EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31974Y0923(01)

Resolutie van de Raad van 27 juni 1974 inzake het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende artikel 8 van de Beschikking van de Raad van 13 mei 1965

PB C 111 van 23.9.1974, p. 1–2 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

Legal status of the document In force

31974Y0923(01)

Resolutie van de Raad van 27 juni 1974 inzake het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende artikel 8 van de Beschikking van de Raad van 13 mei 1965

Publicatieblad Nr. C 111 van 23/09/1974 blz. 0001 - 0002


++++

RESOLUTIE VAN DE RAAD

van 27 juni 1974

inzake het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende artikel 8 van de beschikking van de Raad van 13 mei 1965

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

- brengt het volgende in herinnering :

De spoorwegen in Europa spelen in het algemeen , maar vooral in hun hoedanigheid van overheidsbedrijf een belangrijke rol in het vervoerswezen . Zij veroorzaken relatief weinig miliuhinder en besparen ruimte en energie . Zij zijn voor vele vervoerstaken zeer dikwijls het meest geëigende vervoermiddel en zijn daarom uit economisch en sociaalpolitiek oogpunt in de meeste Europese landen onvervangbaar .

De spoorwegen doen echter de laatste jaren in een steeds grotere mate een beroep op overheidsmiddelen . De hoogte van deze bijdrage van de zijde van de overheid moet in verhouding staan tot de door de spoorwegen verleende diensten en hun betekenis . De doorzichtigheid van enerzijds het gebruik van overheidsmiddelen en anderzijds de dienstverlening door de spoorwegen moet ertoe leiden dat politieke maatregelen op het terrein van het commercieel beheer der spoorwegen , die sociaal-economisch niet gerechtvaardigd zijn , verhinderd of althans bemoeilijkt worden . De verbetering van de inrichting van de jaarstukken behoort evenzeer tot gevolg te hebben dat de eigen verantwoordelijkheid van de leiding van de spoorwegondernemingen wordt versterkt .

Deze ondernemingen moeten door de modernisering van hun produktieapparaat en door de versterking van hun commerciële verantwoordelijkheid in staat worden gesteld hun bedrijfsresultaten wezenlijk te verbeteren , met het oog op het bereiken van financieel evenwicht .

De betreffende financiële middelen moeten evenwel in verhouding staan tot de door de spoorwegen verleende diensten en hun betekenis .

- overtuigd van de noodzaak , uitgangspunten vast te leggen voor de financiële betrekkingen tussen de spoorwegondernemingen en de Lid-Staten , zoals is bepaald in artikel 8 van de beschikking van de Raad van 13 mei 1965 met betrekking tot de harmonisatie van bepaalde voorschriften die van invloed zijn op de mededinging in het vervoer per spoor , over de weg en over de binnenwateren ( 1 ) ,

uitgaande van het voorstel voor een dergelijke regeling dat de Commissie aan de Raad heeft voorgelegd ,

HEEFT ZIJN GOEDKEURING GEHECHT AAN DE VOLGENDE RICHTSNOEREN :

De financiële betrekkingen tussen de nationale spoorwegondernemingen en de Lid-Staten moeten volgens onderstaande uitgangspunten worden geregeld :

1 . Ook wanneer de onderneming geen rechtspersoonlijkheid bezit , moeten vermogen , begroting en boekhouding van de spoorwegen gescheiden zijn van die van de Staat . Daardoor wordt de autonomie van de onderneming mogelijk en krijgt men een duidelijk inzicht in de kosten van de verleende diensten . De spoorwegen stellen de jaarrekening en de balans op .

2 . De boekhoudingen en de balans van de verschillende spoorwegondernemingen worden onderling vergelijkbaar gemaakt en de kostenberekening geschiedt volgens uniforme principes . Daardoor wordt op het Europese vlak eveneens een verbetering van de samenwerking en de mogelijkheid van een rentabiliteitsvergelijking tussen de spoorwegen bereikt .

3 . De spoorwegen concentreren in hoofdzaak hun activiteiten op terreinen die zich speciaal voor deze vak van vervoer lenen . Gezien de publiekrechtelijke taak van de onderneming kunnen de Lid-Staten diversificatie aan hun goedkeuring onderwerpen .

4 . De spoorwegen dienen volgens economische beginselen te worden beheerd . Dat geldt ook voor hun activiteiten in het kader van de openbare dienstverlening , met name om tegen zo laag mogelijke kosten , de kwaliteit van de gevraagde dienst in aanmerking genomen , doelmatige en geschikte prestaties te leveren . De Lid-Staten bepalen welke openbare diensten de spoorwegondernemingen moeten verrichten .

5 . In het kader van de door de Lid-Staten vastgelegde algemeen-politieke richtsnoeren en met inachtneming van de overheidsplanning op het gebied van het vervoer , met name wat de infrastructuur betreft , stellen de spoorwegen de programma's voor hun activiteiten voor , met inbegrip van hun investerings - en financieringsplannen . Deze programma's worden vastgesteld volgens een procedure die is vastgesteld door de Staat en berust op overleg tussen Staat en onderneming . De Staat volgt de uitvoering ervan .

6 . In het kader van de algemene prijspolitiek en rekening houdend met de nationale en communautaire regelingen voor vrachtprijzen en vervoervoorwaarden stellen de spoorwegen hun prijzen vast met als doel zo gunstig mogelijke financiële resultaten te boeken en met het oog op het bereiken van financieel evenwicht .

7 . Onverminderd hetgeen is bepaald in Verordening ( EEG ) nr . 1107/70 ( 2 ) , kan er voor de tariefverplichtingen die voortvloeien uit activiteiten van openbare dienst , die alleen aan de spoorwegondernemingen zijn opgelegd en niet zijn bedoeld in Verordening ( EEG ) nr . 1191/69 ( 3 ) , compensatie worden verleend op een nader in communautaire voorschriften te bepalen wijze .

8 . De Lid-Staten kunnen de leden van de bestuursorganen der spoorwegondernemingen benoemen .

9 . De Lid-Staten stellen samen met de spoorwegondernemingen een financieringsplan op met het oog op het bereiken van financieel evenwicht van de onderneming . Daartoe kunnen de Lid-Staten in hun hoedanigheid van eigenaar aan de spoorwegen voldoende eigen middelen verschaffen in verhouding tot de taken en de omvang van de onderneming en haar financiële behoeften .

De Raad draagt het Comité van Permanente Vertegenwoordigers op het Commissievoorstel ter uitvoering van artikel 8 van zijn beschikking van 13 mei 1965 op basis van bovenstaande uitgangspunten nogmaals te behandelen . Daarbij dient er enerzijds naar te worden gestreefd de regelingen van de financiële betrekkingen tussen de Staten en de spoorwegen in de verschillende Lid-Staten zoveel mogelijk met elkaar in overeenstemming te brengen . Anderzijds dienen echter ook de verschillende omstandigheden in de Lid-Staten ten aanzien van de rol en de betekenis van de spoorwegen in acht te worden genomen . De regeling dient daarom voldoende flexibel te zijn , zonder evenwel de gemeenschappelijke doelstellingen in gevaar te brengen .

( 1 ) PB nr . 88 van 24 . 5 . 1965 , blz . 1500/65 .

( 2 ) PB nr . L 130 van 15 . 6 . 1970 , blz . 1 .

( 3 ) PB nr . L 156 van 28 . 6 . 1969 , blz . 1 .

Top