EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31994Y1223(01)

Resolutie van de Raad van 6 december 1994 over enkele vooruitzichten van een sociaal beleid in de Europese Unie: bijdrage aan de economische en sociale convergentie van de Unie

PB C 368 van 23.12.1994, p. 6–10 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Legal status of the document In force

31994Y1223(01)

Resolutie van de Raad van 6 december 1994 over enkele vooruitzichten van een sociaal beleid in de Europese Unie: bijdrage aan de economische en sociale convergentie van de Unie

Publicatieblad Nr. C 368 van 23/12/1994 blz. 0006 - 0010


RESOLUTIE VAN DE RAAD van 6 december 1994 over enkele vooruitzichten van een sociaal beleid in de Europese Unie: bijdrage aan de economische en sociale convergentie van de Unie (94/C 368/03)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de sociale politiek, die is gehecht aan het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol (nr. 14) betreffende de sociale politiek;

Overwegende dat de Unie zich tot doel stelt om - in het kader van de totstandkoming van de interne markt en ter versterking van de samenhang - de economische en sociale vooruitgang van haar volkeren te bevorderen en te waarborgen dat vorderingen op het gebied van de economische integratie parallel lopen met die op andere gebieden;

Overwegende dat de Unie zich aldus verbonden heeft tot sociale ondersteuning van de interne markt en tot ontwikkeling van de sociale dimensie van de Gemeenschap;

Overwegende dat in dit besef alle Lid-Staten het tijdens de intergouvernementele conferentie te Maastricht eens zijn geworden over "een beleid op sociaal gebied, met inbegrip van een Europees Sociaal Fonds" (artikel 3, onder i), van het EG-Verdrag); dat deze beslissing in het verlengde ligt van eerdere besluiten van de Europese Raad van Hannover (juni 1988) en Rhodos (december 1988);

Overwegende dat de Europese Raad van Madrid met nadruk heeft gesteld dat "aan de sociale aspecten evenveel belang dient te worden gehecht als aan de economische aspecten en dat deze aspecten derhalve op evenwichtige wijze tot ontwikkeling gebracht moeten worden";

Overwegende dat de Europese Raad van Brussel op 29 oktober 1993 heeft geconcludeerd dat "het Verdrag betreffende de Unie nieuwe grondslagen voor het sociale beleid biedt, met inachtneming van de bepalingen van het aan het Verdrag gehechte Protocol" en "vastbesloten was om de mogelijkheden die het Verdrag voor een meer solidaire Gemeenschap biedt, spoedig - in al hun vormen - te realiseren";

Overwegende dat de nationale stelsels inzake sociaal en arbeidsrecht, die zich in uiteenlopende richtingen ontwikkelden en verschillend werden georganiseerd, voor mensen een essentiële grondslag zijn voor de manier waarop zij hun bestaan organiseren; dat reeds tijdens hun bijeenkomsten te Madrid en Luxemburg de Staatshoofden en Regeringsleiders opgekomen zijn voor de bijzondere inachtneming van de systemen, tradities en usances zoals die in de Lid-Staten zijn gegroeid; dat juist in Europa de nationale identiteit van de Lid-Staten in het bijzonder bepaald wordt door hun verschillende benadering van de maatschappelijke solidariteit en het sociaal evenwicht; dat artikel F, lid 1, van het EU-Verdrag de Unie uitdrukkelijk verplicht tot eerbiediging van de nationale identiteit van de Lid-Staten;

Overwegende dat bijgevolg in het Europees sociaal beleid het subsidiariteitsbeginsel dat in het Verdrag van Maastricht als rechtsbeginsel is vastgesteld (artikel B, tweede alinea, van het EU-Verdrag en artikel 3 B van het EG-Verdrag), bijzonder in acht moet worden genomen; dat dit beginsel tevens inhoudt dat, ook bij de toedeling van verantwoordelijkheden aan de Unie en de Lid-Staten, door maat te houden en evenwicht te betrachten, wordt gezorgd voor een beleid dat dicht bij de burgers staat;

Overwegende dat de Europese Raad van Edinburgh in december met zijn richtsnoeren voor de naleving van het subsidiariteitsbeginsel dit principe voor de EG-wetgeving heeft bevestigd en de afbakening van de bevoegdheden tussen Europese Unie en Lid-Staten heeft geconcretiseerd;

