Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31986R2640

Verordening (EEG) nr. 2640/86 van de Commissie van 21 augustus 1986 tot instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van fotokopieerapparaten voor gewoon papier van oorsprong uit Japan

PB L 239 van 26.8.1986, p. 5–24 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 27/02/1987

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1986/2640/oj

31986R2640

Verordening (EEG) nr. 2640/86 van de Commissie van 21 augustus 1986 tot instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van fotokopieerapparaten voor gewoon papier van oorsprong uit Japan

Publicatieblad Nr. L 239 van 26/08/1986 blz. 0005


VERORDENING (EEG) Nr. 2640/86 VAN DE COMMISSIE

van 21 augustus 1986

tot instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van fotokopieerapparaten voor gewoon papier van oorsprong uit Japan

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2176/84 van de Raad van 23 juli 1984 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 11,

Na overleg in het kader van het in de genoemde verordening bedoelde Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. Procedure

(1) In juli 1985 heeft de Commissie een klacht ontvangen die namens producenten die in de Gemeenschap een groot deel van de produktie van fotokopieerapparaten verzorgen, door het Comité van Europese Fabrikanten van Fotokopieerapparaten (CECOM) was ingediend. De klacht bevatte voor het inleiden van een procedure voldoende geacht bewijsmateriaal inzake dumping en daaruit voortvloeiende aanzienlijke schade. De Commissie heeft derhalve door middel van een bericht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (2) de inleiding bekendgemaakt van een anti-dumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van fotokopieerapparaten voor gewoon papier (PPC's), vallende onder post 90.10 A van het gemeenschappelijk douanetarief, overeenkomende met NIMEXE-code 90.10-22, van oorsprong uit Japan, en is met een onderzoek begonnen.

(2) De Commissie heeft de, voor zover haar bekend, betrokken exporteurs en importeurs, de vertegenwoordigers van het uitvoerende land en de indieners van de klacht hiervan officieel in kennis gesteld en de rechtstreeks betrokken partijen de gelegenheid gegeven hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en desgevraagd mondeling toe te lichten.

Alle bekende Japanse exporteurs, enkele importeurs en alle bekende producenten in de Gemeenschap hebben hun standpunt schriftelijk medegedeeld. Door alle exporteurs en importeurs die zich zelf aan de Commissie bekend hadden gemaakt, werd om gelegenheid gevraagd hun standpunt mondeling toe te lichten.

Eveneens werden door een aantal organisaties die de kopers van het produkt in de Gemeenschap vertegenwoordigen stukken voorgelegd.

(3) De Commissie heeft alle gegevens die zij met het oog op een voorlopige vaststelling nodig achtte, verzameld en geverifieerd en een onderzoek ingesteld ten kantore van:

a) EEG-producenten:

Develop, Dr. Eisbein GmbH, Duitsland

Océ Nederland BV, Nederland

Ing. C. Olivetti & C. SpA, Italië

Rank Xerox Ltd, Verenigd Koninkrijk en Nederland

Tetras SA, Frankrijk;

b) Japanse exporteurs:

Canon Inc, Tokio

Copyer Co. Ltd, Tokio

Fuji Xerox Co. Ltd, Tokio

Konishiroku Photo Industry Co., Tokio

Kyocera Corporation, Tokio

Matsushita Electric Industrial, Osaka

Minolta Camera Co. Ltd, Osaka

Mita Industrial Co. Ltd, Osaka

Ricoh Company Ltd, Tokio

Sanyo Electric Co. Ltd, Osaka

Sharp Corporation, Osaka

Toshiba Corporation, Tokio;

c) Importeurs in de Gemeenschap:

Canon (France) SA, Frankrijk

Canon Copylux GmbH, Duitsland

Canon (UK) Ltd, Verenigd Koninkrijk

Minolta (France) SA, Frankrijk

Minolta Germany GmbH, Duitsland

Minolta (UK) Ltd, Verenigd Koninkrijk

Mita Copystar Ltd, Verenigd Koninkrijk

Mita Italia SpA, Italië

Panasonic Deutschland GmbH, Duitsland

Ricoh Deutschland GmbH, Duitsland

Ricoh Netherlands BV, Nederland

Ricoh (UK) Ltd, Verenigd Koninkrijk

Sanyo Buero Electronic Europa Vertriebs GmbH, Duitsland

Sharp Electronics Europe GmbH, Duitsland

Sharp (UK) Ltd, Verenigd Koninkrijk

Toshiba Europa GmbH, Duitsland

U-Bix (France) SA, Frankrijk

U-Bix International GmbH, Duitsland

U-Bix (UK) Ltd, Verenigd Koninkrijk

Yashica Kyocera GmbH, Duitsland

Agfa-Gevaert NV, België

Fratelli Milani Srl, Italië

Gestetner Holdings Ltd, Verenigd Koninkrijk

Kalle GmbH, Duitsland

Lion Office Ltd, Verenigd Koninkrijk

Nashua (UK) Ltd, Verenigd Koninkrijk

Nashua GmbH, Duitsland

Regma Systèmes SA, Frankrijk.

(4) De Commissie heeft op haar verzoek gedetailleerde schriftelijke gegevens ontvangen van de producenten in de Gemeenschap die de klacht hebben ingediend, van de exporteurs en van een aantal importeurs, en deze gegevens voor zover zulks nodig werd geacht, geverifieerd.

(5) Het dumpingonderzoek had betrekking op de periode van januari tot en met juli 1985.

B. Normale waarde

(6) Voor elk van de modellen van de exporteurs die in het normale handelsverloop op de binnenlandse markt in aanzienlijke aantallen waren verkocht, werd de normale waarde voorlopig vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde binnenlandse prijzen van deze modellen.

(7) Ondanks verzekeringen door bepaalde exporteurs van het tegendeel, was de Commissie van mening dat het onjuist zou zijn rekening te houden met een transferprijs tussen verbonden ondernemingen of kantoren van exporteurs bij het vaststellen van de normale waarde door middel van de binnenlandse prijzen, omdat dit niet de prijzen zijn die in het gewone handelsverkeer voor het soortgelijke produkt betaald werden of te betalen waren. Dienovereenkomstig werden alleen prijzen aan onafhankelijke kopers voor de vaststelling van de normale waarde aangewend.

Enkele exporteurs maakten hiertegen bezwaar, stellende dat bepaalde transferprijzen op ongeveer hetzelfde peil lagen als die aan bepaalde onafhankelijke kopers en dientengevolge overeenkomstig artikel 2, lid 7, van Verordening (EEG) nr. 2176/84 konden worden inbegrepen. De Commissie is evenwel van mening dat in het geval dat een verkooporganisatie, zoals bij vele der betrokken exporteurs, slechts deel uitmaakt van een concern dat de vervaardiging en verkoop van specifieke produkten beoogt, artikel 2, lid 7, op de transfer van deze produkten van één onderdeel van het concern naar een ander, bij voorbeeld van de produktie naar de verkoop, niet van toepassing is. Hoe dan ook, zelfs als artikel 2, lid 7, op dergelijke transfers van toepassing zou zijn, dan is de Commissie toch van mening dat dergelijke verkopen niet in het normale handelsverkeer zijn geschied en dat de daarmee gemoeide prijzen en kosten niet noodzakelijkerwijze vergelijkbaar zijn met die bij transacties tussen niet-verbonden ondernemingen. Bovendien bedroegen in elk geval de verkopen aan onafhankelijke kopers ten minste 70 % van alle transacties en zij werden dienovereenkomstig voor alle verkopen op de binnenlandse markt representatief geacht.

(8) Daar waar gedurende de referentieperiode op de binnenlandse markt modellen die vergelijkbaar waren met de voor export naar de Gemeenschap verkochte modellen, in grote aantallen werden verkocht, tegen prijzen waarbij dekking van alle kosten niet mogelijk was, werd de normale waarde op de grondslag van de overige verkopen op de binnenlandse markt vastgesteld. In de gevallen waarin de omvang van dergelijke verkopen geringer was dan de door de Commissie in eerdere gevallen vastgestelde drempel van 5 % van de omvang van de uitvoer van deze modellen naar de Gemeenschap, heeft de Commissie de normale waarde vastgesteld op basis van de samengestelde waarde.

(9) De samengestelde waarden werden berekend door alle, zowel de vaste als de variabele, kosten in het land van oorsprong, van de materialen en de vervaardiging te zamen te nemen, vermeerderd met de verkoop-, administratieve en andere algemene uitgaven, en een redelijke marge voor winst. In de gevallen waarin de binnenlandse verkopen geschiedden door middel van een of meer afhankelijke verkoopondernemingen, werd er, gewoonlijk op de grondslag van de omzet, een toerekening gemaakt ten einde in de samengestelde waarde ook de verkoop-, administratieve en andere algemene uitgaven van deze verkoopondernemingen op te nemen. Bij andere gelegenheden werden er toerekeningen gemaakt op basis van de beschikbare financiële gegevens en de door het bedrijf zelf voorgestelde methode. In dergelijke gevallen werd de Commissie aangetoond dat de gebruikte methode redelijk was en wat de uitkomst ervan aangaat, niet aanzienlijk afweek van een op omzet gebaseerde toerekening.

(10) Ten aanzien van de winst heeft het de Commissie ter beschikking staande materiaal haar tot de opvatting gebracht dat de vervaardigers van PPC's de winstgevendheid van PPC's zelf, de toestellen dus, niet los van de overige PPC-produkten zien. De verkoop van een PPC levert belangrijke inkomsten op in de vorm van niet-duurzame toebe horen, zoals »toner" en papier, in het bijzonder in Japan waar een koper in de praktijk voor de levering van deze toebehoren op de producent van het toestel aangewezen blijkt te zijn. Dit heeft tot resultaat gehad dat de toestellen dikwijls tegen verlies of met minimale winst worden verkocht, aangezien naderhand de verkoop van niet-duurzame toebehoren de winst oplevert. Wanneer de gegevens, gelet op de omstandigheden van de afzonderlijke ondernemingen, op relevante wijze en in voldoende geachte mate aanwezig waren, heeft de Commissie derhalve het winstcijfer voor de totale PPC-omzet van elke exporteur ter vaststelling van een samengestelde normale waarde gebruikt.

(11) Verscheidene exporteurs stelden dat verkoop-, algemene en administratieve uitgaven van hun verkooporganisaties in Japan niet moesten worden inbegrepen bij de berekening van de normale waarde, of die nu gebaseerd was op de samengestelde waarde dan wel op de binnenlandse prijzen. Deze exporteurs huldigden het standpunt dat dergelijke uitgaven rechtstreeks verband hielden met de in aanmerking genomen binnenlandse verkopen en dientengevolge op grond van artikel 2, lid 10, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 voor correctie in aanmerking kwamen, aldus de vaststelling van de normale waarde gelijkstellende aan de vaststelling van de prijzen bij uitvoer naar met de exporteurs in de Gemeenschap verbonden verkooporganisaties, in welk geval kosten worden afgetrokken ten einde de prijzen bij uitvoer samen te stellen.

(12) Volgens de Commissie zouden dergelijke uitgaven in deze gevallen echter bij de vaststelling van de normale waarde dienen te worden inbegrepen.

In de eerste plaats werd vastgesteld dat alle betrokken verkooporganisaties een onlosmakelijk deel van de ondernemingsstructuur van de exporteurs vormden en merendeels slechts taken verrichtten als die van verkoopkantoor of -afdeling. In gevallen waarin dergelijke verkooporganisaties andere functies hadden dan op het gebied van binnenlandse verkopen (bij voorbeeld invoer en wederverkoop) vergewiste de Commissie zich ervan dat de kosten met betrekking tot deze andere functies de toerekening van kosten aan de verkoop van PPC's niet verhoogden, aangezien de toerekening gewoonlijk op basis van de totale omzet van de verkooporganisatie geschiedde.

Ten tweede dient een op de binnenlandse prijs gebaseerde normale waarde, ingevolge artikel 2, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2176/84, de prijs te zijn die bij normale handelstransacties werkelijk voor het soortgelijke produkt wordt betaald in het land van uitvoer. Zo'n prijs dient verkoop-, algemene en administratieve kosten te omvatten, die in het geval van de betrokken exporteurs bestaan uit de verkoop-, algemene en administratieve kosten van hun binnenlandse verkooporganisaties. Volgens de Commissie dienen de kosten van deze verkooporganisaties dientengevolge in de normale waarde te worden begrepen.

