This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31989R1552
Council Regulation (EEC, Euratom) No 1552/89 of 29 May 1989 implementing Decision 88/376/EEC, Euratom on the system of the Communities' own resources
Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van Besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen
Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van Besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen
PB L 155 van 7.6.1989, p. 1–8
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(FI, SV)
No longer in force, Date of end of validity: 30/05/2000; opgeheven door 300R1150
Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van Besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen
Publicatieblad Nr. L 155 van 07/06/1989 blz. 0001 - 0008
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 1 Deel 4 blz. 0041
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 1 Deel 4 blz. 0041
VERORDENING (EEG, EURATOM) Nr. 1552/89 VAN DE RAAD van 29 mei 1989 houdende toepassing van Besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 209, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op artikel 183, Gelet op Besluit 88/376/EEG, Euratom van de Raad van 24 juni 1988 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (1), inzonderheid op artikel 8, lid 2, Gezien het voorstel van de Commissie (2), Gezien het advies van het Europese Parlement (3), Gezien het advies van de Rekenkamer (4), Overwegende dat de ervaring met de toepassing van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2891/77 van de Raad van 19 december 1977 houdende toepassing van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdrage van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen (5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1990/88 (6), duidelijk heeft gemaakt dat de bepalingen van die verordening een herschikking behoeven; Overwegende dat de Gemeenschap onder optimale voorwaarden moet kunnen beschikken over de in artikel 2 van Besluit 88/376/EEG, Euratom bedoelde eigen middelen en dat met het oog daarop de wijze dient te worden vastgesteld waarop de Lid-Staten de aan de Gemeenschappen toegekende eigen middelen ter beschikking stellen van de Commissie; Overwegende dat de traditionele eigen middelen door de Lid-Staten worden geïnd overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die, waar nodig, aan de voorschriften van de communautaire reglementering worden aangepast; Overwegende dat het noodzakelijk is het begrip "vaststelling'' met betrekking tot de in artikel 2, lid 1, onder a) en b), van voornoemd besluit genoemde eigen middelen te omschrijven; Overwegende dat vooral met het oog op de niet geïnde rechten in een afzonderlijke boekhouding dient te worden voorzien; dat deze boekhouding en de verstrekking van een kwartaaloverzicht daarvan de Commissie in staat moeten stellen het optreden van de Lid-Staten in verband met het innen van deze eigen middelen, en in het bijzonder van die welke als gevolg van fraude of onregelmatigheden onzeker zijn geworden, van meer nabij te volgen; Overwegende dat wat de in artikel 2, lid 1, onder c), van voornoemd besluit bedoelde eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde betreft, hierna te noemen "BTW-middelen'', dient te worden bepaald dat de Lid-Staten de in de begroting geraamde eigen middelen in de vorm van vaste maandelijkse twaalfden ter beschikking van de Gemeenschap stellen, om de aldus ter beschikking gestelde bedragen later te regulariseren aan de hand van de werkelijke grondslag van de BTW-middelen; Overwegende dat deze procedure eveneens van toepassing is op de aanvullende middelen zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder d), van voornoemd besluit, hierna te noemen "aanvullende middelen'', vastgesteld overeenkomstig Richtlijn 89/130/EEG, Euratom van de Raad van 13 februari 1989 betreffende de harmonisatie van de opstelling van het bruto nationaal produkt tegen marktprijzen (7); Overwegende dat de eigen middelen ter beschikking moeten worden gesteld in de vorm van een boeking van de verschuldigde bedragen op het credit van een rekening die daartoe op naam van de Commissie is geopend bij de schatkist van elke Lid-Staat of bij het orgaan dat de Lid-Staat aanwijst; dat de Gemeenschap, ten einde het geldverkeer te beperken tot hetgeen nodig is voor de uitvoering van de begroting, van de genoemde rekeningen slechts de sommen dient op te nemen die nodig zijn ter dekking van de kasbehoeften van de Commissie; Overwegende dat het naar het volgende begrotingsjaar over te dragen saldo van een begrotingsjaar dient te worden bepaald; Overwegende