Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31973L0360

    Richtlijn 73/360/EEG van de Raad van 19 november 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen

    PB L 335 van 5.12.1973, p. 1–50 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (EL, ES, PT)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/01/1993; opgeheven door 31990L0394

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1973/360/oj

    31973L0360

    Richtlijn 73/360/EEG van de Raad van 19 november 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen

    Publicatieblad Nr. L 335 van 05/12/1973 blz. 0001 - 0050
    Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 2 blz. 0091
    Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 3 blz. 0043
    Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 3 blz. 0043


    ++++

    RICHTLIJN VAN DE RAAD

    van 19 november 1973

    betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen

    ( 73/360/EEG )

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

    Gezien het voorstel van de Commissie ,

    Gezien het advies van het Europese Parlement ,

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ,

    Overwegende dat in de Lid-Staten de constructie en de wijze van keuring van niet-automatische weegwerktuigen zijn geregeld door dwingende voorschriften , die van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen en daardoor een belemmering vormen van de handel in deze werktuigen ; dat deze voorschriften derhalve onderling dienen te worden aangepast ;

    Overwegende dat in de richtlijn van de Raad van 26 juli 1971 , inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen ( 1 ) , de procedures van E.E.G.-modelgoedkeuring en eerste E.E.G.-ijk zijn vastgelegd ; dat overeenkomstig die richtlijn de technische voorschriften voor de uitvoering en werking van niet-automatische weegwerktuigen dienen te worden vastgesteld ,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

    Artikel 1

    Deze richtlijn geldt voor niet-automatische weegwerktuigen .

    Deze werktuigen worden omschreven in de punten 1.2 en 2.1.1.2 van de bijlage .

    Artikel 2

    De niet-automatische weegwerktuigen die de E.E.G.-merken en E.E.G.-tekens kunnen ontvangen , zijn beschreven in de bijlage .

    Zij zijn onderworpen aan een E.E.G.-modelgoedkeuring en aan de eerste E.E.G.-ijk .

    De in punt 13 van de bijlage opgesomde werktuigen zijn evenwel van de E.E.G.-modelgoedkeuring vrijgesteld .

    Artikel 3

    De Lid-Staten mogen het in de handel brengen en het in gebruik nemen van niet-automatische weegwerktuigen die zijn voorzien van het E.E.G.-modelgoedkeuringsteken , wanner dit vereist is , en van het merk van eerste E.E.G.-ijk , niet weigeren , verbieden of beperken .

    Artikel 4

    1 . Binnen achttien maanden na kennisgeving van deze richtlijn voeren de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in om aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis . Voor wat het Verenigd Koninkrijk en Ierland betreft , wordt deze termijn evenwel op 5 jaar gesteld .

    2 . De Lid-Staten zien erop toe dat de tekst van alle belangrijke nationale wettelijke bepalingen die zij aanvaarden op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is , ter kennis van de Commissie worden gebracht .

    Artikel 5

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

    Gedaan te Brussel , 19 november 1973 .

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    Ib FREDERIKSEN

    ( 1 ) PB nr . L 202 van 6 . 9 . 1971 , blz . 1 .

    BIJLAGE

    INHOUDSOPGAVE

    HOOFDSTUK I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    * blz . *

    1 . Algemene definitie * 5 *

    2 . Terminologie * 5 *

    3 . Afbakening van het gebied der verschillende nauwkeurigheidsklassen van weegwerktuigen * 11 *

    HOOFDSTUK II

    VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE WERKING VAN DE WEEGWERKTUIGEN

    4 . Maximaal toelaatbare fouten bij eerste ijk en in gebruik * 14 *

    4.1 . Waarden der fouten * 14 *

    4.2 . Toepassingsvoorwaarden voor de maximaal toelaatbare fouten * 15 *

    4.3 . Verschil tussen de resultaten * 16 *

    4.4 . Afstelling en onderzoek * 17 *

    5 . Bestendigheid * 17 *

    6 . Beweeglijkheid en gevoeligheid * 17 *

    7 . Aanbrengen der proeflasten * 18 *

    8 . Beïnvloedings - en storingsfactoren * 20 *

    9 . Maximaal toelaatbare fouten van de aanwijzing of de afdruk der prijzen * 22 *

