Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31985R2677

    Verordening (EEG) nr. 2677/85 van de Commissie van 24 september 1985 houdende uitvoeringsbepalingen van de consumptiesteunregeling voor olijfolie

    PB L 254 van 25.9.1985, p. 5–12 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (ES, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/10/1998; opgeheven door 31998R2367

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1985/2677/oj

    31985R2677

    Verordening (EEG) nr. 2677/85 van de Commissie van 24 september 1985 houdende uitvoeringsbepalingen van de consumptiesteunregeling voor olijfolie

    Publicatieblad Nr. L 254 van 25/09/1985 blz. 0005 - 0012
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 19 blz. 0165
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 19 blz. 0165
    Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 38 blz. 0010
    Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 38 blz. 0010


    *****

    VERORDENING (EEG) Nr. 2677/85 VAN DE COMMISSIE

    van 24 september 1985

    houdende uitvoeringsbepalingen van de consumptiesteunregeling voor olijfolie

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

    GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

    Gelet op Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 231/85 (2), en met name op artikel 11, lid 8,

    Overwegende dat de voor de erkenning van de bedrijven vereiste minimumverpakkingscapaciteit en minimumduur van de activiteit als verpakkingsbedrijf, zodanig moeten worden vastgesteld dat vaststaat dat de verpakking van olie de doorlopende hoofdactiviteit van het bedrijf is; dat voor de niet producerende Lid-Staten met een van oudsher gering verbruik evenwel een kleinere te verpakken totale hoeveelheid olijfolie in de eerste maanden van de activiteit kan worden toegestaan;

    Overwegende dat de voorraadboekhouding, die door de erkende bedrijven moet worden gevoerd, alle gegevens moet bevatten om te kunnen nagaan of het bedrijf al dan niet recht heeft op consumptiesteun; dat met het oog op een doeltreffende controle deze voorraadboekhouding ook verplicht moet worden gesteld voor de niet-erkende bedrijven die ingevoerde olie verpakken in kleine verpakkingen;

    Overwegende dat het in sommige gevallen voor de controle noodzakelijk kan blijken ook de financiële boekhouding van het bedrijf te verifiëren en eventueel andere verificaties uit te voeren bij de leveranciers of de afnemers van het betrokken bedrijf; dat met hetzelfde doel moet worden voorzien in de mogelijkheid de controle uit te breiden tot de boekhouding inzake de verpakking van zaadolie;

    Overwegende dat het voor de goede werking van de steunregeling dienstig is te bepalen dat de steun slechts wordt toegekend voor olie die is verpakt in kleine verpakkingen welke traditioneel door de consument worden gevraagd;

    Overwegende dat met het oog op een goed administratief beheer het opnieuw vullen van onmiddellijke verpakkingen moet worden verboden;

    Overwegende dat de steun op grond van artikel 11 van Verordening nr. 136/66/EEG wordt toegekend voor in de Gemeenschap producerende en op de markt gebrachte olie; dat derhalve voor een goed administratief beheer het begrip op de markt brengen in de Gemeenschap moet worden omschreven;

    Overwegende dat in de steunaanvraag de nodige gegevens moeten worden vermeld om het recht op steun te kunnen controleren;

    Overwegende dat de minimumhoeveelheid waarop elke steunaanvraag betrekking moet hebben, zodanig moet worden vastgesteld dat een rationeel beheer van de steunregeling mogelijk is; dat daarom ook bijzondere bepalingen moeten worden vastgesteld voor olie die aan het einde van het verkoopseizoen wordt afgeleverd;

    Overwegende dat voor een uniforme toepassing van de steunregeling moet worden bepaald op welke wijze de steun wordt uitgekeerd;

    Overwegende dat voor de goede werking van de steunregeling moet worden bepaald dat de steun slechts wordt voorgeschoten in geval een waarborg wordt gesteld, die wordt vrijgegeven nadat het recht op de steun is erkend;

    Overwegende dat het risico bestaat dat grote hoeveelheden olijfolie in kleine verpakkingen in de Gemeenschap worden ingevoerd of intracommunautair worden verhandeld, hetgeen kan leiden tot frauduleuze handelingen; dat, om deze moeilijkheden te ondervangen, ten aanzien van deze handel adequate maatregelen voor de controle van de bestemming moeten worden vastgesteld; dat daarom eveneens het herverpakken van olie aangeboden in kleine verpakkingen moet worden verboden en de sanctie moet worden vastgesteld die bij niet-naleving van dit verbod moet worden toegepast; dat deze sanctie eveneens moet worden toegepast wanneer de bestemming van de olie niet kan worden aangetoond;