Ten derde wordt ingeval de normale waarde is gebaseerd op de samengestelde waarde, in artikel 2, lid 3, onder b) ii), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 gesteld dat voor uitgaven in verband met verkoop en administratie en andere algemene uitgaven (alsmede winst) een redelijk bedrag bij de produktiekosten dient te worden opgeteld. Dit is bedoeld om te komen tot een vaststelling van normale waarde, alsof er op de binnenlandse markt verkocht zou zijn. Voor het in aanmerking nemen van dergelijke binnenlandse verkopen als verkopen in het normale handelsverkeer op de betrokken markt, dienen prijzen ervan een bedrag weer te geven dat gelijk is aan het bedrag dat de verkoper voor verkoop-, administratieve en algemene uitgaven heeft uitgegeven. Aangezien de verkopen in het normale handelsverkeer van PPC's in Japan grotendeels door middel van volledig eigen of onder nauw toezicht staande verkoopmaatschappijen geschieden en aangezien deze organisaties de functie van een verkoopafdeling van het producerend bedrijf hebben, zijn de verkoop-, administratieve en algemene uitgaven van de betrokken verkoopmaatschappij van een dergelijke exporteur kosten die voor de vaststelling van de samengestelde normale waarde voor de afzonderlijke exporteur in aanmerking moeten worden genomen.

(13) Een aantal exporteurs verlangde een correctie voor inruilbetalingen ingeval een koper van een nieuw toestel zijn vorige toestel inruilde. De wijze waarop dergelijke betalingen plaatsvonden, wisselde per onderneming, doch verrekening vond over het algemeen eerst plaats wanneer de producent zeker ervan was dat het oude toestel uit de markt was genomen. Een en ander werd bereikt doordat de producent of zijn dealer het toestel, de reprografische eenheid daarvan, of de plaat waarop het serienummer van het toestel stond, ontving, waardoor het toestel volgens de Japanse wetgeving voor de verkoop van goederen niet meer voor onderhoud in aanmerking kon komen.

(14) De Commissie is van mening dat voor de kosten van dit soort inruil een correctie ten aanzien van de normale waarde niet op haar plaats is. Een verlies bij de wederverkoop of, vrijwel steeds, de afdanking van de ingeruilde toestellen wordt niet aangemerkt als verkoopkosten die rechtstreeks en uitsluitend verband houden met de betrokken verkoop. Het betrokken bedrag kan niet als een korting worden aangemerkt en is louter een maatstaf van de waarde die de gebruikte machines voor de betrokken exporteur heeft. De betrokken exporteurs betwistten deze benadering, stellende dat de betaling voor inruil in feite een korting was om aan de concurrentie het hoofd te bieden. De Commissie kwam evenwel tot de overtuiging dat de betaling alleen aan de eindgebruiker geschiedde als een toestel werd ingeruild; zij droeg dus niet het kenmerk van een korting of terugbetaling, die uitsluitend verband hield met de betrokken verkooptransactie, doch was een betaling voor de waarde die het voor de producent had een toestel uit de markt te nemen. Het bedrag was dienovereenkomstig een algemene uitgave van de betrokken producent, vallende onder dezelfde categorie als andere dergelijke uitgaven waarop in artikel 2, lid 10, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 wordt gedoeld.

(15) Dezelfde overwegingen waren van toepassing in de gevallen waarin een exporteur een correctie verlangde voor een betaling voor de overname van de nog lopende verplichtingen uit een leasing-overeenkomst.

C. Prijs bij uitvoer

(16) Met betrekking tot de verkoop voor uitvoer door Japanse producenten rechtstreeks aan onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap werden de prijzen bij uitvoer vastgesteld op basis van de voor het verkochte produkt werkelijk betaalde of te betalen prijzen. Een aantal verkooptransacties met onafhankelijke importeurs zijn evenwel door dochterondernemingen van de exporteurs in de Gemeenschap afgesloten. In enkele van dit soort gevallen was duidelijk dat, ofschoon de verbonden onderneming niet de officiële importeur was, zij toch de taken uitvoerde en de kosten droeg van een importeur. Zij nam orders aan, kocht het produkt bij de exporteur en verkocht door aan, onder meer, onafhankelijke afnemers. Deze afnemers waren wederverkopers van het betrokken produkt in gebieden, gewoonlijk Lid-Staten, waarin de exporteur geen dochteronderneming voor import en distributie bezat. Zij werden geleverd met technische ondersteuning en service door de dochteronderneming van de exporteur in de Gemeenschap die tevens aanzienlijke bedragen besteedde aan reclame voor het betrokken produkt in de Gemeenschap, zowel rechtstreeks als door middel van betalingen aan deze onafhankelijke afnemers voor reclame door dezen. De Commissie was in deze gevallen van mening dat de voor het betrokken produkt door de onafhankelijke importeur betaalde prijs de prijs bij uitvoer diende te zijn en dat overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 een correctie diende te worden aangebracht voor eventuele verschillen in verkoopvoorwaarden met de vergelijkbare normale waarde. Evenals bij de berekening van de normale waarde, werden deze correcties beperkt tot de niet-administratieve uitgaven die in rechtstreeks verband stonden met de betrokken verkopen. Bovendien werd de prijs bij uitvoer, aangezien de dochteronderneming van de exporteur in de Gemeenschap bij dit soort verkopen als diens agent optrad, aangepast met 5 % om rekening te houden met een redelijk bedrag voor commissie. Dit cijfer berust op de gegevens die de Commissie ter beschikking staan inzake de voor het gebruik van een dergelijk verkoopkanaal gemaakte kosten.

(17) In andere gevallen werd uitgevoerd naar dochterondernemingen die het produkt in de Gemeenschap invoerden en door een onderneming, Fuji Xerox, waarin de invoerende onderneming in de Gemeenschap, Rank Xerox, 50 % van de aandelen bezat. In dergelijke gevallen werd het met het oog op de betrekking tussen exporteur en importeur passend geacht de prijzen bij uitvoer samen te stellen op basis van die waartegen het ingevoerde produkt voor het eerst aan een onafhankelijke verkoper werd verkocht, naar behoren aangepast om rekening te houden met alle kosten tussen invoer en wederverkoop, met inbegrip van alle belastingen. In het geval waarin de produkten door Fuji Xerox werden uitgevoerd, werd gesteld dat de transferprijs van Fuji Xerox aan haar moederonderneming Rank Xerox als de uitvoerprijs te beschouwen was, aangezien de partijen aanvoerden dat deze door twee los van elkaar staande ondernemingen was vastgesteld. De Commissie oordeelde evenwel dat er geen bewijsmateriaal was om ervan uit te gaan dat, zoals voor alle verkopen voor uitvoer tussen verbonden partijen, artikel 2, lid 8, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 bij de vaststelling van de prijzen bij uitvoer niet van toepassing behoorde te zijn.

(18) In een aantal gevallen, in het bijzonder met betrekking tot de uitvoer aan »OEM's" - ondernemingen die fotokopieerapparaten van niet-geassocieerde fabrikanten kopen om deze onder hun eigen merknaam weder te verkopen - treden de dochterondernemingen in de Gemeenschap van de exporteurs op als agenten in die zin dat zij orders afwerken van, facturen verstrekken aan en betaling ontvangen van de betrokken afnemers. De Commissie acht het daarom juist de uitvoerprijzen voor deze afnemers met 5 % aan te passen om rekening te houden met een redelijk bedrag voor commissie, op basis van de beste gegevens die de Commissie ter beschikking staan.

(19) Voor zover het de prijzen bij uitvoer betreft verifieerde de Commissie inzake de produkten van elke exporteur gedurende de referentieperiode ten minste 70 % van alle transacties. Deze hoeveelheid werd representatief geacht voor alle transacties van de exporteurs gedurende genoemde periode. (20) Een klein aantal niet in aanmerking genomen transacties betrof huur en leasing. Enkele exporteurs verzochten deze in aanmerking te nemen, maar de Commissie was van mening dat, gezien de moeilijkheden in bepaalde gevallen voor de betrokken onderneming tot een netto-opbrengst per toestel te geraken en vanwege het feit dat het onderzoek in ieder geval meer dan 70 % van de transacties had omvat, zulke transacties niet inbegrepen dienden te worden.

(21) Ingeval bij het samenstellen van uitvoerprijzen toerekeningen van kosten nodig waren, gebeurde dit gewoonlijk op basis van de omzet en, zoals dit voor de normale waarde het geval was, was deze omzet gewoonlijk die van de totale handel in PPC's. De hiertoe aangewende kosten en omzet waren gewoonlijk die van het laatste boekjaar van de verbonden importeurs en waren derhalve gebaseerd op geverifieerde rekeningen. Enkele importeurs verzochten de toerekeningen op een andere grondslag uit te voeren, bij voorbeeld op basis van winst uit toestellen, anders dan bij andere produkten, en cijfers voor de referentieperiode te gebruiken. Alleen waar de Commissie voldoende bewijsmateriaal ontving dat een andere methode voor een op omzet gebaseerde toerekening de kosten juister zou weergeven, werd die andere methode gebruikt.

(22) Deze toegerekende kosten omvatten alle administratieve en andere algemene kosten, ook die voor reclame, of deze nu door de exporteur dan wel door de verbonden importeur waren betaald. Kortingen, rabatten en goederen zonder waarde werden zo mogelijk, per transactie, op werkelijke basis in mindering gebracht.

(23) Enkele verbonden importeurs stelden dat de kosten tussen het tijdstip van de invoer en dat van de wederverkoop per soort afnemer uiteenliepen. Slechts enkele van deze importeurs toonden dit de Commissie op bevredigende wijze aan en in dergelijke gevallen werden, afhankelijk van het soort afnemer, kostentoerekeningen gemaakt. In deze gevallen werden de toerekeningen gewoonlijk gebaseerd op de individuele opbrengsten van de verschillende soorten afnemers.

(24) Ten einde tot een samengestelde prijs bij uitvoer cif-grens-Gemeenschap te komen werden eveneens correcties aangebracht voor de douanerechten van de Gemeenschap en voor een 5 %-winstmarge over de omzet. De Commissie baseerde deze 5 % op gegevens die zij desgevraagd van een aantal onafhankelijke importeurs van het betrokken produkt ontving. Deze gegevens gaven zowel verliezen als winsten van meer dan 10 % te zien. Zoals de Commissie, zich baserend op de gegevens die zij van de importeurs ontving, de aard van de transacties zag, diende een redelijke winstmarge in overeenstemming met artikel 2, lid 8, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 niet minder dan 5 % te bedragen. Gezien deze bepaling werd dit percentage vervolgens toegepast op alle verkopen van de verbonden importeurs aan hun eerste onafhankelijke koper in de Gemeenschap.

D. Vergelijking

(25) Bij het vergelijken van de normale waarde met de exportprijzen heeft de Commissie waar nodig rekening gehouden met verschillen die van invloed kunnen zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen, zoals verschillen in fysieke hoedanigheden en in verkoopvoorwaarden, in de gevallen waarin aanspraken op een rechtstreeks verband tussen deze verschillen en de betrokken verkopen voldoende konden worden aangetoond. Dit was het geval voor verschillen in kredietvoorwaarden, garanties, commissies en salarissen aan verkopers, kosten voor verpakking, vervoer, verzekering, lading en bijkomende kosten. Alle vergelijkingen werden gemaakt in het stadium af fabriek. Tevens werden er correcties gevraagd voor algemene en administratieve uitgaven. In artikel 2, lid 10, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 is bepaald dat er in het algemeen geen correcties worden toegepast voor administratieve en algemene kosten en dat alleen correctie kan worden aangebracht voor een verschil in verkoopvoorwaarden, of dit nu algemene en administratieve uitgaven zijn of variabele kosten, wanneer deze met de betrokken verkopen in rechtstreeks verband staan. Aangezien de Commissie in het onderhavige geval niet steeds ervan overtuigd was dat de administratieve en algemene kosten onder de categorieën van in rechtstreeks verband staande uitgaven vielen, werd voor verschillen in dergelijke kosten geen correctie toegestaan.

(26) Enkele exporteurs verlangden een extra correctie voor algemene en administratieve uitgaven die specifiek door de binnenlandse verkoopondernemingen waren gemaakt, stellende dat al hun kosten rechtstreeks in verband stonden met de verkopen op de binnenlandse markt aangezien hun verkopen uitsluitend daar plaatsvonden.

Op grond van de hierboven, in de overwegingen 11 en 12 gegeven redenen kan op dit verzoek niet worden ingegaan.