    HOOFDSTUK III

    CONSTRUCTIEVOORSCHRIFTEN

    10 . Algemene bepalingen * 22 *

    10.1 . Geschiktheid * 22 *

    10.2 . Betrouwbaarheid van de werking * 22 *

    10.3 . Verzegeling * 23 *

    10.4 . Weegresultaten * 23 *

    10.5 . Verschuiving van het automatische aanwijs - of afdrukbereik * 24 *

    10.6 . Waterpasstelling * 24 *

    10.7 . Nulstelling * 25 *

    10.8 . Tarrering * 25 *

    10.9 . Blokkering * 26 *

    10.10 . Schommelingsdempers * 26 *

    10.11 . Keuze - ( of omschakel-)inrichtingen tussen verschillende lastdragers en lastvereffeningsinrichtingen * 26 *

    10.12 . IJkinrichtingen * 26 *

    10.13 . Prijswijzerplaten en automatische prijsaanwijs - of afdrukinrichtingen * 27 *

    10.14 . Opschriften * 28 *

    10.15 . IJkmerken * 30 *

    11 . Aanvullende bindende voorschriften met betrekking tot sommige weegwerktuigen * 33 *

    11.1 . Plusminuswegers met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling * 33 *

    11.2 . Telweegwerktuigen * 33 *

    11.3 . Weegwerktuigen met vrij opgehangen last * 33 *

    * blz . *

    11.4 . Weegwerktuigen met een bijzondere lastdrager ( bunker , trechter enz . ) * 33 *

    11.5 . Weegwerktuigen bestemd om te worden gebruikt voor rechtstreekse verkoop aan het publiek ( weegwerktuigen bestemd voor gebruik in aanwezigheid van het publiek ) * 34 *

    11.6 . Weegwerktuigen waarop moet zijn vermeld " Verboden voor rechtstreekse verkoop aan het publiek " * 35 *

    12 . Aanbevolen voorschriften van praktische aard * 35 *

    12.1 . Algemeen * 35 *

    12.2 . Lastvereffeningsinrichtingen op mechanische weegwerktuigen met niet-automatische evenwichtsinstelling * 35 *

    12.3 . Lastvereffeningsinrichtingen op weegwerktuigen met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling * 37 *

    12.4 . Prijsaanwijs - of -afdrukinrichtingen * 38 *

    12.5 . Inrichtingen voor de verschuiving van het automatische aanwijs - of afdrukbereik * 38 *

    12.6 . Tarra-bijtelinrichtingen * 38 *

    12.7 . Tarra-aftrekinrichtingen * 39 *

    12.8 . Blokkeerinrichtingen - Zichtbaarheid der standen * 39 *

    13 . Aanvullende bindende voorschriften met betrekking tot weegwerktuigen van de nauwkeurigheidsklassen gewone en grove weging welke zijn vrijgesteld van E.E.G.-modelgoedkeuring * 39 *

    13.1 . Algemeen * 39 *

    13.2 . Enkelvoudige gelijkarmige balansen ( hangende of staande ) * 41 *

    13.3 . Enkelvoudige ongelijkarmige balansen met overbrengingsverhouding 1/10 ( hangende of staande ) * 41 *

    13.4 . Enkelvoudige weegwerktuigen met schuifgewichten * 41 *

    13.5 . Roberval - en Bérangerbascules * 43 *

    13.6 . Decimale bascules * 43 *

    13.7 . Weegwerktuigen met lastvereffeningsinrichting met zichtbare schuifgewichten met een maximaal weegvermogen van meer dan 10 kg en ten hoogste 5 t * 44 *

    HOOFDSTUK IV

    E.E.G.-MODELGOEDKEURING

    14 . Aanvraag tot E.E.G.-modelgoedkeuring * 45 *

    15 . E.E.G.-modelgoedkeuring van beperkte strekking * 46 *

    16 . Onderzoek tot E.E.G.-modelgoedkeuring * 46 *

    HOOFDSTUK V

    EERSTE E.E.G.-IJK

    17 . Plaats van de ijk * 48 *

    18 . Wijze van controle op de werking * 49 *

    19 . Proeflasten * 49 *

    20 . Proeven * 50 *

    HOOFDSTUK I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    1 . ALGEMENE DEFINITIE

    1.1 . Weging

    Bepaling van de waarde van de massa van een lichaam .

