EUR-Lex Prieiga prie Europos Sąjungos teisės

Grįžti į „EUR-Lex“ pradžios puslapį

Šis dokumentas gautas iš interneto svetainės „EUR-Lex“

Dokumentas 31982R1882

Verordening (EEG) nr. 1882/82 van de Raad van 12 juli 1982 houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op mechanische polshorloges van oorsprong uit de USSR

PB L 207 van 15.7.1982, p. 1—3 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (ES, PT)

Dokumento teisinis statusas Nebegalioja, Galiojimo pabaigos data: 18/07/1987

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1982/1882/oj

31982R1882

Verordening (EEG) nr. 1882/82 van de Raad van 12 juli 1982 houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op mechanische polshorloges van oorsprong uit de USSR

Publicatieblad Nr. L 207 van 15/07/1982 blz. 0001 - 0003
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 11 Deel 28 blz. 0087
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 11 Deel 28 blz. 0090


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 1882/82 VAN DE RAAD

van 12 juli 1982

houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op mechanische polshorloges van oorsprong uit de USSR

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 3017/79 van de Raad van 20 december 1979 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 12,

Gezien het voorstel dat de Commissie heeft ingediend na overleg in het bij artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 3017/79 ingestelde Raadgevend Comité,

Overwegende dat de Commissie bij Verordening (EEG) nr. 84/82 (2) een voorlopig anti-dumpingrecht op mechanische polshorloges van oorsprong uit de USSR van 9,9 % voor horloges zonder verguldsel of met verguldsel van een dikte tot en met 5 micrometer en van 23,6 % voor horloges met een verguldsel dikker dan 5 micrometer heeft ingesteld; dat dit voorlopige anti-dumpingrecht bij Verordening (EEG) nr. 1072/82 (3) door de Raad werd verlengd met een periode van ten hoogste twee maanden;

Overwegende dat na de instelling van het voorlopige recht zowel de voornaamste indiener van de klacht, Timex Corporation te Dundee, als de voornaamste betrokken importeur, Time Products Ltd te Londen, de Commissie schriftelijk hun standpunt betreffende het recht hebben medegedeeld; dat beide partijen eveneens verzochten hun standpunt mondeling bij de Commissie te mogen toelichten, en zulks is ingewilligd;

Overwegende dat Time Products eveneens verzocht om inlichtingen over enkele belangrijke feiten en overwegingen op grond waarvan het voornemen bestond een definitieve maatregel aan te bevelen; dat dit verzoek is ingewilligd;

Overwegende dat de Commissie sinds de instelling van het voorlopige recht met betrekking tot de bepaling van de dumpingmarge geen inlichtingen heeft ontvangen die haar aanleiding gaven haar standpunt dat Hong-Kong een »passende en niet onredelijke" basis voor het bepalen van de normale waarde is, te herzien; dat de Commissie, net zoals voor het instellen van het voorlopige recht, de normale waarde heeft vastgesteld door voor elke hoofdsoort van de uit de USSR naar de Gemeenschap uitgevoerde horloges de berekende waarde van het overeenkomstige in Hong Kong vervaardigde produkt te bepalen;

Overwegende echter dat de beide voornaamste betrokken partijen nieuw bewijsmateriaal hebben ingediend inzake details van deze berekening; dat, enerzijds, Time Products met name heeft aangevoerd dat deze zouden moeten worden bijgewerkt met het oog op de meest recente ontwikkelingen inzake de prijs van de onderdelen in Hong Kong en de goudprijs; dat, anderzijds, Timex meende dat de Commissie gebruik had gemaakt van een onredelijk lage prijs voor sommige onderdelen van de berekende waarden;

Overwegende dat de Commissie, gelet op het nieuw ingediende bewijsmateriaal, alsmede het haar reeds ter beschikking staande bewijsmateriaal, haar berekening van de normale waarde heeft herzien; dat zij in dit verband met name rekening heeft gehouden met wijzigingen in de goudprijs en de wisselkoersen; dat echter het nieuwe bewijsmateriaal de Commissie er niet van heeft kunnen overtuigen dat de prijs voor onderdelen in Hong Kong diende te worden herzien;

