EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31994R3009

Verordening (EG) nr. 3009/94 van de Raad van 8 december 1994 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 830/92 door intrekking van het anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde garens van polyester van oorsprong uit India

PB L 320 van 13.12.1994, p. 1–4 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 05/04/1997

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1994/3009/oj

31994R3009

Verordening (EG) nr. 3009/94 van de Raad van 8 december 1994 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 830/92 door intrekking van het anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde garens van polyester van oorsprong uit India

Publicatieblad Nr. L 320 van 13/12/1994 blz. 0001 - 0004
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 11 Deel 33 blz. 0097
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 11 Deel 33 blz. 0097


VERORDENING (EG) Nr. 3009/94 VAN DE RAAD van 8 december 1994 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 830/92 door intrekking van het anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde garens van polyester van oorsprong uit India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 14,

Gelet op het voorstel dat door de Commissie is ingediend na overleg in het kader van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. VOORAFGAANDE PROCEDURE (1) Bij Verordening (EEG) nr. 830/92 (2) stelde de Raad een definitief anti-dumpingrecht in op de invoer van bepaalde polyestergarens, ingedeeld onder de GN-codes 5509 21 10, 5509 21 90, 5509 22 10, 5509 22 90, 5509 51 00 en 5509 53 00, van oorsprong uit, respectievelijk, Taiwan, Indonesië, India, de Volksrepubliek China en Turkije.

(2) In overweging 60 van Verordening (EEG) nr. 830/92 merkte de Raad op dat de Commissie bereid zou zijn onverwijld een nieuwe onderzoekprocedure in te leiden voor exporteurs die voldoende bewijsmateriaal ter beschikking stellen waaruit zou blijken dat zij de betrokken produkten gedurende de oorspronkelijke periode van onderzoek (van 1 januari tot 31 december 1989) niet naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd, dat zij slechts met deze uitvoer startten na bedoelde periode of vast van plan waren zulks te doen en dat zij verbonden noch geassocieerd waren met één van de ondernemingen waarop het anti-dumpingrecht van toepassing was (de zogenaamde "nieuwkomers").

B. NIEUW ONDERZOEK (3) Dertig Indiase ondernemingen maakten zich bij de Commissie bekend en voerden aan dat zij het betrokken produkt gedurende de periode van onderzoek niet hadden uitgevoerd en daarmee pas na die periode waren begonnen. Zij voerden eveneens aan dat zij met geen enkele van de bij het oorspronkelijke onderzoek betrokken ondernemingen waarop de anti-dumpingrechten van toepassing waren, verbonden waren en verzochten om inleiding van een nieuw onderzoek voor de nieuwkomers.

(4) Op verzoek verstrekten deze ondernemingen bewijsmateriaal in verband met de door hen aangevoerde feiten. Het bewijsmateriaal van zeventien van de betrokken producenten werd toereikend geacht om de inleiding van een nieuw onderzoek te rechtvaardigen overeenkomstig de artikelen 7 en 14 van Verordening (EEG) nr. 2423/88, hierna "basisverordening" genoemd, en na overleg met het Raadgevend Comité leidde de Commissie (3) met betrekking tot deze producenten een nieuw onderzoek naar Verordening (EEG) nr. 830/92 in.

(5) In het bericht van inleiding van de procedure was voorts voorzien in een uitbreiding van het nieuwe onderzoek tot elke andere producent in India in de gevallen waarin dat gerechtvaardigd was.

(6) Er werd geen verzoek ingediend om een nieuw onderzoek naar de oorspronkelijke bevindingen in verband met de schade en er werden ook geen aanwijzingen ontvangen dat de oorspronkelijke situatie in verband met de schade was veranderd.

(7) In de loop van het onderzoek werd vastgesteld dat

i) de invoer van het betrokken produkt in de Gemeenschap aanzienlijk was gestegen (van 3 000 ton tijdens de oorspronkelijke periode van onderzoek tot 11 000 ton in 1992) hetgeen alleen maar kon worden toegeschreven aan de producenten waarop het oorspronkelijke onderzoek betrekking had of aan andere onbekende ondernemingen;

ii) de uitvoerprijzen sedert 1989 meer dan 25 % waren gedaald;

iii) de Indiase rupee gedurende dezelfde periode met 70 % was gedevalueerd;

iv) de Indiase economie geleidelijk was geliberaliseerd, hetgeen tot de opheffing van talrijke binnenlandse handelsbelemmeringen, belastingen en terugbetalingssystemen leidde.

