This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31995D2493
95/431/EC: Decision No 2493/95/EC of the European Parliament and of the Council of 23 October 1995 establishing 1996 as the 'European year of lifelong learning'
95/431/EG: Besluit nr. 2493/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 1995 tot uitroeping van 1996 tot het "Europees jaar voor onderwijs en scholing tijdens het gehele leven"
95/431/EG: Besluit nr. 2493/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 1995 tot uitroeping van 1996 tot het "Europees jaar voor onderwijs en scholing tijdens het gehele leven"
PB L 256 van 26.10.1995, p. 45–48
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
In force
95/431/EG: Besluit nr. 2493/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 1995 tot uitroeping van 1996 tot het "Europees jaar voor onderwijs en scholing tijdens het gehele leven"
Publicatieblad Nr. L 256 van 26/10/1995 blz. 0045 - 0048
BESLUIT Nr. 2493/95/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 23 oktober 1995 tot uitroeping van 1996 tot het "Europees jaar voor onderwijs en scholing tijdens het gehele leven" HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 126 en 127, Gezien het voorstel van de Commissie (1), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2), Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3), In overeenstemming met de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (4), Overwegende dat de Europese Raad van Brussel (10 en 11 december 1993) nota heeft genomen van de voorstellen van de Commissie in het Witboek "Groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid"; dat onderwijs en scholing een bijdrage kunnen leveren op het gebied van de economische en sociale veranderingen en de bestrijding van de werkloosheid; en dat de in het Witboek voorgestelde uitroeping van een "Europees Jaar van onderwijs en scholing" een signaal zou kunnen zijn waarmee de aandacht wordt gevestigd op de essentiële eisen en de doelstellingen op lange termijn op het gebied van onderwijs en scholing in de Gemeenschap; Overwegende dat het actieprogramma Leonardo da Vinci, vastgesteld bij Besluit 94/819/EG (5), en het actieprogramma Socrates, vastgesteld bij Besluit nr. 819/95/EG (6), die samen de tweede generatie van de communautaire programma's op het gebied van onderwijs en opleiding vormen, in 1996 voor het eerst volledig zullen functioneren; Overwegende dat de Structuurfondsen, en in het bijzonder het Europees Sociaal Fonds en de daarmee verbonden communautaire initiatieven, met name Adapt (7) en Emploi (8), een bijdrage zullen leveren aan de versterking van onderwijs en scholing van goede kwaliteit; Overwegende dat de voortdurende aanpassing van de onderwijs- en scholingssystemen aan deze nieuwe behoeften voor Europa een strategisch belangrijke taak is, aangezien het concurrentievermogen van de Europese economie en de stabiliteit van de samenleving in Europa gebaseerd zijn op kennis, bekwaamheid en gemeenschappelijke fundamentele visies; dat de aantrekkingskracht en het prestige van het beroepsonderwijs sterk afhankelijk zijn van de erkenning van de gelijkwaardigheid van het algemeen vormend onderwijs en de beroepsopleiding en van de sociale erkenning van gekwalificeerde beroepen; Overwegende dat de rol van een leerproces tijdens de gehele loop van het leven van fundamenteel belang wordt om de ontplooiing van het individu te waarborgen door het bijbrengen van waarden zoals solidariteit en verdraagzaamheid, en door zijn participatie aan de democratische besluitvormingsprocessen te bevorderen; dat dit leerproces eveneens van wezenlijk belang is om zijn werkgelegenheidsvooruitzichten op lange termijn te verbeteren; dat in het Witboek inzake groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid wordt benadrukt dat onderwijs en opleiding ongetwijfeld bijdragen tot een hernieuwde groei, het herstel van het concurrentievermogen en de terugkeer tot een hoog niveau van de werkgelegenheid; Overwegende dat op grond van het genoemde Witboek een groot aantal van de arbeidsplaatsen die mogelijkerwijs tot het jaar 2000 worden gecreëerd nieuwe beroepsprofielen zal hebben, die verband houden met de technologische veranderingen in de audiovisuele sector en de informatiemaatschappij en die permanente scholing en een aangepaste basisopleiding noodzakelijk maken; Overwegende dat het aanbod aan onderwijs en opleiding van bij voorbeeld volkshogescholen, instellingen voor volwassenenonderwijs en open universiteiten, steeds meer aan betekenis wint; dat dit noodzakelijke aanbod toegankelijk zou moeten zijn voor alle burgers; Overwegende dat de ontwikkeling van het onderwijs en de scholing tijdens het gehele leven met name gericht zou moeten zijn op een beter gebruik van beschikbaar talent, op bestrijding van de sociale uitsluiting, op het bieden van een breder scala van beroepsmogelijkheden aan meisjes en vrouwen en op het verkleinen van regionale verschillen; Overwegende tevens dat een permanente scholing die uitzicht biedt op werk kan bijdragen aan de oplossing van