dat, om de financiering van de communautaire begroting in alle omstandigheden te waarborgen, dient te worden bepaald op welke wijze de op het bruto nationaal produkt gebaseerde bijdragen, hierna te noemen "BNP-bijdragen'', zoals bedoeld in artikel 2, lid 7, van Besluit 88/376/EEG, Euratom, ter beschikking worden gesteld; Overwegende dat de Lid-Staten de bescheiden en inlichtingen die nodig zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Commissie ten aanzien van de eigen middelen ter beschikking van de Commissie moeten houden en eventueel aan haar moeten doen toekomen; Overwegende dat de Lid-Staten de nodige verificaties en onderzoeken met betrekking tot de vaststelling en het ter beschikking stellen van de eigen middelen dienen te verrichten; dat de Commissie haar bevoegdheden overeenkomstig de bepalingen van deze verordening dient uit te oefenen; dat de bevoegdheden van de Commissie inzake de controle van de aanvullende middelen moeten worden gepreciseerd; Overwegende dat de juiste toepassing van deze verordening door een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie zal worden vergemakkelijkt, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: TITEL I Algemene bepalingen Artikel 1 De bij Besluit 88/376/EEG, Euratom vastgestelde eigen middelen van de Gemeenschappen, hierna te noemen "eigen middelen'', worden ter beschikking van de Commissie gesteld en gecontroleerd op de in deze verordening vastge- stelde wijze, onverminderd Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (8) en Richtlijn 89/130/EEG, Euratom. Artikel 2 1. Voor de toepassing van deze verordening geldt een recht van de Gemeenschappen op de in artikel 2, lid 1, onder a) en b), van Besluit 88/376/EEG, Euratom genoemde middelen als vastgesteld zodra de belastingschuldige door de bevoegde dienst van de Lid-Staat in kennis wordt gesteld van het verschuldigde bedrag. Deze kennisgeving vindt met inachtneming van alle ter zake toepasselijke communautaire voorschriften plaats zodra de belastingschuldige bekend is en het bedrag van het recht door de bevoegde overheidsorganen kan worden berekend. 2. Lid 1 is eveneens van toepassing wanneer de kennisgeving moet worden gecorrigeerd. Artikel 3 De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen ten einde te verzekeren dat de bewijsstukken betreffende de vaststelling en het ter beschikking stellen van de eigen middelen gedurende ten minste drie kalenderjaren, te rekenen vanaf het einde van het jaar waarop zij betrekking hebben, worden bewaard. Indien bij een door de nationale overheidsdienst alleen of in samenwerking met de Commissie verricht onderzoek van de bewijsstukken een rectificatie van de op grond daarvan verrichte vaststelling noodzakelijk mocht blijken, worden zij zolang na het verstrijken van de in de eerste alinea genoemde termijn bewaard als nodig voor het aanbrengen van de rectificatie en van de controle daarop. De bewijsstukken die betrekking hebben op de in de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom bedoelde methoden en statistische grondslagen, moeten door de Lid-Staten worden bewaard tot en met 30 september van het vierde jaar volgende op het betrokken begrotingsjaar. De bewijsstukken die betrekking hebben op de grondslag van de BTW-middelen moeten gedurende dezelfde periode worden bewaard. Artikel 4 1. Elke Lid-Staat doet de Commissie mededeling van: a) de naam van de diensten of instellingen die verantwoordelijk zijn voor de vaststelling van de eigen middelen en eventueel hun statuut; b) de wettelijke, bestuursrechtelijke en comptabiliteitsbepalingen van algemene aard betreffende de vaststelling, de inning en het ter beschikking van de Commissie stellen van de eigen middelen. 2. De Commissie deelt de in lid 1 bedoelde gegevens op hun verzoek aan de andere Lid-Staten mede. Artikel 5 Het in artikel 2, lid 1, onder d), van Besluit 88/376/EEG, Euratom bedoelde percentage, dat in het kader van de begrotingsprocedure wordt vastgesteld, wordt op basis van de som van de geraamde BNP's van de Lid-Staten zodanig berekend dat het gedeelte van de begroting dat niet met douanerechten, landbouwheffingen, BTW-middelen, financiële bijdragen ten behoeve van de aanvullende programma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling, overige ontvangsten en, in voorkomend geval, financiële BNP-bijdragen wordt gefinancierd er volledig door wordt gedekt. Dat percentage wordt in de begroting op een getal met vier decimalen afgerond. TITEL II Boekhouding van de eigen middelen Artikel 6 1. Bij de schatkist van iedere Lid-Staat of bij het orgaan dat de Lid-Staat aanwijst, wordt een boekhouding van de eigen middelen gevoerd, gespecificeerd naar de aard van de middelen. 