Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31994D0807

    94/807/EG: Beschikking van de Raad van 23 november 1994 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, demonstratie daaronder begrepen, op het gebied van samenwerking met derde landen en internationale organisaties (1994-1998)

    PB L 334 van 22.12.1994, p. 109–120 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/1998

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1994/807/oj

    31994D0807

    94/807/EG: Beschikking van de Raad van 23 november 1994 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, demonstratie daaronder begrepen, op het gebied van samenwerking met derde landen en internationale organisaties (1994-1998)

    Publicatieblad Nr. L 334 van 22/12/1994 blz. 0109 - 0120
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 11 Deel 37 blz. 0188
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 11 Deel 37 blz. 0188


    BESCHIKKING VAN DE RAAD van 23 november 1994 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, demonstratie daaronder begrepen, op het gebied van samenwerking met derde landen en internationale organisaties (1994-1998) (94/807/EG)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 I, lid 4,

    Gezien het voorstel van de Commissie (1),

    Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

    Overwegende dat het Europees Parlement en de Raad bij Besluit nr. 1110/94/EG (4) een vierde kaderprogramma voor communautaire activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (OTO) hebben vastgesteld voor de periode 1994-1998, waarin onder meer de activiteiten zijn omschreven die moeten worden uitgevoerd op het gebied van samenwerking met derde landen en internationale organisaties; dat de onderhavige beschikking wordt vastgesteld in het licht van de in de preambule van genoemd besluit uiteengezette overwegingen;

    Overwegende dat in artikel 130 I, lid 3, van het Verdrag is bepaald dat het kaderprogramma ten uitvoer wordt gelegd door middel van specifieke programma's die binnen elke activiteit van het kaderprogramma worden ontwikkeld; dat in elk specifiek programma de nadere bepalingen voor de uitvoering ervan, de looptijd en de noodzakelijk geachte middelen worden vastgesteld;

    Overwegende dat het noodzakelijk geachte bedrag voor de uitvoering van dit programma is vastgesteld op 540 miljoen ecu; dat de kredieten voor elk begrotingsjaar door de begrotingsautoriteit worden vastgesteld afhankelijk van de beschikbare middelen, gezien de financiële vooruitzichten en onder de voorwaarden van artikel 1, lid 3, van Besluit nr. 1110/94/EG;

    Overwegende dat voor de versterking van de wetenschappelijke en technologische grondslagen van de Europese Unie tevens in voldoende mate een op het beginsel van wederzijds belang gebaseerede samenwerking met derde landen en internationale organisaties moet plaatsvinden; dat deze samenwerking kan bijdragen tot een betere concurrentiepositie van de Europese industrie;

    Overwegende dat die samenwerking kan bijdragen tot de uitvoering van het beleid van de Gemeenschap ten aanzien van derde landen;

    Overwegende dat de samenwerking met andere samenwerkingsverbanden op het gebied van wetenschap en technologie in Europa dient te worden verbeterd;

    Overwegende dat een bijdrage dient te worden geleverd aan de vrijwaring van het wetenschappelijk potentieel van de landen in Midden-en Oost-Europa en van de nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige Sowjetunie, alsmede aan de stimulering van hun economische en sociale ontwikkeling, gezien het belang van fundamenteel onderzoek in dat verband;

    Overwegende dat de samenwerking met niet-Europese geïndustrialiseerde landen waar nodig moet worden bevorderd;

    Overwegende dat een bijdrage moet worden geleverd aan de ontwikkeling van het wetenschappelijke en technologische potentieel van de ontwikkelingslanden; overwegende dat OTO-samenwerking de weg kan effenen voor industriële samenwerking met die landen;

    Overwegende dat een actie van de Gemeenschap inzake samenwerking met derde landen en internationale organisaties - met de steun van andere communautaire instrumenten zoals PHARE, TACIS en het Europees Ontwikkelingsfonds - de levensomstandigheden van de inwoners van de betrokken landen kan helpen verbeteren in het kader van een ontwikkeling die de natuurlijke evenwichten ontziet;

    Overwegende dat een grotere samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie de grote internationale problemen zoals gezondheid, voeding en milieubescherming kan helpen oplossen en een bijdrage kan leveren tot de regeling van regionale en mondiale vraagstukken;

    Overwegende dat de activiteiten inzake internationale wetenschappelijke en technologische samenwerking - inclusief die welke voorheen buiten het kaderprogramma werden verricht - ter wille van een coherente aanpak in één programma moeten worden ondergebracht;

    Overwegende dat de cooerdinatie met andere communautaire activiteiten moet worden geïntensiveerd;

    Overwegende dat dit programma in sterke mate kan bijdragen tot het stimuleren van de groei, het verbeteren van de concurrentiepositie en het ontwikkelen van de werkgelegenheid in de Gemeenschap, als uiteengezet in het Witboek "Groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid";

    Overwegende dat de inhoud van het vierde kaderprogramma voor communautaire OTO-acties is vastgesteld overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel; dat in dit specifieke programma de inhoud is omschreven van de overeenkomstig dit beginsel uit te voeren activiteiten op het gebied van samenwerking met derde landen en internationale organisaties;

    Overwegende dat Besluit nr. 1110/94/EG bepaalt dat een communautaire actie gerechtvaardigd is indien het onderzoek onder andere bijdraagt tot de versterking van de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap en de evenwichtige ontwikkeling daarvan bevordert, met inachtneming van het streven naar wetenschappelijke en technische kwaliteit; dat met dit programma wordt beoogd tot het bereiken van deze doelstellingen bij te dragen;

    Overwegende dat de Gemeenschap alleen OTO-activiteiten van hoge kwaliteit dient te steunen;