Bovendien kan volgens Verordening (EEG) nr. 2176/84 een correctie alleen worden toegestaan voor verschillen in de factoren die worden genoemd in artikel 2, lid 9, en die meer in het bijzonder in artikel 2, lid 10, uiteen worden gezet. De voornaamste factor die voor de exporteurs ten aanzien van hun stelling inzake de algemene en administratieve uitgaven van hun verbonden binnenlandse verkoopondernemingen relevant is, betreft de term »verkoopvoorwaarden". Dit is een tamelijk enge technische term voor de verplichtingen die uit een verkoopovereenkomst voortvloeien en die in de overeenkomst zelf of in de door de verkoper vastgestelde algemene verkoopvoorwaarden zijn neergelegd. Doorslaggevend is of de kosten strikt noodzakelijk zijn voor de naleving van de voorwaarden ten aanzien van de betrokken verkopen. Wordt aan dit eerste criterium voldaan, dan moet bovendien worden aangetoond dat deze kosten in rechtstreeks functioneel verband staan met de betrokken verkopen, dat wil zeggen dat zij wegens een bijzondere verkooptransactie zijn gemaakt. Over het algemeen geldt voor administratieve en algemene kosten, wanneer die er zijn, een dergelijk rechtstreeks verband niet, zodat zij derhalve niet voor correctie in aanmerking komen. In het onderhavige geval bestaat geen reden van deze richtsnoer af te wijken. Een wettelijk onderscheid zoals de toekenning van overkoepelende beheerstaken aan een onderneming en niet aan een andere, of aan meer dan één onderneming, de concernstructuur van de groep, of de behandeling van binnenlandse verkopen door een verkooponderneming of een verkoopafdeling passen niet in het kader van een anti-dumpingonderzoek, waarin de economische inhoud en niet alleen de wettelijke vorm moet worden bezien. Daarom verschaft een dergelijk onderscheid op zich zelf niet voldoende argumenten om van de richtlijnen af te wijken en hebben, hoe het ook zij, zoals eerder uiteengezet, de desbetreffende algemene en administratieve kosten op geen enkele moment met de betrokken verkopen in rechtstreeks verband gestaan.

(27) Enkele partijen brachten te berde dat, aangezien in het geval van geassocieerde importeurs, bij de samenstelling van de prijs bij uitvoer alle kosten van de importeur in aanmerking worden genomen, een identieke benadering te volgen is wanneer verkopen op de binnenlandse markt geschieden door middel van een geassocieerde verkoopmaatschappij. Met dit argument worden twee verschillende zaken dooreen gehaald, namelijk de samenstelling van de prijs bij uitvoer op basis van een wederverkoopprijs van een verbonden importeur, en de vergelijking tussen de normale waarde en de prijs bij uitvoer. Ten behoeve van de samenstelling van de prijs bij uitvoer, wordt in Verordening (EEG) nr. 2176/84 de aftrek voorgeschreven van alle tussen invoer en wederverkoop voorvallende kosten. Hiermee wordt beoogd tot een uitvoerprijs te komen die niet door de banden tussen de uitvoerende onderneming en haar geassocieerde importeurs wordt beïnvloed. Ten aanzien van de vergelijking tussen de normale waarde en de prijs bij uitvoer zijn andere regels van toepassing die, zoals hierboven bij overweging 25 is uiteengezet, tot prijsaanpassingen hebben geleid voor alle factoren die voor correctie in aanmerking komen.

(28) In dit verband zouden volgens enkele exporteurs, naast de reeds toegekende aanpassingen op grond van de bepalingen van artikel 2, lid 10, in het bijzonder met betrekking tot verschillen in verkoopvoorwaarden, correcties moeten worden aangebracht voor bepaalde kosten voor de berekening van elke normale waarde die vergeleken moest worden met de prijzen bij uitvoer voor OEM's die de ingevoerde produkten in de Gemeenschap onder hun eigen merknaam verkopen. De exporteurs voerden aan dat dergelijke verkopen niet in hetzelfde handelsstadium geschiedden aangezien deze gewoonlijk in grote hoeveelheden fob-Japan plaatsvonden en wel tegen minimale verkoopkosten wanneer men deze vergelijkt met de verkoopkosten die de verkoopmaatschappijen op de Japanse markt moeten dragen. Toch waren deze exporteurs niet in staat tot tevredenheid van de Commissie aan te tonen in hoeverre dergelijke kosten wanneer zij zich zouden voordoen, zouden verschillen van de thans bij hun binnenlandse verkopen aan onafhankelijke kopers gemaakte kosten indien er op de Japanse markt een groot aantal OEM's had bestaan, zoals in de Gemeenschap.

E. Dumpingmarges

(29) De normale waarden voor elk van de modellen van elke exporteur werden vergeleken met prijzen bij uitvoer van vergelijkbare modellen op transactie-per-transactiebasis. Uit het voorlopig onderzoek van de feiten blijkt ten aanzien van alle onderzochte Japanse exporteurs, dat bij de invoer van PPC's van oorsprong uit Japan, dumping wordt toegepast waarbij de marge van dumping gelijk is aan het verschil tussen de vastgestelde normale waarde en de prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap.

(30) De marges van dumping varieerden naar gelang van de exporteur en de gewogen gemiddelde marges waren als volgt:

1.2 // // % // - Canon // 28,0 // - Copyer // 7,2 // - Fuji Xerox // 16,5 // - Konishiroku // 39,0 // - Kyocera // 69,4 // - Matsushita // 40,3 // - Minolta // 29,3 // - Mita // 13,7 // - Ricoh // 42,4 // - Sanyo // 34,9 // - Sharp // 25,7 // - Toshiba // 15,3.

(31) Voor de exporteurs die de vragenlijsten van de Commissie niet hebben beantwoord noch zich op andere wijze hebben bekendgemaakt, werd de dumping op basis van de beschikbare gegevens bepaald.

(1) PB nr. L 201 van 30. 7. 1984, blz. 1.

(2) PB nr. C 194 van 2. 8. 1985, blz. 5.

In overeenstemming met de praktijk in het verleden werd het passend geacht voor deze groep exporteurs de hoogste dumpingmarge te gebruiken.

F. Soortgelijk produkt

(32) In de context van deze procedure zijn een aantal vragen gerezen met betrekking tot de begripsomschrijving van het »soortgelijk produkt". Enerzijds hebben de indieners van de klacht aangevoerd dat de term »soortgelijk produkt" alle PPC-modellen diende te dekken, dit wil zeggen het volledige, in de Gemeenschap vervaardigde gamma van toestellen. Volgens hun redenering is de PPC-markt eigenlijk als een enkele, uniforme markt aan te merken en dient deze niet te worden onderverdeeld in een reeks produktmarkten. Volgens de klagers is de markt gedurig aan verandering onderhevig, zodat derhalve geen blijvende scheidslijnen tussen de produkten kunnen worden waargenomen.

(33) Daartegenover stellen de exporteurs en de OEM's dat er, aangezien niet alle PPC's onderling vervangbaar zijn, voor PPC's geen ondeelbare markt bestaat en dus niet alle PPC's als soortgelijke produkten aan te merken zijn. Ten aanzien van de definitie van »soortgelijk produkt" in de procedure, menen de exporteurs dat de indeling van de markt, als gepubliceerd door het onafhankelijke marktonderzoekbureau Dataquest, voor identificatie van het soortgelijk produkt gebruikt moet worden. Deze indeling groepeert PPC-modellen in zeven produktcategorieën of »segmenten", op basis van de aankoopprijs en de technische kenmerken van de toestellen. Als belangrijkste technische kenmerken gelden de kopieersnelheid en de maximale hoeveelheid kopieën. Elk segment omvat een reeks in overeenstemming met deze kenmerken ingedeelde toestellen.

(34) Het argument van de exporteurs komt in feite neer op de opvatting dat in deze procedure aan de hand van de indeling van Dataquest een reeks soortgelijke produkten moet worden gedefinieerd. Het aantal in het onderzoek betrokken segmenten zou evenwel beperkt worden tot die waarin zowel Japanse uitvoer als produktie binnen de Gemeenschap bestaat. Volgens de exporteurs zou deze benadering tot een definiëring van niet meer dan drie categorieën soortgelijke produkten leiden - voor de segmenten 1, 2 en 3 van de Dataquest-indeling - aangezien in de andere vier segmenten (de »personal copier" en de segmenten 4, 5 en 6) eigenlijk noch sprake is van produktie binnen de Gemeenschap, noch van Japanse uitvoer.

(35) Voor de vaststelling van de definitie en de reikwijdte van het »soortgelijk produkt" in deze procedure heeft de Commissie alle relevante feiten met betrekking tot de produktie van fotokopieerapparaten door producenten in de Gemeenschap onderzocht en heeft zij deze produkten met de door de Japanse exporteurs in de Gemeenschap verkochte toestellen vergeleken ten einde vast te stellen of deze toestellen »in alle opzichten gelijksoortig" zijn of »kenmerken vertonen die met de kenmerken van het betrokken produkt grote overeenkomst vertonen", zoals het voorschrift van artikel 2, lid 12, van Verordening (EEG) nr. 2176/84 luidt.

(36) Uit de verificatie van de Commissie is gebleken dat de gezamenlijke producenten in de Gemeenschap gedurende de referentieperiode een reeks fotokopieerapparaten vervaardigden die reikten van »personal copiers" tot toestellen met geringe, middelgrote en grote capaciteit. De grootste toestellen evenwel waren hoofdzakelijk extra opgevoerde toestellen van Rank Xerox, waarvan gedurende de referentieperiode geen produktie plaatsvond. Daartegenover hebben de Japanse exporteurs naar de markt van de Gemeenschap noch gedurende noch voorafgaand aan de referentieperiode toestellen geleverd met grote capaciteit, dat wil zeggen de toestellen die overeenkomstig de door de exporteurs voorgestelde Dataquest-indeling in de segmenten 5 en 6 zijn ondergebracht.

(37) Daar alle modellen op deze markt die door Japanse exporteurs worden geleverd en door producenten in de Gemeenschap worden vervaardigd in grote lijnen gelijksoortig zijn, behalve de modellen van de grootste capaciteit, is het duidelijk dat de voornaamste vraag omtrent de definitie van soortgelijk produkt in het kader van deze procedure is of door producenten in de Gemeenschap vervaardigde toestellen van grote capaciteit soortgelijke produkten zijn in vergelijking met de door Japanse exporteurs geleverde grootste toestellen. De zaak kan meer bepaald worden herleid tot de vraag of de in de Gemeenschap geproduceerde toestellen die zijn ingedeeld in segment 5 van de Dataquest-classificatie, produkten van dezelfde soort zijn als de Japanse PPC's van segment 4. Aangezien er gedurende de referentieperiode noch in de Gemeenschap noch in Japan produktie van de grotere kopieertoestellen (segment 6) plaatsvond, is de vraag of deze produkten in vergelijking met andere PPC's soortgelijke produkten zijn, niet aan de orde.

(38) Na een ontleding van alle feiten meent de Commissie dat de PPC's van de segmenten 4 en 5 als soortgelijke produkten aan te merken zijn. Dit betekent natuurlijk niet dat alle fotokopieerapparaten soortgelijke produkten zijn (»personal copiers" en door een daartoe opgeleid persoon bediende toestellen van grote capaciteit met console zijn uiteraard geen »soortgelijke produkten") doch veeleer dat PPC's ten minste in aangrenzende segmenten als soortgelijke produkten kunnen worden beschouwd. In dit verband zijn een aantal factoren van belang.

(39) Ten eerste is de Commissie na een analyse van de PPC-markt in de Gemeenschap van mening dat deze het beste als een reeks elkaar overlappende produktsegmenten, zonder onderling scherp omlijnde grenzen, kan worden gezien. In dit verband is bewijsmateriaal geleverd dat erop wijst dat er, ten minste tot op zekere hoogte, tussen toestellen van uiteenlopende segmenten een mate van onderlinge vervangbaarheid bestaat. Dit is in het bijzonder van toepassing op toestellen in aangrenzende segmenten. Afnemers staan namelijk regelmatig voor de keuze tussen het centraliseren of decentraliseren van hun kopieervoorzieningen, dit wil zeggen tussen het kopen van een klein aantal toestellen met grote capaciteit of een groter aantal toestellen met een geringer vermogen. Deze keuze wordt voor een groot deel beïnvloed door de prijs of de huursom voor het toestel en door de prijs per kopie van de toestellen der verschillende categorieën.

Een tweede factor is dat met de technologische ontwikkelingen de criteria die de grenzen tussen de segmenten aangeven, bij de evolutie van de markt kunnen veranderen. Dit wijst erop dat de markt een vloeiender verloop kent dan blijkt uit de definitie van een reeks soortgelijke produkten die aan de indeling in segmenten van Dataquest beantwoorden.

(40) Gezien deze opmerkingen over onderlinge concurrentie tussen toestellen van verschillende segmenten en het haar voorgelegde bewijsmateriaal, is de Commissie tot de slotsom gekomen dat PPC's ten minste in aangrenzende segmenten voldoende overeenkomst vertonen om in het kader van deze procedure als soortgelijke produkten te worden beschouwd. Dientengevolge kan de produktie in de Gemeenschap van PPC's met grote capaciteit ten dienste van de voorlopige bevindingen van de Commissie als produktie van soortgelijke produkten als Japanse fotokopieerapparaten worden aangemerkt.

(41) De vraag of door producenten van toestellen in de Gemeenschap in alle segmenten van deze markt schade is geleden, zal onderstaand worden besproken.

(42) Door enkele belanghebbende partijen is in overweging gegeven een onderscheid te maken tussen de markt voor gehuurde toestellen met grote capaciteit en de markt voor rechtstreeks gekochte toestellen met geringe capaciteit, alsmede tussen de distributeursmarkt (verkoop van toestellen door middel van wederverkopers) en de rechtstreekse markt (transacties via rechtstreeks verkopende organisaties die veelal betrekking hebben op de huur van toestellen met grote capaciteit). De Commissie is van mening dat het feit dat er verschillende methoden zijn om fotokopieerapparaten te verkopen en dat sommige toestellen verhuurd en andere verkocht worden, niet ter zake doet voor de vraag of het soortgelijke produkten betreft. Waar het om gaat is of producenten in de Gemeenschap een soortgelijk produkt vervaardigen als het produkt dat naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd.

