This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31975D0095
75/95/EEC: Commission Decision of 20 December 1974 relating to proceedings under Article 85 of the EEC Treaty (IV/26.872 - SHV/Chevron) (Only the Dutch and French texts are authentic)
75/95/EEG: Beschikking van de Commissie van 20 december 1974 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het E.E.G.-Verdrag (IV/C/26.872 - S.H.V./Chevron) (Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek)
75/95/EEG: Beschikking van de Commissie van 20 december 1974 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het E.E.G.-Verdrag (IV/C/26.872 - S.H.V./Chevron) (Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek)
PB L 38 van 12.2.1975, p. 14–15
(DA, DE, EN, FR, IT, NL)
In force
75/95/EEG: Beschikking van de Commissie van 20 december 1974 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het E.E.G.-Verdrag (IV/C/26.872 - S.H.V./Chevron) (Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek)
Publicatieblad Nr. L 038 van 12/02/1975 blz. 0014 - 0015
++++ BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 20 december 1974 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het E.E.G.-Verdrag ( IV/C/26.872 - S.H.V./Chevron ) ( Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek ) ( 75/95/EEG ) DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN , Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , en met name op de artikelen 85 en 86 , Gelet op Verordening nr . 17 ( 1 ) van 6 februari 1962 en met name op artikel 2 , Gezien het verzoek om een negatieve verklaring , en de subsidiair gedane aanmelding ingediend op 21 december 1970 door de Steenkolen-Handelsvereeniging N.V . ( hierna S.H.V . genoemd ) gevestigd te Utrecht , en door de Chevron Oil Europe Inc . ( hierna Chevron genoemd ) gevestigd in de Staat Delaware ( V.S . ) met hoofdkantoor te New-York ( V.S . ) , Park Avenue 245 , en een kantoor te Brussel , Gezien het feit dat dit verzoek ten doel had door de Commissie te doen vaststellen dat er voor haar geen aanleiding bestaat krachtens artikel 85 , lid 1 , van het Verdrag van Rome op te treden ten aanzien van de op 22 oktober 1969 tussen deze beide vennootschappen gesloten algemene samenwerkingsovereenkomst , welke op 24 december 1969 is gewijzigd en aangevuld en opnieuw gewijzigd bij schrijven van 21 mei 1973 , alsmede ten aanzien van de aan de Commissie voorgelegde specifieke nationale overeenkomsten , die tot uitvoering daarvan strekken , Gezien de bekendmaking overeenkomstig artikel 19 , lid 3 , van Verordening nr . 17 van de Raad in het Publikatieblad nr . C 111 van 18 december 1973 , blz . 11 , Gezien het op 25 april 1974 ingewonnen advies van het Adviescomité voor Mededingingsregelingen en Economische Machtsposities , overeenkomstig artikel 10 van Verordening nr . 17 , I Overwegende dat de voornaamste bepalingen van de overeenkomst , zoals deze blijken uit de huidige tekst van de samenwerkingsovereenkomst en de uitvoeringsovereenkomsten de volgende zijn : - de beide vennootschappen Chevron en S.H.V . hebben krachtens de tussen hen gesloten algemene overeenkomst met gelijke kapitaalaandelen , via een gemeenschappelijke holdingvennootschap naar Nederlands recht onder de naam Calpam N.V . , eveneens Calpam genoemde gemeenschappelijke dochterondernemingen opgericht om de distributie van de contractsprodukten in België , Nederland , Luxemburg , Duitsland en Denemarken te verzorgen , waar Chevron en S.H.V . voordien onafhankelijke distributienetten hadden ; - zij hebben in de Calpam voor een duur van ten minste 50 jaren hun distributienetten en alle daarmee samenhangende activa ingebracht ( installaties , materieel , enz . ) De algemene samenwerkingsovereenkomst en de specifieke overeenkomsten tot oprichting van een Calpam-vennootschap in ieder der betrokken landen hebben thans , behalve voor Duitsland , betrekking op de volgende produkten : kerosine , huisbrandolie , asfalt en aardolieprodukten voor bevoorrading van schepen ( brandstof en smeerolie ) . Voor Duitsland hebben de overeenkomsten voor het ogenblik alleen betrekking op de aardolieprodukten voor de bevoorrading van schepen . De bevoorrading van de gemeenschappelijke Calpam-dochterondernemingen geschiedt via de verschillende dochterondernemingen van Chevron in het kader van bevoorradingscontracten , die geen exclusiviteitsclausules bevatten . Ten aanzien van de hierboven genoemde , via de gemeenschappelijke dochterondernemingen gedistribueerde aarolieprodukten verplichten de bij de overeenkomst aangesloten vennootschappen zich , niet met elkaar in concurrentie te treden zonder voorafgaande goedkeuring van de wederpartij . De prijs van de door de Calpam-bedrijven verkochte asfalt wordt door Chevron vastgesteld ; Overwegende dat de Commissie na de bekendmaking overeenkomstig artikel 19 , lid 3 , van Verordening nr . 