Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31985R3518

    Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 3518/85 van de Raad van 12 december 1985 tot vaststelling van bijzondere maatregelen betreffende de beëindiging van de dienst van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen in verband met de toetreding van Spanje en Portugal

    PB L 335 van 13.12.1985, p. 56–58 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (ES, PT)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/1990

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1985/3518/oj

    31985R3518

    Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 3518/85 van de Raad van 12 december 1985 tot vaststelling van bijzondere maatregelen betreffende de beëindiging van de dienst van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen in verband met de toetreding van Spanje en Portugal

    Publicatieblad Nr. L 335 van 13/12/1985 blz. 0056 - 0058
    Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 01 Deel 5 blz. 0029
    Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 01 Deel 5 blz. 0029


    *****

    VERORDENING (EGKS, EEG, EURATOM) Nr. 3518/85 VAN DE RAAD

    van 12 december 1985

    tot vaststelling van bijzondere maatregelen betreffende de beëindiging van de dienst van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen in verband met de toetreding van Spanje en Portugal

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben, inzonderheid op artikel 24,

    Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na advies van het Comité voor het Statuut (1),

    Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

    Gezien het advies van het Hof van Justitie,

    Overwegende dat de toetreding van Spanje en Portugal het noodzakelijk maakt de samenstelling van het ambtenarencorps van de Gemeenschappen te herzien;

    Overwegende dat daartoe bijzondere maatregelen inzake de beëindiging van de dienst moeten worden vastgesteld,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

    VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Om redenen van dienstbelang en ten einde rekening te houden met de behoeften ingevolge de toetreding van Spanje en Portugal tot de Europese Gemeenschappen, zijn de Instellingen in de zin van artikel 1 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tot en met 31 december 1990 gemachtigd om ten aanzien van hun ambtenaren die de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt, met uitzondering van ambtenaren in de rang A 1 en de rang A 2, overeenkomstig het bepaalde in de onderhavige verordening maatregelen tot beëindiging van de dienst te nemen.

    Van de toepassing van deze verordening zijn uitgesloten de ambtenaren wier bezoldiging ten laste komt van de kredieten voor onderzoek en investeringen en die een ambt in de wetenschappelijke en technische groepen bekleden, zulks gedurende de periode en in de mate waarin voor hen andere door de Raad vastgestelde specifieke maatregelen tot beëindiging van de dienst gelden.

    Artikel 2

    1. Het aantal ambtenaren dat voor de in artikel 1 bedoelde maatregelen in aanmerking kan komen, wordt vastgesteld op:

    - 150 voor het Europese Parlement,

    - 120 voor de Raad,

    - 500 voor de Commissie, uit hoofde van de huishoudelijke begroting,

    - 50 voor de Commissie, uit hoofde van de begroting voor onderzoek,

    - 25 voor het Hof van Justitie,

    - 14 voor het Economisch en Sociaal Comité,

    - 12 voor de Rekenkamer.

    2. Binnen de grenzen van lid 1 neemt de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over het aantal ambtenaren dat in de loop van een bepaald jaar in aanmerking komt voor een dergelijke maatregel tot beëindiging van de dienst.

    Voor 1986 wordt dit aantal vastgesteld op:

    - 75 voor het Europese Parlement,

    - 30 voor de Raad,

    - 155 voor de Commissie, uit hoofde van de huishoudelijke begroting,

    - 15 voor de Commissie, uit hoofde van de begroting voor onderzoek,

    - 7 voor het Hof van Justitie,

    - 8 voor het Economisch en Sociaal Comité,

    - 3 voor de Rekenkamer.

    Artikel 3

    Met inachtneming van het dienstbelang kiest de Instelling binnen de in artikel 2 vastgestelde grenzen en na raadpleging van de Paritaire Commissie, uit de ambtenaren die verzoeken om toepassing van een maatregel tot beëindiging van de dienst uit hoofde van artikel 1, diegenen op wie zij deze maatregel toepast.

    Te dien einde neemt zij leeftijd, bekwaamheid, prestatie, gedrag in de dienst, gezinssituatie en anciënniteit van de ambtenaren in aanmerking. Deze anciënniteit wordt vastgesteld op ten minste 10 jaar. Voor de ambtenaren van de Rekenkamer wordt deze anciënniteit echter vastgesteld op:

    - 7 jaar voor de maatregelen tot beëindiging van de dienst die in 1986 worden getroffen,

    - 8 jaar voor de maatregelen die in 1987 worden getroffen,

    - 9 jaar voor de maatregelen die in 1988 worden getroffen.