    Overwegende dat luidens artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3089/78 van de Raad van 19 december 1978 tot vaststelling van de algemene voorschriften voor de toekenning van consumptiesteun voor olijfolie (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2762/80 (4), voor alle in het vrije verkeer gebrachte olijfolie

    een waarborg moet worden gesteld die wordt vrijgegeven zodra de betrokken olie niet meer voor de steun in aanmerking kan komen; dat uitvoeringsbepalingen voor de waarborgregeling moeten worden vastgesteld; dat evenwel vrijstelling van deze verplichting dient te worden verleend bij invoer van zeer kleine hoeveelheden, waarbij de ontwikkeling van de hoeveelheden waarvoor vrijstelling is verleend, echter nauwlettend moet worden gevolgd;

    Overwegende dat het voor een goede werking van bovenbedoelde regeling voor de controle op ingevoerde olie dienstig is te bepalen voor welke verbruikswijzen van de olie geen recht op steun geldt; dat tevens moet worden voorgeschreven dat de Lid-Staat een bewijs afgeeft waaruit blijkt dat de olie voor een van die verbruikswijzen is aangewend;

    Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 3172/80 van de Commissie (1) dient te worden ingetrokken;

    Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité van beheer voor oliën en vetten,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

    VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Een verpakkingsbedrijf kan slechts voor erkenning als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 3089/78 in aanmerking komen, indien het een verpakkingscapaciteit heeft van ten minste 6 ton olie per werkdag van acht uren.

    Artikel 2

    Om voor erkenning in aanmerking te komen moet het verpakkingsbedrijf zich ertoe verbinden:

    a) om, behoudens overmacht, zijn verpakkingsactiviteit uit te oefenen gedurende ten minste 120 dagen per verkoopseizoen;

    b) om, behoudens overmacht, in de sub a) genoemde periode in totaal ten minste 60 ton olijfolie te verpakken.

    Voor de bedrijven die in de loop van het verkoopseizoen hun activiteit aanvangen, worden de sub a) en b) bedoelde minima vastgesteld naar evenredigheid van het resterende aantal maanden tot het einde van het betrokken verkoopseizoen.

    Wanneer een verkoopseizoen niet de gewone duur van twaalf maanden heeft, worden de sub a) en b) bedoelde limieten aangepast aan de hand van de werkelijke duur ervan.

    Voor de bedrijven die zijn gevestigd in de Lid-Staten die geen olijfolie produceren, worden de sub a) en b) vermelde minima met de helft verminderd voor de eerste twaalf maanden van de activiteit vanaf de datum waarop de erkenning is afgegeven.

    Artikel 3

    Elk verpakkingsbedrijf voert, vanaf de dag van erkenning, een dagelijkse voorraadboekhouding welke ten minste de volgende gegevens bevat:

    a) de voorraad olijfolie, ingedeeld naar oorsprong en verpakkingsvorm, op de dag van erkenning;

    b) de hoeveelheid en de kwaliteit van elke in het bedrijf aangevoerde partij olijfolie, ingedeeld naar oorsprong en verpakkingsvorm;

    c) voor elke aangevoerde partij, het nummer van de aankoopfactuur of, eventueel, van het ontvangstbewijs of enig ander gelijkwaardig voor die partij opgemaakt document;

    d) het aantal in het bedrijf aangevoerde onmiddellijke verpakkingen, ingedeeld naar de inhoud, alsook het nummer van de aankoopfactuur of, in voorkomend geval, het nummer van het ontvangstbewijs of enig ander gelijkwaardig document;

    e) het aantal gebruikte onmiddellijke verpakkingen, ingedeeld naar de inhoud;

    f) de hoeveelheid en de kwaliteit van de verpakte olijfolie;

    g) per partij, de hoeveelheid en de kwaliteit van de olijfolie die het bedrijf heeft verlaten;

    h) voor elke partij die het bedrijf heeft verlaten, het nummer van de verkoopfactuur of, eventueel, van het bewijs van uitslag of van enig ander voor de partij opgemaakt gelijkwaardig document;

    i) de verplaatsingen van de olie op het terrein als bedoeld in artikel 7, lid 2, sub a), en tussen dit terrein en de opslagplaats als bedoeld in artikel 7, lid 2, sub b).

