Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31980L1095

    Richtlijn 80/1095/EEG van de Raad van 11 november 1980 houdende voorschriften welke ertoe strekken het grondgebied van de Gemeenschap vrij van klassieke varkenspest te maken en te houden

    PB L 325 van 1.12.1980, p. 1–4 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (EL, ES, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 20/04/2021; afgeschaft en vervangen door 32016R0429

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1980/1095/oj

    31980L1095

    Richtlijn 80/1095/EEG van de Raad van 11 november 1980 houdende voorschriften welke ertoe strekken het grondgebied van de Gemeenschap vrij van klassieke varkenspest te maken en te houden

    Publicatieblad Nr. L 325 van 01/12/1980 blz. 0001 - 0004
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 12 blz. 0200
    Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 03 Deel 31 blz. 0226
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 12 blz. 0200
    Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 19 blz. 0228
    Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 19 blz. 0228


    RICHTLIJN VAN DE RAAD van 11 november 1980 houdende voorschriften welke ertoe strekken het grondgebied van de Gemeenschap vrij van klassieke varkenspest te maken en te houden (80/1095/EEG)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 43 en 100,

    Gezien het voorstel van de Commissie (1),

    Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

    Overwegende dat de Gemeenschap op veterinair gebied onder meer tot taak heeft de gezondheidstoestand van de veestapel te verbeteren om zodoende een betere rentabiliteit van de veehouderij te garanderen;

    Overwegende dat deze verbetering blijvend moet resulteren in een optimale gezondheid van de veestapel in de gehele Gemeenschap;

    Overwegende dat de maatregelen die dienen te worden genomen in het kader van een versneld uitroeiingsplan geleidelijk moeten worden uitgevoerd, uitgaande van de uiteenlopende situaties in de Lid-Staten of delen van hun grondgebied ; dat dit nationale plan onder bepaalde voorwaarden regionaal kan worden gedifferentieerd;

    Overwegende dat moet worden voorzien in maatregelen om, indien in een Lid-Staat of deel daarvan waar de veestapel reeds is gesaneerd, opnieuw gevallen van klassieke varkenspest worden geconstateerd, de ziekte onmiddellijk uit te roeien zodat het gebied op korte termijn weer zijn vroegere status kan verwerven;

    Overwegende dat deze maatregelen voorts zullen bijdragen tot de opheffing van de belemmeringen voor het intracommunautaire handelsverkeer in levende dieren, die het gevolg zijn van de verschillen in de gezondheidstoestand van de dieren in de verschillende Lid-Staten;

    Overwegende dat, door Lid-Staten of delen van hun grondgebied vrij van klassieke varkenspest te maken en te houden, het vrije verkeer van levende varkens tussen die Lid-Staten of delen daarvan kan worden bevorderd;

    Overwegende dat daartoe moet worden voorzien in een procedure voor nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    In deze richtlijn worden de maatregelen vastgesteld die de Lid-Staten moeten toepassen om de varkenspest op hun grondgebied uit te roeien en de status van officieel vrij van varkenspest te bereiken en te behouden.

    Artikel 2

    Voor deze richtlijn gelden de definities van artikel 2 van Richtlijn 80/217/EEG van de Raad van 22 januari 1980 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter (1)PB nr. C 187 van 25.7.1979, blz. 2. (2)PB nr. C 72 van 24.3.1980, blz. 6. (3)PB nr. C 300 van 18.11.1980, blz. 17. bestrijding van klassieke varkenspest (1) en van artikel 2 van Richtlijn 64/432/EEG van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (2), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 80/219/EEG (3).

    In deze richtlijn wordt voorts verstaan onder: 1. een bedrijf officieel vrij van varkenspest, een bedrijf waar: - ten minste in de laatste twaalf maanden geen varkenspest is geconstateerd,

    - zich geen varkens bevinden die tegen varkenspest zijn ingeënt,

    - ten minste sedert de laatste twaalf maanden geen toestemming tot inenting tegen varkenspest is verleend,

    terwijl bovendien in het omliggende gebied met een straal van 2 km rond het bedrijf ten minste sedert de laatste twaalf maanden geen varkenspest is geconstateerd;

    2. een Lid-Staat officieel vrij van varkenspest, een Lid-Staat waar: - ten minste in de laatste twaalf maanden geen varkenspest is geconstateerd,

    - ten minste sedert de laatste twaalf maanden geen toestemming tot inenting tegen varkenspest is verleend,

    en zich in de bedrijven geen varkens bevinden die tegen varkenspest zijn ingeënt en die als zodanig is erkend overeenkomstig artikel 3, lid 2, of artikel 7, lid 1;

    3. een gebied officieel vrij van varkenspest, een gebied waar: - ten minste in de laatste twaalf maanden geen varkenspest is geconstateerd,

    - ten minste sedert de laatste twaalf maanden geen toestemming tot inenting tegen varkenspest is verleend,

    en zich in de bedrijven geen varkens bevinden die tegen varkenspest zijn ingeënt en dat als zodanig is erkend overeenkomstig artikel 7, lid 2;

    4. een Lid-Staat of een gebied vrij van varkenspest, een Lid-Staat of een gebied waar ten minste in de laatste twaalf maanden geen varkenspest is geconstateerd.