2. a) De overeenkomstig artikel 2 vastgestelde rechten worden, onder voorbehoud van het bepaalde onder b), uiterlijk op de eerste werkdag na de 19e van de tweede maand die volgt op de maand waarin de vaststelling heeft plaatsgehad, in de boekhouding opgenomen. b) Vastgestelde rechten die niet in de onder a) bedoelde boekhouding zijn opgenomen omdat zij nog niet zijn geïnd en geen zekerheid is gesteld, worden binnen de onder a) vastgestelde termijn in een specifieke boekhouding opgenomen. De Lid-Staten kunnen de vastgestelde rechten waarvoor een zekerheid is gesteld, echter eveneens in een specifieke boekhouding opnemen indien deze rechten worden betwist waardoor de waarde ervan wijzigingen kan ondergaan als de uitslag van de geschillen bekend is. c) De BTW-middelen en de aanvullende middelen worden evenwel in de onder a) genoemde boekhouding opgenomen: - op de eerste werkdag van elke maand, ten belope van één twaalfde zoals in artikel 10, lid 3, aangegeven; - jaarlijks, voor wat betreft de in artikel 10, leden 4 en 7, bedoelde saldi en de in artikel 10, leden 6 en 8, bedoelde aanpassingen, met uitzondering van de in artikel 10, lid 6, eerste streepje, bedoelde bijzondere aanpassingen, die op de eerste werkdag van de maand na die waarin tussen de betrokken Lid-Staat en de Commissie overeenstemming is bereikt in de boekhouding worden opgenomen. 3. Iedere Lid-Staat zendt de Commissie, binnen de in lid 2 gestelde termijn, een maandoverzicht toe van zijn boekhouding betreffende de in lid 2, onder a), bedoelde rechten alsmede een kwartaaloverzicht van de in lid 2, onder b), genoemde specifieke boekhouding. Vanaf 1 januari 1990 zendt ieder Lid-Staat de Commissie per half jaar een beknopte beschrijving toe van fraudegevallen en onregelmatigheden waarmee rechten ten bedrage van meer dan 10 000 ecu zijn gemoeid, met vermelding, in voorkomend geval, van de maatregelen die zijn genomen of moeten worden overwogen ten einde herhaling van reeds ontdekte fraudegevallen en onregelmatigheden te voorkomen. Artikel 7 Elke Lid-Staat stelt jaarlijks een samenvattende rekening op van de vastgestelde rechten, vergezeld van een verslag betreffende de vaststelling en de boeking van de eigen middelen, en zendt die vóór 1 mei van het jaar volgend op het betrokken begrotingsjaar aan de Commissie toe. Artikel 8 Het totaalbedrag van de vastgestelde rechten wordt krachtens de in artikel 2, lid 2, bedoelde correcties verhoogd of verlaagd. Deze correcties worden naar gelang van de datum waarop zij zijn aangebracht in de in artikel 6, lid 2, onder a) en b), genoemde boekhoudingen alsmede in de in artikel 6, lid 3, genoemde overzichten opgenomen. Zij vormen het voorwerp van een bijzondere vermelding wanneer zij betrekking hebben op fraudes en onregelmatigheden waarvan de Commissie reeds in kennis is gesteld. TITEL III Het ter beschikking stellen van de eigen middelen Artikel 9 1. Op de in artikel 10 aangegeven wijze boekt iedere Lid-Staat de eigen middelen op het credit van de rekening welke daartoe op naam van de Commissie bij zijn schatkist of bij het orgaan dat die Lid-Staat aanwijst, is geopend. Deze rekening wordt zonder kosten bijgehouden. 2. De geboekte bedragen worden door de Commissie omgerekend en in haar boekhouding opgenomen in ecu, overeenkomstig Verordening 86/610/EEG, Euratom, EGKS van de Commissie van 11 december 1986 houdende uitvoeringsvoorschriften betreffende een aantal bepalingen van het Financieel Reglement van 21 december 1977 (9). Artikel 10 1. Na aftrek van 10 % als inningskosten krachtens artikel 2, lid 3, van Besluit 88/376/EEG, Euratom, geschiedt de boeking van de eigen middelen, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a) en b), van dat besluit, uiterlijk op de eerste werkdag na de 19e dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin het recht overeenkomstig artikel 2 is vastgesteld. Voor de volgens artikel 6, lid 2, onder b), in een specifieke boekhouding opgenomen rechten moet de boeking echter uiterlijk geschieden op de eerste werkdag na de 19e van de tweede maand die volgt op de inning van de rechten. 2. Zo nodig kan de Commissie de Lid-Staten verzoeken de boeking van andere middelen dan de BTW-middelen en de aanvullende middelen met een maand te vervroegen op basis van de gegevens waarover zij de 15e van die maand beschikken. Elke vervroegde boeking wordt in de maand volgend op de in lid 1 genoemde boeking geregulariseerd. Dit geschiedt in de vorm van een negatieve boeking voor een zelfde bedrag als dat van de vervroegde boeking. 