Overwegende dat de Europese Raad van Brussel van 10 en 11 december 1993 een actieplan heeft gepresenteerd voor de uitvoering van het Witboek van de Commissie inzake groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid; dat de Raad van de Ministers van arbeid en sociale zaken voor de uitvoering van dat actieplan een oorspronkelijke bijdrage aan de werkloosheidsbestrijding heeft opgesteld die hij overeenkomstig het verzoek van de Europese Raad van Korfoe van 24 en 25 juni 1994 aan de Europese Raad van Essen zal voorleggen;

Overwegende dat de sociale dimensie ook buiten de Europese Unie in toenemende mate erkenning krijgt; dat dit tevens gestalte krijgt in het feit dat in het kader van de Verenigde Naties in maart 1995 te Kopenhagen een Wereldtopconferentie over sociale ontwikkeling wordt gehouden; dat de Europese Unie actief aan dat proces deelneemt en zich inzet voor het welslagen ervan;

Overwegende dat de Raad, meer dan tot dusver door het publiek wordt erkend, aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt bij de verwezenlijking van het actieprogramma van de Commissie in aansluiting op het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden (1989); dat dit vooral geldt voor de technische arbeidsveiligheid en de regelgeving voor gevaarlijke stoffen; dat de sociale bescherming van werknemers door middel van minimumnormen recentelijk verder ontwikkeld is met de richtlijnen inzake moederschapsverlof, bescherming van jongeren op het werk en de arbeidstijden; dat er op het gebied van het arbeidsrecht met de richtlijn betreffende een document ten bewijze van het bestaan van een arbeidsverhouding en de gewijzigde richtlijn inzake collectief ontslag belangrijke besluiten zijn genomen, dat de Gemeenschap ook op andere beleidsterreinen - men denke aan de programma's op het gebied van de beroepsopleiding, de bevordering van de gelijke behandeling van man en vrouw, de integratie van gehandicapten en de bestrijding van de armoede, alsmede aan de aanbevelingen inzake onder meer de convergentie van de doelstellingen en het beleid op het gebied van de sociale bescherming - vrij belangrijke sociaal-politieke impulsen heeft gegeven;

Overwegende dat hoofdzakelijk in het kader van een brede consensus tot deze maatregelen besloten is; dat de Raad ook in de toekomst in eerste instantie moet streven naar een sociaal beleid dat de instemming van alle twaalf Lid-Staten heeft, en erop moet toezien dat met name de Europese sociale partners en de andere representatieve sociale groeperingen erbij betrokken worden; dat daarenboven het nieuwe instrument van het Sociaal Protocol ruimere mogelijkheden biedt waarop de Europese Raad van 29 oktober 1993 expliciet gewezen heeft; dat daarop voor de eerste maal bij de aanneming van de richtlijn betreffende de oprichting van Europese ondernemingsraden een beroep gedaan is,

I

1. CONSTATEERT dat, naar aanleiding van het Groenboek van de Commissie over het Europees sociaal beleid, in de Raad, het Europees Parlement, bij de sociale partners en het publiek een diepgaande discussie op gang gekomen is over de afbakening van nieuwe sociaal-politieke terreinen en over een programma voor de toekomstige oriëntering van het Europees sociaal beleid;

2. MEMOREERT het Witboek van de Commissie over het Europees sociaal beleid, dat een samenvatting geeft van het debat in de hele Europese Unie en waarin de Commissie in tien uitvoerige hoofdstukken over sociaal beleid haar opvattingen over het toekomstige Europees sociaal beleid uiteenzet;

3. IS ERVAN OVERTUIGD dat het Witboek van de Commissie over het Europees sociaal beleid een belangrijke bijdrage vormt voor de verdere ontwikkeling van het sociaal beleid van de Unie;

4. IS VERHEUGD dat de Commissie voornemens is in 1995 een nieuw werkprogramma in te dienen met voorstellen voor een opzet van het Europees sociaal beleid tot aan het eind van het decennium;

5. VERWACHT dat de Commissie de constructieve dialoog hierover met de Raad voortzet en bij de opstelling van het werkprogramma rekening houdt met het debat in de Raad over het Witboek over het Europees sociaal beleid en met de opmerkingen van de Lid-Staten;