(43) Een belanghebbende partij voerde ten slotte aan dat PPC's met vloeibare »toner" geen produkt zijn van dezelfde soort als de PPC's met droge »toner" die thans de markt beheersen. De Commissie is van mening dat het verschil in »toner" niet voldoende is om PPC's van elkaar te onderscheiden.

G. Schade

a) Achtergrond voor de ontwikkeling van de PPC-markt in de Gemeenschap

(44) Bij de beoordeling van de schade heeft de Commissie het nodig geacht rekening te houden met bepaalde hoofdpunten uit de evolutie van de PPC-markt in de Gemeenschap van de laatste tien jaar. Het eerste en belangrijkste was de feitelijke beëindiging van de mondiale beheersing van xerografische technologie door Xerox Corporation uit de Verenigde Staten na afronding van een in 1973 aangevangen onderzoek van de US Federal Trade Commission (FTC). De ondertekening door Xerox van een »consent decree" (bewilligingsbeschikking) met het FTC in juli 1975 maakte de licentie van xeroxkopieeroctrooien aan andere producenten mogelijk en betekende het einde van de greep die tot dan genoemde onderneming op de xerografische technologie had. Xerox Corporation en haar Europese en Japanse dochterondernemingen hadden tot op dat ogenblik het leeuwedeel van de wereldmarkt voor kopieerapparaten met gewoon papier in handen. Enkele andere producenten hadden vóór 1975/1976 indirect elektrostatische reprografische toestellen op basis van andere dan xeroxtechnologieën ontwikkeld, doch hun marktaandeel was verhoudingsgewijs gering. Tot dat tijdstip hadden de meeste andere producenten dan Xerox vooral gesteund op de technologie van bestreken (»coated") papier (CPC) (een direct elektrostatisch proces), in het bijzonder met betrekking tot kopieerapparaten met geringe capaciteit, dit wil zeggen toestellen met een betrekkelijk gering kopieervermogen en een geringe kopieersnelheid.

(45) De opening van de markt van de met gewoon papier werkende kopieerapparaten in 1975/1976 bood verschillende bedrijven de mogelijkheid PPC-toestellen te ontwikkelen en de sterke marktpositie van Xerox aan te vechten. De strategieën van de bedrijven liepen uiteen, doch de inspanningen van in het bijzonder Japanse bedrijven werden geconcentreerd op de ontwikkeling van PPC-modellen in de sector met geringe capaciteit. Enkele Europese bedrijven gingen dezelfde weg, maar andere begonnen met de ontwikkeling van modellen met grote capaciteit en vielen terug op in Japan vervaardigde modellen met geringe capaciteit om de geschakeerdheid van hun aanbod aan te vullen. De snelheid waarmee de bedrijven overschakelden van de CPC- naar de PPC-techniek liep uiteen, maar aan het eind van de jaren '70 hadden de meeste bedrijven de overschakeling naar de vervaardiging van uitsluitend PPC-toestellen afgesloten of waren zij bij dit proces zeer vergevorderd. (46) De PPC-markt in Europa breidde zich vanaf 1976 in snel tempo uit en tussen 1976 en 1981 is de installering van kopieertoestellen naar schatting vervijfvoudigd. De Japanse uitvoer naar de Gemeenschap wordt geraamd van eind 1975 tot eind 1981 bijna te zijn verzesvoudigd, waarbij op een steeds groter aandeel van de groeimarkt in de Gemeenschap beslag werd gelegd.

(47) Gedurende deze tijd was er een aantal bedrijven in de Gemeenschap dat hetzij zich om verschillende redenen uit de markt terugtrok, hetzij volledig mislukte, hetzij de produktie staakte om zich te concentreren op de afzet van in Japan onder eigen merknaam vervaardigde fotokopieerapparaten.

(48) De sterke groei van de markt heeft zich na 1981 voortgezet, zij het langzamer dan in de voorafgaande vijf jaar. De Japanse uitvoer is gedurende deze tijd snel blijven toenemen. Nog andere bedrijven hebben zich uit de produktie in de Gemeenschap teruggetrokken om zich op de distributie van Japanse produkten onder hun eigen naam te concentreren.

(49) Een belangrijke vernieuwing op de markt was in de afgelopen vijf jaar de ontwikkeling en afzet van »personal copiers", een idee van de Japanse exporteur Canon. Deze ontwikkeling droeg bij tot de uitbreiding van de markt voor kleine toestellen en versterkte tegelijkertijd de mededinging in de sector van toestellen met geringe capaciteit.

b) Schade voor de producenten in de Gemeenschap

(50) Ten aanzien van door de invoer met dumping veroorzaakte schade blijkt uit het de Commissie ter beschikking staande bewijsmateriaal dat de invoer van PPC's in de Gemeenschap (met uitzondering van Spanje en Portugal) uit Japan van 272 000 eenheden in 1981 tot 492 000 eenheden in 1984, toenam, een stijging van 81 % over dit tijdvak. Rekening houdend met de ontwikkelingen in de referentieperiode, is het gemiddelde aantal maandelijks uit Japan ingevoerde eenheden meer dan verdubbeld, van 23 000 per maand in 1981 tot 48 000 in de tijdspanne januari tot juli 1985, een stijging van 112 %. Het geraamde Gemeenschapsmarktaandeel van de verkopen van nieuwe toestellen in handen van de exporterende bedrijven steeg in de referentieperiode van 81 % in 1981 tot 85 % in 1985. In deze cijfers zijn de door de Europese producenten van Japanse exporteurs ingevoerde toestellen begrepen, welke invoer vrijwel constant 5 % uitmaakte van de totale invoer uit Japan in de periode 1981-1985.

Een overeenkomstige stijging van marktaandeel blijkt uit gegevens inzake geraamde installeringen. Deze laten een stijging van het marktaandeel in handen van de Japanse producenten van 81 % in 1981 tot 83 % in 1984 zien. Tussen 1980 en 1981 steeg evenwel het Japanse marktaandeel wat de installeringen betreft van 73 % tot 81 %.

i) Referentieperiode

(51) Het merendeel van de verkopen der producenten in de Gemeenschap vond plaats door middel van hun eigen verkoopkanalen, rechtstreeks aan de eindgebruikers. De Japanse exporteurs verkochten over het algemeen, via verbonden dochterondernemingen, aan onafhankelijke distributeurs. Ten einde deze verkoopprijzen met elkaar te kunnen vergelijken, zou een aanpassing ter incalculering van deze feiten nodig zijn. Berekening van deze aanpassing bleek moeilijk te zijn.

Bovendien is de vergelijking van modellen met verschillende kenmerken en mogelijkheden een hoogst ingewikkelde zaak, nog moeilijker naarmate de omvang van het toestel groter wordt. Technische verschillen tussen toestellen vereisen aanpassingen die moeilijk nauwkeurig kunnen worden gekwantificeerd.

(52) In de gevallen waarin afzonderlijke modellen redelijk konden worden vergeleken, en de gedumpte PPC's door verbonden importeurs aan eindgebruikers verkocht werden en dientengevolge met de verkopen van de meeste producenten in de Gemeenschap vergeleken konden worden, werd een gedetailleerde vergelijking gemaakt die hoofdzakelijk berustte op van de exporteurs en de OEM's ontvangen gegevens. De vergelijking kon in dit stadium alleen voor een klein deel van de modellen worden gemaakt, dit wil zeggen waar geen aanpassing nodig werd geacht ten einde rekening te houden met verschillende mogelijkheden en kenmerken.

Drie exporterende groepen leveren PPC's rechtstreeks en in aanzienlijke hoeveelheden aan eindgebruikers in de Gemeenschap; in deze gevallen werd een gemiddelde prijsonderbieding, tot 12 %, geconstateerd.

(53) Ten einde in andere gevallen een redelijke vergelijking te maken, dat wil zeggen waar Japanse importeurs aan distributeurs verkochten, werden de prijzen van de producenten in de Gemeenschap voor de eindgebruikers aangepast om de op distributieniveau gemaakte kosten en winst in aanmerking te nemen. Anders gezegd, voor de producenten in de Gemeenschap die alleen aan eindgebruikers verkochten, werd een denkbeeldige prijs voor distributeurs berekend door van hun prijzen voor eindgebruikers de kosten af te trekken die zij niet zouden hebben gemaakt indien zij aan distri buteurs hadden verkocht. Tevens werd een redelijk percentage voor winst afgetrokken, waarbij het bedrag gebaseerd werd op de gegevens die de Commissie ter beschikking stonden inzake verkopen aan onafhankelijke importeurs, bij voorbeeld OEM's, die aan eindgebruikers verkochten. Op deze grondslag werd een marge van 5 % redelijk geacht.

Rekening houdende met het feit dat in zo'n vergelijking bepaalde onvolmaaktheden schuilen, werd in de gevallen waarin modellen vergelijkbaar werden geacht, en na een passende correctie voor kosten en winst ten einde de verschillende handelsniveaus in aanmerking te nemen, een aanzienlijke prijsonderbieding geconstateerd. Dit was in het bijzonder het geval voor »personal copiers" waarvoor gedurende de referentieperiode een prijsonderbieding van 40 % een gewone zaak was. Voor de andere segmenten van de markt werd, gebaseerd op gemiddelde prijzen, een onderbieding tot 23 % geconstateerd.

ii) Tijdvak 1976-1984

(54) De Commissie onderzocht eveneens de prijstendensen in de Gemeenschap sedert 1976, ten einde vast te stellen wanneer prijsverminderingen optraden en de marktgevolgen daarvan te analyseren. De analyse van de Commissie was gegrond op algemeen beschikbare bronnen, in het bijzonder het Duitse supplement van »Copying and Duplicating Industry Service" van Dataquest, en verschillende uitgaven van het handboek van Info-Markt »Ratgeber Kopierer". Deze gegevens hebben betrekking op de Duitse markt, de grootste PPC-markt in de Gemeenschap. De ontwikkelingen op deze markt werden voor de Gemeenschap als geheel representatief geacht.

(55) Voor het tijdvak 1976-1980 neemt men aan dat de gewogen gemiddelde verkoopprijzen in de kleinhandel op de Duitse markt met 3 % per jaar terugliepen. In het bijzonder zouden de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijzen voor de PPC's met geringe capaciteit (door Dataquest in de segmenten 1 en 2 ingedeeld) in deze periode met 6 % per jaar zijn teruggelopen. De grootste prijsdalingen (met 7 % per jaar) over de periode 1976-1980 hadden betrekking op de kleinste PPC's (die van segment 1 van de Dataquest-indeling) welke ongeveer 80 % van de PPC-eenheden uitmaakten die in 1980 in Duitsland waren geleverd en in die periode het segment met de omvangrijkste groei vormden.

Zowel de Japanse exporteurs als de producenten in de Gemeenschap hebben in deze periode hun prijzen verlaagd, ofschoon uit het bewijsmateriaal blijkt dat de jaarlijkse gewogen gemiddelde procentuele verminderingen bij de producenten in de Gemeenschap geringer waren dan die van de Japanse ondernemingen. De gewogen gemiddelde wederverkoopprijzen van PPC's van segment 1 van de Dataquest-indeling, geleverd door Rank Xerox, de enige indiener van de klacht die gedurende deze gehele periode in dit segment modellen heeft vervaardigd, zijn toen naar schatting met 3 % per jaar teruggelopen. Uit de gegevens blijkt eveneens dat alle zes Japanse exporteurs die segment 1-modellen in grote aantallen hebben verkocht, in deze tijd hun prijzen verlaagden en dat de exporteurs die tegen 1980 de grootste afzonderlijke marktaandelen in handen hadden gekregen, grotere dan gemiddelde verminderingen op jaarbasis te zien geven. Deze verminderingen reikten van 8 % tot 12 % 's jaars, waarbij één Japanse exporteur zijn prijzen aldus met ongeveer 45 % verlaagde. Deze prijsontwikkelingen besloegen een periode waarin de kleinhandelsprijzen in Duitsland met 22 % opliepen.

De gewogen gemiddelden van de prijzen van de producenten in de Gemeenschap waren in 1976 hoger dan die van de Japanse exporteurs.

(56) Uit de gegevens bleek dat over hetzelfde tijdvak, 1976-1980, het marktaandeel in Duitsland, wat de installering van toestellen betreft, van de Japanse exporteurs en van OEM-importeurs die in Japan vervaardigde PPC's leverden, aanzienlijk was toegenomen. Dit was vooral het geval in segment 1 waarin de opmerkelijkste prijsverminderingen door alle mededingers, doch vooral door de Japanse exporteurs werden toegepast. Het Japanse aandeel in de installering van toestellen steeg in dit segment naar schatting van ongeveer 30 % in 1976 tot ongeveer 70 % in 1980.