3. De BTW-middelen, de aanvullende middelen - met uitsluiting van de eigen middelen die voor de monetaire EOGFL-reserve zijn bestemd - en, in voorkomend geval, de financiële BNP-bijdragen worden op de eerste werkdag van elke maand geboekt voor één twaalfde van de uit dien hoofde uit de begroting voortvloeiende bedragen, omgerekend in nationale valuta's tegen de wisselkoersen van de laatste noteringsdag van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar, zoals bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. De boeking in verband met de in artikel 6 van Besluit 88/376/EEG, Euratom bedoelde monetaire EOGFL-reserve geschiedt op de eerste werkdag van de maand die volgt op die waarin de betrokken uitgaven ten laste van de begroting zijn gebracht en tot het bedrag van deze uitgaven, indien de toerekening aan de begroting vóór de 16e van de maand heeft plaatsgevonden. In de andere gevallen geschiedt de boeking op de eerste werkdag van de tweede maand na de toerekening aan de begroting. In afwijking van artikel 5 van het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen (10), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 2049/88 (11), wordt deze boeking verantwoord in de rekening van het betrokken begrotingsjaar. Iedere wijziging van het uniforme percentage voor de BTW-middelen, van de in artikel 5 van Besluit 88/376/EEG, Euratom bedoelde correctie ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk en de financiering daarvan, alsmede van het uniforme percentage voor de aanvullende middelen en, in voorkomend geval, van de financiële bijdragen BNP wordt gerechtvaardigd door de definitieve vaststelling van een gewijzigde of aanvullende begroting; de sedert het begin van het begrotingsjaar geboekte twaalfden worden dienovereenkomstig aangepast. Deze aanpassingen geschieden bij de eerste boeking na de definitieve vaststelling van de gewijzigde of aanvullende begroting, indien deze vaststelling vóór de 16e van de maand plaatsvindt, en anders bij de tweede boeking na de voornoemde definitieve vaststelling. In afwijking van artikel 5 van het Financieel Reglement worden deze aanpassingen in de rekening van het begrotingsjaar van de hier bedoelde gewijzigde of aanvullende begroting verantwoord. De twaalfden betreffende de boeking van de maand januari van elk begrotingsjaar worden berekend op basis van de in de ontwerp-begroting, zoals bedoeld in artikel 78, lid 3, van het EGKS-Verdrag, artikel 203, lid 3, van het EEG-Verdrag en artikel 177, lid 3, van het EGA-Verdrag, opgenomen bedragen, de bedragen bestemd voor de financiering van de monetaire EOGFL-reserve daaronder niet begrepen, en in nationale valuta's omgerekend tegen de wisselkoersen van de eerste noteringsdag na 15 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar; deze bedragen worden bij de boeking van de volgende maand geregulariseerd. Wanneer de begroting vóór het begin van het begrotingsjaar niet definitief is vastgesteld, boeken de Lid-Staten op de eerste werkdag van elke maand, met inbegrip van de maand januari, één twaalfde van de in de laatste definitief vastgestelde begroting uit hoofde van de BTW-middelen en de aanvullende middelen, behalve die bestemd voor de financiering van de monetaire EOGFL-reserve en, in voorkomend geval, van de financiële BNP-bijdragen opgenomen bedragen; de regularisatie geschiedt dan op de eerste vervaldag na de definitieve vaststelling van de begroting, indien deze vóór de 16e van de maand plaatsvindt, en anders op de tweede vervaldag na de definitieve vaststelling van de begroting. 4. Aan de hand van het in artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 bedoelde jaaroverzicht betreffende de grondslag van de BTW-middelen wordt iedere Lid-Staat gedebiteerd voor het bedrag dat uit de in dit overzicht opgenomen gegevens voortvloeit bij toepassing van het voor het voorafgaande begrotingsjaar bepaalde uniforme percentage, en gecrediteerd voor de twaalf boekingen die in de loop van dat begrotingsjaar zijn verricht. De grondslag van de BTW-middelen van een Lid-Staat waarop het voornoemde percentage wordt toegepast mag echter niet meer bedragen dan 55 % van het BNP van die Lid-Staat zoals bedoeld in lid 7, eerste zin, van dit artikel. De Commissie bepaalt het saldo en deelt het tijdig aan de Lid-Staten mede, zodat deze het op de eerste werkdag van de maand december van hetzelfde jaar op de in artikel 9, lid 1, van deze verordening genoemde rekening kunnen boeken. 