    1.2 . Weegwerktuigen

    Meetmiddelen die dienen ter bepaling van de waarde van de massa van een lichaam met gebruikmaking van de werking van de zwaartekracht op dat lichaam .

    Zij kunnen tevens dienen voor het vaststellen van andere grootheden , hoeveelheden of eigenschappen die een functie van de massa vormen .

    2 . TERMINOLOGIE

    2.1 . Indeling der weegwerktuigen

    2.1.1 . - naar de aard van hun werking

    2.1.1.1 . Automatische weegwerktuigen

    Weegwerktuigen die een weegbewerking uitvoeren waarbij menselijke tussenkomst niet is vereist en die een voor dat weegwerktuig kenmerkend proces automatisch inleiden .

    2.1.1.2 . Niet-automatische weegwerktuigen

    Weegwerktuigen waarvoor bij het wegen menselijke tussenkomst is vereist , met name ten einde de lasten op de lastdrager van het weegwerktuig te plaatsen en/of daarvan af te nemen , alsmede voor het vaststellen van het resultaat .

    2.1.2 . - naar de aard van de aanwijzing

    2.1.2.1 . Weegwerktuigen zonder verdelingen in eenheden van massa

    Weegwerktuigen die niet zijn voorzien van een verdeling in becijferde eenheden van massa .

    2.1.2.2 . Weegwerktuigen met verdelingen in eenheden van massa

    Weegwerktuigen waarop het gehele of gedeeltelijke weegresultaat rechtstreeks kan worden afgelezen .

    2.1.3 . - naar de wijze waarop de evenwichtsstand wordt verkregen

    2.1.3.1 . Weegwerktuigen met niet-automatische evenwichtsinstelling

    Weegwerktuigen die uitsluitend door menselijke tussenkomst in evenwichtsstand worden gebracht .

    2.1.3.2 . Weegwerktuigen met automatische evenwichtsinstelling

    Weegwerktuigen waarbij de evenwichtsstand wordt verkregen zonder menselijke tussenkomst .

    2.1.3.3 . Weegwerktuigen met half-automatische evenwichtsinstelling

    Weegwerktuigen waarbij de weger slechts boven een bepaald weegbereik , het zogenaamde automatische aanwijs - of afdrukbereik , een handeling verricht om opnieuw de automatische evenwichtsinstelling te verkrijgen .

    2.2 . Samenstelling der weegwerktuigen

    2.2.1 . Hoofdinrichtingen

    2.2.1.1 . Lastdrager

    Deel van het weegwerktuig bestemd voor het dragen van de last .

    2.2.1.2 . Lastoverbrengingsinrichting

    Deel van het weegwerktuig dat dient om de kracht die door de last op de lastdrager wordt uitgeoefend , over te brengen op de lastvereffeningsinrichting .

    De overgebrachte kracht kan evenredig aan de last worden gereduceerd .

    2.2.1.3 . Lastvereffeningsinrichting

    Deel van het weegwerktuig dat dient voor het bepalen van de massa van de last :

    - door vereffening van de door de lastoverbrengingsinrichting overgebrachte kracht met behulp van een meetbare kracht ;

    - door aanwijzing van de massa die overeenkomt met de voor de vereffening vereiste kracht .

    Het weegresultaat kan op een van de volgende wijzen worden vastgesteld :

    - waarde van de reglementaire gewichten , geplaatst op de gewichtendrager , met inachtneming van de verhouding van de krachtreductie ;

    - aflezing van de aanwijsinrichting ;

    - door de afdrukinrichting geproduceerd document .

    2.2.1.3.1 . Gewichtendrager

    Deel van de lastvereffeningsinrichting waarop de reglementaire gewichten worden geplaatst , ingeval de vereffening geheel of gedeeltelijk met behulp van gewichten plaatsvindt .