(57) Met betrekking tot het tijdvak 1981-1984 zijn gedetailleerde prijsvergelijkingen op de markt in Duitsland van het soort dat eerder door Dataquest werd verricht, niet beschikbaar. Een onderzoek van de wederverkoopprijzen over deze periode in de publikatie van Info-Markt verstrekt echter meer bewijzen van prijsverlagingen over de hele linie door Japanse producenten en hun dealers. Deze verlagingen zijn bij alle naar de Gemeenschap uitgevoerde soorten toestellen waar te nemen, waarbij zij in het tweede jaar van het op de markt brengen van een model zelfs nog veelvuldiger zijn. Daarentegen bleven de prijzen van producenten in de Gemeenschap over langere tijdvakken stabiel en waren hun prijsverlagingen gewoonlijk geringer dan die van de Japanse exporteurs.

(58) Afgezien van de lagere prijzen werd het tijdvak 1981-1984 gekenmerkt door veelvuldige wijzigingen in de modellen van de Japanse producenten en het aanbrengen van technische verbeteringen aan de basismodellen. Wanneer de prijzen niet overeenkomstig worden verhoogd, betekent zo'n ontwikkeling in feite een prijsverlaging. (59) Gelijktijdig met de voortdurende druk op de prijzen op de markt van de Gemeenschap in het tijdvak 1981-1984, bleef het aandeel van de markt van de Gemeenschap van de Japanse producenten en de importeurs die hun produkten afzetten toenemen, vooral in de marktsector voor de apparaten van geringe en middelgrote capaciteit.

iii) Slotsom

(60) De gegevens met betrekking tot de periode 1976-1984 geven kortom een duidelijk bewijs van een daling van de prijzen van PPC's op alle niveaus in een tijd waarin de prijzen over het algemeen omhoog gingen. Deze prijsval ging samen met een massieve stijging van het marktaandeel voor PPC's van Japanse oorsprong. Er is onvoldoende bewijsmateriaal verstrekt om deze terreinwinst op het gebied van het marktaandeel te verklaren, tenzij het algemene argument van de prijzen waartegen de toestellen werden verkocht. VERVOLG VAN DE TEKST ONDER NUMMER : 386R2640.2

Er is weliswaar beperkt in draagwijdte, doch duidelijk bewijsmateriaal voorhanden, dat gedurende deze periode herhaaldelijk en op verschillende plaatsen een zekere prijsonderbieding heeft plaatsgevonden en dat deze waarschijnlijk op grotere schaal optrad.

Bovendien, en dit is belangrijker, geeft de beschikbare informatie een duidelijk bewijs van prijsonderbieding door de Japanse exporteurs gedurende de referentieperiode, ofschoon dit gebaseerd is op een vergelijking van een beperkt aantal modellen welke in vele gevallen werd aangepast ten einde rekening te houden met kostenverschillen voor verkopen op uiteenlopende handelsniveaus.

c) Definitie van »bedrijfstak van de Gemeenschap" in het kader van deze procedure

(61) De bedrijfstak van de Gemeenschap ten aanzien waarvan de uitwerking van de invoer met dumping moet worden beoordeeld, wordt volgens het bepaalde in artikel 4, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2176/84 omschreven als alle binnenlandse producenten van soortgelijke produkten als die waarvoor de procedure geldt (fotokopieerapparaten met gewoon papier), met dien verstande dat wanneer producenten met de exporteurs of importeurs verbonden zijn of zelf importeurs van het produkt zijn ten aanzien waarvan wordt beweerd dat dumping plaatsvindt, de uitdrukking »bedrijfstak van de Gemeenschap" kan worden uitgelegd als betrekking hebbende op de rest van de producenten.

(62) Bij de beoordeling van de omvang van de bedrijfstak van de Gemeenschap, ten behoeve van een vaststelling van schade in het kader van deze procedure heeft de Commissie een van de oorspronkelijke klagers, Develop, die zich in mei 1986 na haar overneming door de Japanse exporteur Minolta uit de CECOM heeft teruggetrokken, niet opgenomen. Japanse dochterondernemingen die binnen de Gemeenschap fotokopieerapparaten vervaardigen zijn eveneens uitgesloten. De overige producenten - de vier klagers van de CECOM - maken een groot deel van de bedrijfstak uit.

(63) Ten aanzien van de vraag wat te verstaan is onder »bedrijfstak van de Gemeenschap die door de invoer met dumping schade zou lijden", zijn in de procedure een aantal punten naar voren gekomen. De exporteurs en enkele OEM's voerden aan dat het feit dat drie van de vier CECOM-leden hetzij regelingen van de OEM-soort met Japanse toeleveranciers hadden gesloten, hetzij, in het geval van Rank Xerox, door een verbonden onderneming (Fuji Xerox) waarvan Rank Xerox 50 % der aandelen bezit, van leveranties waren voorzien, het onmogelijk maakt dat deze voor een beoordeling van de schade beschouwd worden als deel van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Ter ondersteuning van hun standpunt verwezen de exporteurs naar de aanzienlijke invoer van de CECOM-leden, over een lange tijdsduur gerealiseerd, en voerden zij aan dat de CECOM-leden niet slechts tijdelijk invoerden om hun cliëntèle veilig te stellen of een marktaandeel te handhaven, doch integendeel alleen maar zodanig optraden ten einde, door zich bij de goedkoopste leverancier te bevoorraden, zo hoog mogelijke winsten te behalen. Deze argumentatie werd door de exporteurs des te relevanter geacht in het geval van Rank Xerox die bovendien door Fuji Xerox niet alleen met fotokopieerapparaten wordt toegeleverd doch eveneens met onderdelen ter vervaardiging van fotokopieerapparaten voor afzet in de Gemeenschap.

(64) De vraag of de uitdrukking »bedrijfstak van de Gemeenschap" in artikel 4, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2176/84 mede de producenten in de Gemeenschap die goederen met dumping invoeren, dient te omvatten, is een aangelegenheid waarover alleen per geval en in het licht van alle ter zake doende gegevens met betrekking tot de aard van de banden tussen de betrokken producenten in de Gemeenschap en de exporteurs kan worden besloten. Als algemene opmerking mag evenwel gelden dat het thans volstrekt normaal is dat grote bedrijven in het internationale handelsverkeer een deel van hun assortiment van andere producenten betrekken.

Om voor de doeleinden van deze procedure de omvang van de bedrijfstak van de Gemeenschap vast te stellen, heeft de Commissie zich gebogen over de voorgeschiedenis van de betrekkingen tussen de producenten in de Gemeenschap en hun Japanse leveranciers, de ingevoerde hoeveelheden, de timing en de gevolgen voor de bedrijfsresultaten van de producenten in de Gemeenschap van de met dumpingprijzen door deze producenten aangekochte goederen.

(65) Met betrekking tot de twee producenten in de Gemeenschap (Océ en Olivetti) zonder ondernemingsrechtelijke banden met hun leveranciers, constateerde de Commissie dat de door elke onderneming gevolgde beleidslijnen verschillend waren. Reeds in 1972 bracht Océ een middenklasse-PPC op de markt na die zelf ontwikkeld te hebben, en viel zij aanvankelijk terug op CPC-kopieerapparaten voor haar verkopen van toestellen met geringe capaciteit. Toen de markt voor PPC's zich evenwel verder ontwikkelde, zag Océ in dat zij haar klanten ook van PPC's met geringe capaciteit moest kunnen voorzien en begon zij vanaf 1975 met de invoer van een dergelijk produkt van een Japanse leverancier ten einde die onder eigen naam door te verkopen. Tussen 1975 en 1978 heeft Océ fundamenteel onderzoek verricht op het gebied van PPC's, hetgeen leidde tot een project voor onderzoek en ontwikkeling van een specifiek model met geringe capaciteit ter vervanging van het ingevoerde Japanse model. Dit project werd herhaaldelijk met grote kosten voor de onderneming bijgewerkt, doch in 1981 opgegeven toen duidelijk werd dat het onmogelijk zou zijn met het oog op de lage, toentertijd geldende, marktprijzen een passende winst te boeken. Als gevolg van deze toestand bleef Océ op OEM-basis uit Japan PPC's met geringe capaciteit invoeren, terwijl zij zich op haar eigen vervaardiging van PPC's met een middelgrote capaciteit concentreerde. In 1982 werd wederom een O & O-programma voor een produkt met geringe capaciteit op gang gebracht, doch ook dit werd als gevolg van onder druk staande marktprijzen niet verwezenlijkt.

(66) Olivetti ontwikkelde na de »consent decree" van de FTC en de licentieverlening voor Xerox-kopieerapparaatoctrooien in 1975/1976 actief de vervaardiging van PPC's. De onderneming kocht in de fase van ontwikkeling van een Japanse leverancier op OEM-basis een kopieerapparaat van geringe capaciteit, met de bedoeling in een latere fase over te gaan tot eigen produktie van kopieerapparaten. Sedert 1978 heeft de onderneming kopieerapparaten uit de middenklasse geproduceerd en op de markt gebracht. In 1981 heeft Oliveti haar »eigengemaakte" assortiment uitgebreid met de produktie van een kopieerapparaat met geringe capaciteit. In de daaropvolgende twee jaren (1982 en 1983) werd de afhankelijkheid van de onderneming van OEM-invoer hoofdzakelijk teruggebracht tot het invoeren van slechts één typemodel met de technische kenmerken van haar »in eigen huis" vervaardigde produkten van geringe en van middelgrote capaciteit. De afhankelijkheid van de onderneming van Japanse invoer steeg daarna echter weer, aangezien zij niet in staat was een opvolger voor haar middenklasse-toestel op de markt te brengen. Een economische evaluatie van dit project gaf bij de ten tijde van de investeringsbeslissing heersende druk op de prijzen een negatieve investeringsopbrengst te zien, zodat derhalve niet met de produktie werd aangevangen. De onderneming heeft in de laatste jaren ook »personal copiers" van Canon ingevoerd, ten einde tegemoet te komen aan de merkbare behoefte aan een volledig assortiment kopieertoestellen van haar afnemers.

(67) De aantallen door deze twee ondernemingen van 1982 tot 1985 ingevoerde PPC's bleven als percentage van de eigen produktie in het ene geval betrekkelijk constant, en gaven een tendens tot stijgen te zien in het andere geval. Over de periode als geheel evenwel overtrof het aantal zelf vervaardigde modellen van elk dezer ondernemingen de OEM-invoer in aanzienlijke mate. De uitwerking van de OEM-invoer was wat de verkoopcijfers betreft voor Océ procentueel aanmerkelijk kleiner dan de ingevoerde aantallen zouden doen vermoeden, gezien het feit dat de in Japan aangekochte modellen toestellen waren met een lagere waarde dan die door de onderneming zelf werden vervaardigd. Ten aanzien van Olivetti golden soortgelijke percentages van omzet en aantal.

(68) Het aantal door de twee producenten van de Gemeenschap in Japan aangekochte PPC's bedroeg naar schatting slechts 3 % van de totale Japanse invoer in het tijdvak 1981-1985.

(69) Ten aanzien van het door te twee producenten in de Gemeenschap voor de ingevoerde modellen gevolgde prijsbeleid, werd geconstateerd dat de prijzen op zijn minst even hoog waren als die van de overeenkomstige modellen die onder de merknaam van de producenten werden verkocht en gewoonlijk hoger. In dit verband werden in vergelijking met het door de producent verkochte model tot 14 % hogere prijzen waargenomen.

(70) In het licht van de geringe aantallen van door deze twee producenten in de Gemeenschap op OEM-basis aangekochte toestellen en het door hen gevolgde prijsbeleid, komt de Commissie tot de slotsom dat niet gesteld kan worden dat zij zich door eigen invoer van PPC's uit Japan schade hebben berokkend.

(71) De Commissie is eveneens nagegaan of de door de twee producenten in de Gemeenschap in Japan gekochte goederen bijgedragen hebben tot verlaging van het in de Gemeenschap geconstateerde prijspeil als geheel, met daaruit voortvloeiende toebrenging van schade aan de eigen belangen van de klagers. Ofschoon dit enige incidentele invloed mag hebben gehad, meent de Commissie dat deze invloed krachtig tegenwicht heeft ondervonden door de uitwerking op de prijzen die voortvloeide uit de zeer grote hoeveelheden die door de Japanse exporteurs en hun importeurs op de markt van de Gemeenschap werden gebracht. Indirect schadelijke uitwerkingen van de prijs van de invoer der producenten in de Gemeenschap op de prijzen van hun eigen fabrikaat PPC's waren derhalve verwaarloosbaar en kunnen daarom in het bestek van deze procedure niet als aanzienlijk worden aangemerkt. (72) Ten aanzien van de redenen voor de invoer dient in aanmerking te worden genomen dat het door de producenten gevolgde beleid hun afnemers een brede waaier modellen aan te bieden volstrekt verenigbaar was met de algemeen waar te nemen beleidslijnen bij alle verkopers op de markt. De reden waarom vrijwel alle in de bedrijfstak voor fotokopie actieve ondernemingen in de Gemeenschap (zowel de Japanse exporterende concerns als de producenten in de Gemeenschap) deze lijn volgen, is de noodzaak te voldoen aan alle kopieerbehoeften van de afnemers. De volledigheid van het assortiment toestellen wisselt per onderneming. In ieder geval worden door de meeste ondernemingen zowel het kopieerapparaat met geringe als dat met middelgrote capaciteit als wezenlijke bestanddelen van het produktenaanbod gezien. Océ en Olivetti hebben beide hun afnemers een reeks modellen van kopieerapparaten met geringe en middelgrote capaciteit aangeboden.