    Wanneer een bedrijf dat olijfolie verpakt ook zaadolie verpakt, dient dat bedrijf voor laatstgenoemde activiteit een afzonderlijke dagboekhouding van de voorraden te voeren.

    Artikel 4

    1. Het in artikel 2, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3089/78 bedoelde identificatienummer wordt voorafgegaan door de volgende letters:

    - (CEE) (EEG)-B voor bedrijven in België,

    - (EOEF)-DK voor bedrijven in Denemarken,

    - (EWG)-D voor bedrijven in Duitsland,

    - (EDK)-E voor bedrijven in Griekenland,

    - (CEE)-F voor bedrijven in Frankrijk,

    - (EEC)-IRL voor bedrijven in Ierland,

    - (CEE)-ITA voor bedrijven in Italië,

    - (CEE)-L voor bedrijven in Luxemburg,

    - (EEG)-NL voor bedrijven in Nederland,

    - (EEC)-UK voor bedrijven in het Verenigd Koninkrijk.

    2. Het identificatienummer wordt onuitwisbaar aangebracht op elke in artikel 6 bedoelde onmiddellijke verpakking die olijfolie bevat welke bestemd is om met toekenning van consumptiesteun op de markt van de Gemeenschap te worden gebracht.

    Artikel 5

    De Lid-Staten nemen volgens de in de bijlagen bij Verordening (EEG) nr. 1058/77 van de Commissie (1) omschreven methoden, steekproeven om na te gaan of de in een onmiddellijke verpakking, als bedoeld in artikel 6, verpakte olie beantwoordt aan een van de definities bedoeld in artikel 4, lid 1, sub a), van Verordening (EEG) nr. 3089/78.

    Artikel 6

    1. Olijfolie komt slechts voor steun in aanmerking als zij is verpakt in een onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van ten hoogste 5 liter, die is voorzien van een eenmalige sluiting en waarop het in artikel 4 bedoelde identificatienummer is aangebracht.

    2. Opnieuw vullen van onmiddellijke verpakkingen is verboden.

    Artikel 7

    1. In de zin van deze verordening wordt alle olijfolie die door een erkend verpakkingsbedrijf is verkocht en die dat bedrijf heeft verlaten na er overeenkomstig artikel 6 te zijn verpakt, geacht op de markt van de Gemeenschap te zijn gebracht.

    De omrekeningskoers die moet worden aangewend op het bedrag van de consumptiesteun, uitgedrukt in Ecu, is de representatieve koers die geldt op de dag dat de verpakte olie het erkende verpakkingsbedrijf verlaat.

    2. In de zin van deze verordening wordt de olie geacht het verpakkingsbedrijf te hebben verlaten op het ogenblik waarop zij, na verpakking:

    a) het terrein verlaat van het bedrijf waar de verpakking heeft plaatsgevonden, of

    b) enige buiten dit terrein gelegen opslagplaats verlaat, indien de olie niet op dit terrein wordt opgeslagen.

    De sub b) bedoelde opslagplaats moet voldoende waarborgen bieden met het oog op de controle van de opgeslagen produkten en moet vooraf als zodanig zijn erkend door de bevoegde controle-instantie.

    Artikel 8

    Indien nodig nemen de Lid-Staten de maatregelen waardoor zij zich ervan kunnen verzekeren dat de in artikel 4, lid 1, sub c), van Verordening (EEG) nr. 3089/78 gestelde voorwaarde wordt nagekomen.

    De Lid-Staten doen de Commissie mededeling van de maatregelen die zij krachtens het bepaalde in de eerste alinea hebben vastgesteld.

    Artikel 9

    1. Elke steunaanvraag moet betrekking hebben op de totale hoeveelheid olijfolie die het bedrijf in een bepaalde maand heeft verlaten.

    Iedere aanvraag moet uiterlijk aan het einde van de tweede maand na die waarop zij betrekking heeft, worden ingediend. Zij moet ten minste betrekking hebben op 15 ton. Indien deze hoeveelheid tijdens een bepaalde maand niet wordt bereikt moet de aanvraag uiterlijk aan het einde van de tweede maand na die waarin de minimale hoeveelheid wordt bereikt worden ingediend.

    Voor alle hoeveelheden die het bedrijf echter tegen het einde van een verkoopseizoen hebben verlaten en waarvoor nog geen steunaanvraag kon worden ingediend overeenkomstig de voorafgaande alinea's, moet uiterlijk binnen twee maanden na het einde van dat verkoopseizoen een aanvraag worden ingediend.