5. Vervolgens berekent de Commissie de aanpassingen van de financiële bijdragen, en wel zodanig dat, met inachtneming van de werkelijke opbrengst aan BTW-middelen, de oorspronkelijke verdeling in de begroting tussen deze laatste en de financiële bijdragen BNP wordt hersteld. Voor het berekenen van deze aanpassingen worden de in lid 4 bedoelde saldi in ecu omgerekend tegen de wisselkoersen van de eerste werkdag na de 15e november vóór de boekingen overeenkomstig lid 4. Op het bedrag van de saldi van de BTW-middelen wordt, voor iedere betrokken Lid-Staat, de verhouding tussen de volgens de begroting over te maken financiële bijdragen en de BTW-middelen toegepast. De resultaten van deze berekening worden door de Commissie tijdig medegedeeld aan de Lid-Staten die in het voorafgaande begrotingsjaar financiële bijdragen BNP hebben geboekt, zodat zij deze op de eerste werkdag van de maand december van hetzelfde jaar op het credit of het debet van de in artikel 9, lid 1, genoemde rekening kunnen boeken. 6. Eventuele rectificaties van de grondslag van de BTW-middelen in de zin van artikel 9, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 geven, voor iedere betrokken Lid-Staat waarvan de grondslag, rekening houdend met die rectificaties, niet meer dan 55 % van zijn BNP bedraagt, aanleiding tot een aanpassing van het overeenkomstig lid 4 van dit artikel bepaalde saldo zoals hierna aangegeven: - tot en met 31 juli aangebrachte rectificaties in de zin van artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 geven aanleiding tot een globale aanpassing, welke op de eerste werkdag van de maand december van hetzelfde jaar op de in artikel 9, lid 1, van deze verordening genoemde rekening dient te worden geboekt indien het gaat om rectificaties uit hoofde van jaren na 1987; is het laatste niet het geval, dan vindt de aanpassing op 1 oktober van hetzelfde jaar plaats. In overeenstemming tussen de betrokken Lid-Staat en de Commissie kan evenwel vóór voornoemde datum een bijzondere aanpassing worden geboekt; - wanneer door de Commissie voor het rectificeren van de grondslag getroffen maatregelen in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 tot een aanpassing van de boekingen op de in artikel 9, lid 1, van deze verordening genoemde rekening leiden, vindt deze aanpassing plaats op de vervaldag welke de Commissie in het kader van de toepassing van die maatregelen heeft vastgesteld. Wijzigingen van het BNP als bedoeld in lid 8 van dit artikel, geven ook aanleiding tot een aanpassing van het saldo van iedere Lid-Staat waarvan de grondslag, rekening houdend met rectificaties, op 55 % van zijn BNP wordt afgetopt. De krachtens de voorafgaande alinea's van dit lid tot de eerste werkdag van de maand december van elk jaar te verrichten aanpassingen van de BTW-saldi vormen voor de Commissie eveneens aanleiding nadere aanpassingen van de financiële BNP-bijdragen te bepalen. Bij het berekenen van deze nadere aanpassingen dienen dezelfde wisselkoersen te worden aangehouden als die welke bij de oorspronkelijke berekening overeenkomstig lid 5 werden gebruikt. De Commissie deelt de aanpassingen tijdig aan de Lid-Staten mede, zodat zij deze op de eerste werkdag van de maand december van hetzelfde jaar op de in artikel 9, lid 1, van deze verordening genoemde rekening kunnen boeken. 7. Aan de hand van de op grond van artikel 3, lid 2, van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom door de Lid-Staten verstrekte cijfers betreffende de BNPmp-grootheid en de elementen daarvan voor het voorgaande begrotingsjaar, wordt iedere Lid-Staat gedebiteerd voor het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van het voor het voorafgaande begrotingsjaar bepaalde uniforme percentage op het BNP, eventueel gewijzigd wegens het gebruik van de monetaire EOGFL-reserve, en gecrediteerd voor de twaalf boekingen die in de loop van dat begrotingsjaar zijn verricht. De Commissie bepaalt het saldo en deelt het tijdig aan de Lid-Staten mede, zodat deze het op de eerste werkdag van de maand december van hetzelfde jaar op de in artikel 9, lid 1, genoemde rekening kunnen boeken. 8. Eventuele wijzigingen die krachtens artikel 3, lid 2, van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom en behoudens artikel 6 van die richtlijn in het BNP van de voorafgaande begrotingsjaren worden aangebracht, geven voor iedere betrokken Lid-Staat aanleiding tot een aanpassing van het overeenkomstig lid 7 bepaalde saldo. De Commissie deelt de aanpassingen van de saldi tijdig aan de Lid-Staten mede, zodat zij deze op de eerste werkdag van de maand december van hetzelfde jaar op de in artikel 9, lid 1, genoemde rekening kunnen boeken. Na 30 september van het vierde jaar volgende op een bepaald begrotingsjaar worden eventuele wijzigingen van het BNP niet meer in aanmerking genomen, behalve op vóór het verstrijken van deze termijn hetzij door de Commissie, hetzij door de Lid-Staat ter kennis gebrachte punten. 