(73) Over het geheel en gezien de ter beschikking staande feiten is de Commissie van mening dat door het importeren van PPC's op OEM-basis uit Japan, Océ en Olivetti niet geacht kunnen worden iets gedaan te hebben dat hen tot grotere verliezen heeft gebracht dan zij geleden zouden hebben indien zij hadden getracht hun eigen PPC-sector te baseren op het op de markt brengen van een geringer aanbod modellen. Ten behoeve van een vaststelling van schade in deze procedure zijn er derhalve geen redenen aanwezig de twee betrokken producenten niet als deel van de bedrijfstak van de Gemeenschap te beschouwen.

(74) Ten aanzien van de producent in de Gemeenschap (Rank Xerox) die een ondernemingsrechtelijke band heeft met haar Japanse leverancier (Fuji Xerox), kwam de Commissie tot de vaststelling dat Rank Xerox sedert 1978 door Fuji Xerox van toestellen is voorzien. De frequentie van deze invoer is sedert 1978 hoogst onregelmatig geweest - in 1981 werd bij voorbeeld niets ingevoerd - en de ingevoerde hoeveelheden liepen per model sterk uiteen. Over het algemeen bestond de invoer uit toestellen van de sector met geringe capaciteit, toegeleverd voorafgaand aan de vervaardiging in de Gemeenschap van het gelijkwaardige model door Rank Xerox. Toen de produktie op gang kwam werd de invoer niet voortgezet en werd de markt voorzien van in de Gemeenschap vervaardigde toestellen.

Naast de invoer van modellen met geringe capaciteit heeft Rank Xerox in 1984 eveneens, in kleine hoeveelheden, van Fuji Xerox een model van de middenklasse ingevoerd waarvan daarna geen produktie in de Gemeenschap plaatsvond. De ter vervanging van dit toestel ontwikkelde nieuwe modellen worden evenwel in de Gemeenschap vervaardigd.

De Commissie overtuigde zich ervan dat tot 10 % van de invoer van Fuji Xerox door Rank Xerox werd aangewend voor intern gebruik en ten dienste van opleidings- en demonstratiedoeleinden. Bovendien werd een groot percentage van de invoer van Fuji Xerox wederuitgevoerd naar landen buiten de Gemeenschap. Globaal genomen heeft de Commissie geverifieerd dat iets meer dan de helft van de invoer van Fuji Xerox in feite in de Gemeenschap werd verkocht en dat dit in de periode van 1981 tot het einde der referentieperiode slechts 7 % van de totale verkopen van Rank Xerox in de Gemeenschap uitmaakte.

Wat de wederverkoopprijzen van de toestellen die van Fuji Xerox afkomstig waren betreft, daarvan lagen de prijzen op dezelfde niveaus als die voor identieke, in de Gemeenschap vervaardigde toestellen.

(75) Voor de beoordeling of Rank Xerox in verband met de vaststelling van schade in deze procedure te beschouwen zou zijn als deel van de bedrijfstak van de Gemeenschap, is de Commissie nagegaan of de invoerhandelingen van Rank Xerox, gezien in het licht van de speciale ondernemingsrechtelijke band tussen deze producent en zijn Japanse toeleverancier, hoofdzakelijk werden ingegeven door de behoefte zich tegen de laaggeprijsde invoer uit Japan, die voor de sector met geringe capaciteit op zijn marktaandeel van invloed was, te beschermen.

Ter ondersteuning van haar standpunt betoogde Rank Xerox dat het oorspronkelijke besluit van het concern enkele toestellen met geringe capaciteit van Fuji Xerox te betrekken en produktie-inrichtingen in de Gemeenschap te laten bouwen, op basis van toelevering van goedkope onderdelen uit Japan, in aanzienlijke mate door de stand van zaken toentertijd (1975-1977) op de markt van de Gemeenschap en de in die jaren snelgroeiende, goedkope invoer uit Japan beïnvloed was. In het licht van deze omstandigheden en vanwege de noodzaak te kunnen concurreren met Japanse producenten die de marktprijzen hadden vastgesteld, meent Rank Xerox dat haar handelwijze een kwestie van zelfbescherming was en de schade aan de PPC-handel van het bedrijf als geheel juist verkleinde.

(76) Bij afweging van de argumenten voor en tegen het mede in aanmerking nemen van Rank Xerox, in de context van deze verordening tot instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht, voor het begrip »bedrijfstak van de Gemeenschap", blijkt uit een analyse van de bedrijfstak van de Gemeenschap dat, zelfs indien het argument van de exporteurs geldig zou zijn, de overige producenten in de Gemeenschap of wel PPC's vervaardigden in hetzelfde segment als Japanse produkten of wel toestellen produceerden in aangrenzende marktsegmenten die tot op zekere hoogte met de Japanse invoer concurreerden. Aldus produceerde Tetras in de referentieperiode »personal copiers", Olivetti een »copier" met geringe capaciteit (segment 1), en Océ drie middelgrote »copiers" (segment 4). Bovendien heeft de Commissie zich ervan vergewist dat een andere producent in de Gemeenschap dan Rank Xerox plannen had een kopieerapparaat met geringe/middelgrote capaciteit (segment 2 of 3) te vervaardigen, maar tot uitstel van de invoering daarvan werd gedwongen doordat het in verband met de zeer lage marktprijzen onmogelijk was een passende investeringsopbrengst te behalen. In dit verband overgelegd bewijsmateriaal omvatte een analyse met alle kosten van het project, bijzonderheden over O & O-uitgaven, en documentatie over het prototype.

(77) In het licht van de bevindingen van de Commissie moet worden geconcludeerd dat aan de producenten in de Gemeenschap schade was toegebracht, ongeacht of de produktie van Rank Xerox van »copiers" met geringe capaciteit wel of niet wordt opgenomen in het begrip »bedrijfstak van de Gemeenschap". Dientengevolge stelt de Commissie in haar voorlopige bevindingen vast dat de uitdrukking »bedrijfstak van de Gemeenschap" ten dienste van een vaststelling van de schade de PPC-produktie van de klagers omvat, met uitzondering van de PPC's in segment 6 van de Dataquest-indeling, die in de referentieperiode noch door de Japanse exporteurs werden uitgevoerd, noch door de bedrijfstak in de Gemeenschap werden geproduceerd en waarvoor derhalve niet tot een bevinding van schade kan worden gekomen.

(78) Enkele exporteurs hadden gesteld dat van de produktie van Rank Xerox in de Gemeenschap tenminste een gedeelte, zoniet het geheel, voor een beoordeling van de schade niet tot produktie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zou mogen worden gerekend. Na te hebben vastgesteld dat het meerekenen van deze produktie van Rank Xerox tot een iets lagere schadedrempel leidde dan indien zij niet was inbegrepen, meende de Commissie dat tenminste ten behoeve van de voorlopige bevindingen, de produktie van Rank Xerox bij de beoordeling van de gevolgen van de invoer met dumping zou moeten worden meegerekend.

d) Invloed van de invoer met dumping op de bedrijfstak van de Gemeenschap

(79) Bij een beoordeling van de invloed op de betrokken bedrijfstak van de Gemeenschap als gevolg van de invoer met dumping, heeft de Commissie zorgvuldig de omvang van de schade bestudeerd die wellicht te wijten is aan de invoer van de grootste, in de referentieperiode ingevoerde Japanse toestellen (fotokopieerapparaten van segment 4) ten opzichte van de communautaire produktie van toestellen met grotere capaciteit (ingedeeld in segment 5). Terwijl de Commissie deze produkten voldoende gelijksoortig acht om als »soortgelijke" produkten in de context van deze procedure te gelden, doet dit niet af aan de behoefte speciale aandacht te schenken aan de vraag of door de invoer uit Japan schade kan zijn berokkend.

De voornaamste oorzaak van eventueel door de producenten in de Gemeenschap geleden schade moet wel de invoer van toestellen met soortgelijke technische kenmerken zijn. In onderhavig geval is de Commissie van oordeel dat aangezien de producenten in de Gemeenschap in segment 5 van de markt een sterke positie innamen, en aangezien er in de Gemeenschap geen invoer uit Japan was van in dit segment ingedeelde PPC's (de soorten met een snelheid van 70 tot 90 kopieën van A4-formaat per minuut en een maandelijks volume aan kopieën dat begrepen is tussen 25 000 en 125 000 kopieën), aan de communautaire produktie van dergelijke toestellen door invoer uit Japan geen schade was berokkend.

(80) Toch heeft de Commissie geconstateerd dat de Japanse producenten na afloop van de referentieperiode zijn begonnen met de uitvoer naar de Gemeenschap van kopieerapparaten met een grotere capaciteit. Ten tijde van haar voorlopige bevindingen heeft de Commissie het evenwel opengelaten of dit soort invoer een schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap dreigt op te leveren.

(81) Het gevolg van de laaggeprijsde invoer voor de producenten in de Gemeenschap als geheel was een geleidelijke winstdaling op de verkopen van hun eigen fabrikaat fotokopieerapparaten. Met terzijde laten van gegevens inzake Tetras, omdat de door haar geleden verliezen ten dele het gevolg waren van in 1984 bij het begin van de produktie gemaakte aanvangskosten, daalde tussen 1983 en 1984 de gewogen gemiddelde opbrengst over de verkopen, vóór belasting, bij de overige drie producenten van de Gemeenschap met meer dan de helft, en bekend is dat deze in 1985 verder daalde tot juist boven het punt waarop winst en verlies in evenwicht zijn. De resultaten van de drie betrokken ondernemingen liepen uiteen. Terwijl één erin slaagde gedurende deze tijd winstgevend te blijven, zij het op zeer lage niveaus, hadden de twee andere op alle fronten met krimpende winsten te maken en leden zelfs verliezen. Een dezer ondernemingen leed in 1985 zelfs aanzienlijke verliezen.

Deze verminderde winstgevendheid heeft vele gevolgen gehad. De bedrijfstak zag zich genoopt zijn O & O-uitgaven inzake PPC-toestellen terug te schroeven tot een peil dat aanzienlijk onder dat van de Japanse mededingers ligt. Uit de Commissie ter beschikking staande gegevens kan men aflezen dat de Japanse ondernemingen in termen van omzetpercentage aan O & O aanzienlijk meer uitgeven dan de producenten aan de Gemeenschap. Het feit dat niet voldoende geldmiddelen aan O & O kunnen worden besteed vormt een bedreiging voor de toekomst van de bedrijfstak en voor zijn vermogen tegen de Japanse invoer te kunnen concurreren. (82) De verwachting van blijvend onder druk staande prijzen heeft eveneens geleid tot het uitstellen of opgeven van het uitbrengen van nieuwe modellen door de producenten van de Gemeenschap, met name in de sectoren van de »personal copier" en het apparaat met geringe capaciteit. Dit heeft de producenten ervan weerhouden op dit gebied uitvoerbare, rendabele projecten op te zetten. Ondanks intense pogingen van de communautaire producenten de vaste kosten te beknotten ten einde de lagere prijsniveaus op de markt te ondervangen, is deze toestand blijven bestaan. Het streven naar kostenverminderingen heeft onder meer geleid tot enige vermindering van arbeidsplaatsen in de bedrijfstak van de gehele Gemeenschap (voor 1982 tot 1984 een vermindering van 8 %).

(83) Ondanks concentratie van hun produktiekrachten op een beperkte reeks modellen hebben de producenten in de Gemeenschap niet met bevredigende niveaus van capaciteitsbenutting gewerkt. Het verlies van marktaandeel impliceerde eveneens dat de communautaire producenten niet in staat waren voordeel te trekken uit schaalvergroting als gevolg van grotere geproduceerde aantallen, zoals dit met hun Japanse concurrenten het geval was.

(84) Terwijl de aan de producenten in de Gemeenschap toegebrachte schade als gevolg van schaalverminderingen bij de produktie en de grotere winst die zou zijn opgeleverd indien de produktie- en algemene kosten over een groter aantal eenheden hadden kunnen worden verspreid, moeilijk nauwkeurig te kwantificeren zijn, was één onderneming van mening dat van alle, als gevolg van de dumping door Japanse producenten verloren winst, zeker één derde te wijten is aan het onvermogen om uit schaalvergroting voordeel te trekken.