    2.2.1.3.2 . Aanwijsinrichting

    Deel van de lastvereffeningsinrichting waarop het gehele of gedeeltelijke weegresultaat rechtstreeks wordt afgelezen .

    2.2.1.3.3 . Afdrukinrichting

    Deel van de lastvereffeningsinrichting dat het weegresultaat afdrukt .

    2.2.1.3.4 . Samenstelling van de aanwijsinrichting

    2.2.1.3.4.1 . Aanwijsorgaan

    Index die de evenwichtsstand van het weegwerktuig aangeeft .

    2.2.1.3.4.2 . Deelkenmerken

    Deelstrepen of kepen die de lengte van de schaaldelen van continue schaalverdelingen bepalen . De getallen van numerieke schaalverdelingen worden eveneens als deelkenmerken beschouwd .

    2.2.1.3.4.3 . Schaalbasis

    Denkbeeldige lijn die het midden van de kortste deelkenmerken verbindt .

    2.2.1.3.4.4 . Hulpafleesinrichtingen

    2.2.1.3.4.4.1 . Interpolatie-afleesinrichting

    Met de aanwijsinrichting verbonden vaste inrichting waarmee een continue schaalverdeling zonder speciale menselijke tussenkomst wordt onderverdeeld ( nonius ) .

    2.2.1.3.4.4.2 . Aanvullende afleesinrichting

    Instelbare inrichting met behulp waarvan , zonder wijziging van de evenwichtsstand , de afstand tussen een deelstreep van de continue schaalverdeling en het afleeskenmerk bij nulstand in eenheden van massa kan worden gemeten met een grotere nauwkeurigheid dan door visuele interpolatie .

    2.2.2 . Neveninrichtingen

    2.2.2.1 . Inrichting voor waterpasstelling

    Inrichting waarmee een weegwerktuig in de referentiestand wordt gebracht .

    2.2.2.2 . Nulstelinrichting

    Inrichting waarmee het weegwerktuig in de juiste evenwichtsstand wordt gebracht .

    2.2.2.3 . Inrichting voor verschuiving van het automatische aanwijs - of afdrukbereik ( Bijschakelinrichting )

    Instelbare inrichting die deel uitmaakt van een weegwerktuig met half-automatische evenwichtsinstelling waarmee , tot aan het maximale weegvermogen , lasten worden gewogen die het automatische aanwijs - of afdrukbereik te boven gaan .

    2.2.2.4 . Tarra-inrichtingen

    2.2.2.4.1 . Tarra-bijtelinrichting

    Inrichting waarmee tarra wordt vereffend zonder het weegbereik van het weegwerktuig te verkleinen .

    2.2.2.4.2 . Tarra-aftrekinrichting

    Inrichting waarmee , onder verkleining van het weegbereik , tarra van het weegresultaat wordt afgetrokken .

    2.2.2.5 . Blokkeerinrichting

    Inrichting waarmee het gehele mechanisme van een weegwerktuig of een gedeelte daarvan wordt geblokkeerd .

    2.2.2.6 . Omschakelinrichting tussen lastdragers en lastvereffeningsinrichtingen

    Inrichting waarmee één of meer lastdragers afzonderlijk of gelijktijdig aan één of meer lastvereffeningsinrichtingen worden gekoppeld , ongeacht welke lastoverbrengingsinrichtingen zijn toegepast .

    2.2.2.7 . Automatische prijsaanwijs - of prijsafdrukinrichting

    Inrichting waarmee onmiddellijk de aanwijzing of afdruk van de prijs van het te wegen goed ( hierna te noemen " eindprijs " ) op basis van massa en prijs per kilogram ( hierna te noemen " eenheidsprijs " ) wordt verkregen .

    2.2.2.7.1 . Inrichting met becijferde of gecodeerde eindprijsschaalverdelingen

    Inrichting die ervoor zorgt dat de becijferde of gecodeerde eindprijsschaalverdelingen , behorend bij de onderscheidene eenheidsprijzen , in overeenstemming zijn met de massaschaalverdeling . Indien de aanwijzing of a druk van de eindprijzen discontinu is , wordt het resultaat op één afleeseenheid afgerond .