    Overwegende dat de regels voor deelneming van ondernemingen, onderzoekcentra (waaronder het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO)) en universiteiten, alsmede de regels voor de verspreiding van de onderzoekresultaten als bepaald bij de maatregelen van artikel 130 J, op dit specifieke programma van toepassing zijn;

    Overwegende dat moet worden voorzien in maatregelen ter bevordering van de deelname van de Europese industrie, inclusief het midden- en kleinbedrijf (MKB), aan dit programma;

    Overwegende dat de Commissie haar inspanningen om de aanvraag- en selectieprocedures te vereenvoudigen, te bespoedigen en transparanter te maken, moet voortzetten teneinde de uitvoering van het programma te bevorderen en het voor bedrijven, met name voor het MKB, onderzoekcentra en universiteiten gemakkelijker te maken aan een communautair OTO-project deel te nemen;

    Overwegende dat dit programma zal bijdragen tot een grotere synergie tussen de OTO-activiteiten die op het gebied van samenwerking met derde landen en internationale oranisaties worden uitgevoerd door onderzoekcentra, universiteiten en bedrijven in de Lid-Staten en tussen deze activiteiten en de overeenkomstige communautaire OTO-activiteiten;

    Overwegende dat de activiteiten inzake internationale samenwerking met derde landen binnen dit programma en in de specifieke programma's van de eerste actie gecentraliseerd zullen worden uitgevoerd en moeten worden gecooerdineerd;

    Overwegende dat dit programma ook activiteiten dient te omvatten voor de verspreiding en exploitatie van OTO-resultaten, alsmede activiteiten ter bevordering van de mobiliteit en de opleiding van onderzoekers binnen dit programma, voor zover zulks nodig is voor de goede uitvoering van het programma;

    Overwegende dat een analyse moet worden gemaakt van de mogelijke sociaal-economische gevolgen van het programma;

    Overwegende dat de voortgang van dit programma voortdurend en systematisch moet worden bekeken teneinde het programma eventueel aan te passen aan de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen op dit gebied; dat te zijner tijd ook een onafhankelijke evaluatie van de voortgang van het programma moet worden verricht, waarmee alle nodige elementen moeten worden aangereikt om de doelstellingen van het vijfde OTO-kaderprogramma te kunnen bepalen; dat ten slotte na afloop van dit programma een eindevaluatie van de resultaten moet worden verricht in het licht van de in deze beschikking omschreven doelstellingen;

    Overwegende dat het GCO kan deelnemen aan indirecte werkzaamheden in het kader van dit programma;

    Overwegende dat het Comité voor wetenschappelijk en technisch onderzoek (CREST) is geraadpleegd,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Voor de periode vanaf de datum van aanneming van dit besluit tot en met 31 december 1998 wordt een in bijlage I nader omschreven specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het gebied van samenwerking met derde landen en internationale organisaties vastgesteld.

    Artikel 2

    1. Het bedrag dat noodzakelijk wordt geacht voor de uitvoering van het programma beloopt 540 miljoen ecu, waarvan 10 % voor personeels- en huishoudelijke uitgaven.

    2. Een indicatieve verdeling van de middelen is opgenomen in bijlage II.

    3. De begrotingsautoriteit stelt voor elk begrotingsjaar de kredieten vast, afhankelijk van de beschikbaarheid van middelen gelet op de financiële vooruitzichten en overeenkomstig de voorwaarden van artikel 1, lid 3, van Besluit nr. 1110/94/EG, met inachtneming van de beginselen van goed beheer genoemd in artikel 2 van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 3

    1. De algemene regels voor de financiële deelneming van de Gemeenschap zijn weergegeven in bijlage IV bij Besluit nr. 1110/94/EG.

    2. De regels voor de deelneming van ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten en voor de verspreiding van de resultaten worden vastgesteld in de in artikel 130 J van het Verdrag bedoelde maatregelen.

    3. Bijlage III bevat de specifieke regels voor de uitvoering van dit programma, naast die waarnaar wordt verwezen in de leden 1 en 2.

    4. Voor de deelneming aan de OTO-activiteiten van dit programma door rechtspersonen uit derde landen als bedoeld in bijlage I, gebieden A2 en C, kan in het kader van dit programma een beroep worden gedaan op financiële bijstand van de Gemeenschap.

    Artikel 4

    1. Teneinde onder meer een vanuit kostenoogpunt doeltreffende uitvoering van dit programma te garanderen, bekijkt de Commissie voortdurend en systematisch, met passende hulp van onafhankelijke externe deskundigen, de voortgang van dit programma in het licht van de in bijlage I aangegeven doelstellingen, zoals deze nader zijn omschreven in het werkprogramma. In het bijzonder gaat zij na of de doelstellingen, prioriteiten en financiële middelen nog steeds aan de situatie, zoals die zich heeft ontwikkeld, beantwoorden. In voorkomend geval dient zij, aan de hand van de resultaten van dit onderzoek, voorstellen in ter aanpassing of aanvulling van dit programma.

    2. Als bijdrage tot de algehele evaluatie van de communautaire werkzaamheden, die is vereist bij artikel 4, lid 2, van Besluit nr. 1110/94/EG en overeenkomstig het in dat lid bepaalde tijdschema, laat de Commissie door onafhankelijke bevoegde deskundigen een externe evaluatie uitvoeren van de activiteiten die in de loop van de vijf aan deze evaluatie voorafgaande jaren zijn uitgevoerd op de onder dit programma vallende gebieden, en van het beheer van deze activiteiten in die periode.

    3. Na afloop van dit programma laat de Commissie een onafhankelijke eindevaluatie van de verkregen resultaten uitvoeren in het licht van de doelstellingen als omschreven in bijlage III van het vierde kaderprogramma en bijlage I van deze beschikking. Het verslag van de eindevaluatie wordt ingediend bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité.