    Artikel 4

    1. De gewezen ambtenaar op wie de in artikel 1 bedoelde maatregel is toegepast, heeft recht op een maandelijkse vergoeding gelijk aan 70 % van het basissalaris dat behoort bij de rang en de salaristrap die de betrokkene bij zijn vertrek uit de dienst had en dat voorkomt in de tabel van artikel 66 van het Statuut die van kracht is op de eerste dag van de maand waarover de vergoeding moet worden betaald.

    2. Het recht op deze vergoeding eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt en in elk geval wanneer de betrokkene vóór deze leeftijd aan de voorwaarden voldoet om aanspraak te kunnen maken op het maximumbedrag van het ouderdomspensioen.

    De gewezen ambtenaar wordt dan ambtshalve in het genot gesteld van het ouderdomspensioen dat van kracht wordt op de eerste dag van de kalendermaand na die waarover de vergoeding voor de laatste maal werd betaald.

    3. Op de in lid 1 bedoelde vergoeding wordt de aanpassingscoëfficiënt toegepast die is vastgesteld voor het binnen of buiten de Gemeenschap gelegen land waar de betrokkene aantoont zijn woonplaats te hebben.

    Indien de betrokkene zijn woonplaats kiest in een land waarvoor geen aanpassingscoëfficiënt is vastgesteld is de op de vergoeding toe te passen aanpassingscoëfficiënt gelijk aan 100.

    De vergoeding wordt uitgedrukt in Belgische frank. Zij wordt betaald in de valuta van het land waar de betrokkene zijn woonplaats heeft. Zij wordt evenwel in Belgische frank betaald indien daarop overeenkomstig de tweede alinea de aanpassingscoëfficiënt van 100 wordt toegepast.

    De vergoeding, uitbetaald in een andere valuta dan de Belgische frank, wordt berekend op basis van de pariteiten als bedoeld in artikel 63, tweede alinea, van het Statuut.

    4. Het bedrag van de bruto-inkomsten die de betrokkene in een nieuwe werkkring geniet, wordt in mindering gebracht op de in lid 1 bedoelde vergoeding, voor zover deze inkomsten te zamen met deze vergoeding meer bedragen dan de laatste totale brutobezoldiging van de betrokkene, vastgesteld op basis van de salaristabel die van kracht is op de eerste dag van de maand waarover de vergoeding moet worden betaald. Op deze bezoldiging is de in lid 3 bedoelde aanpassingscoëfficiënt van toepassing.

    Onder de in de eerste alinea bedoelde bruto-inkomsten en de laatste totale brutobezoldiging worden verstaan de bedragen na aftrek van sociale lasten en vóór aftrek van belasting.

    De betrokkene is gehouden de schriftelijke bewijsstukken die verlangd kunnen worden, over te leggen en aan de Instelling mededeling te doen van alle gegevens die verandering kunnen brengen in zijn aanspraken op de vergoeding.

    5. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 67 van het Statuut en in de artikelen 1, 2 en 3 van bijlage VII van het Statuut worden de gezinstoelagen hetzij betaald aan de rechthebbende op de in lid 1 bedoelde vergoeding hetzij aan de persoon of personen aan wie op grond van wettelijke bepalingen dan wel een uitspraak van de rechter of van de bevoegde administratieve autoriteit het kind of de kinderen zijn toevertrouwd; de hoogte van de kostwinnerstoelage wordt berekend op basis van deze vergoeding.

    6. De betrokkene heeft voor zichzelf en zijn medeverzekerden recht op de prestaties van de in artikel 72 van het Statuut bedoelde regeling inzake sociale zekerheid, mits hij de desbetreffende bijdragen, berekend over het bedrag van de in lid 1 bedoelde vergoeding, betaalt en hij niet uit hoofde van een andere ziektekostenverzekering op grond van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen is verzekerd.