    2.2.2.7.2 . Rekeninrichting

    Inrichting die automatisch de eindprijs levert door vermenigvuldiging van de massa van het te wegen goed met de eenheidsprijs .

    2.2.2.7.2.1 . Analoge rekeninrichting

    Rekeninrichting waarin ten minste een van beide vermenigvuldigingsfactoren continu is , terwijl de uitkomst continu of discontinu is .

    2.2.2.7.2.2 . Numerieke rekeninrichting

    Bekeninrichting waarin beide vermenigvuldigingsfactoren èn de uitkomst discontinu zijn .

    2.3 . Metrologische kenmerken van weegwerktuigen

    2.3.1 . Weegcapaciteit

    2.3.1.1 . Maximaal weegvermogen ( Max )

    Grootste last die op een weegwerktuig kan worden gewogen , waarbij het vermogen van tarra-bijtelinrichtingen buiten beschouwing wordt gelaten .

    2.3.1.2 . Minimaal weegvermogen ( Min )

    Waarde van de belasting beneden welke de wegingen met een te grote relatieve fout kunnen zijn aangedaan .

    2.3.1.3 . Weegbereik

    Weeggebied tussen het minimale en het maximale weegvermogen .

    2.3.1.4 . Automatisch aanwijs - of afdrukbereik

    Aanwijs - of afdrukbereik waarbinnen de evenwichtsstand zonder menselijke tussenkomst wordt verkregen .

    2.3.1.5 . Tarravermogen

    2.3.1.5.1 . Tarra-aftrekvermogen ( T = + ... )

    Vermogen van de tarra-bijtelinrichting .

    2.3.1.5.2 . Tarra-aftrekvermogen ( T = - ... )

    Vermogen van de tarra-aftrekinrichting .

    2.3.1.6 . Grensbelasting ( Lim )

    Door de fabrikant vastgestelde grootste massa , groter dan de som van maximaal weegvermogen en tarra-bijtelvermogen , waarmee een weegwerktuig kan worden belast , zonder zijn metrologische eigenschappen aan te tasten .

    2.3.2 . Afleeseenheid

    2.3.2.1 . Werkelijke afleeseenheid

    2.3.2.1.1 . Waarde van de afleeseenheid ( hierna te noemen " afleeseenheid " )

    - Bij continue aanwijzing of afdruk : waarde uitgedrukt in reglementaire eenheden van massa van de kleinste eenheid ( d ) waarin de schaalverdeling kan worden afgelezen ( hierna te noemen : " continue afleeseenheid of continu schaaldeel " )

    - Bij discontinue aanwijzing of afdruk : het verschil tussen twee opeenvolgende waarden van een aanwijzing of afdruk ( d d ) ( hierna te noemen " discontinue afleeseenheid " )

    2.3.2.1.2 . Aantal afleeseenheden ( n )

    Uitkomst van de deling van het maximale weegvermogen door de afleeseenheid

    n = Max/d of n = Max/d d

    2.3.2.1.3 . Lengte van het schaaldeel ( i )

    Langs de schaalbasis gemeten lineaire verplaatsing van het aanwijsorgaan en de schaalverdeling ten opzichte van elkaar , overeenkomend met de waarde van het schaaldeel .

    2.3.2.2 . Conventionele afleeseenheid

    2.3.2.2.1 . Waarde van de conventionele afleeseenheid ( d c ) ( hierna te noemen " conventionele afleeseenheid " )

    In deze bijlage vastgelegde conventionele waarde van de afleeseenheid , uitgedrukt in reglementaire eenheden van massa . Deze afleeseenheid maakt het mogelijk de weegwerktuigen zonder verdelingen in eenheden van massa aan overeenkomstige voorschriften te onderwerpen als de weegwerktuigen met verdelingen in eenheden van massa , dan wel om bepaalde weegwerktuigen met verdelingen in eenheden van massa in nauwkeurigheidsklassen in te delen .