    Artikel 3

    1. Elke Lid-Staat die niet officieel vrij van varkenspest is, stelt een plan voor de versnelde uitroeiing van de betrokken ziekte op.

    2. Uiterlijk zes maanden na kennisgeving van deze richtlijn wordt de status van de Lid-Staten volgens de procedure van artikel 9 nader omschreven ten einde te bepalen welke Lid-Staten een plan overeenkomstig lid 1 moeten voorleggen.

    3. Dit plan, dat in maximaal vijf jaar moet worden uitgevoerd, dient in overeenstemming te zijn met artikel 4 van de onderhavige richtlijn en moet overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Beschikking 80/1096/EEG van de Raad van 11 november 1980 betreffende een financiële actie van de Gemeenschap met het oog op de uitroeiing van klassieke varkenspest (4) worden goedgekeurd.

    Artikel 4

    1. Het in artikel 3 genoemde plan moet zodanig worden opgezet dat het grondgebied van de betrokken Lid-Staat na maximaal vijf jaar officieel vrij van varkenspest is.

    2. In het plan dienen de volgende gegevens te worden vermeld: - naar gelang van het geval - de datum waarop het verbod tot inenting tegen varkenspest van fokvarkens ingaat,

    - de datum waarop het verbod tot of - in de eerste twee jaren van de uitvoering van het plan - de beperking van inenting tegen varkenspest van mestvarkens ingaat,

    - de datum waarop zo nodig met het opsporen van varkenspest wordt begonnen;

    - de door de betrokken Lid-Staat overwogen maatregelen, middelen en tijdschema's om het in lid 1 vastgestelde doel te bereiken.

    3. Dit plan kan regionaal worden gedifferentieerd indien een Lid-Staat de bescherming en de handhaving van de status van de betrokken gebieden kan waarborgen.

    In dat geval moeten de in lid 2 bedoelde gegevens worden verstrekt voor elk van de in dit plan omschreven gebieden.

    4. De Lid-Staten doen de Commissie mededeling van: a) de jaarlijkse uitgaven voor de bestrijding van varkenspest en de verdeling van deze uitgaven over de afgelopen drie jaar; (1)PB nr. L 47 van 21.2.1980, blz. 11. (2)PB nr. 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64. (3)PB nr. L 47 van 21.2.1980, blz. 25. (4)Zie blz. 5 van dit Publikatieblad.

    b) de geraamde jaarlijkse uitgaven voor de uitvoering van het vijfjarenplan.

    Artikel 5

    De Commissie verricht geregeld controles ter plaatse om zich uit veterinair oogpunt van de uitvoering van de plannen te vergewissen.

    De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om deze controles te vergemakkelijken en met name te garanderen dat de deskundigen op hun verzoek kunnen beschikken over alle gegevens en bescheiden die zij nodig hebben om de uitvoering van de plannen te beoordelen.

    De algemene uitvoeringsbepalingen van dit artikel, met name inzake de frequentie en de wijze van uitvoering van de in de eerste alinea bedoelde controles, de uitvoeringsbepalingen ten aanzien van de aanwijzing van de veterinaire deskundigen, alsmede de procedure die deze in acht moeten nemen voor het opstellen van hun verslag, worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 9.

    Artikel 6

    1. De Lid-Staten delen de Commissie, overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Beschikking 80/1096/EEG, de in artikel 3 bedoelde plannen mee.

    2. Deze plannen moeten worden goedgekeurd overeenkomstig de procedure van artikel 5, lid 3, van voornoemde beschikking.

    3. De Lid-Staten mogen tijdens de uitvoering van een overeenkomstig lid 2 goedgekeurd plan, in geval van een verontrustende ontwikkeling van de varkenspest op hun grondgebied en na de balans van de situatie te hebben opgemaakt, de door hen nodig geachte beschermende maatregelen nemen die kunnen gaan tot het opnieuw invoeren van de georganiseerde preventieve inenting.

    Zij stellen de Commissie hiervan in kennis.

    4. De overeenkomstig lid 2 goedgekeurde plannen kunnen volgens dezelfde procedure worden gewijzigd of aangevuld om rekening te houden met de ontwikkeling van de situatie inzake varkenspest in de betrokken Lid-Staat of het betrokken gebied, en met name met een eventuele toepassing van de in lid 3 genoemde maatregelen.

    Artikel 7

    1. Volgens de procedure van artikel 9 wordt een Lid-Staat als bedoeld in artikel 3, lid 1, officieel vrij van varkenspest verklaard, zodra in deze Lid-Staat sedert ten minste twaalf maanden a) geen varkenspest is geconstateerd;

    b) geen inenting tegen varkenspest meer heeft plaatsgevonden.