9. De in de leden 4 tot en met 8 genoemde verrichtingen vormen wijzigingen van de ontvangsten van het begrotingsjaar waarin zij plaatsvinden. Artikel 11 Elke te late boeking op de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekening verplicht de betrokken Lid-Staat tot het betalen van rente ten belope van de op de vervaldag geldende rentevoet op de geldmarkt van deze Lid-Staat voor korte-termijnfinanciering, vermeerderd met twee punten. Deze rente wordt met 0,25 punt per maand vertraging verhoogd. De aldus verhoogde rente geldt voor de gehele periode van de vertraging. TITEL IV Beheer van de kasmiddelen Artikel 12 1. De Commissie beschikt over de op het credit van de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekeningen geboekte bedragen, voor zover dat nodig is ter dekking van haar behoeften aan kasmiddelen ingevolge de uitvoering van de begroting. 2. Indien de behoeften aan kasmiddelen groter zijn dan de activa van de rekeningen, kan de Commissie hogere bedragen opnemen dan het totaal van deze activa, voor zover er kredieten op de begroting beschikbaar zijn en binnen de grenzen van de in de begroting geraamde eigen middelen. In dat geval stelt zij de Lid-Staten vooraf in kennis van de te verwachten overschrijdingen. 3. Uitsluitend in geval van wanbetaling met betrekking tot een lening, aangegaan overeenkomstig verordeningen en besluiten van de Raad, en wanneer de Commissie niet tijdig andere maatregelen, voorzien in de op deze leningen toepasselijke financiële regelingen, kan treffen om de wettelijke verplichtingen van de Gemeenschap jegens haar leninggevers na te komen, kan het bepaalde in de leden 2 en 4 voorlopig, onafhankelijk van de in lid 2 gestelde voorwaarden, toepassing vinden voor rentebetaling en aflossing van schulden van de Gemeenschap. 4. Het verschil tussen de totale activa en de behoeften aan kasmiddelen wordt over de Lid-Staten omgeslagen, zoveel mogelijk naar verhouding tot de op grond van de begroting geraamde ontvangsten van elk hunner. 5. De Lid-Staten of de door de Lid-Staten overeenkomstig artikel 9, lid 1, aangewezen organen, zijn ertoe gehouden de betalingsopdrachten van de Commissie zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen zeven werkdagen na ontvangst van de opdrachten uit te voeren en uiterlijk binnen zeven werkdagen na elke verrichting aan de Commissie een rekeningafschrift te doen toekomen. Voor verrichtingen die op het middelenverkeer betrekking hebben zijn de Lid-Staten echter verplicht de opdrachten binnen de door de Commissie gestelde termijnen uit te voeren. TITEL V Voorschriften voor de toepassing van artikel 2, lid 7, van Besluit 88/376/EEG, Euratom Artikel 13 1. Dit artikel is van toepassing voor zover tijdelijke afwijkingen als bedoeld in artikel 2, lid 7, van Besluit 88/376/EEG, Euratom noodzakelijk zijn. 2. Het BNP tegen marktprijzen wordt door het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen berekend op basis van volgens het Europese stelsel van geïntregreerde economische rekeningen (ESER) opgestelde statistieken, welke voor iedere Lid-Staat betrekking hebben op het rekenkundig gemiddelde van de eerste drie jaren van de vijfjarige periode die voorafgaat aan het begrotingsjaar waarvoor artikel 2, lid 7, van Besluit 88/376/EEG, Euratom wordt toegepast. Geen rekening wordt gehouden met eventuele wijzigingen van de statistische gegevens die na de definitieve vaststelling van de begroting worden aangebracht. 3. Het BNP van elk referentiejaar wordt in ecu vastgesteld aan de hand van de gemiddelde koers van de ecu in het in aanmerking genomen jaar. 4. Zolang voor één of meer Lid-Staten afwijkingen als bedoeld in artikel 2, lid 7, van Besluit 88/376/EEG, Euratom gelden, bepaalt de Commissie, in haar voorontwerp van begroting, het met de financiële bijdragen van deze Lid-Staten overeenkomende percentage op grond van het aandeel van hun BNP in het totaal van de BNP's van de Lid-Staten, en stelt zij het bedrag vast van het met de BTW-middelen tegen het uniforme percentage en de financiële BNP-bijdragen te financieren deel van de begroting. Deze gegevens worden in het kader van de begrotingsprocedure goedgekeurd. Artikel 14 1. De definitie van het BNP tegen marktprijzen is die welke in de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom is opgenomen. 