    Artikel 5

    1. Overeenkomstig de doelstellingen van bijlage I en de indicatieve verdeling van de financiële middelen in bijlage II, wordt door de Commissie een werkprogramma opgesteld en zo nodig bijgewerkt. Hierin wordt het volgende nader omschreven:

    - de wetenschappelijke en technologische doelstellingen en onderzoektaken,

    - het uitvoeringsschema, met inbegrip van data voor uitnodigingen tot het indienen van voorstellen,

    - de voorgestelde financiële en beheersregelingen, alsmede de grote lijnen van andere maatregelen, met inbegrip van voorbereidende, begeleidende en ondersteunende maatregelen,

    - regelingen voor de cooerdinatie met andere OTO-werkzaamheden in deze sector, inzonderheid in het kader van andere specifieke programma's en, indien nodig, om te zorgen voor een betere wisselwerking met werkzaamheden binnen andere instanties zoals Eureka en COST,

    - regelingen voor de cooerdinatie met andere relevante communautaire activiteiten die in het kader van het beleid van de Europese Unie inzake ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking (zoals PHARE, TACIS, Lomé) worden uitgevoerd,

    - regelingen voor de verspreiding, bescherming en exploitatie van de resultaten van in het kader van dit programma uitgevoerde OTO-werkzaamheden.

    2. De Commissie stelt op basis van het werkprogramma uitnodigingen tot het indienen van voorstellen voor projecten op.

    Artikel 6

    1. De Commissie wordt belast met de uitvoering van het programma.

    2. In de gevallen als bedoeld in artikel 7, lid 1, wordt de Commissie bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

    3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

    4. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

    5. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

    6. Indien de Raad, na verloop van een termijn van drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

    Artikel 7

    1. De procedure van artikel 6, leden 2 tot en met 6, geldt voor:

    - de opstelling en bijwerking van het werkprogramma als bedoeld in artikel 5, lid 1,

    - de inhoud van de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen,

    - de evaluatie van de voor communautaire financiering voorgestelde OTO-activiteiten en van het geraamde bedrag van deze financiering voor iedere activiteit afzonderlijk wanneer deze ten minste 0,15 miljoen ecu bedraagt,

    - iedere aanpassing van de in bijlage II vermelde indicatieve verdeling van het bedrag,

    - specifieke bepalingen voor de financiële deelneming van de Gemeenschap in de diverse overwogen activiteiten,

    - de maatregelen en het mandaat voor de beoordeling van het programma,

    - elke afwijking van de in bijlage III weergegeven regels,

    - deelneming aan de acties door rechtspersonen uit derde landen en internationale organisaties.

    2. Wanneer krachtens lid 1, derde streepje, het bedrag van de communautaire bijdrage lager is dan 0,15 miljoen ecu, stelt de Commissie het comité in kennis van de activiteiten alsmede van het resultaat van de evaluatie ervan.

    3. De Commissie licht het comité op gezette tijden in over het verloop van de uitvoering van het gehele programma.

    Artikel 8

    Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten.

    Gedaan te Brussel, 23 november 1994.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    J. BORCHERT

    (1) PB nr. C 228 van 17. 8. 1994, blz. 188, en PB nr. C 262 van 20. 9. 1994, blz. 25.(2) PB nr. C 205 van 25. 7. 1994.(3) Advies uitgebracht op 14 en 15 september 1994 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).(4) PB nr. L 126 van 18. 5. 1994, blz. 1.

    BIJLAGE I

    WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNOLOGISCHE DOELSTELLINGEN EN INHOUD Dit specifieke programma is volledig in overeenstemming met de grote lijnen van het vierde kaderprogramma; de daarin aangegeven selectiecriteria worden hierin toegepast en de wetenschappelijke en technologische doelstellingen ervan worden hierin nader omschreven.

    Dit programma voert de tweede activiteit van het kaderprogramma uit en de structuur is afgestemd op het verschillende karakter van de samenwerking met ontwikkelingslanden en de samenwerking met andere derde landen, waaronder de landen van Centraal- en Oost-Europa en de nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige Sowjetunie.

    ACHTERGROND Deze activiteit is het beleidsinstrument voor samenwerking met derde landen en internationale organisaties op het gebied van OTO. Het belangrijkste doel van deze activiteit is om, via gerichte OTO-samenwerking en in synergie met de andere externe communautaire acties, de toegevoegde waarde van de communautaire OTO-activiteiten te vergroten, de wetenschappelijke en technologische grondslagen van de Gemeenschap te versterken en de uitvoering van de andere communautaire beleidsmaatregelen te steunen. De activiteit zal eveneens gericht zijn op verbetering van de cooerdinatie met andere communautaire instrumenten en van de synergie met de acties van de Lid-Staten, teneinde overlapping van de werkzaamheden te vermijden en om het communautaire toepassingsgebied beter vast te stellen op basis van het subsidiariteitsbeginsel. Er dient een algemene strategie van de Europese Unie voor wetenschappelijke en technologische (W/T) samenwerking met derde landen te worden ontwikkeld, waarbij alle relevante diensten van de Commissie worden betrokken.

    De samenwerking zal worden ontwikkeld in overleg met alle betrokken partijen en gebaseerd zijn op het principe van wederzijds voordeel met het oog op de totstandkoming van duurzame betrekkingen. Dat impliceert niet alleen direct voordeel of voordeel op korte termijn, zoals dat door de deelnemers van een project wordt gezien, maar ook het voordeel voor de Gemeenschap op lange termijn of indirect op het gebied van OTO-doelstellingen, waaronder de concurrentiepositie van haar industrie.

