EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31985R0590

Verordening (EEG) nr. 590/85 van de Raad van 26 februari 1985 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 857/84 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van Verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelprodukten

PB L 68 van 8.3.1985, p. 1–4 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (ES, PT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 03/01/1993

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1985/590/oj

31985R0590

Verordening (EEG) nr. 590/85 van de Raad van 26 februari 1985 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 857/84 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van Verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelprodukten

Publicatieblad Nr. L 068 van 08/03/1985 blz. 0001 - 0004
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 33 blz. 0247
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 33 blz. 0247


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 590/85 VAN DE RAAD

van 26 februari 1985

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 857/84 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van Verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelprodukten

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1557/84 (2), inzonderheid op artikel 5 quater, lid 6,

Overwegende dat bij artikel 5 quater van Verordening (EEG) nr. 804/68 een regeling ter beheersing van de melkproduktie is ingesteld die berust op de bepaling van individuele referentiehoeveelheden voor de producenten of kopers van melk en zuivelprodukten, volgens de door de betrokken Lid-Staat aangehouden formule; dat door de producent of de koper een heffing verschuldigd is, die in de vorm van voorlopige voorschotten wordt geïnd, wanneer hij per kwartaal de produktie of de aanvoer overschrijdt die overeenstemt met die van het overeenkomstige kwartaal van een referentiejaar; dat deze individuele referentiehoeveelheden zodanig worden vastgesteld dat zij niet hoger zijn dan een door de Lid-Staat gegarandeerde totale hoeveelheid die overeenstemt met de aanvoer van 1981, verhoogd met 1 %, of met 2 % voor het eerste jaar waarin de regeling wordt toegepast; dat, gezien het tempo waarin de melkproduktie als geheel sedert verschillende jaren toeneemt, de vaststelling van dergelijke produktiedrempels en het bedrag van de extra heffing van de producenten en kopers een aanzienlijke inspanning vergt om hun produktie te beheersen en aan te passen; dat, aangezien het het eerste jaar is dat de regeling wordt toegepast, de aanpassing voor elke producent of koper wordt bemoeilijkt door de late mededeling van de individuele referentiehoeveelheden, als gevolg van de moeilijkheden die over het algemeen in de verschillende Lid-Staten zijn ondervonden bij de tenuitvoerlegging van deze regeling;

Overwegende dat, om voor de heffingplichtigen een meer geleidelijke aanpassing mogelijk te maken, met name in gebieden met een sterk stijgende melkproduktie, het noodzakelijk lijkt de communautaire regeling voor het eerste jaar van de toepassing te versoepelen; dat het nagestreefde doel kan worden bereikt door de Lid-Staten toe te staan tijdelijk binnen een bepaald gebied aan producenten of kopers de hoeveelheden toe te wijzen die niet door andere producenten of kopers van hetzelfde gebied zijn gebruikt wegens de verlaging van de leveringen of aankopen van deze laatsten ten opzichte van die van hun referentiejaar; dat de resterende niet gebruikte hoeveelheden, eveneens tijdelijk, kunnen worden toegewezen aan producenten of kopers van andere gebieden; dat een dergelijke regeling evenwel slechts op afzonderlijke wijze ten uitvoer kan worden gelegd in het kader van de leveringen en de rechtstreekse verkoop; dat dient te worden bepaald dat deze toewijzing kan geschieden door gebruik te maken van bepaalde criteria ter onderscheiding; dat deze bepalingen dienen te worden beperkt tot het eerste jaar van toepassing van de extra heffing;

Overwegende dat bij artikel 2, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 857/84 (3) de Lid-Staten worden gemachtigd om voor de vaststelling van de referentiehoeveelheden van de producenten of de kopers voor het gehele grondgebied volgens de formules A en B de produktie van een ander kalenderjaar dan 1981 in aanmerking te nemen, onder aanwending van een percentage, om rekening te houden met hun specifieke produktie- of aanvoeromstandigheden; dat de bevoegdheid dient te worden voorzien soortgelijke bepalingen toe te passen voor de vaststelling van de referentiehoeveelheden voor producenten van melk en zuivelprodukten die rechtstreeks aan de consument verkopen;

Overwegende dat de extra referentiehoeveelheden die nodig zijn om rekening te houden met de bijzondere situatie van bepaalde producenten overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 857/84 worden

afgeboekt op een reserve die elke Lid-Staat binnen de gegarandeerde hoeveelheid heeft gevormd; dat nadere voorschriften inzake de vorming van de reserve voor de rechtstreekse verkoop aan de consument dienen te worden vastgesteld;