    2.3.2.2.2 . Aantal conventionele afleeseenheden ( n c )

    Uitkomst van de deling van het maximaal weegvermogen door de conventionele afleeseenheid .

    n c = Max/d c

    2.3.2.3 . IJkeenheid

    2.3.2.3.1 . Waarde van de ijkeenheid ( e ) ( hierna te noemen " ijkeenheid " )

    In reglementaire eenheden van massa uitgedrukte waarde van de werkelijke of conventionele afleeseenheid waarvan bij de keuring van weegwerktuigen wordt uitgegaan .

    2.4 . Metrologische eigenschappen van een weegwerktuig

    2.4.1 . Gevoeligheid ( S )

    2.4.1.1 . Weegwerktuig met niet-automatische evenwichtsinstelling

    Quotient van de tussen twee evenwichtsstanden gemeten verplaatsing " D l " van het aanwijsorgaan en de toename " D m " van de belasting die deze verplaatsing veroorzaakt , waarbij het weegwerktuig in de gunstigste opstelling met betrekking tot de beweeglijkheid is geplaatst .

    S = D l/D m

    2.4.1.2 . Weegwerktuig met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling

    In de praktijk het quotiënt van de lengte van de afleeseenheid " i " en de waarde " d " daarvan

    S = i/d

    2.4.2 . Beweeglijkheid

    Eigenschap die het vermogen van het weegwerktuig kenmerkt om geringe wijzigingen van de belasting weer te geven .

    2.4.2.1 . Drempelwaarde van de beweeglijkheid bij een gegeven belasting

    Waarde van het kleinste , zonder schokken opgelegde overwicht waardoor de evenwichtsstand van het weegwerktuig wordt gewijzigd .

    2.4.3 . Bestendigheid

    Vermogen van een weegwerktuig om identieke weegresultaten te geven voor een zelfde last die verscheidene malen op het weegwerktuig wordt aangebracht of verplaatst .

    2.5 . Meting van de last

    2.5.1 . Weegresultaat

    Waarde van de bij een weging gemeten massa .

    2.5.2 . Wijzen van aanwijzing en afdruk

    2.5.2.1 . Vereffening met behulp van gewichten

    Waarde van de reglementaire gewichten die , met inachtneming van de verhouding waarin de belasting wordt gereduceerd , deze belasting vereffenen .

    2.5.2.2 . Continue aanwijzing of afdruk

    Aanwijzing of afdruk met behulp van een schaalverdeling waarbij de evenwichtsstand tot op een gedeelte van de afleeseenheid kan worden geschat .

    2.5.2.3 . Discontinue aanwijzing of afdruk

    Aanwijzing of afdruk met behulp van deelkenmerken , gewoonlijk bestaande uit een aantal op een rij geplaatste cijfers , die geen interpolatie binnen de afleeseenheid mogelijk maken .

    2.5.3 . Beginsel van aflezing door eenvoudige nevenschikking

    Aflezing van het weegresultaat zonder rekenbewerking , door eenvoudige nevenschikking van de opeenvolgende cijfers die het weegresultaat weergeven .

    2.5.4 . Globale afleesonnauwkeurigheid van weegwerktuigen met continue aanwijzing of afdruk

    Standaardafwijking van de onder normale gebruiksomstandigheden door verschillende waarnemers afgelezen resultaten van een zelfde continue aanwijzing of afdruk . Gewoonlijk wordt van ten minste tien aflezingen uitgegaan .

    2.5.5 . Minimale afleesafstand ( L )

    De minimale afleesafstand ( L ) is de kortste afstand tot waarop een waarnemer de aanwijsinrichting kan naderen voor het verrichten van een aflezing onder normale omstandigheden .

    Aangenomen wordt dat de aanwijsinrichting ongehinderd kan worden benaderd , indien de vrije ruimte ervoor ten minste 0,80 m bedraagt .

    2.5.6 . Afrondingsfout van een discontinue aanwijzing of afdruk

    Verschil tussen de dicontinue aanwijzing ( of afdruk ) en het weegresultaat dat het weegwerktuig zou geven bij continue aanwijzing ( of afdruk ) .

    2.5.7 . Maximaal toelaatbare fout op de massa

    Grootste positief of negatief verschil dat reglementair is toegestaan tussen het weegresultaat en de massa van de gewogen last , als het weegwerktuig tevoren onbelast in zijn referentiestand ( 2.6 ) op nul is gesteld .