bepaalde sociale problemen; Overwegende dat ervaringen en informatie moeten worden uitgewisseld over wat de Lid-Staten in eigen land bereikt hebben, over de vele initiatieven op regionaal of plaatselijk niveau, over de programma's en initiatieven van de Europese Unie en over de werkzaamheden van de Raad van Europa en andere, op het gebied van onderwijs en scholing werkzame internationale organisaties; Overwegende dat de systemen voor afstandsonderwijs en zelfstudie, wereldwijde netwerken (in het bijzonder computernetwerken), interactieve communicatie tussen docenten en leerlingen gedurende het leerproces, evenals de informatievoorzieningen een belangrijke rol kunnen spelen bij het leren tijdens het gehele leven; dat de internationale netwerken bijzonder geschikt zijn voor het taalonderwijs en dat een gedegen basisopleiding de integratie daarvan in het leerproces tijdens het gehele leven vergemakkelijkt; Overwegende dat het organiseren van een "Europees Jaar van onderwijs en scholing tijdens het gehele leven" een bijdrage vormt tot het door de Europese Raad aangenomen actieprogramma ter bestrijding van de werkloosheid; dat de doelstellingen van het Europees Jaar, gezien de samenhang met dat initiatief, beter op het niveau van de Gemeenschap verwezenlijkt kunnen worden; dat het Europees Jaar, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, het beleid en de praktijk van de Lid-staten op dit gebied zal ondersteunen; Overwegende dat op 20 december 1994 een "modus vivendi" is overeengekomen tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de maatregelen ter uitvoering van de besluiten die zijn vastgesteld volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag; Overwegende dat in dit besluit voor de gehele looptijd van het programma financiële middelen worden vastgesteld die voor de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 1 van de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 maart 1995 (1), BESLUITEN: Artikel 1 1. 1996 wordt uitgeroepen tot "Europees Jaar voor onderwijs en scholing tijdens het gehele leven". 2. Tijdens het Europees Jaar worden acties gevoerd op het gebied van voorlichting, bewustmaking en propaganda omtrent de mogelijkheden inzake onderwijs en beroepsopleiding tijdens het gehele leven. Doel is de bevordering van de persoonlijke ontplooiing en het eigen initiatief, de integratie van personen in beroepsleven en samenleving, hun deelname aan het democratische beslutivormingsproces en hun vermogen om zich aan te passen aan economische, technologische en sociale veranderingen. Deze acties worden in 1995 voorbereid. Artikel 2 Thema's voor het Europees Jaar zijn: 1. Het belang van kwalitatief goed algemeen vormend onderwijs, dat open staat voor allen, zonder enige discriminatie, waaronder de bekwaamheid om zelfstandig te leren als voorbereiding op onderwijs en scholing tijdens het gehele leven. 2. De bevordering van een beroepsopleiding die zorgt dat alle jongeren kwalificaties kunnen verwerven, hetgeen een voorwaarde is voor een soepele overgang naar het beroepsleven en de basis legt voor de verdere persoonlijke ontplooiing, voor wederaanpassing aan de arbeidsmarkt en voor de verwezenlijking van gelijke kansen voor man en vrouw. 3. Het bevorderen van permanent onderwijs en permanente scholing in het verlengde van het schoolonderwijs en de initiële beroepsopleiding, in samenhang met de nieuwe eisen die in het beroepsleven en de samenleving gesteld worden, waarbij tegelijkertijd de kwaliteit en de doorzichtigheid van dit onderwijs en deze scholing gewaarborgd worden. 4. Het motiveren van personen voor onderwijs en scholing tijdens het gehele leven en het ontwikkelen van dit onderwijs en deze scholing voor groepen die zulks nauwelijks of helemaal niet genoten hebben, maar die er wel dringend behoefte aan hebben, met name meisjes en vrouwen. 5. De bevordering van samenwerking tussen instellingen voor onderwijs en scholing en het bedrijfsleven, vooral het midden- en kleinbedrijf. 6. De bevordering van het besef bij de sociale partners van het belang van het scheppen van nieuwe mogelijkheden voor en van deelname aan onderwijs en scholing tijdens het gehele leven, in het kader van het Europese concurrentievermogen en een werkgelegenheidsbevorderende economische groei. 7. De bevordering van het besef bij de ouders dat onderwijs en scholing van kinderen en jongeren voor het leerproces tijdens het gehele leven van belang zijn en dat zij in dit opzicht een rol kunnen spelen. 