    De samenwerkingsactiviteiten zullen vergezeld gaan van systematische werkzaamheden op het gebied van follow-up en analyse van de ontwikkelingen van de beleidsmaatregelen en de uitvoeringsmechanismen van OTO in derde landen, teneinde het communautaire samenwerkingsbeleid aan te passen en er optimaal profijt uit te trekken voor de Gemeenschap en haar partners. Het verzamelen en analyseren van informatie over ontwikkelingen buiten de Gemeenschap (bij voorbeeld inzake opties op wetenschappelijk en technologisch gebied) zal nauw worden gecooerdineerd met de activiteiten in het kader van het programma voor gericht sociaal-economisch onderzoek.

    De samenwerkingsactiviteiten op niet-nucleair gebied zullen, evenals de activiteiten in het kader van de vorige kaderprogramma's en APAS, worden opgenomen in dit programma. De samenwerking zal tot stand komen door verschillende duidelijk gerichte activiteiten die in overeenstemming zijn met de voorgestelde doelstellingen en worden toegespitst op vier belangrijke doelgroepen:

    - andere kaders voor wetenschappelijke en technologische samenwerking in Europa, internationale organisaties daaronder begrepen;

    - de landen in Midden- en Oost-Europa, alsmede de nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige Sowjetunie;

    - geïndustrialiseerde derde landen buiten Europa;

    - de ontwikkelingslanden.

    Er wordt een nauwere aansluiting beoogd tussen wetenschappelijke en technologische samenwerking enerzijds en onderwijs en opleiding anderzijds.

    Op het gebied van de intellectuele eigendom worden de op 26 juni 1992 gezamenlijk door de Raad en de Commissie goedgekeurde uitgangspunten in acht genomen.

    VOORGESTELDE OTO-ACTIVITEITEN A. Wetenschappelijke en technologische samenwerking in Europa en met internationale organisaties Door de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) konden zes van de zeven EVA-landen aan alle specifieke niet-nucleaire programma's van het derde kaderprogramma gaan deelnemen. De Overeenkomst werd naderhand zodanig aangepast dat zij ook ten volle aan het vierde kaderprogramma konden deelnemen (1). Buiten de EER zullen andere Westeuropese landen overeenkomstig het Verdrag via bilaterale overeenkomsten bij de samenwerking kunnen worden betrokken.

    1. Samenwerking met andere kaders voor wetenschappelijke en technologische samenwerking in Europa

    Het doel is de samenhang en de algemene kosteneffectiviteit van het Europese onderzoek te doen toenemen en hierbij volledig rekening te houden met de nationale programma's en maatregelen in het kader van de EER in haar geheel, via COST, Eureka en betrekkingen met de Europese Internationale W/T-organisaties en de desbetreffende organisaties op wereldniveau. Op deze wijze zou de ontwikkeling van wetenschappelijke en technische expertisenetwerken over de communautaire grenzen heen worden gestimuleerd.

    COST

    De COST-acties, die een aanvulling vormen op de projecten van de communautaire programma's, ontwikkelen zich volop en zullen ook in de toekomst een pioniersrol blijven spelen bij het vaststellen van nieuwe thema's voor wetenschappelijke samenwerking in Europa. Een voorbeeld hiervan is het sociaal-economische onderzoek. Een steeds belangrijkere taak van COST zou erin kunnen bestaan wetenschappers uit Centraal- en Oost-Europa en uit de nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige Sowjetunie te integreren in een ruimere Europese context, inclusief deelneming aan afzonderlijke acties van wetenschappers uit niet-COST-landen. Er zal worden nagegaan hoe zij gemakkelijker toegang kunnen krijgen tot COST-acties. Daarnaast moeten de evaluatie van de huidige en toekomstige COST-acties, de benutting van de verkregen resultaten en de verhoging van de doelmatigheid van de samenwerking voor de komende jaren als prioriteiten worden beschouwd.

    Het ligt in de bedoeling de beheerste ontwikkeling van de COST-activiteiten te blijven aanmoedigen en de nodige steun te verlenen voor de goede werking van de secretariaten van de betrokken comités en voor de internationale cooerdinatie. De betrokkenheid van de COST-landen blijkt uit de mate waarin zij bereid zijn nationale deskundigen te detacheren voor het beheer van sommige secretariaten.

    Eureka

    De complementariteit van Eureka met het OTO-kaderprogramma van de Gemeenschap is gebaseerd op het feit dat er rekening wordt gehouden met de specifieke aspecten van de beide kaders. Eureka is namelijk beter geschikt voor ondersteuning van OTO dat meer op de markt is afgestemd. De Raad van Edinburgh in december 1992 heeft beklemtoond dat de synergie tussen beide kaders moest worden uitgebreid.

    Nieuwe mogelijkheden worden geboden door recente ontwikkelingen binnen de Gemeenschap en Eureka. Hiermee wordt uiting gegeven aan het gemeenschappelijke voornemen om het overleg uit te breiden, waarbij pragmatisch te werk moet worden gegaan en de zaken per geval moeten worden aangepakt.

    Bij de concrete uitvoering van dit gezamenlijke beleid moet rekening worden gehouden met de volgende doelstellingen:

    - het eerder opgezette netwerk van beheerders van communautaire programma's en cooerdinatoren van Eureka-projecten zal zorgen voor de uitwisseling van informatie en flexibel overleg tussen de beide kaders;

    - een doelmatiger gebruik van de bestaande netwerken op het gebied van advisering en informatieverstrekking, zowel door de Gemeenschap (VALUE, OPET enz.) als Eureka en de Lid-Staten, ter verbetering van de duidelijkheid ten opzichte van de industrie en de wereld van het onderzoek, en in het bijzonder ten opzichte van het MKB.