    De massa van de gewogen last is het equivalent in standaardgewichten of standaardmassa's van die last .

    2.6 . Referentiestand ( gewoonlijk " waterpasstand " genoemd )

    De bij de constructie van een weegwerktuig bepaalde stand waarin het is afgesteld .

    2.7 . IJkinrichting

    In het weegwerktuig ingebouwde of los daarop aangesloten inrichting met behulp waarvan een of meer afzonderlijke hoofdinrichtingen kunnen worden onderzocht .

    3 . AFBAKENING VAN HET GEBIED DER VERSCHILLENDE NAUWKEURIGHEIDSKLASSEN VAN WEEGWERKTUIGEN

    3.1 . Nauwkeurigheidsklassen

    De weegwerktuigen worden ingedeeld in vier nauwkeurigheidsklassen met de volgende benamingen en symbolen :

    - speciale weging I

    - fijne weging II

    - gewone weging III

    - grove weging IIII

    3.2 . Indeling

    De indeling der weegwerktuigen in de vier nauwkeurigheidsklassen naar gelang van hun kenmerken , alsmede de bepalingen inzake het maximaal weegvermogen , de ondergrens van het minimaal weegvermogen en de ijkeenheden zijn vastgelegd in de tabellen 3.2.1 tot en met 3.2.4 en in de punten 3.2.5 tot en met 3.2.10 .

    De aanwezigheid van een tarra-inrichting of een ijkinrichting op een weegwerktuig is niet van invloed op de nauwkeurigheidsklasse waarin het betrokken weegwerktuig op grond van zijn eigen kenmerken is ingedeeld . Deze inrichtingen worden geacht te behoren tot de nauwkeurigheidsklasse van het betrokken weegwerktuig , ongeacht hun eigen kenmerken .

    * Maximaal weegvermogen " Max " * Minimaal weegvermogen " Min " ( ondergrens ) * Afleeseenheid " d " ( of " d d " ) * Aantal afleeseenheden " n " * IJkeenheid " e "

    * 3.2.1 . SPECIALE WEGING I *

    * 3.2.1.1 . Weegwerktuigen zonder verdelingen in eenheden van massa *

    3.2.1.1.1 . * 100 mg * Max * 1 g * 10 e * * * 0,1 mg *

    3.2.1.1.2 . * 1 g < Max < 10 g * 50 e * * * Max/10 000 *

    3.2.1.1.3 . * 10 g * Max < 100 g * 50 e * * * 1 mg *

    3.2.1.1.4 . * 100 g * Max * 50 e * * * Max/10 000 *

    * 3.2.1.2 . Weegwerktuigen met verdelingen in eenheden van massa ( 1 ) *

    3.2.1.2.1 . * * d * d * 0,005 mg * 10 * n * d *

    3.2.1.2.2 . * 1 mg * Max * 10 d * 0,01 mg * d * 0,05 mg * 100 * n * d *

    3.2.1.2.3 . * 10 mg * Max * 50 d * 0,1 mg * d * 0,5 mg * 100 * n * d *

    3.2.1.2.4 . * 100 g * Max * 50 d * 1 mg * d * 100 000 * n * d *

    * 3.2.2 . FIJNE WEGING II *

    * 3.2.2.1 . Weegwerktuigen zonder verdelingen in eenheden van massa *

    3.2.2.1.1 . * 1 g * Max < 5 g * 10 e * * * Max/1 000 *

    3.2.2.1.2 . * 5 g * Max < 100 g * 10 e * * * 5 mg *

    3.2.2.1.3 . * 100 g * Max < 200 g * 10 e * * * Max/20 000 *

    3.2.2.1.4 . * 200 g * Max * 50 e * * * Max/20 000 *

    * Maximaal weegvermogen " Max " * Minimaal weegvermogen " Min " ( ondergrens ) * Afleeseenheid " d " ( of " d d " ) * Aantal afleeseenheden " n " * IJkeenheid " e " *