    Laattijdige aanvragen zijn niet ontvankelijk.

    Evenwel worden aanvragen die worden ingediend na het verstrijken van de hierboven vastgestelde termijn, doch uiterlijk binnen een periode van twee maanden na de expiratiedatum, eveneens aanvaard en wordt de uit te keren steun verminderd met 10 % voor elke maand of gedeelte van een maand waarmede de termijn is overschreden.

    2. In de steunaanvraag worden ten minste de volgende gegevens vermeld:

    - naam en adres van het bedrijf dat de steun aanvraagt,

    - identificatienummer van het bedrijf,

    - hoeveelheid olijfolie waarvoor de steun wordt aangevraagd, onderverdeeld per maand van vertrek en volgens de in de punten 1, 3 en 6 van de bijlage van Verordening nr. 136/66/EEG omschreven kwaliteiten.

    3. De Lid-Staat keert de steun uit binnen 150 dagen volgende op de dag van indiening van de aanvraag.

    Deze termijn kan evenwel worden verlengd wanneer de uitgevoerde controles een aanvullend onderzoek vragen, op voorwaarde dat de geldigheidsduur van de in artikel 11, lid 1, bedoelde waarborg voor dezelfde periode wordt verlengd.

    Artikel 10

    Voor deze verordening komt 1 liter olijfolie overeen met 0,916 kilogram van dit produkt.

    Artikel 11

    1. Het steunbedrag wordt voorgeschoten zodra de belanghebbende tegelijk met de steunaanvraag een verklaring overlegt waaruit blijkt dat een met het steunbedrag overeenkomende waarborg is gesteld.

    2. De waarborg wordt gesteld in de vorm van een garantie van een instelling die voldoet aan de criteria welke zijn vastgesteld door de Lid-Staat waar de steunaanvraag wordt ingediend.

    3. De waarborg wordt vrijgegeven zodra de bevoegde instantie van de Lid-Staat voor de in de aanvraag opgegeven hoeveelheden het recht op steun heeft erkend.

    Indien het recht op steun niet wordt erkend voor de in de aanvraag opgegeven hoeveelheden of voor een deel daarvan, wordt de waarborg verbeurd naar evenredigheid van de hoeveelheden waarvoor de voorwaarden die recht geven op de steun, niet zijn nagekomen.

    Artikel 12

    1. Met het oog op de in artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 3089/78 bedoelde controle gaan de Lid-Staten over tot systematische verificatie van de voorraadboekhouding van de erkende verpakkingsbedrijven.

    Bij erkende bedrijven die zowel olijfolie als zaadolie verpakken kan de in dit artikel bedoelde controle worden uitgebreid tot de voorraadboekhouding en de financiële boekhouding met betrekking tot de verpakking van andere olie dan olijfolie.

    In geval van twijfel omtrent de juistheid van de in de steunaanvraag vermelde gegevens kan de financiële boekhouding van de aanvrager worden gecontroleerd en kunnen eventueel aanvullende controles worden verricht bij de bedrijven die de olie aan het verpakkingsbedrijf hebben geleverd en bij de handelaren die de verpakte olie hebben afgenomen.

    2. Binnen het kader van onderzoeken verricht met het oog op het ontdekken van bedrog moet elke andere handelaar die olijfolie koopt of verkoopt in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van ten hoogste 5 liter, met uitzondering van kleinhandelaren en consumenten, de eventuele controles van de Lid-Staten toestaan.

    3. Herverpakking van olijfolie in onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van ten hoogste 5 liter is zonder voorafgaande toestemming verboden.

    De Lid-Staat kan voor het verlenen van zijn toestemming eisen dat een waarborg die gelijk is aan het bedrag van de consumptiesteun wordt gesteld voor de hoeveelheid die moet worden herverpakt. Deze waarborg wordt vrijgegeven wanneer de handelaar ten genoegen van de betrokken Lid-Staat het bewijs heeft geleverd dat de herverpakte olie in het vrije verkeer is gebracht zonder dat steun is ontvangen of zonder dat het in artikel 18, lid 3, bedoelde certificaat is verkregen.

    4. In geval van herverpakking zonder toestemming moet de handelaar de Lid-Staat waar de handeling heeft plaatsgevonden een bedrag betalen dat gelijk is aan de consumptiesteun voor de herverpakte hoeveelheden.