    De precommerciële werkzaamheden in het kader van de Eureka-projecten, die stroken met de betrokken wetenschappelijke en technologische doelstellingen, komen in aanmerking voor ondersteuning door de specifieke programma's van de eerste activiteit, volgens de procedures van deze specifieke programma's. In meer op de markt afgestemde Eureka-projekten kan rekening worden gehouden met de resultaten van de communautaire projecten.

    Internationale organisaties en instellingen op het gebied van W/T

    Het doel is de samenhang van het onderzoek in Europa te versterken door middel van betere cooerdinatie met de Europese en internationale gouvernementele en niet-gouvernementele wetenschappelijke organisaties en met de netwerken van onderzoekers die zij vaak hebben gevormd. De betrekkingen met de Europese Stichting voor wetenschappen (ESW), de Europese Organisatie voor kernonderzoek (CERN), het Europees Ruimte-Agentschap (ESA), het Europees laboratorium voor moleculaire biologie (EMBL), de Europese organisatie voor astronomisch onderzoek op het zuidelijk halfrond (ESO, de "European Synchrotron Radiation Facility" (ESRF), het Instituut Laue & Langevin (ILL), enz. zullen worden verbeterd teneinde na te gaan waar er gemeenschappelijke belangen liggen.

    De Lid-Staten moeten in het kader van internationale organisaties meer systematisch van gedachten wisselen over wetenschappelijke en technologische aangelegenheden.

    In welbepaalde gevallen kunnen samenwerkingsactiviteiten met relevante Europese wetenschappelijke organisaties worden gepland met het oog op wederzijdse deelneming aan projecten van gemeenschappelijk belang. Het zou hierbij niet gaan om de belangrijkste werkterreinen van deze organisaties, maar eerder om de gezamenlijke benutting van de daaraan verbonden, vaak unieke deskundigheid, die uit hun hoofdactiviteiten is voortgekomen.

    2. Samenwerking met de landen in Midden- en Oost-Europa en met de nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige Sowjetunie

    Het belangrijkste doel is bij te dragen tot de instandhouding van het wetenschappelijke en technologische potentieel van deze landen, teneinde het onderzoek op de sociale behoeften te heroriënteren en zodoende hun produktiesystemen te herstellen, en de kwaliteit van het bestaan in die landen te verbeteren. De Gemeenschap zou door de samenwerking met de landen van Oost-Europa toegang krijgen tot de soms zeer geavanceerde resultaten van het onderzoek in deze landen.

    De doelstellingen van de acties zijn rondom drie hoofdlijnen gegroepeerd:

    - Stabilisering van het OTO-potentieel: in eerste instantie moeten het hooggekwalificeerde menselijke potentieel en de bestaande voorzieningen in stand worden gehouden. Hierbij moet rekening worden gehouden met de hervormingen van de W/T-structuren die in deze landen plaatsvinden.

    Het doel is te vermijden dat de beste onderzoekers deze sector verlaten om naar het buitenland te gaan of andere beroepsactiviteiten uit te gaan oefenen. Het is derhalve noodzakelijk dat er met spoed wordt aangezet tot wetenschappelijke en technische samenwerking die een katalyserende rol moet vervullen voor een activiteit op lange temijn: de wetenschappers van deze landen zullen betrokken moeten worden bij ultramoderne onderzoekactiviteiten, bij voorbeeld op het gebied van de geavanceerde technologieën die van essentieel belang zijn voor het uitwerken van de toekomstige infrastructuur van de landen van Midden- en Oost-Europa. Er moeten verbindingen tot stand worden gebracht tussen onderzoek en industrie om de integratie van deze landen op de Europese en de wereldmarkten te vergemakkelijken. Speciaal aandacht moet worden besteed aan de ontwikkeling van zowel menselijke als geautomatiseerde OTO-communicatienetwerken bij voorbeeld in Cosine-verband).

    - Bijdragen tot oplossingen voor de grote specifieke problemen van de Oosteuropese landen op sociaal, economisch en milieugebied met gerichte technische, wetenschappelijke en sociaal-economische OTO.

    Hierbij kunnen bij voorbeeld worden genoemd:

    1. de wijze waarop de hulpbronnen worden geëxploiteerd en de in deze landen gebruikte produktiecyclussen hebben bij voorbeeld geleid tot een achteruitgang van het milieu die de grenzen van de staten en continenten overschrijdt. Het is dringend noodzakelijk een gemeenschappelijke oplossing te vinden op gebieden zoals de rationele exploitatie van de energiebronnen;

    2. wil de informatie-infrastructuur van de landen in Oost-Europa zich zodanig ontwikkelen dat zij aansluit op die van de Europese Unie, dan moet het onderzoek op dit gebied complementair en gelijkgericht zijn;

    3. de aanpak van regionale en lokale problemen op het gebied van milieu en volksgezondheid in de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sowjetunie die zijn ontstaan ten gevolge van ernstige niet-nucleaire ongelukken;

    4. OTO ter verbetering van het concurrentievermogen van industrie en landbouw.

    - Verdieping van de samenwerking op OTO-gebieden waarop deze landen een vooraanstaande rol op wereldniveau spelen. Verschillende van deze landen hebben een zeer hoog wetenschappelijk niveau, maar dit potentieel is niet altijd gebruikt om de economische ontwikkeling te stimuleren. Teneinde de landen van Midden- en Oost-Europa beter in te passen in de structuur van de wereldhandel zal in het bijzonder aandacht worden besteed aan de deelname aan de prenormatieve activiteiten op industriële gebieden zoals informatietechnologie, telecommunicatie, geavanceerde materialen, energie (bij voorbeeld door gebruikmaking van de "energiecentra" die in deze landen in het kader van het Thermie-programma zijn opgericht) en activiteiten op het gebied van verspreiding en exploitatie in het kader van de derde activiteit.