Overwegende dat geen nieuw bewijsmateriaal is ingediend met betrekking tot het niveau van de exportprijzen en de Commissie derhalve de exportprijs op dezelfde wijze heeft vastgesteld als bij de voorlopige conclusies, namelijk op grond van de werkelijke prijzen die door de USSR-exporteur voor uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk in rekening worden gebracht;

Overwegende dat Time Products een brief van de USSR-exporteur heeft ingediend waarin opnieuw wordt gesteld dat de door de exporteur uitgevoerde horloges van goudpleet slechts een 5 micrometer dik laagje hebben; dat de Commissie deze brief voor welks inhoud geen bewijs wordt aangevoerd echter

niet als voldoende bewijsmateriaal kan beschouwen, aangezien namelijk bij haar eigen onderzoek is gebleken dat op de markt van het Verenigd Koninkrijk tijdens de periode van onderzoek horloges met een 10 micrometerlaag werden verkocht; dat de Commissie derhalve met het oog op haar eindconclusie heeft aangenomen dat nog steeds horloges met laagjes van beide diktes worden ingevoerd;

Overwegende dat de Commissie voor het definitief vaststellen van dumping, mede gezien het verzoek van Time Products om van de meest recente beschikbare gegevens gebruik te maken, de normale waarde heeft vergeleken met de exportprijs naar het Verenigd Koninkrijk over het gehele kalenderjaar 1981 in plaats van alleen over de eerste zes maanden zoals bij de voorlopige vaststelling is geschied, daar dit de meest recente periode is waarover de Commissie tamelijk volledige en geverifieerde gegevens ter beschikking stonden;

Overwegende dat deze vergelijking dumpingmarges aantoont die variëren van 0 % tot 51 % van de exportprijs; dat wanneer men aanneemt dat de horloges van goudpleet een laagje van 5 micrometer hebben, de gewogen gemiddelde dumpingmarge voor alle horloges gelijk is aan 12,6 % van de exportprijs; dat wanneer men aanneemt dat de horloges van goudpleet een laagje van 10 micrometer hebben, de gewogen gemiddelde dumpingmarge voor alleen horloges van goudpleet gelijk is aan 26,4 % van de exportprijs;

Overwegende dat de Commissie, met betrekking tot de aan de communautaire industrie toegebrachte schade, thans over meer gedetailleerd en recent bewijsmateriaal beschikt inzake het niveau van de invoer en het aandeel van de verschillende betrokken partijen in de markt van het Verenigd Koninkrijk dat ook in 1981 bijna de gehele verkoop van USSR-polshorloges in de Gemeenschap voor zijn rekening nam;

Overwegende dat het nieuwe beschikbare bewijsmateriaal niet van invloed is op de in Verordening (EEG) nr. 84/82 neergelegde overwegingen waarin voor het bepalen van de gevolgen van de gedumpte invoer op de communautaire industrie werd uitgegaan van de situatie van Timex Corporation;

Overwegende dat hoewel de invoer in het Verenigd Koninkrijk van mechanische horloges uit de USSR daalde van 1,82 miljoen stuks in 1980 tot ongeveer 408 000 in 1981, zulks, overeenkomstig het de Commissie ter beschikking staande bewijsmateriaal, voornamelijk is toe te schrijven aan het hoge niveau van de voorraden van de importeurs einde 1980;

Overwegende dat de herziene ramingen betreffende het verbruik van mechanische horloges in het Verenigd Koninkrijk aantonen dat tussen 1978 en 1980 de vraag met 13 % daalde; dat in deze periode het marktaandeel van Timex Corporation, de enige producent in het Verenigd Koninkrijk, daalde van 31 % tot 23 %, terwijl dat van Time Products steeg van 12 % tot 15 %; dat de Commissie niet in staat is met de beschikbare gegevens over 1981, waarin naar algemeen wordt aangenomen de vraag scherp daalde, een betrouwbare raming van het verbruik op te stellen; dat echter uit het beschikbare bewijsmateriaal blijkt dat in het Verenigd Koninkrijk de verkoop van mechanische horloges van Timex 41 % lager was dan in 1980, terwijl de verkoop van mechanische horloges uit de USSR van Time Products slechts 10 % lager was;