    Handelaren die niet in staat zijn ten genoegen van de betrokken Lid-Staat de bestemming van de olijfolie aangekocht in onmiddellijke verpakkingen van ten hoogste 5 liter aan te tonen, betalen aan de betrokken Lid-Staat een bedrag dat gelijk is aan de consumptiesteun voor de betrokken hoeveelheid.

    Het bedrag dat door de Lid-Staat wordt geïnd wordt door de betaaldiensten van de Lid-Staten in mindering gebracht van de uitgaven van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL).

    5. Indien de erkenning van een verpakkingsbedrijf op grond van het bepaalde in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3089/78 tijdelijk wordt ingetrokken, kan door elke andere natuurlijke of rechtspersoon die olijfolie verpakt in het bedrijf waarvoor de bovenbedoelde maatregel geldt, slechts een nieuwe erkenning worden aangevraagd gedurende het gehele betrokken tijdvak indien de belanghebbende ten genoegen van de betrokken Lid-Staat aantoont dat deze aanvraag om een nieuwe erkenning niet bestemd is om aan de in het bovengenoemde artikel bedoelde sanctie te ontkomen.

    6. Onverminderd het bepaalde in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 3089/78 wordt, wanneer uit de op grond van artikel 7 van die verordening uitgevoerde controles blijkt dat er onregelmatigheden in de voorraadboekhouding voorkomen die tot een ingrijpende wijziging leiden van de voor de steun in aanmerking komende hoeveelheden olijfolie, de erkenning door de betrokken Lid-Staat onverwijld geschorst.

    Artikel 13

    1. In geval van toepassing van artikel 11, lid 3, van Verordening nr. 136/66/EEG bepalen de betrokken Lid-Staten de werkzaamheden waarbij de erkende beroepsorganisaties worden betrokken en de voorwaarden waaronder de verpakkingsbedrijven hun steunaanvragen via een beroepsorganisatie moeten indienen. In dat geval gaan de erkende beroepsorganisaties bij de door de Lid-Staten aan hen opgegeven erkende verpakkingsbedrijven na of deze een voorraadboekhouding bijhouden overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 en tevens of de in die boekhouding voorkomende gegevens juist zijn.

    2. Met het oog op de in lid 1 bedoelde verificatie hebben de erkende beroepsorganisaties toegang tot de erkende verpakkingsbedrijven en tot hun voorraadboekhouding.

    Ingeval de beroepsorganisaties:

    - geen toegang hebben kunnen krijgen tot de verpakkingsbedrijven, of

    - bij de verificaties het bestaan constateren van

    a) onregelmatigheden in de voorraadboekhouding, of

    b) aanzienlijke verschillen tussen de gegevens van de voorraadboekhouding en de bij de verificaties geconstateerde gegevens,

    stellen zij de betrokken Lid-Staat daarvan onverwijld in kennis.

    Artikel 14

    1. Ten einde de inachtneming van de in artikel 4, lid 1, sub a), van Verordening (EEG) nr. 3089/78 bedoelde voorwaarde te kunnen controleren, moet elk bij raffinage van binnen de Gemeenschap geproduceerde olijfolie of olie uit afvallen van olijven verkregen bijprodukt, bij de produktie worden vermengd met één van de onderstaande produkten volgens het aangegeven percentage:

    - 10 % sesamolie of bij raffinage daarvan verkregen acid-oil, of

    - 30 % koolzaadolie of bij raffinage daarvan verkregen acid-oil, of

    - koolzaadolie of bij raffinage daarvan verkregen acid-oil, waarvan het erucazuurgehalte gelijk is aan of hoger dan 25 % van de vetzuren der triglyceriden, totdat in het produkt dat uit het mengsel resulteert een erucazuurgehalte verkregen is van 2,5 %, of

    - 10 % lijnolie of bij raffinage daarvan verkregen acid-oil, of

    - 15 % rundvet, of

    - 0,2 % cholesterol, welk percentage moet worden verkregen met cholesterol die geen voor de menselijke voeding toxische onzuiverheden bevat.

    2. Iedere olijfolieraffinaderij moet, om controle op de in dit artikel bedoelde verrichtingen mogelijk te maken, voor de bij de raffinage verkregen bijprodukten en de andere in lid 1 bedoelde produkten een afzonderlijke dagboekhouding van de voorraden voeren, die ten minste de volgende gegevens bevat:

    - hoeveelheden en kwaliteiten die het bedrijf zijn binnengekomen,

    - hoeveelheden en kwaliteiten die in het bedrijf zijn geproduceerd,

    - hoeveelheden en kwaliteiten die het bedrijf hebben verlaten,

    - voorraden gespecificeerd naar kwaliteit.