    2. Volgens de procedure van artikel 9 kan een gedeelte van het grondgebied van een Lid-Staat waarop artikel 4, lid 3, van toepassing is ten vroegste drie maanden na aan de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde voorwaarden te hebben voldaan, officieel vrij van varkenspest worden verklaard, indien deze Lid-Staat voldoende garanties voor het behoud van de status van dat gedeelte van het grondgebied kan bieden, met name door aan te tonen dat er maatregelen zijn genomen om i) hetzij de toelating in het betrokken gedeelte van het grondgebied van varkens uit bedrijven die niet officieel vrij van varkenspest zijn, te verbieden;

    ii) hetzij te verbieden dat ingeënte varkens een bedrijf verlaten dat gelegen is in een gedeelte van het grondgebied dat niet officieel vrij of niet vrij van varkenspest is, tenzij om onmiddellijk te worden geslacht of om tot een ander bedrijf met dezelfde status te worden toegelaten.

    Artikel 8

    1. Een Lid-Staat die tijdens de actieperiode bedoeld in artikel 2, lid 1, van Beschikking 80/1096/EEG de status van officieel vrij van varkenspest heeft verloren, kan van artikel 3, lid 1, gebruik maken voor zover de uitvoering van zijn plan tot de bovengenoemde actieperiode beperkt is.

    2. Indien zich in een Lid-Staat die officieel vrij van varkenspest is, een of meer besmettingshaarden voordoen die epizoötiologisch met elkaar zijn verbonden en over een beperkt geografisch gebied zijn verdeeld, verliest deze Lid-Staat zijn status niet gedurende een periode van vijftien dagen indien deze Lid-Staat het betrokken gebied kan isoleren.

    Volgens de procedure van artikel 9 kan evenwel worden besloten gedurende deze periode van vijftien dagen deze status in te trekken of indien de door de betrokken Lid-Staat genomen maatregelen toereikend worden geacht voor een periode van ten hoogste drie maanden te handhaven.

    3. Lid 2 kan analoog worden toegepast op een gebied dat officieel vrij van varkenspest is.

    Artikel 9

    1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter van het bij Besluit 68/361/EEG (1) ingestelde Permanent Veterinair Comité, hierna het "Comité" genoemd, deze procedure, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, onverwijld in bij het Comité. (1)PB nr. L 255 van 18.10.1968, blz. 23.

    2. In het Comité worden de stemmen van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

    3. De vertegenwoordiger van de Commissie dient een ontwerp in van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over deze maatregelen advies uit binnen een termijn die de voorzitter op basis van de urgentie van de ter behandeling voorgelegde vraagstukken kan vaststellen. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van 41 stemmen.

    4. De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité. Wanneer zij hiermee niet in overeenstemming zijn of wanneer het Comité geen advies heeft uitgebracht, legt de Commissie onverwijld een voorstel voor aan de Raad betreffende de te nemen maatregelen. De Raad stelt de maatregelen vast met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

    Indien de Raad binnen drie maanden na indiening van het voorstel geen maatregelen heeft vastgesteld, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast en legt zij deze onmiddellijk ten uitvoer behalve wanneer de Raad zich met eenvoudige meerderheid tegen deze maatregelen heeft uitgesproken.

    Artikel 10

    Artikel 9 is van toepassing tot en met 21 juni 1981.

    Artikel 11

    Na raadpleging van de Lid-Staten in het kader van het Comité, legt de Commissie vóór 1 juli 1983 aan de Raad een verslag voor betreffende de toepassing van de onderhavige richtlijn door de Lid-Staten en de situatie in de Gemeenschap met betrekking tot varkenspest, eventueel vergezeld van voorstellen ter zake.

    Artikel 12

    1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen in werking treden om, wat de overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Beschikking 80/1096/EEG goedgekeurde nationale plannen voor versnelde uitroeiing betreft, op de door de Commissie in haar goedkeuringsbeschikking vastgestelde datum en, wat de in de loop van 1981 goedgekeurde plannen betreft, uiterlijk op 31 december 1981 met de uitvoering van de plannen te beginnen.

    2. De in artikel 2, lid 1, van Beschikking 80/1096/EEG vastgestelde uitvoeringstermijn van vijf jaar gaat voor elke Lid-Staat op de door de Commissie uit hoofde van lid 1 vastgestelde datum in, met dien verstande dat de communautaire financiering in elk geval beperkt blijft tot de slachtingen die vóór 1 januari 1987 plaatsvinden.

    3. De Raad kan, indien bepaalde Lid-Staten grote moeilijkheden ondervinden om op de vastgestelde datum met de uitvoering van het plan te beginnen, met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie besluiten om de in de leden 1 en 2 bedoelde data voor deze Staten met ten hoogste één jaar te verschuiven.

    Artikel 13

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

    Gedaan te Brussel, 11 november 1980.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    C. NEY

    Top