(85) De Commissie is nagegaan of door andere factoren, zoals de omvang en de prijzen van invoer zonder dumping of een stagnatie van de vraag, schade is berokkend. Voor geen van deze punten is echter relevant bewijsmateriaal voorhanden. De leveranties van andere exporteurs op de markt bleven van 1981 tot 1985 naar schatting slechts om en nabij 1 % bedragen. Met betrekking tot het verbruik is uit het onderzoek gebleken dat de markt voor deze produkten in de Gemeenschap van 1981 tot 1985 met 100 % is gestegen. De verkopen van de producenten in de Gemeenschap zijn gedurende dit zelfde tijdvak op de markt van de Gemeenschap niet even snel gestegen als de vraag en hun marktaandeel viel dientengevolge terug van rond de 19 % naar 15 %.

e) Opmerkingen van de exporteurs en importeurs van Japanse PPC's in verband met schade

(86) De Commissie nam bij haar beoordeling van schade de standpunten van een aantal exporteurs en OEM's in overweging waarin gesteld werd dat sedert het verlenen van licenties voor de Xerox-octrooien inzake xerografische technieken, de fundamentele oorzaak van de aanmerkelijke schade voor de producenten in de Gemeenschap hun besluit was de nadruk te leggen op de technologie voor kopieerapparaten met gecoat papier en niet voldoende middelen te bestemmen voor de ontwikkeling van nieuwe, doelmatige modellen fotokopieerapparaten waarin technische voorzieningen voor gewoon papier waren ingebouwd. De exporteurs voeren in dit verband aan dat de ondernemingen die aan het eind van de jaren '70 en aan het begin van de jaren '80 de produktie van kopieerapparaten hebben gestaakt, merendeels het slachtoffer waren van hun eigen onjuiste investeringsbeslissingen. Ten aanzien van de indieners van de klacht in de onderhavige procedure betogen de exporteurs dat Océ en Olivetti aarzelden alvorens in een laat stadium van de CPC's naar de PPC's over te stappen, en via de OEM-benadering hun concurrentienadeel zochten te verkleinen, waarbij zij zich te laat voorbereidden op het vervaardigen van hun eigen PPC-produkten.

(87) Ten einde te beoordelen of het beweerde verzuim van enkele indieners van de klacht van de CPC- naar de PPC-techniek over te schakelen een hoofdoorzaak was van de daarna door hen geleden schade, heeft de Commissie de feiten met betrekking tot de twee betrokken ondernemingen onderzocht. De eerste opmerking in dit verband is dat, anders dan volgens de beweringen van de exporteurs, één onderneming, Océ, reeds een PPC (het model 1700) had geproduceerd voordat de greep van Xerox op de octrooien inzake xerografische technieken ten einde was gelopen. Terzelfder tijd bleef Océ de CPC-techniek voor kopieerapparaten met een geringe capaciteit gebruiken. Na het openbreken van de markt in 1975/1976 bleek de onderneming een PPC-produkt met geringe capaciteit te missen en op dat tijdstip begon zij met haar OEM-invoer. Doch, zoals hiervoor is aangetoond, was de onderneming vast van plan deze invoer te vervangen zodra zij haar eigen PPC-kopieerapparaat met geringe capaciteit zou hebben ontwikkeld. Dat zij daartoe uiteindelijk niet in staat was, vloeide voort uit de toentertijd lage marktprijzen en derhalve de onmogelijkheid een passende opbrengst te behalen.

Zelfs als het argument van de exporteurs dat Océ zich pas laat volledig op de PPC-techniek heeft toegelegd, aanvaard zou worden, blijkt uit de daaropvolgende inspanningen van de onderneming dat zij de late start in de sector toestellen met geringe capaciteit te boven is gekomen, doch werd verhinderd voort te gaan doordat zij haar eigen fabrikaat niet op de markt kon afzetten tegen prijzen die met het Japanse produkt konden concurreren.

(88) Wat Olivetti aangaat, werd de eerste »in eigen huis vervaardigde" PPC in 1978 na verscheidene jaren van ontwikkelen en testen op de markt gebracht. Het terugvallen van de onderneming op PPC's uit Japan werd in de loop der jaren geringer naarmate haar eigen PPC-produktieactiviteiten toenamen en CPC-produkten werden vervangen. In de periode 1982-1983 werd door Olivetti als een OEM op de markt van de Gemeenschap in wezen slechts één typemodel geleverd. De afhankelijkheid van OEM-leveringen nam daarna toe tot aan het einde van de referentieperiode (juli 1985). Olivetti heeft haar vroegere serie modellen van middelgrote capaciteit niet vervangen omdat zij geen passende opbrengst over haar investering kon behalen.

In het geval Olivetti blijkt uit de feiten dat zelfs wanneer de argumenten van de exporteurs ten aanzien van de verlate toegang tot de markt voor PPC's aanvaard zouden worden, de onderneming haar eigen PPC-activiteiten tot een dusdanig peil had ontwikkeld dat zij haar afnemers een hele reeks eigengemaakte toestellen kon aanbieden. Het feit dat zij niet in staat was deze beleidslijn daarna voor te zetten of verder te ontwikkelen, is niet het gevolg van een ingebouwde handicap door een langzaam op gang gekomen overschakeling naar de PPC-techniek.

(89) Samenvattend, is de Commissie niet van mening dat de beweringen dat door Océ en Olivetti geleden schade aan hun late overschakeling van CPC- op PPC-techniek toe te schrijven is, door de feiten ter zake worden gestaafd. Ten aanzien van de twee andere producenten in de Gemeenschap, Rank Xerox en Tetras, is het duidelijk dat de beweringen niet opgaan aangezien, in het eerste geval, Rank Xerox altijd al PPC-produkten geleverd heeft en, in het tweede geval, Tetras pas onlangs met de produktie van »personal copiers" is begonnen.

(90) De beweringen van de OEM's dat het grote aandeel van de Japanse uitvoer veroorzaakt wordt door hun superioriteit op het gebied van assortiment, kwaliteit, betrouwbaarheid en mate van innovatie ten opzichte van de Europese producenten en dat de technologische kloof dientengevolge niet te overbruggen is, worden niet door toereikend bewijsmateriaal gestaafd. Dat dit zou kunnen gebeuren, wordt evenwel waarschijnlijker wanneer de Europese producenten ten gevolge van lage of negatieve winstmarges op de bestaande produkten niet in staat zijn voldoende middelen vrij te maken voor O & O ter ontwikkeling van nieuwe produkten.

f) Slotsom

(91) Concluderend, hebben de omvang van de invoer met dumping, het marktaandeel daarvan, de prijzen waartegen deze voor wederverkoop in de Gemeenschap is aangeboden, en de winstderving van de bedrijfstak van de Gemeenschap, de Commissie tot de slotsom gebracht dat de gevolgen van de invoer met dumping van PPC's van oorsprong uit Japan, op zich als oorzaak van aanzienlijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn aan te merken.

H. Belang van de Gemeenschap

(92) Bij de beoordeling of het in het belang van de Gemeenschap is maatregelen te nemen tegen de met dumping ingevoerde fotokopieerapparaten uit Japan waarvan gebleken is dat deze de producenten in de Gemeenschap schade berokkend hebben, heeft de Commissie rekening gehouden met de standpunten van alle betrokken partijen, in het bijzonder de producenten, de exporteurs en de OEM's, en heeft zij rekening gehouden met de waarschijnlijke gevolgen voor de prijzen en de concurrentie die uit de instelling van voorlopige anti-dumpingrechten zouden kunnen voortvloeien. De Commissie werd eveneens geleid door het feit dat de bedrijfstak voor fotokopieerapparaten een sleutelsector vormt van de bedrijfstak voor kantooruitrusting als geheel, en dat de daarin toegepaste technologie voor de ontwikkeling van reprografische produkten in de toekomst beslissend zal zijn.

(93) Gezien van de zijde van de producenten van de Gemeenschap is het opheffen van door dumping veroorzaakte schade belangrijk voor hun overleven als producenten en hun vermogen met de Japanse uitvoer zowel binnen de Gemeenschap als op wereldschaal te concurreren. Uit het de Commissie ter beschikking staande bewijsmateriaal mag worden afgeleid dat, indien niet snel maatregelen genomen worden, het voortbestaan van de communautaire bedrijfstak met haar bestaande structuur in haar huidige vorm wel twijfelachtig zal worden.

(94) Daartegenover is duidelijk dat het instellen van anti-dumpingrechten een aantal gevolgen zal hebben die zich in de Gemeenschap zullen doen gevoelen. De importeurs die Japanse PPC's op OEM-grondslag wederverkopen, voeren bij voorbeeld aan dat zij door die rechten meer gestraft zullen worden dan de exporteurs zelf en dat hun overlevingskansen als distributeurs en, in sommige gevallen, als producenten van andere reprografische produkten dan PPC's in gevaar kunnen komen. Zij stellen dat zij in ieder geval aanzienlijke marktaandelen zullen verliezen aangezien zij niet over de financiële middelen beschikken rechten te verrekenen en dientengevolge het gevaar lopen dat hun OEM-produkten uit de markt worden geprijsd. Onder dergelijke omstandigheden voorzien de OEM's dat de distributie van fotokopieerapparaten geleidelijk door de Japanse exporteurs zelf wordt overgenomen. Volgens hen zullen zij meer verliezen dan elke andere bij deze procedure betrokken groep en zij stellen dat hun een afzonderlijke en speciale behandeling dient te worden verleend.

(95) De Commissie heeft deze argumenten overwogen en is tot de gevolgtrekking gekomen dat de moeilijkheden voor de OEM's voornamelijk worden veroorzaakt door de aard van de handelsregelingen die zij met hun Japanse leveranciers gesloten hebben en door hun rol als wederverkopers van Japanse fotokopieerapparaten.

Wat de zakelijke banden met Japan betreft is de toestand zo dat sommige OEM's overeenkomsten op lange termijn gesloten hebben die hen ertoe verplichten minimumaantallen fotokopieerapparaten van Japanse exporteurs af te nemen. Het feit dat de OEM's door het instellen van anti-dumpingrechten benadeeld kunnen worden, is een consequentie die rechtstreeks voortvloeit uit de door hen met hun leveranciers gesloten overeenkomsten. Hoewel de Commissie kennis neemt van de positie waarin de OEM's zich bevinden, is zij niet van mening dat dit op zich het achterwege laten van maatregelen met het oog op het belang van de Gemeenschap zou rechtvaardigen.

Ten aanzien van hun positie als wederverkopers van fotokopieerapparaten, heeft de Commissie vastgesteld dat de OEM's in de laatste paar jaren een aanzienlijk marktaandeel hebben verloren. Bovendien is duidelijk dat deze ondernemingen, los van het feit of anti-dumpingrechten worden ingesteld, kwetsbaar zijn voor de invoering van nieuwe distributiestelsels en/of produktiefaciliteiten in Europa door Japanse exporteurs.

(96) Met betrekking tot het argument dat rechten de totale resultaten van de OEM's kunnen schaden, met nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid in de Gemeenschap, is de Commissie van mening dat dit belang moet worden afgewogen tegen de vele gevolgen, met inbegrip van die voor de werkgelegenheid, van het onthouden van bescherming aan een levensvatbare Europese produktieindustrie van PPC's. Volgens de Commissie liggen de belangen van de Gemeenschap per saldo meer bij het beschermen van een zekere produktiecapaciteit in de Gemeenschap als geheel tegen de schadelijke gevolgen van invoer met dumping, dan bij het beschermen of tenminste schijnbaar begunstigen van de zakenbelangen van dealers/distributeurs die in hoge mate van invoer afhankelijk zijn.

(97) Dezelfde overweging is van toepassing op ondernemingen die enige reprografische uitrusting vervaardigen doch zeggen dat hun totale bedrijfsresultaten van hun OEM-verkopen van ingevoerde goederen afhangen.

(98) Hoewel de Commissie de kwetsbare positie van de OEM's in deze procedure erkent, ziet zij geen rechtvaardiging, juridisch noch economisch, deze een speciale behandeling te verlenen zelfs wanneer een dergelijke behandeling binnen de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2176/84 zou kunnen worden geregeld.

(99) Aangevoerd werd dat het niet in het belang van de Gemeenschap is anti-dumpingmaatregelen te nemen aangezien deze de mededinging binnen de Gemeenschap zullen verminderen, het risico van herleving van oligopolistische of monopolistische marktomstandigheden zullen vergroten, en een onderneming waarvan het eigendom in Amerikaanse handen berust, zullen beschermen; het zal leiden tot een vermindering van de toeleveringen als gevolg van de onmacht van de producenten in de Gemeenschap tegemoet te komen aan de vraag die ontstaat door een daling van de Japanse invoer, tot een vermindering van werkgelegenheid in de sectoren invoer, distributie en technische dienstverlening, en tot prijsverhogingen voor de verbruiker.