    * 3.2.2.2 . Weegwerktuigen met verdelingen in eenheden van massa ( 1 ) *

    * 3.2.2.2.1 . Weegwerktuigen met niet-automatische evenwichtsinstelling *

    3.2.2.2.1.1 . * 1 g * Max < 50 g * 10 d * 1 mg * d * 5 mg * 200 * n < 50 000 * d *

    3.2.2.2.1.2 . * 10 g * Max < 50 g * 50 d * 10 mg * d * 50 mg * 1 000 * n < 5 000 * 5 mg *

    3.2.2.2.1.3 . * 50 g * Max * 500 g * 10 d * 1 mg * d * 5 mg * 10 000 * n * 100 000 d *

    3.2.2.2.1.4 . * 50 g * Max < 5 kg * 50 d * 10 mg * d * 500 mg * 1 000 * n < 10 000 * Max/10 000 *

    3.2.2.2.1.5 . * 100 g * Max * 50 kg * 50 d * 10 mg * d * 500 mg * 10 000 * n * 100 000 * d *

    3.2.2.2.1.6 . * 5 kg * Max * 50 d * 1 g * d * 5 000 * n < 10 000 * Max/10 000 *

    3.2.2.2.1.7 . * 10 kg * Max * 50 d * 1 g * d * 10 000 * n * 100 000 * d *

    * 3.2.2.2.2 . Weegwerktuigen met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling *

    3.2.2.2.2.1 . * 1 g * Max * 500 g * 10 d * 1 mg * d * 5 mg * 200 * n * 100 000 * d *

    3.2.2.2.2.2 . * 10 g * Max * 50 kg * 50 d * 10 mg * d * 500 mg * 1 000 * n * 100 000 * d *

    3.2.2.2.2.3 . * 5 kg * Max * 50 d * 1 g * d * 5 000 * n * 100 000 * d *

    * 3.2.3 . GEWONE WEGING III *

    * 3.2.3.1 . Weegwerktuigen zonder verdelingen in eenheden van massa *

    3.2.3.1.1 . * 20 g * Max < 100 g * 50 e * * * 0,1 g *

    3.2.3.1.2 . * 100 g * Max < 1 kg * 50 e * * * Max/1 000 *

    3.2.3.1.3 . * 1 kg * Max < 2 kg * 50 e * * * 1 g *

    3.2.3.1.4 . * 2 kg * Max * 50 e * * * Max/2 000 *

    * 3.2.3.2 . Weegwerktuigen met verdelingen in eenheden van massa *

    * 3.2.3.2.1 . Weegwerktuigen met niet-automatische evenwichtsinstelling *

    3.2.3.2.1.1 . * 20 g * Max < 100 g * 10 d * 0,1 g of 0,2 g * 200 * n < 1 000 * 0,1 g *

    3.2.3.2.1.2 . * 100 g * Max < 1 kg * 20 d * 0,2 g * d * 1 g * 200 * n < 1 000 * Max/1 000 *

    3.2.3.2.1.3 . * 100 g * Max * 10 kg * 20 d * 0,1 g * d * 1 g * 1 000 * n * 10 000 * d *

    3.2.3.2.1.4 . * 400 g * Max < 5 kg * 50 d * 2 g of 5 g * 200 * n < 1 000 * Max/1 000 *

    3.2.3.2.1.5 . * 2 kg * Max * 50 kg * 50 d * 2 g of 5 g * 1 000 * n * 10 000 * d *

    3.2.3.2.1.6 . * 5 kg * Max < 10 t * 50 d * 10 g * d * 10 kg * 500 * n < 1 000 * Max/1 000 *

    3.2.3.2.1.7 . * 10 kg * Max * 100 t * 50 d * 10 g * d * 10 kg * 1 000 * n * 10 000 * d *

    3.2.3.2.1.8 . * 15 t * Max < 100 t * 1 000 kg * 20 kg * d * 100 kg * 750 * n < 1 000 * Max/1 000 *

    3.2.3.2.1.9 . * 20 t * Max * 1 000 t * 1 000 kg * 20 kg * d * 100 kg * 1 000 * n * 10 000 * d *

    3.2.3.2.1.10 . * 150 t * Max * 10 d * 200 kg * d * 750 * n * 1 000 * Max/1 000 *

    3.2.3.2.1.11 . * 200 t * