE (32) Zoals in punt 20 vermeld, is de definitieve dumpingmarge voor één van de Indonesische exporteurs minimaal. In dit geval behoeft echter niet te worden besloten of deze invoer van de schadebeoordeling moet worden uitgesloten. Zelfs indien de invoer van deze producent van de schadebeoordeling zou worden uitgesloten, dan is de omvang en het EG-marktaandeel van de overige invoer met dumping uit Indonesië nog steeds voldoende om de voorlopige conclusies van de Commissie ter zake te rechtvaardigen. (33) Aangezien geen van de betrokken partijen nieuwe argumenten naar voren heeft gebracht met betrekking tot de voorlopige bevindingen inzake de door de EG-bedrijfstak geleden schade, bevestigt de Raad de in de punten 40 tot en met 55 van de voorlopige verordening uiteengezette bevindingen, dat wil zeggen de uitsluiting van de invoer van PTY van oorsprong uit India van de schadebeoordeling vanwege het te verwaarlozen marktaandeel van deze invoer alsmede de precaire situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, in het bijzonder de verslechtering van zijn financiële resultaten, de daling van de produktie, de bezettingsgraad en het marktaandeel, ondanks een zekere stijging in het verbruik van PTY in de Gemeenschap, waaruit blijkt dat deze bedrijfstak aanzienlijke schade heeft geleden in de zin van artikel 4, lid 1 van de basisverordening. G. OORZAAK VAN DE SCHADE (34) In het voorlopige stadium werd geconcludeerd dat, ondanks het feit dan de invoer uit andere derde landen aan de door de EG-bedrijfstak geleden schade kan hebben bijgedragen, de plotselinge stijging van invoer met dumping in de Gemeenschap van PTY uit Thailand en Indonesië, tegen lage prijzen, bijzonder destabiliserend is geweest voor de EG-markt daar deze het prijspeil op die markt en de winsten van de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft gedrukt, waardoor deze bedrijfstak aanmerkelijke schade heeft geleden. (35) Aangezien geen van de betrokken partijen nieuwe argumenten heeft aangevoerd met betrekking tot de voorlopige conclusies van de Commissie inzake de oorzaak van de schade, worden de in de punten 56 tot en met 81 van de voorlopige verordening vermelde feiten en bevindingen door de Raad bevestigd. H. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP (36) De Commissie heeft in het voorlopige stadium van het onderzoek geconcludeerd dat, na afweging van de verschillende betrokken belangen, het in het belang van de Gemeenschap is beschermingsmaatregelen te nemen om een verdere achteruitgang van de reeds precaire toestand van de EG-bedrijfstak te voorkomen en te zorgen voor het herstel van eerlijke concurrentieverhoudingen op de EG-markt. Voorts werd het noodzakelijk geacht ervoor te zorgen dat geen discriminatie plaatsvindt tussen de invoer van PTY uit Indonesië en Thailand en de invoer van PTY uit de andere derde landen waarop thans anti-dumpingmaatregelen van toepassing zijn. (37) De Raad bevestigt derhalve, zoals uiteengezet in de punten 82 tot en met 93 van de voorlopige verordening, dat het in het belang van de Gemeenschap is definitieve anti-dumpingmaatregelen in te stellen op de invoer van PTY van oorsprong uit Indonesië en Thailand. I. DEFINITIEF RECHT India (38) Daar de voorlopige conclusies met betrekking tot de invoer in de Gemeenschap van PTY van oorsprong uit India (te verwaarlozen marktaandeel) werden bevestigd, zoals hierboven vermeld, bevestigt de Raad dat hierop geen definitief anti-dumpingrecht behoeft te worden ingesteld en dat de procedure met betrekking tot dit land moet worden beëindigd. Indonesië en Thailand (39) Bij de vaststelling van het niveau van de definitief in te stellen maatregelen, heeft de Raad, dezelfde werkwijze toepassend als in het voorlopig stadium van het onderzoek, rekening gehouden met de geconstateerde dumpingmarges en de hoogte van het recht dat noodzakelijk is om te voorkomen dat de EG-bedrijfstak verdere schade lijdt. (40) In dit definitieve stadium wordt bevestigd dat de schademarges voor alle betrokken Indonesische en Thaise exporteurs hoger waren dan de geconstateerde dumpingmarges, beide uitgedrukt in procenten van de cif-prijs grens Gemeenschap. Dientengevolge wordt overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening bevestigd dat de hoogte van het recht op de hoogte van de definitief vastgestelde dumpingmarges dient te worden afgestemd. (41) Met betrekking tot de Indonesische onderneming PT Indo Rama Synthetics, waarvoor de vastgestelde definitieve dumpingmarge te verwaarlozen is, bevestigt de Raad dat het onderzoek zonder maatregelen dient te worden beëindigd ofschoon de onderneming bij de procedure betrokken zal blijven en bij een eventueel nieuw onderzoek voor Indonesië opnieuw onderzocht kan worden. J. INNING VAN HET VOORLOPIG RECHT (42) Gezien de definitief vastgestelde dumpingmarges en de aanzienlijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, is de Raad van mening dat de bedragen die uit hoofde van de voorlopige rechten als zekerheid waren gesteld definitief moeten worden geïnd tot de bedragen van de definitief ingestelde rechten, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 1. Er wordt een definitief anti-dumpingrecht ingesteld op de invoer van getextureerd filamentgaren van polyester, ingedeeld onder de GN-codes 5402 33 10 en 5402 33 90, van oorsprong uit Indonesië en Thailand. 2. Het definitieve anti-dumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, is als volgt: Indonesië >RUIMTE VOOR DE TABEL> De rechten zijn niet van toepassing op de invoer van de in lid 1 vermelde produkten die door de Indonesische onderneming PT Indo Rama Synthetics worden vervaardigd en uitgevoerd (aanvullende Taric-code 8885). Thailand >RUIMTE VOOR DE TABEL> 3. Op de invoer van het in lid 1 vermelde produkt van oorsprong uit India is geen anti-dumpingrecht van toepassing. De procedure ten aanzien van de invoer van het produkt van oorsprong uit India wordt beëindigd. 4. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing. Artikel 2 1. De bedragen die ingevolge Verordening (EG) nr. 940/96 uit hoofde van de voorlopige anti-dumpingrechten als zekerheid waren gesteld, worden definitief geïnd tot het bedrag van de definitief ingestelde rechten. De als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van de definitieve anti-dumpingrechten overschrijden, worden vrijgegeven. 2. Artikel 1, lid 4, is eveneens van toepassing op de definitieve inning van de bedragen die uit hoofde van de voorlopige anti-dumpingrechten als zekerheid waren gesteld. Artikel 3 Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat. Gedaan te Brussel, 11 november 1996. Voor de Raad De Voorzitter R. QUINN (1) PB nr. L 56 van 6. 3. 1996, blz. 1. (2) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 522/94 (PB nr. L 66 van 10. 3. 1994, blz. 10). (3) PB nr. L 128 van 29. 5. 1996, blz. 3. (4) PB nr. L 178 van 17. 7. 1996, blz. 1.