    3. De Lid-Staten kunnen de in het eerste lid bedoelde verplichting niet van toepassing verklaren op de bij de raffinage van olijfolie of van olie uit afvallen van olijven verkregen bijprodukten die in die staat voor de vervaardiging van zeep worden gebruikt, op voorwaarde dat zij op deze produkten vanaf de vervaardiging ervan een voortdurende controle uitoefenen, waardoor wordt gegarandeerd dat zij definitief tot zeep worden verwerkt.

    Artikel 15

    1. Voor het in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengen van de bij de raffinage van olijfolie of van olie uit afvallen van olijven verkregen bijprodukten van post 15.17 B van het gemeenschappelijk douanetarief, alsmede van de bij de raffinage van deze bijprodukten verkregen acid-oils van post 15.10 C van het gemeenschappelijk douanetarief, geldt de voorwaarde dat deze produkten vooraf, onder controle van de bevoegde administratie van de Lid-Staat waar zij in het vrije verkeer worden gebracht, zijn onderworpen aan één van de in artikel 14 bedoelde mengbehandelingen.

    2. De betrokken Lid-Staten stellen de nodige maatregelen vast om te verzekeren dat de in lid 1 bedoelde voorwaarde in acht wordt genomen.

    Artikel 16

    1. Bij het vervullen van de douaneformaliteiten om in een Lid-Staat olijfolie verpakt in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van ten hoogste 5 liter in het vrije verkeer te brengen, moet de importeur aan de douaneautoriteiten van die Lid-Staat een kopie overleggen van de aankoopfactuur van het produkt of enig ander geschikt document dat de nodige gegevens bevat inzake hoeveelheid, aard en verpakking van het produkt alsmede de identificatie van de koper.

    Deze documenten worden door de douaneautoriteiten geviseerd en door hen toegezonden aan de met de controle op de consumptiesteun belaste instanties. Deze instanties nemen de nodige maatregelen om naleving van het bepaalde in artikel 12, lid 3, te waarborgen.

    2. De betrokken Lid-Staten verlenen elkaar bijstand bij de uitvoering van de in dit artikel bedoelde controles.

    Artikel 17

    1. Olijfolie van post 15.07 A van het gemeenschappelijk douanetarief mag niet in de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht tenzij het bewijs wordt geleverd dat de in artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3089/78 bedoelde waarborg is gesteld. Indien de olie die in het vrije verkeer zal worden gebracht bovendien verpakt is in verpakkingen met een netto-inhoud van ten hoogste 5 liter, moeten op de verpakking onuitwisbaar die aanduidingen worden aangebracht die het mogelijk maken vast te stellen dat de betrokken olie in een derde land werd verpakt.

    Het in het vrije verkeer brengen van hoeveelheden olijfolie van minder dan 40 kg wordt evenwel door de Lid-Staten vrijgesteld van het stellen van de bovenbedoelde waarborg.

    De Lid-Staten doen de Commissie om de zes maanden mededeling van de vrijgestelde hoeveelheden. De Lid-Staten brengen de Commissie er evenwel onverwijld van op de hoogte wanneer de ontwikkeling van de betrokken hoeveelheden abnormaal is.

    2. De waarborg is gelijk aan het bedrag van de consumptiesteun die aan de rechthebbende wordt uitgekeerd. De waarborg wordt gesteld voor 100 % van de in te voeren hoeveelheid olijfolie.

    Maar:

    a) voor olijfolie van post 15.07 A I b) van het gemeenschappelijk douanetarief, van oorsprong uit de onderstaande landen en rechtstreeks uit die landen in de Gemeenschap ingevoerd, wordt de waarborg voor onderstaande percentages van de totale in te voeren hoeveelheid gesteld:

    - voor Turkije en Tunesië op 88 %,

    - voor Marokko op 91 %,

    - voor de overige landen op 97 %;

    b) voor olijfolie van post 15.07 A I c) van het gemeenschappelijk douanetarief moet de waarborg worden gesteld voor 78 % van de in te voeren hoeveelheid.

    3. De waarborg wordt, naar keuze van de aanvrager, gesteld in gereed geld of in de vorm van een garantie van een instelling die voldoet aan de criteria welke zijn vastgesteld door de Lid-Staat waar de waarborg wordt gesteld.