6. MEMOREERT dat de Raad in zijn conclusies van 21 december 1992 betreffende de daadwerkelijke tenuitvoerlegging en toepassing van de communautaire wetgeving op sociaal gebied (1) en in zijn bijdrage van 22 september 1994 betreffende de bestrijding van de werkloosheid reeds een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de actieterreinen van het sociaal beleid, die ook in het Witboek over het Europees sociaal beleid ter sprake komen;

7. GEEFT in dit verband enkele hoofddoelstellingen aan waarnaar een Europees sociaal beleid zou kunnen streven, zonder daarom het debat in de Unie en de behandeling van het Witboek over het Europees sociaal beleid te willen beëindigen;

Verbetering van het concurrentievermogen van de Unie en verhoging van de kansen op een werkgelegenheidsbevorderende groei

8. BEVESTIGT ervan overtuigd te zijn dat

- een markteconomische ordening met een vrije en eerlijke concurrentie de grondslag vormt voor een dynamische ontwikkeling van de interne markt en voor het scheppen van nieuwe, duurzame arbeidsplaatsen;

- de interne markt ook naar buiten toe steeds meer moet worden opengesteld, omdat de groeiende wereldhandel op vrije markten juist voor werknemers een grote kans biedt om hun baan te behouden, c.q. nieuwe werkgelegenheid te creëren;

- economische efficiëntie en sociaal prestatievermogen onderling bepalend zijn, en het bedrijfsleven en de werknemers baat hebben bij een op partnerschap gebaseerde samenwerking tussen de sociale partners, overeenkomstig de nationale tradities en gebruiken;

- sociale vrede, sociaal-politieke stabiliteit en voorspelbaarheid in de Lid-Staten en de Europese Unie op termijn belangrijke factoren zijn voor de vestiging van bedrijven;

- de Commissie met haar Witboek inzake groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid belangrijke impulsen gegeven heeft aan de versterking van het concurrentievermogen en de verbetering van de werkgelegenheid in de Unie;

- de Europese Raad met zijn actieplan concrete doelstellingen voor de Lid-Staten en de Unie heeft aangegeven ter verwezenlijking van het Witboek inzake groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid;

9. IS derhalve VAN MENING dat

- de verdere ontwikkeling van de sociale dimensie in de Europese Unie en de versterking van de rol van de sociale partners een essentiële voorwaarde zijn om de vrije markt met sociaal evenwicht te combineren;

- het nu zaak is de tekenen van opleving om te zetten in een krachtig en langdurig groeiproces; dat tegelijkertijd de werking van de arbeidsmarkt met concrete maatregelen verbeterd moet worden, zodat dit nieuwe groeiproces zoveel mogelijk arbeidsplaatsen oplevert;

- dat daarenboven het internationale concurrentievermogen van de Unie versterkt moet worden; dat, met afwijzing van elke vorm van protectionisme, in overleg met in de eerste plaats onze belangrijkste concurrenten op de wereldmarkt - met name in Azië en de Stille Oceaan - wereldwijd overeenstemming moet worden bereikt over het beginsel dat in het kader van een eerlijke concurrentie met betrekking tot de vestiging van bedrijven, elk economisch succes aangewend moet worden voor passende sociale vooruitgang. In dit verband moeten wij een constructieve bijdrage leveren aan de besprekingen in de bevoegde organisaties als de IAO, de GATT of later in de WHO, ten einde in de toekomst de internationale handel te organiseren en vooral dwangarbeid en kinderarbeid te bestrijden, en de vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen te waarborgen;

Bescherming van de rechten van de werkenden door middel van sociale minimumnormen

10. CONSTATEERT dat de Unie zich de afgelopen jaren beijverd heeft om in tal van sociale sectoren in de hele Gemeenschap bindende en opeisbare minimumnormen in te voeren, ten einde het Europees sociaal beleid te ontwikkelen. Minimumnormen zijn het passende instrument om economische en sociale convergentie geleidelijk tot stand te brengen, met inachtneming van het economisch prestatievermogen van de Lid-Staten. Aldus wordt ingespeeld op de verwachtingen van de werknemers in de Europese Unie en zal de vrees voor sociale dumping en sociale achteruitgang in de Unie afnemen;