Overwegende dat de Commissie geen nieuw bewijsmateriaal ter beschikking is gekomen met betrekking tot de andere overwegingen inzake de door de gedumpte invoer veroorzaakte schade voor de communautaire industrie, waarop de Commissie haar besluit tot het instellen van een voorlopig anti-dumpingrecht had gebaseerd;

Overwegende dat de Commissie derhalve de conclusie van Verordening (EEG) nr. 84/82 heeft bevestigd, namelijk dat Timex noch haar marktpositie kon behouden, noch in staat was de gestegen produktiekosten volledig door te berekenen door de druk die Time Products uitoefende op de prijzen bij haar pogingen het toegenomen aantal horloges uit de USSR dat in 1980 was ingevoerd te verkopen;

Overwegende dat de Commissie, met betrekking tot andere factoren die, afzonderlijk of in combinatie, Timex Corporation eveneens nadeel hebben berokkend, thans van mening is dat de vraag naar mechanische horloges sinds 1978 feitelijk is gedaald; dat echter, zoals boven vermeld, deze geringere vraag ernstiger gevolgen heeft gehad voor Timex dan voor Time Products; dat de Commissie dit toeschrijft aan het feit dat Time Products de door haar ingekochte gedumpte horloges uit de USSR tegen lagere prijzen heeft aangeboden dan die welke door Timex in rekening werden gebracht;

Overwegende dat Time Products in haar meest recente schriftelijke mededeling aan de Commissie aanvoert dat een bepaald Frans mechanisch horloge tegen lagere prijzen wordt verkocht dan het vergelijkbare Timex horloge; dat de Commissie echter vaststelt dat de totale invoer in het Verenigd Koninkrijk van Franse mechanische horloges in 1981 met dit soort mechaniek minder dan een kwart bedroeg van de verkoop van de mechanische horloges uit de USSR van Time Products in 1981, zodat de verkoop van dit Franse horloge nauwelijks van betekenis kan zijn geweest voor de schade van Timex; dat de Commissie voorts vaststelt dat het als vergelijkbaar aangevoerde Timex horloge in feite, vergeleken met het Franse horloge, een aantal extra kenmerken heeft;

Overwegende derhalve dat naar de mening van de Commissie de definitief vastgestelde feiten aantonen dat de schade die door dumping bij de invoer van mechanische horloges van oorsprong uit de USSR, afgezien van die veroorzaakt door andere factoren, als aanzienlijk moet worden beschouwd; Overwegende dat onder deze omstandigheden de bescherming van de belangen van de Gemeenschap vraagt om de instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van mechanische polshorloges van oorsprong uit de USSR;

Overwegende dat gezien de omvang van de voor Timex door de gedumpte invoer veroorzaakte schade het bedrag van het definitieve recht gelijk dient te zijn aan de definitief vastgestelde dumpingmarge,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een definitief anti-dumpingrecht ingesteld op mechanische polshorloges van post ex 91.01 van het gemeenschappelijk douanetarief, overeenkomend met NIMEXE-codes ex 91.01-37 en 57, van oorsprong uit de USSR.

2. Het definitieve anti-dumpingrecht bedraagt:

a) voor horloges zonder verguldsel of met verguldsel van een dikte tot en met 5 micrometer: 12,6 % van de waarde franco grens Gemeenschap, niet ingeklaard;

b) voor horloges met een verguldsel dikker dan 5 micrometer: 26,4 % van de waarde franco grens Gemeenschap, niet ingeklaard.

3. Er wordt geen recht tegen het lagere tarief geheven tenzij de importeur de nodige documenten of ander bewijsmateriaal verschaft ter staving van het feit dat de betrokken zending onder de in lid 2, sub a), genoemde categorie valt.

4. De voor de toepassing van douanerechten geldende bepalingen zijn van toepassing op het in dit artikel bedoelde definitieve recht.

Artikel 2

De bedragen die overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 84/82 tot zekerheid zijn gesteld voor het voorlopige anti-dumpingrecht, worden definitief geïnd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 1982.

Voor de Raad

De Voorzitter

I. NOERGAARD

(1) PB nr. L 339 van 31. 12. 1979, blz. 1.

(2) PB nr. L 11 van 16. 1. 1982, blz. 14.

(3) PB nr. L 125 van 7. 5. 1982, blz. 1.

Į viršų