    De activiteiten met de landen van Midden- en Oost-Europa en met de nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige Sowjetunie zullen worden uitgevoerd via:

    - specifieke OTO-activiteiten om aan bijzondere behoeften tegemoet te komen Deze activiteiten moeten in overleg met de betrokken derde landen op basis van wederzijds voordeel in het werkprogramma nader worden omschreven. Het betreft onder andere flankerende maatregelen inzake de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen, zoals opleiding op het gebied van onderzoek, en OTO-beheer;

    - de internationale associatie ter bevordering van de samenwerking met de wetenschappers uit de nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige Sowjetunie (INTAS), op voorwaarde dat de leden daarvan tot een nieuw akkoord komen over het voortbestaan van deze associatie. De deelneming van de Gemeenschap aan INTAS na 31 december 1995 is afhankelijk van een desbetreffend machtigingsbesluit van de Raad;

    - de openstelling van de specifieke programma's van het vierde kaderprogramma voor deze landen, met name voor de landen die een associatieovereenkomst met de Europese Unie hebben gesloten.

    Deze activiteit zal een aanvulling vormen op die van de Lid-Staten en er zal worden gezorgd voor nauwe samenwerking en synergie met de programma's PHARE en TACIS. Deze programma's kunnen een steun betekenen voor innovatie, uitwisseling van informatie, levering van uitrusting, deelneming aan andere specifieke programma's. Daarnaast zal deze activiteit ertoe bijdragen de synergie tussen de activiteiten van de Lid-Staten op dit gebied te vergroten, bij voorbeeld door bevordering van de uitwisseling van informatie.

    De samenwerking tussen de Gemeenschap en de landen in Midden- en Oost-Europa en de nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige Sowjetunie in het kader van deze activiteit kan ook een aanmoediging zijn voor regionale samenwerking tussen deze landen.

    Waar mogelijk kan de synergie met wereldwijde maatregelen van mondiaal belang worden gestimuleerd (bij voorbeeld klimaatverandering).

    B. Samenwerking met geïndustrialiseerde derde landen buiten Europa Het doel is de belangen van de Gemeenschap te dienen, met name door het communautaire industriële onderzoek en de potentiële internationale markten beter op elkaar af te stemmen in verband met toekomstige toepassingen, om de concurrentiepositie van de Europese industrie te versterken en een optimaal resultaat te bereiken door de toegang tot de wetenschappelijke en technologische bronnen van de landen in kwestie te zoeken of te vergemakkelijken. Er dient naar een dergelijke toegang te worden gestreefd aangezien deze hooggeïndustrialiseerde landen OTO-activiteiten hebben die ongeveer van dezelfde aard zijn als die welke door de Gemeenschap worden uitgevoerd of daarop een aanvulling vormen.

    In andere gevallen is de samenwerking met die landen een basisvoorwaarde voor de uitvoering van de grote onderzoekprojecten ( "megawetenschap"). In die context vindt multilaterale samenwerking en overleg plaats, bij voorbeeld in het kader van de OESO of in het kader van multilaterale projecten. Tevens moet de deelneming aan het onderzoekwerk voor het opstellen van internationale normen worden genoemd.

    De dialoog op het gebied van het wetenschappelijke beleid met de hiervoor genoemde landen zal worden geïntensiveerd, hetgeen tot samenwerking kan leiden op basis van een sectorieel akkoord of een akkoord inzake wetenschappelijke en technische samenwerking met een bredere strekking. Daar de betrokken landen zowel partners van de Gemeenschap als concurrenten zijn, is het echter belangrijk selectief te zijn ten aanzien van de samenwerkingsgebieden en zich te concentreren op enkele op grond van de communautaire prioriteiten zorgvuldig geselecteerde sectoren.

    Deze samenwerking impliceert een zekere flexibiliteit ten aanzien van de wijze waarop wordt samengewerkt, hetgeen kan geschieden in de vorm van overleg, uitwisseling van informatie en deskundigen, programma's voor postdoctoraal-beurzen in buitenlandse laboratoria, gezamenlijke projecten of studies of eventueel een werkelijke wederzijdse deelneming aan de onderzoekprogramma's over en weer op projectbasis of anderszins indien de Raad daartoe besluit.

    Er zullen geen middelen worden getransfereerd naar niet-Europese geïndustrialiseerde landen. Wat grote wetenschappelijke projecten betreft, komen slechts cooerdinatie van en deelneming aan verkennende fasen in aanmerking voor steun in het kader van deze activiteit.

    Met dit programmaonderdeel wordt tevens het externe beleid van de Gemeenschap gesteund en wordt aan alle Lid-Staten het voordeel geboden dat zij op dezelfde wijze toegang hebben tot de extracommunautaire bronnen op het gebied van wetenschap en technologie.

    Maatregelen ter vergemakkelijking van de toegang tot deze informatie en de verspreiding daarvan zullen sterk worden aangemoedigd.

    C. Wetenschappelijke en technologische samenwerking met de ontwikkelingslanden Het belangrijkste doel van deze actie is de ontwikkelingslanden, die qua ontwikkelingsniveau sterke verschillen vertonen, te betrekken bij het opbouwen van kennis, het scheppen van innoverende technologie voor de oplossing van hun specifieke problemen en de verwezenlijking van een duurzame economische ontwikkeling.

    Deze algemene doelstelling resulteert in twee strategieën:

    1. het behoud en zelfs de uitbreiding van de capaciteit op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling van de ontwikkelingslanden, in het bijzonder op het niveau van het menselijke potentieel en de verschillende instellingen, dank zij de opleiding en de betrekkingen die tussen onderzoekers en hun instellingen tot stand zullen worden gebracht, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan nauwere banden met de sectoren produktontwikkeling en -distributie;

    2. ervoor zorgen dat de Europese wereld van de wetenschap een uitstekende positie kan behouden en verbeteren op de wetenschappelijke gebieden die relevant zijn voor de problemen van de ontwikkelingslanden, in het bijzonder milieubescherming, voedselvoorziening en gezondheid.