17 geen opmerkingen van derden heeft ontvangen op grond waarvan zij haar standpunt heeft moeten wijzigen ; II Overwegende dat de hierboven beschreven overeenkomsten leiden tot een blijvende wijziging van de structuur van vooral S.H.V . ; Overwegende dat S.H.V . als zelfstandig afnemer van de groothandelsmarkt van aardolieprodukten verdwijnt ; Overwegende dat S.H.V . en Chevron de contractprodukten niet meer afzonderlijk op de markt afzetten ; Overwegende dat , gezien de meeste aspecten van de operatie moet worden aangenomen dat het hier in werkelijkheid gaat om een feitelijke integratie van de distributie-activiteiten inzake de betrokken produkten van Chevron en S.H.V . in de nieuwe commerciële structuur van de Calpam-bedrijven ; dat de activiteit van de Calpam-bedrijven geprojecteerd is tot 31 december 2019 ; dat deze bestaansduur van de gemeenschappelijke dochterondernemingen het onomkeerbaar karakter van de overdracht van de bij de operatie betrokken activa aan de Calpam-bedrijven aantoont ; Overwegende dat hieruit voor Chevron en S.H.V . een echte concentratie tussen elk hunner en hun gemeenschappelijke dochterondernemingen voortvloeit , die beperkt is tot de distributiesector van de contractprodukten ; dat Chevron , met zijn andere filialen dan Calpam , blijft deel uitmaken van een geïntegreerde internationale aardoliegroep , die zich beweegt op het gebied van de produktie van ruwe olie , de raffinage , de verkoop , de petrochemie en de fabricage van meststoffen , nl . de Standard Oil Company of California ( SOCAL ) ; dat de S.H.V . , ofschoon zij is geassocieerd met andere vennootschappen op het gebied van de aardolieresearch , geen raffinaderijen bezit en geen aardoliegroep vormt ; dat zij zich bezighoudt met de steenkolenhandel , het grootwinkelbedrijf en het vervoerbedrijf ; Overwegende dat de samenwerkingsovereenkomst geen enkele clausule bevat die de concurrentie tussen Chevron en S.H.V . beperkt op andere gebieden dan die van de gemeenschappelijke Calpam-dochtervennootschappen ; Overwegende dat Chevron en S.H.V . op het gebied van de verkoop der contractprodukten hebben afgesproken niet in onderlinge concurrentie te zullen treden zonder voorafgaande toestemming van de wederpartij ; dat deze clausule S.H.V . de waarborg biedt dat de overdracht van haar activa aan de gemeenschappelijke dochtermaatschappijen niet voor haar tot uitdrukking zal komen in een waardeverlies van haar activa door concurrentie van Chevron met de gemeenschappelijke filialen ; dat geen enkel industrieel of commercieel belang van Chevron het aannemelijk maakt te veronderstellen dat deze vennootschap met ondernemingen in concurrentie zal treden waarvan 25 voor de helft eigenaar is ; dat , ook rekening houdende met het feit dat S.H.V . als onafhankelijke onderneming van de groothandelsmarkt voor petroleumprodukten verdwijnt en dat zij daar waarschijnlijk niet meer op zal kunnen terugkeren , deze-clausule geen merkbare beperking van de concurrentie betekent ; Overwegende dat aan deze analyse geen afbreuk wordt gedaan door de mogelijkheid dat S.H.V . , die gezamenlijk met anderen exploratievergunningen heeft voor de Noordzee , zal komen te beschikken over ruwe olie , omdat S.H.V . de volledige vrijheid behoudt deze ruwe olie te verkopen aan iedere afnemer van haar keuze ; Overwegende dat de moedervennootschappen een niet-mededingingsclausule hadden opgenomen inzake aardolieprodukten die niet door de Calpam worden verkocht , n.l . smeeroliën , autogasolie en motorbenzine in de Benelux en Denemarken ; dat deze clausule naar de mening van de Commissie onder het verbod van artikel 85 , lid 1 , viel ; dat de moedervennootschappen de Commissie bij brief van 21 mei 1973 hebben medegedeeld dat deze clausule uit hun samenwerkingsovereenkomst was geschrapt ; Overwegende dat de vaststelling door Chevron van de prijs voor asfalt , die verkocht wordt door de Calpam , geen met artikel 85 , lid 1 , strijdige concurrentiebeperking inhoudt daar deze asfalt slechts door Chevron verkocht werd ; Overwegende dat onder deze omstandigheden de handeling geen inbreuk vormt op artikel 85 , lid 1 , zodat een negatieve verklaring overeenkomstig artikel 2 van Verordening nr . 17 kan worden afgegeven ; Overwegende tenslotte dat de aandelen die Chevron enerzijds en S.H.V . anderzijds voor de contractprodukten bezitten op de betrokken markt , die een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt vormt , aan geen van beide ondernemingen een machtspositie verlenen en de operatie dus niet behoeft te worden onderzocht in het licht van artikel 86 , HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN : Artikel 1 Er bestaat voor de Commissie op grond van de gegevens waarover zij beschikt geen aanleiding om krachtens artikel 85 , lid 1 , van het Verdrag tot oprichting van de E.E.G . op te treden tegen de overeenkomst welke op 22 oktober 1969 is gesloten tussen de Steenkolen-Handelsvereeniging N.V . ( S.H.V . ) en Chevron Oil Europe Inc . , op 24 december 1969 gewijzigd en aangevuld en opnieuw gewijzigd bij brief van 21 mei 1973 en tegen de specifieke nationale overeenkomsten die ter uitvoering daarvan zijn gesleten en aan de Commissie zijn voorgelegd . Artikel 2 Deze beschikking is gericht tot de Steenkolen-Handelsvereeniging N.V . , Rijnkade 1 te Utrecht en Chevron Oil Europe Inc . , ten kantore te Brussel , Kruidtuinlaan 44 . Gedaan te Brussel , 20 december 1974 . Voor de Commissie De Voorzitter François-Xavier ORTOLI ( 1 ) PB nr . 13 van 21 . 2 . 1962 , blz . 204/62 .