8. De ontwikkeling van de Europese dimensie in basis- en permanent onderwijs en basis- en permanente scholing, het bevorderen van wederzijds begrip en mobiliteit in Europa en van een Europese ruimte voor samenwerking op onderwijsgebied. De bewustmaking van de Europese burgers met betrekking tot de activiteiten van de Europese Unie, met name op het gebied van de erkenning op academisch en professioneel niveau van diploma's en kwalificaties volgens de stelsels van de Lid-Staten, en de bevordering van talenkennis. Artikel 3 1. De in artikel 1, lid 2, genoemde acties omvatten algemene of thematische evenementen, de ontwikkeling en verspreiding van informatiedragers, alsmede studies en enquêtes. Deze acties staan vermeld in de bijlage. Bij de keuze van de onder punt B van de bijlage genoemde acties wordt prioriteit toegekend aan acties die op praktische wijze het nut aantonen van onderwijs en scholing, dit het accent leggen op de plaats van onderwijs en scholing in het kader van het leerproces tijdens het gehele leven, die bij de sociale partners de bereidheid stimuleren om met inachtneming van de internationale regels en zo nodig via collectieve overeenkomsten bij te dragen tot het verschaffen van basisscholing of permanente scholing, die de voordelen van internationale samenwerking aantonen en die de resultaten van communautaire maatregelen uitdragen. 2. Er kan optimaal gebruik worden gemaakt van andere bestaande initiatieven op het gebied van onderwijs en scholing, die tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Jaar zouden kunnen bijdragen. Artikel 4 De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van dit besluit. Hiertoe wordt zij bijgestaan door een ad hoc comité van raadgevende aard, samengesteld uit twee vertegenwoordigers van elke Lid-Staat en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de uit hoofde van de punten A, B en C van de bijlage te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming. Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen. De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies. Artikel 5 1. Elke Lid-Staat benoemt een passende instantie, of passende instanties, voor de selectie, cooerdinatie en uitvoering op nationaal niveau van de met dit besluit beoogde acties. 2. Aanvragen van financiële steun voor de acties als bedoeld in de bijlage onder punt B worden door de betrokken Lid-Staat bij de Commissie ingediend. 3. Besluiten betreffende acties als bedoeld in de bijlage onder de punten A en B worden door de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 4 vastgesteld. De Commissie zorgt voor een evenwichtige verdeling tussen de Lid-Staten en de verschillende sectoren van onderwijs en scholing. Artikel 6 1. De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma in het in artikel 1 genoemde tijdvak belopen 8 miljoen ecu. 2. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten. Artikel 7 De Commissie zorgt in partnerschap met de Lid-Staten voor samenhang en complementariteit tussen de in dit besluit bedoelde acties en andere communautaire acties, met name de programma's Leonardo da Vinci en Socrates. Artikel 8 De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's vóór 31 december 1997 een verslag voor over de tenuitvoerlegging, de resultaten en de algemene evaluatie van de in dit besluit bedoelde acties. Artikel 9 Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Het wordt van kracht op de dag van zijn bekendmaking. Gedaan te Straatsburg, 23 oktober 1995. Voor het Europees Parlement De Voorzitter K. HAENSCH Voor de Raad De Voorzitter J. SAAVEDRA ACEVEDO BIJLAGE Aard van de in artikel 1, lid 2, bedoelde acties: A. Geheel uit de communautaire begroting te financieren acties over de thema's van het Europees Jaar 1. a) Bijeenkomsten op Europees niveau. b) Bijeenkomsten in de Lid-Staten om de bijdrage van de Europese samenwerking te benadrukken. 2. Voorlichtings- en reclamecampagnes op communautaire schaal: a) ontwerpen van een logo en een slagzin voor het Europees Jaar (1); b) uitwerken van informatiedragers over projecten in verband met thema's van het Europees Jaar, die van communautair belang zijn, om de belangstelling van het publiek en de acties op nationaal en regionaal niveau te stimuleren; c) samenwerking met de media; d) prijsvragen organiseren op Europees niveau om de ervaringen en resultaten met betrekking tot de thema's van het Europees Jaar onder de aandacht te brengen. 3. Overige acties Enquêtes en studies, met name om de verwachtingen van diverse doelgroepen met betrekking tot de thema's van het Europees Jaar, en de wijze waarop de Unie hieraan zou kunnen beantwoorden, na te gaan, alsmede evaluaties achteraf van de uitwerking van het Europees Jaar. B. Mede uit de Gemeenschapsbegroting gefinancierde acties over de thema's van het Europees Jaar De door de nationale autoriteiten in het kader van het Europees Jaar voorgestelde acties kunnen in aanmerking komen voor cofinanciering uit de Gemeenschapsbegroting, tot een maximum van 50 % van de totale kosten, zulks afhankelijk van de omstandigheden. Hieronder vallen met name de volgende acties: a) nationale of regionale evenementen rond thema's van het Europees Jaar; b) voorlichtingsacties en informatieverspreiding over positieve voorbeelden uit de praktijk; c) nationaal of regionaal georganiseerde prijsvragen of wedstrijden. C. Acties zonder financiële steun uit de Gemeenschapsbegroting Op vrijwillige basis door openbare of particuliere instellingen te voeren acties, zoals het verlenen van toestemming voor het gebruik van het logo en van de prioritaire thema's van het Europees Jaar in reclamecampagnes en bij evenementen.