    Om dit algemene doel te bereiken zal Noord-Zuid-, Noord-Noord- en Zuid-Zuid-samenwerking worden aangemoedigd.

    Verspreiding en exploitatie van onderzoekresultaten zal geschieden in samenhang met de derde activiteit. Bovendien zal een en ander worden uitgevoerd in synergie met andere communautaire beleidslijnen op het gebied van ontwikkeling en economische samenwerking.

    Om deze doelstelling met het oog op een duurzame ontwikkeling te realiseren zullen de onderzoekactiviteiten gericht worden op drie onderling samenhangende sectoren die in de meeste ontwikkelingslanden van zeer groot belang zijn, waarbij de nadruk indien nodig op de interdisciplinaire aspecten zal liggen:

    - duurzaam beheer van hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen, zoals bossen, oceanen en andere aquatische milieus, water, bodems en de biodiversiteit, waarbij de nadruk wordt gelegd op de wisselwerking en de relatie tussen verbruik en behoud, en met name op de milieubescherming. Hieronder vallen ook problemen op het raakvlak van de natuurlijke hulpbronnen, de energieproduktie en het energieverbruik, de sociaal-economische en de demografische factoren en de ontwikkeling van de bevolkingsconcentraties;

    - verbetering van de landbouwproduktie en de agro-industriële produktie in het kader van het behoud van de biodiversiteit en een duurzaam beheer van de hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen. Het gaat hierbij om de verbetering van de planten en hun bescherming om ze beter aan te passen aan de omstandigheden van het milieu en zo een beter gebruik van de beschikbare gronden mogelijk te maken; veeteelt, waarbij met name een betere bescherming van de dieren, rasverbetering en op duurzame wijze vervaardigd voeder en voeding centraal staan; aquacultuur ter bevordering van de ontwikkeling van deze activiteit en de integratie ervan in het milieu; de verbetering van de voedselkwaliteit en -veiligheid en van de opslag en verwerking van de produkten, gebieden waar de ontwikkelingslanden aanzienlijke verliezen lijden; analyse van de produktiesystemen en het marktbeleid en de voorwaarden voor optimalisering van de landbouwsystemen;

    - gezondheid en bevolking, waarbij het accent wordt gelegd op de bestrijding van de belangrijkste ziekten in de ontwikkelingslanden, de voeding, de verbetering van de systemen voor de gzondheidszorg en het effect van de demografische ontwikkeling, de migratie en de verstedelijking op het milieu en op de gezondheid. Hierbij gaat het om het onderzoek naar vaccins, de biologie van de ziekteverwekkers en hun vectoren, de ontwikkeling van nieuwe diagnosemethoden en de vervaardiging van nieuwe geneesmiddelen; het onderzoek naar de bevolking en de reproduktieve gezondheid, de systemen voor de gezondheidszorg en de interventiemethoden, waarbij bepaalde specifieke problemen en de sociaal-economische context van de ontwikkelingslanden in aanmerking worden genomen.

    In nauw overleg met de betrokken ontwikkelingslanden en de betrokken Commissiediensten en met inachtneming van de activiteiten van de relevante internationale organisaties (zoals de WHO, de CGIAR en de FAO) zullen de prioriteiten voor elke sector nader worden bepaald wanneer het werkproramma wordt opgesteld, hetgeen op regionale basis zal geschieden (verschillende ontwikkelingslanden, bij voorbeeld het Middellandse-Zeegebied) en met de flexibiliteit die nodig is om rekening te kunnen houden met milieu, bevolking en volksgezondheid, de economische en sociale situatie en het beleid van de Europese Unie inzake ontwikkeling en economische samenwerking.

    Deze activiteit moet ook bevorderen dat topinstellingen uit de ontwikkelingslanden deelnemen aan gezamenlijke internationale onderzoekactiviteiten met een wezenlijk mondiaal karakter, die dan ook niet op regionaal maar veeleer op mondiaal niveau dienen te worden aangepakt, zoals het broeikaseffect, de verontreiniging, de verwoestijning, de verstedelijking, overdraagbare ziekten, pandemieën, de sociale aspecten van de gezondheidszorg en de evaluatie en het behoud van de natuurlijke hulpbronnen.

    Aangezien het ontwikkelingspeil van land tot land soms sterk verschilt, zullen er eventueel aanvullende prioritaire gebieden van wederzijds belang moeten worden bepaald, zoals communicatietechnologie, informatietechnologie, industrietechnologie, materiaaltechnologie en biotechnologie, en kunnen er eventueel contacten worden gelegd om tot nauwe samenwerking te komen met researchgroepen en -netwerken in de Gemeenschap. Speciale aandacht moet worden besteed aan de ontwikkeling van menselijke en geautomatiseerde OTO-communicatienetwerken (bij voorbeeld in Cosine-verband). Wanneer er nauwe samenwerking mogelijk is, moet de openstelling van andere specifieke programma's worden overwogen op basis van een sectorale overeenkomst waartoe de Raad besluit.

    In verband met de cooeperatieve dimensie van deze onderzoekactiviteit en de aard van het partnerschap zal zij hoofdzakelijk ten uitvoer worden gelegd via gezamenlijke projecten voor gezamenlijke rekening. In specifieke gevallen kunnen ook gecooerdineerde werkzaamheden worden overwogen. De rol van de associatieve onderzoeknetwerken is eveneens belangrijk, evenals alles wat te maken heeft met wetenschappelijke begeleiding, vergaderingen, workshops of conferenties. De opleidings- en onderwijsactiviteiten in deze activiteit zullen hoofdzakelijk via gezamenlijke onderzoekcontracten en flankerende maatregelen worden uitgevoerd, waarbij de netwerken in zekere zin een middel tot permanente educatie zijn en de contracten een kader vormen dat garandeert dat de opleiding verder zal worden benut.