2. Het percentage van de financiële BNP-bijdragen wordt berekend aan de hand van de op grond van artikel 3, lid 2, van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom, verstrekte cijfers, behoudens artikel 6 van die richtlijn. Bij het ontbreken van deze cijfers gebruikt het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen de gegevens waarover het beschikt. TITEL VI Voorschriften voor de toepassing van artikel 7 van Besluit 88/376/EEG, Euratom Artikel 15 Voor de toepassing van artikel 7 van Besluit 88/376/EEG, Euratom wordt het saldo van een begrotingsjaar gevormd door het verschil tussen: - de totale ontvangsten die uit hoofde van dat begrotingsjaar zijn geïnd en - het bedrag van de uit de kredieten van dat begrotingsjaar verrichte betalingen, vermeerderd met het bedrag van de volgens artikel 6, lid 1, onder b) en c), en lid 2, onder b), van het Financieel Reglement overgedragen kredieten van hetzelfde begrotingsjaar. Dit verschil wordt verhoogd of verlaagd met, enerzijds, het nettobedrag voortvloeiende uit het vervallen van van vroegere begrotingsjaren overgedragen kredieten en, anderzijds, en in afwijking van artikel 4 van het Financieel Reglement, - de overschrijdingen, als gevolg van veranderingen van de ecu-koersen, bij het verrichten van betalingen uit de volgens artikel 6, lid 1, van het Financieel Reglement van het voorafgaande begrotingsjaar overgedragen niet-gesplitste kredieten, alsmede - het saldo van de tijdens het begrotingsjaar behaalde koerswinsten en geleden koersverliezen. Artikel 16 Vóór het einde van de maand oktober van elk begrotingsjaar stelt de Commissie, aan de hand van de gegevens waarover zij op dat tijdstip beschikt, een raming op van de ontvangsten aan eigen middelen van het gehele jaar. Indien daarbij belangrijke verschillen ten opzichte van de oorspronkelijke ramingen naar voren komen, kunnen deze het voorwerp zijn van een nota van wijzigingen bij de ontwerp-begroting voor het volgende jaar. TITEL VII Bepalingen betreffende de controle Artikel 17 1. De Lid-Staten zijn verplicht alle nodige maatregelen te treffen opdat de bedragen van de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde rechten ter beschikking van de Commissie worden gesteld op de in deze verordening vastgestelde wijze. 2. De Lid-Staten behoeven de bedragen van de vastgestelde rechten slechts dan niet ter beschikking van de Commissie te stellen indien door overmacht geen inning heeft kunnen plaatsvinden. Bovendien is het de Lid-Staten in bijzondere gevallen toegestaan deze bedragen niet ter beschikking van de Commissie te stellen wanneer na een diepgaand onderzoek van alle relevante gegevens van het betrokken geval blijkt dat de inning om redenen onafhankelijk van hun wil definitief onmogelijk is. De gevallen moeten, voor zover de bedragen meer dan 10 000 ecu belopen, worden vermeld in het in lid 3 bedoelde rapport, omgerekend in de nationale munteenheid tegen de wisselkoers van de eerste werkdag van oktober van het voorbije kalenderjaar; in dit verslag moeten de redenen worden vermeld waarom de Lid-Staat de betrokken bedragen niet ter beschikking heeft kunnen stellen. De Commissie beschikt over een termijn van zes maanden om, in voorkomend geval, haar opmerkingen aan de betrokken Lid-Staat te doen toekomen. 3. Door middel van een halfjaarlijks verslag stellen de Lid-Staten de Commissie in kennis van de resultaten van hun controles, alsmede van de algemene en principiële aspecten van de belangrijkste bij de toepassing van deze verordening gerezen problemen, vooral die welke aanleiding hebben gegeven tot geschillen. Artikel 18 1. De Lid-Staten verrichten de verificaties en onderzoeken betreffende het vaststellen en ter beschikking stellen van de eigen middelen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a) en b), van Besluit 88/376/EEG, Euratom. De Commissie oefent haar bevoegdheden uit overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. 2. In dit kader: - zijn de Lid-Staten verplicht op verzoek van de Commissie aanvullende controles te verrichten; in haar verzoek moet de Commissie aangeven waarom een aanvullende controle gerechtvaardigd is; - betrekken de Lid-Staten de Commissie, op haar verzoek, bij de door hen verrichte controles. De Lid-Staten nemen alle maatregelen waardoor deze controles kunnen worden vergemakkelijkt. Wanneer de Commissie bij deze controles wordt betrokken, houden de Lid-Staten de in artikel 3 bedoelde bewijsstukken te harer beschikking. Ten einde de aanvullende controles zoveel mogelijk te beperken: a) kan de Commissie, in specifieke gevallen, om de toezending van bepaalde stukken verzoeken; b) dienen in het in artikel 6, lid 3, genoemde maandoverzicht van de boekhouding de bedragen welke zijn geboekt in verband met tijdens de hiervoor bedoelde controles aan het licht gekomen onregelmatigheden of vertragingen bij het vaststellen, boeken en ter beschikking stellen van eigen middelen door middel van passende aantekeningen te worden geïdentificeerd. 