(100) Wat de gevolgen voor de mededinging binnen de Gemeenschap betreft, deze zullen, gezien de beperkte geldigheidsduur van een voorlopige verordening, van tijdelijke aard zijn. Bovendien zal het niet strijdig met de belangen van de Gemeenschap zijn door middel van de onderhavige procedure, wegens mogelijk nadelige gevolgen van dumping voor de mededinging in de Gemeenschap, voorlopige anti-dumpingmaatregelen in te stellen.

(101) Tevens is de vraag naar voren gekomen of het in het belang van de Gemeenschap is maatregelen te nemen die hoofdzakelijk voordeel zouden opleveren aan een Amerikaanse eigenaar-producent (Rank Xerox) die in de Gemeenschap met door Fuji Xerox geleverde uitrusting toestellen vervaardigde.

De Commissie meent dat het feit dat een dezer ondernemingen Amerikaans eigendom is, niet ter zake doet. Waar het om gaat is of deze in de Gemeenschap een soortgelijk produkt vervaardigt. Ten aanzien van de bewering dat Rank Xerox slechts fotokopieerapparaten maakt met uit Japan ingevoerde, te assembleren onderdelen, is de Commissie ervan overtuigd dat de toegevoegde waarde van de produktieactiviteiten van Rank Xerox in de Gemeenschap voldoende groot is om die produktieactiviteiten te kunnen beschouwen als tot de bedrijfstak van de Gemeenschap te behoren.

(102) Met betrekking tot het argument dat maatregelen tot een verminderde toelevering of zelfs tot tekorten zullen leiden, meent de Commissie dat geen bewijs voorhanden is dat het opheffen van aan dumping te wijten schade aanleiding zal geven tot verminderde toeleveringen. In de eerste plaats is de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat haar produktie aanzienlijk te vergroten en zullen de anti-dumpingmaatregelen, hoe dan ook, op zich de voor uitvoer naar de Gemeenschap beschikbare hoeveelheid PPC's niet veranderen.

(103) Ten aanzien van de gevolgen voor de werkgelegenheid in de PPC-bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel, wordt aangenomen dat eventuele wijzigingen van het totale aantal werknemers in deze bedrijfstak als gevolg van voorlopige maatregelen beperkt zullen zijn. (104) Tenslotte is de vraag gerezen of het in het belang van de Gemeenschap is indien, als gevolg van anti-dumpingmaatregelen, de prijzen van Japanse fotokopieerapparaten zouden stijgen, hetgeen deze voor de verbruiker duurder zouden maken.

De Commissie spreekt niet tegen dat deze maatregelen tot een prijsverhoging op korte termijn zouden kunnen leiden. Doch met het oog op de omvang van de door de invoer met dumping veroorzaakte schade en het belang van de benadeelde bedrijfstak van de Gemeenschap, is zij van mening dat in dit geval de noodzaak stabiliteit voor de betrokken bedrijfstak te garanderen, van groter belang is. Het is namelijk op lange termijn in het belang van de verbruikers dat de Gemeenschap over een levensvatbare bedrijfstak beschikt die kan concurreren met en een alternatief kan bieden voor ingevoerde produkten.

(105) De Commissie is, samenvattend, van mening dat het voor de Gemeenschap van het grootste belang is dat de aan dumping te wijten schade wordt opgeheven en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tegen de invoer met dumping van oorsprong uit Japan, welke hem schade heeft toegebracht, wordt beschermd. Om te voorkomen dat tijdens het verloop van de procedure verdere schade wordt toegebracht, dienen deze maatregelen in de vorm van instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht te worden getroffen.

I. Verbintenis

(106) Kyocera, een Japanse exporteur die na afloop van de referentieperiode de uitvoer naar de Gemeenschap heeft gestaakt, bood met betrekking tot zijn toekomstige uitvoer naar de Gemeenschap een verbintenis aan.

Deze verbintenis werd door de Commissie in het stadium van de voorlopige maatregelen niet aanvaard; ingeval definitieve maatregelen zouden worden voorgesteld, zal aanvaarding wederom in overweging worden genomen.

J. Recht

(107) Overwogen werd of het recht lager zou moeten zijn dan de voorlopig vastgestelde dumpingmarges, wanneer een dergelijk lager recht zou volstaan om de door de gedumpte invoer veroorzaakte schade op te heffen. Ten einde een voorlopig antwoord te vinden op de vraag welk recht moest worden vastgesteld, meende men zich het best te kunnen baseren op de opbrengst die uit de verkoop van PPC's gedurende de betrokken periode door de producenten van de Gemeenschap werd verkregen. In dit verband bestudeerde de Commissie de door accountants gecontroleerde rekeningen voor het boekjaar 1985 voor de drie betrokken ondernemingen, Rank Xerox, Océ en Olivetti, en zonderde daarbij de opbrengst van de verkoop van PPC's in de Gemeenschap af. Vervolgens werden deze gegevens gewogen met de omzet en vergeleken met de minimumopbrengst die voor de bedrijfstak als noodzakelijk werd beschouwd om te kunnen concurreren en commercieel te kunnen functioneren.

(108) In verband met de keuze van een redelijk rendement verklaarde de bedrijfstak van de Gemeenschap dat om te kunnen concurreren en commercieel te kunnen functioneren, voor een onderneming in deze sector een kapitaalrendement (vóór belastingheffing) van niet minder dan 18 % is vereist, waarbij rekening wordt gehouden met de O & O- en met de reclamekosten alsmede met de kosten voor de juiste financiering in de Gemeenschap.

De noodzaak van O & O houdt verband met de korte levensduur van een produkt als de PPC's, alsmede met het feit dat de ondernemingen regelmatig nieuwe modellen op de markt moeten kunnen brengen. Hiervoor moeten voortdurend verschillende O & O-programma's worden uitgevoerd. Dergelijke programma's brengen aanzienlijke financiële risico's met zich, en de financieringskosten volgens normale markttarieven in de Gemeenschap zijn hoog. Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat producenten in de Gemeenschap advertentie- en publiciteitscampagnes moeten financieren voor zowel nieuwe als bestaande produkten, en zulks op hetzelfde niveau als de betrokken exporteurs.

Gezien het voorgaande werd een nettowinst van 12 % van de inkomsten vóór belastingheffing als een passend minimum beschouwd.

(109) Gezien de beschikbare gegevens was de Commissie van mening dat het verschil tussen de verkregen opbrengst en de als noodzakelijk beschouwde opbrengst voornamelijk te maken had met de weerslag van de invoer met dumping op de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(110) Ten einde de hoogte van het voorlopig te heffen recht te bepalen, berekende de Commissie voor Rank Xerox, Océ en Olivetti de inkomstenstijgingen welke voor die bedrijven nodig zouden zijn om 12 % winst vóór belastingheffing te behalen. Dit werd in dit stadium niet voor Tetras gedaan, aangezien de financiële resultaten sterk beïnvloed waren door de aanloopkosten van de onderneming en de omzet in vergelijking met die van de drie andere betrokken ondernemingen, minimaal was.

Deze verhoging werd verkregen door voor iedere onderneming op de cijfers van 1985 een factor toe te passen waarbij de inkomsten werden berekend die nodig zouden zijn om de hogere winst te beha len. Vervolgens werden deze cijfers gewogen met de omzet van iedere onderneming, hetgeen een gemiddelde prijsverhoging per machine voor de gehele bedrijfstak van de Gemeenschap - Tetras niet inbegrepen - opleverde. Bij deze berekening werd geen rekening gehouden met een mogelijke stijging van de omzet van de producenten van de Gemeenschap.

(111) Ten einde het recht te bepalen dat aan de Gemeenschapsgrens zou moeten worden geheven om op het niveau van de eindverbruiker de gewenste prijsverhoging te verkrijgen, berekende de Commissie voor de verkopen van elke exporteur in de Gemeenschap de kosten van de dochterondernemingen van de exporteur tussen grens en wederverkoop in de Gemeenschap. Dit zijn de kosten waarmee de met de Japanse exporteurs verbonden importeurs te maken hadden tussen invoer en wederverkoop van het betrokken produkt aan onafhankelijke verbruikers die voor het merendeel handelaren, maar in sommige gevallen eindverbruikers waren. Aan de dochterondernemingen van de exporteur werd een winstmarge van 5 % toegekend. Hoewel de producenten van de Gemeenschap voornamelijk aan eindverbruikers verkochten, werd voor het treffen van voorlopige maatregelen geen rekening gehouden met bijkomende kosten van handelaren die PPC's van dochterondernemingen van Japanse exporteurs kochten en vervolgens aan eindverbruikers verkochten.

(112) De kosten en winst van iedere dochteronderneming werden uitgedrukt als percentage van de prijs aan de Gemeenschapsgrens en vervolgens gewogen met de exportomzet van iedere onderneming in de Gemeenschap zodat een factor werd verkregen welke het verschil weergaf op basis van een gewogen gemiddelde tussen die prijs en de verkoopprijs in de Gemeenschap voor alle Japanse exporteurs te zamen. De procentuele stijging van de inkomsten welke de producenten in de Gemeenschap nodig hebben om 12 % winst te kunnen behalen, werd vervolgens in procenten van de prijs aan de grens uitgedrukt. Deze berekening leidde tot een prijsverhoging van 15,8 % aan de grens.

Ten einde de nadelige invloed van de gedumpte invoer op te heffen, werd het dan ook juist geacht de hoogte van het in te stellen voorlopige recht op 15,8 % te bepalen voor de uitvoer van alle ondernemingen waarbij een marge van dumping ter hoogte van of hoger dan dit percentage was geconstateerd. Voor de overige ondernemingen zou het voorlopige anti-dumpingrecht gelijk moeten zijn aan de vastgestelde marge van dumping.

(113) Het te heffen voorlopige anti-dumpingrecht is van toepassing op alle modellen PPC's, afkomstig uit Japan, met uitzondering van apparaten die in de segmenten 5 en 6 van Dataquest zijn ingedeeld. Om te bepalen voor welke PPC's het voorlopige anti-dumpingrecht zal gelden, is als het daartoe geschiktste criterium uitgegaan van de snelheid waarmee het apparaat werkt, daar het maandelijkse volume aan kopieën geen maatstaf oplevert die door de douane-autoriteiten gemakkelijk is te hanteren. Er bestaat een geringe overlapping van de bestelsnelheid van de tot segment 4 behorende kopieerapparaten (40-75 kopieën van A 4-formaat per minuut) met de in segment 5 en hogere segmenten ingedeelde apparaten (70 kopieën of meer van A 4-formaat per minuut). Aangezien er evenwel in de referentieperiode geen Japanse uitvoer van tot segment 4 behorende kopieerapparaten met een tussen 70-75 kopieën per minuut begrepen werksnelheid heeft plaatsgevonden, kan de laagste werksnelheid van in segment 5 ingedeelde kopieerapparaten als grens worden aangehouden. Bijgevolg dient het voorlopige anti-dumpingrecht niet te gelden voor alle PPC's uit Japan met een kopieersnelheid van 70 kopieën of meer van A 4-formaat per minuut.

(114) Alle bevindingen met betrekking tot deze verordening zijn voorlopig en dienen, in voorkomend geval, in verband met een eventueel door de Commissie voor te stellen definitief recht opnieuw in overweging te worden genomen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Op invoer van fotokopieerapparaten, werkend met een optisch systeem, vallende onder post 90.10 A van het gemeenschappelijk douanetarief, overeenkomende met NIMEXE-code 90.10-22, van oorsprong uit Japan, wordt een voorlopig anti-dumpingrecht ingesteld.

2. Het recht bedraagt 15,8 % van de prijs franco-grens Gemeenschap, niet ingeklaard, behalve voor de invoer van de in lid 1 van dit artikel genoemde produkten welke door de volgende ondernemingen worden vervaardigd en uitgevoerd, en waarvoor het recht is:

- Copyer Company Ltd, Tokio: 7,2 %

- Mita Industrial Company, Osaka: 13,7 %

- Toshiba Corporation, Tokio: 15,3 %.

3. Het in dit artikel genoemde recht is niet van toepassing op de in lid 1 genoemde apparaten met een kopieersnelheid van 70 kopieën of meer van A 4-formaat per minuut.

4. De voor douanerechten van kracht zijnde bepalingen zijn van toepassing. 5. Het in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengen van de in lid 1 bedoelde produkten geschiedt tegen het stellen van een zekerheid ten belope van het voorlopige recht.

Artikel 2

Onverminderd het bepaalde in artikel 7, lid 4, onder b) en c), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 mogen de betrokken partijen binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening hun standpunt schriftelijk kenbaar maken en verzoeken door de Commissie te worden gehoord.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 11, 12 en 14 van Verordening (EEG) nr. 2176/84 is artikel 1 van deze verordening van toepassing voor een periode van vier maanden tenzij de Raad voor de afloop van die periode definitieve maatregelen vaststelt.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 21 augustus 1986.

Voor de Commissie

Willy DE CLERCQ

Lid van de Commissie

Top