    De samenwerking met ontwikkelingslanden zal nauw aansluiten op andere communautaire initiatieven of kaders voor samenwerking, zoals de Overeenkomst van Lomé, het vernieuwde mediterrane beleid en de verordening inzake financiële en technische bijstand aan en economische samenwerking met de ontwikkelingslanden in Azië en Latijns-Amerika; zo kan een vruchtbare wisselwerking ontstaan tussen inspanning en resultaat van deze activiteiten enerzijds en de samenwerking in het kader van het communautaire OTO-beleid anderzijds.

    (1) Beschikking nr. 10/94 van het Gemengd Comité van de EER tot wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-Overeenkomst.

    BIJLAGE II

    INDICATIEVE VERDELING VAN HET NOODZAKELIJK GEACHTE BEDRAG

    "" ID="1">Gebied A1

    - Wetenschappelijke en technologische samenwerking in Europa en met internationale organisaties> ID="2">46"> ID="1">Gebied A2

    - Samenwerking met de landen in Midden- en Oost-Europa en met de nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige Sowjetunie> ID="2">232"> ID="1">Gebied B

    - Samenwerking met geïndustrialiseerde derde landen buiten Europa> ID="2">30"> ID="1">Gebied C

    - Wetenschappelijke en technologische samenwerking met de ontwikkelingslanden> ID="2">232"> ID="1">Totaal> ID="2">540 (1)""De verdeling over verschillende gebieden sluit niet uit dat de projecten verscheidene gebieden kunnen bestrijken.

    >

    (1) Waarvan:

    - maximaal 4,5 % voor personeelsuitgaven en 5,5 % voor huishoudelijke uitgaven;

    - 4 miljoen ecu voor de verspreiding en exploitatie van de resultaten.

    BIJLAGE III

    SPECIFIEKE REGELS VOOR DE UITVOERING VAN HET PROGRAMMA Het programma zal worden uitgevoerd via indirecte actie, waarbij de Gemeenschap een financiële bijdrage levert aan OTO-werkzaamheden die worden uitgevoerd door derden of door met derden geassocieerde GCO-instellingen:

    a) Acties voor gezamenlijke rekening:

    OTO-projecten die worden uitgevoerd door ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten.

    De communautaire financiering bedraagt normaal niet meer dan 50 % van de projectkosten, met een geleidelijk lagere deelneming naarmate het project dichter bij de markt staat. Universiteiten en andere instellingen welke geen analytische begrotingsboekhouding hebben, zullen worden vergoed op basis van 100 % van de bijkomende kosten.

    De financiële bijdrage ten behoeve van deelnemers uit de landen in Midden- en Oost-Europa, de nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige Sowjetunie en de ontwikkelingslanden kan meer dan 50 % bedragen.

    b) Gecooerdineerde acties die bestaan uit de cooerdinatie van reeds door de overheid of particuliere lichamen gefinancierde OTO-projecten. De deelname van de Gemeenschap kan 100 % van de cooerdinatiekosten bedragen.

    c) Specifieke maatregelen voor dit programma:

    i) - maatregelen om instrumenten voor algemeen gebruik in onderzoekcentra, universiteiten en bedrijven te verschaffen;

    - steun voor de deelname van de Gemeenschap aan de verkennende fase van een gezamenlijk project. De financiering van een eventuele operationele fase van het project moet worden gedekt door het betrokken specifieke programma.

    De bijdrage van de Gemeenschap aan genoemde maatregelen kan 100 % van de kosten bedragen;

    ii) - steun ter bevordering van de deelneming van rechtspersonen uit de in bijlage I, gebieden A2 en C, bedoelde derde landen aan een aantal andere specifieke programma's van het kaderprogramma. Die deelneming dient echter normaliter te worden gefinancierd met middelen van het betrokken derde land, c.q. met andere communautaire instrumenten.

    d) Voorbereidende, begeleidende en ondersteunende maatregelen, zoals:

    - studies ter ondersteuning van dit programma en als voorbereiding op toekomstige activiteiten;

    - steun voor uitwisseling van informatie, conferenties, studiebijeenkomsten, workshops of andere wetenschappelijke of technische bijeenkomsten, met inbegrip van intersectoriële of multidisciplinaire cooerdinatievergaderingen;

    - gebruik van externe deskundigheid, inclusief toegang tot wetenschappelijke gegevensbanken;

    - wetenschappelijke publikaties, inclusief de verspreiding, de bevordering en het gebruik van de resultaten (gecooerdineerd met de in het kader van de derde activiteit verrichte werkzaamheden); de factoren die het gebruik van resultaten kunnen stimuleren, zullen vanaf het begin en tijdens de hele duur van OTO-projecten in aanmerking worden genomen, waarbij de partners een essentieel netwerk zullen vormen voor de verspreiding en exploitatie van resultaten;

    - bestudering en observatie van de ontwikkelingen in het wetenschappelijke en technologische beleid van de derde landen;

    - analyse van de eventuele sociaal-economische gevolgen van de internationale OTO-samenwerking, die tevens zal bijdragen tot het programma "Doelgericht sociaal-economisch onderzoek";

    - opleidingsacties in verband met het door dit programma bestreken onderzoek, teneinde de overdracht van technologie te stimuleren en beroepsvaardigheden te vergroten;

    - onafhankelijke evaluatie van het beheer en de uitvoering van het programma, alsmede van de tenuitvoerlegging van de activiteiten in dat verband.

    De deelneming van de Gemeenschap kan tot 100 % van de kosten van deze maatregelen bedragen.

    Top