11. IS ERVAN OVERTUIGD dat men, gezien het complexe karakter maar ook de noodzaak van sociale minimumnormen, behoedzaam op die weg voort moet gaan; is van oordeel dat een uitgebreid programma van rechtsbepalingen niet noodzakelijk is, maar dat veeleer overeenstemming moet worden bereikt over concrete actiegebieden om geleidelijk, op pragmatische en flexibele wijze een onderbouw van sociale minimumnormen op te zetten;

12. WENST dat de nieuwe rechtsgrond van de overeenkomst van de Elf betreffende het sociaal beleid, indien mogelijk slechts wordt toegepast wanneer alle andere mogelijkheden van een consensus onder de twaalf Lid-Staten volledig benut zijn;

13. IS VAN OORDEEL dat de sociale partners actief moeten bijdragen tot de totstandkoming van de onderbouw van minimumnormen, ten einde praktische oplossingen te vinden;

14. ONDERSTREEPT dat bij de opstelling van voorstellen voor minimumnormen door de Commissie en bij de vaststelling van die normen door de Raad in het bijzonder moet worden nagegaan welke gevolgen zij hebben voor de werkgelegenheid en voor het midden- en kleinbedrijf;

15. MEMOREERT dat verscheidene Lid-Staten, in de vorm van een bijdrage aan het Groenboek inzake het Europees sociaal beleid, concrete voorstellen voor minimumnormen hebben ingediend en dat andere Lid-Staten in dit verband gebieden hebben genoemd waarop de Unie niet mag optreden; verwacht dat de Commissie alle suggesties met betrekking tot het aangekondigde nieuwe werkprogramma zorgvuldig zal bestuderen;

Inachtneming van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel

16. MEMOREERT dat de wetgeving van de Europese Gemeenschap en de controle daarop, alsmede alle overige communautaire maatregelen, zoals programma's en aanbevelingen, in overeenstemming moeten zijn met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel die de Instellingen van de Europese Unie verplichten rekening te houden met de verscheidenheid van economische, sociale en maatschappelijke tradities in de Lid-Staten;

17. WENST derhalve, met name met betrekking tot de sociale wetgeving van de Unie, dat in de communautaire besluiten

- bij iedere maatregel rekening wordt gehouden met de situatie in elke Lid-Staat en dat geen enkele Lid-Staat te zware lasten opgelegd of tot ontmanteling van sociale rechten wordt gedwongen;

- geen overmaat van details wordt opgenomen, maar dat men zich concentreert op principiële, bindende bepalingen, en de nadere uitwerking en omzetting overlaat aan de Lid-Staten en - waar dat volgens de nationale tradities gebruikelijk is - aan de sociale partners;

- voldoende flexibiliteit wordt betracht en men zich beperkt tot bepalingen die in de verschillende nationale systemen kunnen worden ingepast;

- clausules worden opgenomen die de sociale partners ruimte geven bij de CAO-onderhandelingen;

- herzieningsclausules worden opgenomen, waardoor de besluiten kunnen worden bijgesteld in het licht van de opgedane ervaring.

Convergentie, geen eenvormigheid van systemen

18. RESPECTEERT de gedurende vele generaties opgebouwde nationale systemen van arbeidsrecht en sociaal recht; is van mening dat, gelet op het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, het uniformeren van alle nationale systemen via een strikte gelijktrekking van het recht, niet de juiste weg is, temeer daar de concurrentiepositie van gebieden die al benadeeld zijn wat de vestiging van bedrijven betreft, extra zou worden geschaad;

19. IS daarentegen VOOR een geleidelijke convergentie van de systemen, met inachtneming van het economisch draagvlak van de Lid-Staten, door middel van een harmonisatie van de nationale doelstellingen;

Intensivering van de sociale dialoog

20. IS VERHEUGD over de grotere rol van de sociale partners in de sociale dialoog als toekomstgericht resultaat van het Verdrag van Maastricht en als concrete bijdrage tot de verwezenlijking van het subsidiariteitsbeginsel in het sociaal beleid;

21. ONDERSTREEPT dat alle representatieve Europese organisaties van werkgevers en werknemers, waarbij ook het midden- en kleinbedrijf wordt betrokken, in het kader van de sociale dialoog moeten worden geraadpleegd. Bovendien moeten de sociale partners, voor zover zij bindende overeenkomsten mogen sluiten, worden aangemoedigd autonoom akkoorden te sluiten;

22. WIJST EROP dat de hoofdlijnen voor de deelneming van de sociale partners volgens het Sociale Protocol in velerlei opzicht in het kader van de procedure van artikel 118 B van het EG-Verdrag kunnen worden toegepast;