    7. Gedurende de periode waarin het recht op de vergoeding bestaat, blijft de gewezen ambtenaar nieuwe rechten op ouderdomspensioen op de grondslag van het bij zijn rang en salaristrap behorende salaris verwerven, mits gedurende deze periode de in het Statuut op basis van dit salaris voorgeschreven pensioenbijdrage wordt betaald en zonder dat het totale pensioen meer kan bedragen dan het in artikel 77, tweede alinea, van het Statuut aangegeven maximum. Voor de toepassing van artikel 5 van bijlage VIII van het Statuut en van artikel 108 van het voormalig Algemeen Reglement van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal wordt deze periode als diensttijd beschouwd.

    8. Onverminderd artikel 1, lid 1, en artikel 22 van bijlage VIII van het Statuut heeft de overlevende echtgenoot van een gewezen ambtenaar die is overleden terwijl hij in het genot was van de in lid 1 bedoelde maandelijkse vergoeding, indien het huwelijk ten minste één jaar heeft geduurd op het tijdstip dat de betrokkene de dienst bij een Instelling heeft beëindigd, recht op een overlevingspensioen ten bedrage van 60 % van het ouderdomspensioen dat de gewezen ambtenaar zou hebben ontvangen indien hij daarop ongeacht zijn dienstijd of leeftijd, op het tijdstip van zijn overlijden aanspraak had kunnen maken.

    Het in de vorige alinea bedoelde overlevingspensioen mag niet lager zijn dan de in artikel 79, tweede alinea, van het Statuut bedoelde bedragen. Dit pensioen mag evenwel in geen geval meer bedragen dan de eerste uitbetaling van het ouderdomspensioen waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben gehad indien hij, wanneer hij in leven was gebleven, in het genot van ouderdomspensioen was gesteld, omdat hij geen recht meer had op de bovenbedoelde vergoeding.

    De voorwaarde betreffende de duur van het huwelijk, als bedoeld in de eerste alinea, geldt niet indien uit een huwelijk, door de gewezen ambtenaar gesloten vóór beëindiging van de dienst, een of meer kinderen zijn geboren, voor zover de overlevende echtgenoot in de behoeften van deze kinderen voorziet of heeft voorzien.

    Hetzelfde geldt indien het overlijden van de gewezen ambtenaar te wijten is aan een van de omstandigheden bedoeld in artikel 17, tweede alinea in fine, van bijlage VIII van het Statuut.

    9. Bij overlijden van een gewezen ambtenaar die in het genot is van de in lid 1 bedoelde vergoeding, hebben de te zijnen laste komende kinderen als bedoeld in artikel 2 van bijlage VII van het Statuut recht op een wezenpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel 80, eerste, tweede en derde alinea, van het Statuut en in artikel 21 van bijlage VIII van het Statuut. 10. Voor de toepassing van artikel 107 van het Statuut, alsmede van artikel 102, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, wordt het geval van de ambtenaar op wie de in artikel 1 bedoelde maatregel toegepast wordt, gelijkgesteld met het geval van de ambtenaar die tot de leeftijd van 65 jaar in dienst blijft, op voorwaarde dat hij gedurende het tijdvak waarin hij de in lid 1 bedoelde vergoeding ontvangt, de bijdrage blijft betalen.

    Artikel 5

    1. De in de laatste alinea van artikel 2 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (1), alsmede in artikel 102, lid 5, van het Statuut bedoelde ambtenaren, met uitzondering van hen die vóór 1 januari 1962 in het kader van het Personeelsstatuut van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal de rang A 1 en A 2 bekleedden en op wie de in artikel 1, lid 1, bedoelde maatregelen worden toegepast, kunnen verzoeken dat hun financiële aanspraken worden vastgesteld op grond van artikel 34 van het Personeelsstatuut van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en van artikel 50 van het Algemeen Reglement voor de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.

    2. Artikel 4, lid 3 en leden 5 tot en met 9, van de onderhavige verordening blijft evenwel van toepassing op de in het onderhavige artikel bedoelde ambtenaren, alsmede op hun rechtverkrijgenden.

    Artikel 6

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Brussel, 12 december 1985.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    R. GOEBBELS

    (1) PB nr. C 250 van 2. 10. 1985, blz. 5.

    (2) PB nr. C 229 van 9. 9. 1985, blz. 97.

    (1) PB nr. L 56 van 4. 3. 1968, blz. 1.

    Top