(8) De mogelijke invloed van de laatste twee elementen op de prijs van het soortgelijk produkt op de binnenlandse markt (prijsstijging voor de ingevoerde grondstoffen en bepaalde verlagingen van de invoerrechten) en de algemene evolutie van de uitvoerprijs deden vragen rijzen omtrent de verdere geldigheid van de oorspronkelijke bevindingen in verband met de dumping; deze waren immers gebaseerd op de situatie van 1989 en de grotere uitvoer deed twijfel ontstaan over de vraag of de destijds gebruikte steekproef om de normale waarde en de prijs bij uitvoer vast te stellen, nog steeds representatief was.

(9) Gezien deze omstandigheden oordeelde de Commissie dat een nieuw onderzoek naar de dumping die voor alle Indiase producenten werd vastgesteld, gerechtvaardigd was.

C. HUIDIGE PROCEDURE (10) Gezien het grote aantal betrokken exporteurs, 43 van het oorspronkelijk onderzoek en 17 nieuwkomers, werd het passend geacht om de normale waarde en de uitvoerprijs, zoals in het oorspronkelijke onderzoek, vast te stellen op basis van een steekproef overeenkomstig artikel 2, lid 13, van de basisverordening.

(11) Om te waarborgen dat de resultaten die aan de hand van deze steekproeven werden verkregen, niet grondig van de resultaten van een onderzoek van alle Indiase producenten zouden verschillen, werd de selectie van de ondernemingen, overeenkomstig de gangbare praktijk, op de volgende criteria gebaseerd: uitgevoerde hoeveelheden en verkoop op de binnenlandse markt van het soortgelijk produkt, assortiment zowel in India als in de Gemeenschap, omvang en vestigingsplaats van de ondernemingen. Op deze basis werden vijf producenten geselecteerd die in totaal ongeveer 33 % van de uitvoer van het betrokken produkt van India naar de Gemeenschap voor hun rekening nemen.

(12) Zoals in het oorspronkelijke onderzoek werd de "Synthetic and Rayon Textile Export Promotion Council" (SRTEPC) die nagenoeg alle exporteurs van het betrokken produkt in India vertegenwoordigt, op de hoogte gebracht van de geselecteerde ondernemingen, van de gebruikte criteria en van het voornemen van de Commissie om het gewogen gemiddelde resultaat van de steekproef op alle in de procedure behandelde Indiase ondernemingen toe te passen. De SRTEPC had geen bezwaar tegen de steekproef noch tegen de methodologie, maar drie Indiase producenten handhaafden hun verzoek om afzonderlijke berekening van de dumping.

(13) Aangezien afzonderlijke behandeling van deze drie Indiase producenten niet uitermate lastig was en het onderzoek niet vertraagde, ging de Commissie voor deze drie tot een afzonderlijk onderzoek over.

(14) De Commissie verrichte een onderzoek ten kantore van de volgende ondernemingen.

Op grond van een steekproef:

Indo Rama Synthetics (India) Ltd,

Rajasthan Textile Mills (eigenaar Sutlej Cotton Mills),

The Eastern Spinning Mills Industries Ltd,

Sree Valliappa Textiles Ltd,

Coats Viyella (India) Ltd;

ondernemingen die om een afzonderlijk onderzoek verzochten:

Vardhman Spinning & General Mills Ltd,

Soundararaja Mills Ltd,

Deepak Spinners Ltd.

D. RESULTAAT VAN HET ONDERZOEK 1. Normale waarde

(15) De normale waarde werd algemeen vastgesteld op basis van de vergelijkbare, werkelijk betaalde of te betalen prijs voor het soortgelijk produkt in India in het normale handelsverkeer.

(16) Wanneer een bepaald produkt dat naar de Gemeenschap werd uitgevoerd, niet op de binnenlandse markt werd verkocht of wanneer een dergelijk produkt in onvoldoende hoeveelheden of met verlies werd verkocht, werd de normale waarde samengesteld op basis van de produktiekosten vermeerderd met een redelijke winstmarge. De verkoopkosten en de algemene en administratieve uitgaven die in de produktiekosten waren opgenomen alsmede de winstmarges, werden berekend aan de hand van de uitgaven en de winsten van de betrokken exporteur bij winstgevende verkopen in voldoende hoeveelheden op de binnenlandse markt van andere soorten van het soortgelijk produkt.