    4. In afwijking van Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie (1) wordt de waarborg vrijgegeven wanneer, behoudens overmacht, binnen zes maanden na de datum waarop de waarborg is gesteld het origineel van het in artikel 18, lid 3, bedoelde certificaat wordt overgelegd. Deze waarborg wordt vrijgegeven voor de hoeveelheid in het vrije verkeer gebrachte olie of, naar gelang van het geval, voor een gelijkwaardige hoeveelheid olijfolie, ten aanzien waarvan uit het certificaat blijkt dat zij in een zodanige toestand is gebracht dat zij niet voor toekenning van consumptiesteun in aanmerking kan komen.

    De termijn voor het verbeurd verklaren van de waarborg kan door de betrokken Lid-Staat tot twaalf maanden worden verlengd indien de in het vrije verkeer gebrachte olie, die is verpakt in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van ten hoogste 5 liter, in een zodanige toestand is gebracht dat zij overeenkomstig het bepaalde in artikel 18, lid 1, sub d), niet voor toekenning van de steun in aanmerking kan komen.

    Ingeval de bovenbedoelde termijnen niet in acht worden genomen, wordt de waarborg verbeurd. Indien evenwel het in artikel 18, lid 3, bedoelde certificaat wordt overgelegd uiterlijk binnen zes maanden na de datum waarop de in de eerste alinea bedoelde termijn afloopt, wordt de waarborg terugbetaald.

    Indien het certificaat wordt overgelegd in de periode van de dertiende tot en met de eenentwintigste maand volgende op de datum waarop de waarborg is gesteld wordt de waarborg terugbetaald na aftrek van een bedrag gelijk aan 10 % van de gestelde waarborg voor elke maand of gedeelte van een maand waarmede de termijn is overschreden.

    Indien in het vrije verkeer gebrachte olijfolie van post 15.07 A I a) van het gemeenschappelijk douanetarief, in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van meer dan 5 liter, in een zodanige toestand is gebracht dat deze overeenkomstig het bepaalde in artikel 18, lid 1, sub a), niet voor toekenning van de steun in aanmerking kan komen, wordt de gestelde waarborg volledig vrijgegeven zodra de belanghebbende de in artikel 18, lid 3, bedoelde certificaten overlegt voor een hoeveelheid die ten minste overeenkomt met 99 % van de hoeveelheid waarvoor de waarborg is gesteld.

    Indien de uitvoer van in artikel 18, lid 1, sub b), bedoelde olijfolie betrekking heeft op olijfolie van post 15.07 A I b) of post 15.07 A I c) van het gemeenschappelijk douanetarief, kan in het kader van deze uitvoertransactie de waarborg slechts worden vrijgegeven in de gevallen waarin het gehalte aan vrije vetzuren, uitgedrukt in oliezuur van de uitgevoerde olie, niet hoger is dan 30 gram per 100 gram. In dat geval is de vrij te geven waarborg gelijk aan 88 %, respectievelijk 40 % van de in het in artikel 18, lid 3, bedoelde certificaat aangegeven hoeveelheid.

    Wanneer de in dit artikel vastgestelde voorwaarden slechts voor een deel van de betrokken olie zijn vervuld, wordt de waarborg naar evenredigheid van die hoeveelheid vrijgegeven.

    Artikel 18

    1. Voor de toepassing van artikel 17, lid 4, eerste alinea, wordt geacht in een zodanige toestand te zijn gebracht dat zij niet voor consumptiesteun in aanmerking kan komen in de zin van artikel 9, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3089/78, olie:

    a) die in een in de Gemeenschap gelegen bedrijf is verpakt in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van ten hoogste 5 liter, waarop het in artikel 4 bedoelde identificatienummer niet is aangebracht, en die dat bedrijf heeft verlaten, of

    b) die het douanegebied van de Gemeenschap onverpakt of in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van meer dan 5 liter, maar zonder identificatienummer, heeft verlaten, of

    c) die is gebruikt voor de vervaardiging van vis- of groenteconserven zonder toekenning van de voor het genoemde gebruik van olijfolie van communautaire oorsprong ingestelde restitutie bij de produktie, of

    d) waarvoor ten genoegen van de betrokken Lid-Staat is aangetoond dat de in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van ten hoogste 5 liter en met de in artikel 17, lid 1, vermelde aanduidingen ingevoerde olie als zodanig door de kleinhandel is overgenomen of door een industrie is verbruikt of het douanegebied van de Gemeenschap heeft verlaten.

    2. Bedrijven die voornemens zijn de in artikel 17, lid 1, bedoelde olie in een toestand te brengen als genoemd in lid 1, sub a) en c), moeten zulks vooraf aan de instantie van de betrokken Lid-Staat mededelen.