23. NEEMT ER AKTE van dat de Commissie, met het oog op de concretisering en tenuitvoerlegging van haar mededeling over de uitvoering van het sociaal beleid, voornemens is een werkdocument over de ontwikkeling van de sociale dialoog in te dienen;

Onderlinge cooerdinatie van economische en sociale maatregelen

24. WENST dat het Witboek van de Commissie inzake groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid en het aangekondigde werkprogramma van de Commissie inzake het Europees sociaal beleid, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, leiden tot een gecooerdineerde en evenwichtige ontwikkeling van de economische en sociale aspecten; MEMOREERT in dit verband titel XIV van het EG-Verdrag over economische en sociale samenhang;

II

1. VERKLAART voornemens te zijn het Europees Parlement, met strikte inachtneming van de in het Verdrag voor alle betrokken Instellingen vastgelegde bevoegdheden, voor te stellen om

- op basis van deze beginselen, gemeenschappelijk de sociale dimensie van de Europese Unie te ontwikkelen;

- actief mee te werken aan de ontwikkeling van het Europees sociaal beleid in al zijn facetten;

- de dialoog tussen de Instellingen verder te ontwikkelen;

2. SPOORT DE LID-STATEN AAN, te zorgen voor de volledige en daadwerkelijke toepassing van de regelgeving van de Gemeenschap op sociaal gebied;

3. VERZOEKT DE SOCIALE PARTNERS

- hun dialoog te intensiveren en ten volle gebruik te maken van de nieuwe mogelijkheden die het Verdrag betreffende de Europese Unie biedt;

- gebruik te maken van de overlegprocedure, ten einde de Europese Unie betere grondslagen te geven voor een pragmatische en burgergerichte ordening van het Europees sociaal beleid;

- de mogelijkheden tot het sluiten van overeenkomsten te benutten, omdat deze in de regel dichter aansluiten bij de sociale werkelijkheid en problematiek;

4. VERZOEKT DE COMMISSIE

- onder verwijzing naar de conclusies van de Raad van 21 december 1992 betreffende de daadwerkelijke tenuitvoerlegging en toepassing van de communautaire wetgeving op sociaal gebied, toe te zien op de volledige toepassing van de regelgeving van de Gemeenschap op sociaal gebied;

- bij de opstelling van haar voorstellen in het bijzonder rekening te houden met de gevolgen voor de werkgelegenheid en voor het midden- en kleinbedrijf;

- de verhouding tussen sociale bescherming, werkgelegenheid en concurrentievermogen verder te analyseren, en vervolgens de Lid-Staten een betere informatieve grondslag voor de door hen te nemen initiatieven te bieden;

- de uitwisseling van informatie tussen de Lid-Staten over maatregelen om de kosten te beperken, arbeidsstimulansen te verbeteren en de concurrentie te bevorderen, actief te ondersteunen;

- passende maatregelen te nemen ter bevordering van de sociale dialoog, en in dat verband vooral groeperingen en verenigingen op het niveau van de Unie aan te moedigen en in te schakelen die in hun land deelnemen aan de sociale dialoog of aan vergelijkbare vormen van economische samenwerking of die volgens de gebruiken van de Lid-Staten geraadpleegd worden en zo mogelijk in alle Lid-Staten vertegenwoordigd zijn;

- uitgaande van de initiatieven van de Lid-Staten en van het debat dat de Raad heeft gevoerd over het Witboek over het Europees sociaal beleid, na te gaan welke gebieden zich lenen voor maatregelen die gelijktijdig inspelen op de behoefte aan eenvoudige toepassing en aanneming via consensus;

- bij de opstelling van concrete voorstellen voor een toekomstige communautaire wetgeving op sociaal gebied rekening te houden met de beginselen en overwegingen van deze resolutie;

- bij de omschrijving van en de uitvoering op alle communautaire beleidsterreinen voortdurend alle aspecten te betrekken die te maken hebben met het eigen karakter van de beide geslachten en de gelijkheid van man en vrouw en te dien einde te streven naar de ontwikkeling van methodes om bij het economisch en sociaal beleid steeds uit te gaan van de gelijkheid van man en vrouw.

(1) PB nr. C 49 van 19. 2. 1993, blz. 6.

Top