Overwegende dat bepaalde producenten een gedeelte van hun produktie leveren aan een koper en een ander gedeelte rechtstreeks voor consumptie verkopen; dat het, rekening houdend met de schommelingen in het onderscheiden aandeel van deze twee vormen van economische activiteit, gerechtvaaardigd is, om het hun mogelijk te maken het hoofd te bieden aan bepaalde specifieke commercialisatiebehoeften, hun binnen een zelfde periode van twaalf maanden een verhoging van één van hun referentiehoeveelheden toe te staan wanneer een gelijk gedeelte van de andere referentiehoeveelheid voor dezelfde periode ongebruikt blijft; dat de verhoging van een hoeveelheid dus afhankelijk is gesteld van de voorafgaande verlaging van dezelfde omvang van de andere hoeveelheid;

Overwegende dat de toepassing van artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 857/84 inzake de overdracht van referentiehoeveelheden bij verkoop, verhuur of overdracht door vererving van een bedrijf in bepaalde gevallen kan leiden tot moeilijke economische en sociale situaties; dat het derhalve dienstig is om een pachter wiens pacht op een bepaald bedrijf verstrijkt in staat te stellen elders zijn melkproduktie voort te zetten en de Lid-Staten te machtigen de met het bedrijf dat hij verlaat overeenkomende referentiehoeveelheid geheel of gedeeltelijk ter beschikking te stellen van deze pachter; dat met het oog op dezelfde doelstelling voorzien dient te worden in vergelijkbare bepalingen ten gunste van de vertrekkende producent in het geval van overdracht van gronden aan de overheid of voor algemeen nut;

Overwegende dat in artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 857/84 een definitie van het begrip »koper" is opgenomen met het oog op de toepassing van de regeling inzake de extra heffing; dat in deze definitie niet voldoende rekening wordt gehouden met de zeer kleine zuivelbedrijven in sommige gebieden van de Gemeenschap; dat de vaststelling van een hoger heffingsbedrag in het kader van formule B is ingegeven door de voor een zuivelbedrijf bestaande mogelijkheid de teruglopende leveringen van sommige producenten op natuurlijke wijze te compenseren met de stijgende leveringen van andere producenten; dat deze natuurlijke compensatie niet harmonieus tot stand kan worden gebracht in zeer kleine zuivelbedrijven; dat het, om meer gelijkwaardige resultaten te verkrijgen, gerechtvaardigd is om een bij sommige transacties voor een aantal kopers optredende groepering als koper in de zin van genoemd artikel te beschouwen wanneer de aanvoer van de aangeslotenen en de totale aanvoer van de groepering beneden een bepaalde drempel blijven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 857/84 wordt als volgt gewijzigd:

1. het volgende artikel wordt ingevoegd:

»Artikel 4 bis

1. Voor de eerste periode van twaalf maanden kunnen de Lid-Staten de niet gebruikte referentiehoeveelheden van de producenten of kopers toekennen aan de producenten of kopers van hetzelfde gebied en, in voorkomend geval, van andere gebieden.

Deze toewijzingen geschieden bij voorrang binnen hetzelfde gebied en vervolgens tussen gebieden.

2. Het bepaalde in lid 1 kan worden toegepast met inachtneming van:

- het niveau of de ontwikkeling van de leveringen van bepaalde categorieën heffingplichtigen;

- in voorkomend geval, de ontwikkeling van de leveringen in sommige gebieden.

3. Het bepaalde in dit artikel is eveneens van toepassing op de rechtstreekse verkoop.

4. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de maatregelen die voor de toepassing van dit artikel zijn genomen.";

2. artikel 6 wordt vervangen door:

»Artikel 6

1. Aan iedere producent van melk en zuivelprodukten, bedoeld in artikel 5 quater, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 804/68, wordt een referentiehoeveelheid toegewezen die overeenkomt met zijn rechtstreekse verkoop aan de consument in het kalenderjaar 1981, verhoogd met 1 %.

De Lid-Staten kunnen echter bepalen dat op hun grondgebied de referentiehoeveelheid van een producent gelijk is aan de hoeveelheid die hij in het kalenderjaar 1982 of het kalenderjaar 1983 rechtstreeks aan de consument heeft verkocht, met aanwending van een percentage.

Dit percentage kan worden gedifferentieerd naar gelang van de omvang van de verkoop van bepaalde categorieën heffingplichtigen, de ontwikkeling van de verkoop in bepaalde gebieden tussen 1981 en 1983, of de ontwikkeling van de verkoop van bepaalde categorieën heffingplichtigen in dezelfde periode, onder de volgens de procedure van artikel 30 van Verordening (EEG) nr. 804/68 vast te stellen voorwaarden.