(17) In één geval was deze aanpak om het winstbedrag vast te stellen niet mogelijk aangezien één exporteur gedurende de periode van onderzoek geen soortgelijke produkten op de binnenlandse markt had verkocht. In dit geval was de gebruikte winstmarge de gewogen gemiddelde winst die werd geboekt op winstgevende verkopen van andere soorten van het soortgelijk produkt op de binnenlandse markt door alle andere onderzochte exporteurs.

2. Uitvoerprijs

(18) De uitvoerprijzen werden vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het betrokken produkt dat voor uitvoer naar de Gemeenschap werd verkocht.

3. Vergelijking

(19) De normale waarde per soort produkt werd per transactie af fabriek en op hetzelfde handelsniveau vergeleken met de uitvoerprijs van de hiermee overeenstemmende soort. Om tot een billijke vergelijking te komen, werd de normale waarde aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, leden 9 en 10, van de basisverordening zodat rekening kon worden gehouden met verschillen die de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloeden en verband houden met invoerbelastingen en indirecte belastingen alsmede met verschillen in de verkoopkosten die het gevolg zijn van verkoopvoorwaarden. Aanpassingen voor bovengenoemde verschillen werden beperkt tot die verschillen waarvoor bevredigend bewijsmateriaal werd voorgelegd waaruit bleek dat deze verschillen rechtstreeks op de betrokken verkopen betrekking hadden. Zo werd ingevolge artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening in het bijzonder rekening gehouden met de invoerbelastingen geheven op materialen die in het soortgelijk produkt waren verwerkt wanneer dat voor verbruik in India was bestemd maar welke belastingen niet werden geïnd wanneer het produkt naar de Gemeenschap werd uitgevoerd.

4. Dumpingmarges

(20) Uit een onderzoek van de gegevens bleek dat de dumpingmarges, dat wil zeggen de bedragen waarmede de vastgestelde normale waarden de prijzen voor uitvoer naar de Gemeenschap overschreden, gering of nihil waren en derhalve als te verwaarlozen dienen te worden beschouwd.

(21) De gewogen gemiddelde dumpingmarges voor elke exporteur uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs, grens Gemeenschap, bedroegen:

i) In de steekproef begrepen ondernemingen:

"" ID="1">Indo Rama Synthetics (India) Ltd:> ID="2">1,97 %"> ID="1">Rajasthan Textile Mills (prop. Sutlej Cotton Mills):> ID="2">0,01 %"> ID="1">The Eastern Spinning Mills Industries Ltd:> ID="2">0,00 %"> ID="1">Sree Valliappa Textiles Ltd:> ID="2">0,67 %"> ID="1">Coats Viyella (India) Ltd:> ID="2">0,32 %"> ID="1">Gewogen gemiddelde:> ID="2">0,94 %">

ii) Ondernemingen die om een afzonderlijk onderzoek verzochten:

"" ID="1">Vardham Spinning & General Mills Ltd:> ID="2">0,80 %"> ID="1">Soundararaja Mills Ltd:> ID="2">0,26 %"> ID="1">Deepak Spinners Ltd:> ID="2">0,00 %">

Aangezien de vastgestelde dumpingmarges alle minder dan 2 % bedroegen, dienen zij als te verwaarlozen te worden beschouwd.

E. WIJZIGING VAN DE AAN HET HERNIEUWDE ONDERZOEK ONDERWORPEN MAATREGELEN (22) Aangezien de vastgestelde dumpingmarges te verwaarlozen zijn, luidt de gevolgtrekking dat Verordening (EEG) nr. 830/92 dient te worden gewijzigd en dat de rechten die op de invoer van het betrokken produkt uit India zijn ingesteld, dienen te worden opgeheven.

(23) De exporteurs in India en de klagende partij werden van deze bevindingen op de hoogte gebracht.

(24) Aangezien het nieuwe onderzoek beperkt is tot Indiase producenten, heeft het geen gevolgen voor de datum waarop de rechten die bij Verordening (EEG) nr. 830/92 op andere landen zijn ingesteld, zullen vervallen ingevolge artikel 15, lid 1, van de basisverordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 830/92 wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1. in lid 1 wordt het woord "India" geschrapt;

2. in lid 2 wordt het hoofd "India" met de daaronder volgende lijst van Indiase ondernemingen geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 8 december 1994.

Voor de Raad

De Voorzitter

G. REXRODT

(1) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 522/94 (PB nr. L 66 van 10. 3. 1994, blz. 10).

(2) PB nr. L 88 van 3. 4. 1992, blz. 1.

(3) PB nr. C 339 van 22. 12. 1992, blz. 2.

Top