    Voor de in lid 1, sub a), bedoelde olie moeten andere dan erkende bedrijven een voorraadboekhouding voeren overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, sub b) tot en met i), met opgave van de voorraad olijfolie op de dag waarop de in de eerste alinea bedoelde informatie aan de bevoegde instantie wordt medegedeeld.

    Voor de lid 1, sub c), bedoelde olie moeten de bedrijven het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 1963/79 van de Commissie (1) in acht nemen.

    3. Op verzoek van de betrokken bedrijven geeft de bevoegde instantie een certificaat af, conform aan het model in de bijlage, indien de betrokken bedrijven ten genoegen van deze instantie aantonen dat zij de olie of een gelijkwaardige hoeveelheid werkelijk in een toestand als bedoeld in lid 1, sub a), c) of d), hebben gebracht.

    Voor de in lid 1, sub d), bedoelde olie echter wordt het bovenvermelde certificaat slechts afgegeven voor de olie bedoeld in artikel 17, lid 1.

    4. In geval van uitvoer moet het bewijs van uitvoer worden geleverd zoals voor het verkrijgen van uitvoerrestituties. Dit bewijs moet worden overgelegd bij de bevoegde instantie van de Lid-Staat waar de douaneformaliteiten bij uitvoer zijn vervuld. Op verzoek van de belanghebbende geeft de instantie het in lid 3 bedoelde certificaat af.

    Ingeval de olie volgens de regeling voor intern communautair douanevervoer naar Zwitserland of Oostenrijk is uitgevoerd of indien de olie in het kader van deze procedure via het grondgebied van die landen is vervoerd alvorens het land van bestemming te bereiken, wordt het certificaat afgegeven op voorwaarde dat het bewijs is geleverd dat de olie in een derde land in het vrije verkeer is gebracht, behalve wanneer zij tijdens het vervoer door overmacht is verloren gegaan.

    5. Olijfolie waarvoor een certificaat is afgegeven overeenkomstig lid 4, kan voor toepassing van het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 754/76 van de Raad (2) slechts in aanmerking komen, indien het betrokken certificaat wordt geannuleerd of indien overeenkomstig artikel 17 opnieuw een waarborg wordt gesteld.

    Artikel 19

    De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de bepalingen die zij tot uitvoering van deze verordening vaststellen.

    Artikel 20

    Verordening (EEG) nr. 3172/80 wordt ingetrokken.

    Artikel 21

    Deze verordening treedt in werking op 1 november 1985.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Brussel, 24 september 1985.

    Voor de Commissie

    Frans ANDRIESSEN

    Vice-Voorzitter

    (1) PB nr. 172 van 30. 9. 1966, blz. 3025/66.

    (2) PB nr. L 26 van 31. 1. 1985, blz. 12.

    (3) PB nr. L 369 van 29. 12. 1978, blz. 12.

    (4) PB nr. L 287 van 30. 10. 1980, blz. 2.

    (1) PB nr. L 331 van 9. 12. 1980, blz. 27.

    (1) PB nr. L 128 van 24. 5. 1977, blz. 6.

    (1) PB nr. L 205 van 3. 8. 1985, blz. 5.

    (1) PB nr. L 227 van 7. 9. 1979, blz. 10.

    (2) PB nr. L 89 van 2. 4. 1976, blz. 1.

    BIJLAGE

    1.2 // // // CERTIFICAAT Verordening (EEG) nr. 2677/85 // EG EF CE EC EK // // // Instantie van afgifte (naam en adres): // Nr. . . . . . . origineel/kopie // // Houder (naam, adres en Lid-Staat): // // // Omschrijving van de produkten: // Nettogewicht (in cijfers): // // Nummer van het gemeenschappelijk douanetarief: // //

    Nettogewicht (voluit geschreven):

    Certificaat afgegeven door: (instantie van afgifte)

    Hierbij wordt bevestigd dat de bovenomschreven olijfolie in een zodanige toestand is gebracht dat zij, overeenkomstig artikel 17, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2677/85 niet meer voor consumptiesteun in aanmerking kan komen.

    (verpakt/uitgevoerd/in conserven gebruikt/als zodanig door de kleinhandel overgenomen/door de industrie verbruikt) (1)

    1.2 // Gedaan te , // // (Handtekening) // (Stempel)

    (1) Doorhalen wat niet van toepassing is.

    Top