2. Behoudens artikel 6 bis mogen de totale overeenkomstig lid 1 toegewezen referentiehoeveelheden niet meer bedragen dan de in de bijlage aangegeven hoeveelheden. 3. De artikelen 3, 4 en 7 zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde producenten, overeenkomstig de volgens de procedure van artikel 30 van Verordening (EEG) nr. 804/68 vast te stellen voorschriften. Voor de toepassing van de artikelen 3 en 4 kunnen de Lid-Staten binnen de voor elk van hen in de bijlage aangegeven totale hoeveelheid een reserve vormen.";

3. het volgende artikel wordt ingevoegd:

»Artikel 6 bis

De producenten die over twee referentiehoeveelheden beschikken, voor leveringen en voor rechtstreekse verkoop, verkrijgen op hun verzoek, om het hoofd te bieden aan een wijziging in hun afzetbehoeften, een verhoging van een van de twee referentiehoeveelheden binnen een periode van twaalf maanden. Een voorwaarde voor deze verhoging is dat de andere referentiehoeveelheid gedurende dezelfde periode van twaalf maanden met dezelfde hoeveelheid wordt verlaagd. Deze verlaging en gelijktijdige verhoging worden geboekt in de overeenkomstige reserves bedoeld in de artikelen 5 en 6.

Het in de eerste alinea bedoelde verzoek van de producent is slechts ontvankelijk als het alle nodige gegevens bevat ter beoordeling van:

- de omvang van het melkveebedrijf van de aanvrager;

- de totale omvang van zijn melkproduktie, leveranties en rechtstreekse verkoop van melk en/of zuivelprodukten;

- de aard en draagwijdte van de wijziging van zijn afzetbehoeften.";

4. artikel 7 wordt vervangen door:

»Artikel 7

1. In geval van verkoop, verhuur of overdracht door vererving van een bedrijf wordt de overeenkomstige referentiehoeveelheid volgens nader vast te stellen bepalingen geheel of gedeeltelijk aan de koper, de huurder of de erfgenaam overgedragen.

In geval van overdracht van gronden aan de overheid en/of voor algemeen nut kunnen de Lid-Staten, onverminderd lid 3, tweede alinea, bepalen dat de referentiehoeveelheid die overeenkomt met het bedrijf of het gedeelte van het bedrijf dat wordt overgedragen, geheel of gedeeltelijk ter beschikking wordt gesteld van de vertrekkende producent indien deze voornemens is de melkproduktie voort te zetten.

2. Indien, in het kader van formule B, een koper geheel of gedeeltelijk de plaats inneemt van een of meer kopers, wordt zijn jaarlijkse referentiehoeveelheid als volgt bepaald:

- voor de rest van de lopende periode van twaalf maanden, door geheel of gedeeltelijk de referentiehoeveelheden in aanmerking te nemen pro rata van de resterende periode,

- voor de volgende periode van twaalf maanden, door geheel of gedeeltelijk de referentiehoeveelheden van de kopers in wier plaats hij treedt aan te houden.

3. De Lid-Staten kunnen bepalen dat een gedeelte van de desbetreffende hoeveelheden wordt toegevoegd aan de in artikel 5 bedoelde reserve of, naar gelang van het geval, aan de in artikel 6, lid 3, bedoelde reserve.

In geval van overdracht van gronden aan de overheid en/of voor algemeen nut kunnen de Lid-Staten bepalen dat de desbetreffende referentiehoeveelheid in haar geheel wordt toegevoegd aan de in artikel 5 bedoelde reserve of, naar gelang van het geval, aan de in artikel 6, lid 3, bedoelde reserve.

4. Ingeval de pacht verstrijkt kunnen de Lid-Staten, indien de pachter geen recht heeft op verlenging van de pacht onder soortgelijke voorwaarden, bepalen dat de referentiehoeveelheid die overeenkomt met het bedrijf waarop de pacht betrekking heeft, geheel of gedeeltelijk ter beschikking wordt gesteld van de vertrekkende pachter, indien hij voornemens is de melkproduktie voort te zetten.

5. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 30 van Verordening (EEG) nr. 804/68.";

5. aan artikel 12, sub e), wordt de volgende alinea toegevoegd:

»Als koper wordt evenwel beschouwd een groepering van in een zelfde geografisch gebied gevestigde kopers die voor rekening van de aangeslotenen verrichtingen met betrekking tot het administratief beheer en de boekhouding uitvoert, op voorwaarde dat

- de aanvoer van elke aangeslotene minder dan 165 ton melk per dag bedraagt,

- de over een jaar genomen gemiddelde aanvoer van de aangeslotenen minder dan 30 ton melk per dag bedraagt, en

- de totale aanvoer van de groepering minder dan 1 100 000 ton melk per jaar bedraagt.".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 26 februari 1985.

Voor de Raad

De Voorzitter

F. M. PANDOLFI

(1) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 13.

(2) PB nr. L 150 van 6. 6. 1984, blz. 6.

(3) PB nr. L 90 van 1. 4. 1984, blz. 13.

Top