3. Overminderd het bepaalde in de leden 1 en 2, kan de Commissie zelf verificaties ter plaatse verrichten. De door de Commissie hiertoe gemachtigde functionarissen hebben, voor zover dit voor de correcte toepassing van deze verordening vereist is, toegang tot de in artikel 3 bedoelde bewijsstukken, en tot alle andere documenten die op deze bewijsstukken betrekking hebben. De Commissie stelt in een naar behoren gemotiveerde mededeling de Lid-Staten waar de verificatie zal plaatsvinden, daarvan tijdig in kennis. Functionarissen van de betrokken Lid-Staat kunnen aan deze verificaties deelnemen. 4. De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde controles laten onverlet: a) de controles die door de Lid-Staten worden uitgevoerd overeenkomstig hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen; b) de maatregelen genoemd in de artikelen 206, 206 bis en 206 ter van het EEG-Verdrag en de artikelen 180, 180 bis en 180 ter van het EGA-Verdrag; c) de controles welke worden georganiseerd op grond van artikel 209, onder c), van het EEG-Verdrag en artikel 183, onder c), van het EGA-Verdrag. 5. De Commissie brengt om de drie jaar aan het Europese Parlement en de Raad verslag uit over de werking van het controlestelsel. Artikel 19 Samen met de betrokken Lid-Staat controleert de Commissie ieder jaar, met name in de in het kader van het BNP-Beheerscomité gesignaleerde gevallen, of de toegezonden grootheden geen fouten vertonen. Indien het haar onmogelijk is op een andere wijze tot een realistische en billijke beoordeling te komen, kan zij in bijzondere gevallen ook inzage nemen van berekeningen en statistische grondslagen, met uitzondering van gegevens over specifieke natuurlijke of rechtspersonen. De Commissie dient de nationale bepalingen inzake geheimhouding van statistieken in acht te nemen. TITEL VIII Bepalingen betreffende het Raadgevend Comité voor de eigen middelen Artikel 20 1. Er wordt een Raadgevend Comité voor de eigen middelen ingesteld, hierna "Comité'' te noemen. 2. Het Comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en van de Commissie. Iedere Lid-Staat is in het Comité met ten hoogste vijf ambtenaren vertegenwoordigd. Het Comité wordt door een vertegenwoordiger van de Commissie voorgezeten. De diensten van de Commissie dragen zorg voor het secretariaat van het Comité. 3. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast. Artikel 21 1. Het Comité onderzoekt de aangelegenheden die door zijn voorzitter, uit eigen beweging of op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat, aan de orde worden gesteld en betrekking hebben op de toepassing van deze verordening, met name op: a) de gegevens en mededelingen als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), de artikelen 6 en 7 en artikel 17, lid 3; b) de in artikel 17, lid 2, bedoelde gevallen van overmacht; c) de controles en onderzoeken als bedoeld in artikel 18, lid 2. Voorts onderzoekt het Comité de ramingen van de eigen middelen. 2. Op verzoek van zijn voorzitter brengt het Comité binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit, zo nodig door middel van een stemming. Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen. De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het Comité uitgebrachte advies. Zij brengt het Comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies. TITEL IX Slotbepalingen Artikel 22 De Commissie dient uiterlijk op 1 december 1992 een verslag in over de toepassing van deze verordening en stelt eventueel de noodzakelijk gebleken wijzigingen voor. Artikel 23 Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2891/77 wordt ingetrokken. Verwijzingen naar die verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening. Artikel 24 Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 1989. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat. Gedaan te Brussel, 29 mei 1989. Voor de Raad De Voorzitter C. ROMERO HERRERA (1) PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 24. (2) PB nr. C 255 van 1. 10. 1988, blz. 5, en PB nr. C 80 van 31. 3. 1989, blz. 8. (3) PB nr. C 12 van 16. 1. 1989, blz. 42. (4) PB nr. C 313 van 8. 12. 1988, blz. 31. (5) PB nr. L 336 van 27. 12. 1977, blz. 1. (6) PB nr. L 176 van 7. 7. 1988, blz. 1. (7) PB nr. L 49 van 21. 2. 1989, blz. 26. (8) Zie bladzijde 9 van dit Publikatieblad. (9) PB nr. L 360 van 19. 12. 1986, blz. 1. (10) PB nr. L 356 van 31. 12. 1977, blz. 1. (11) PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 3.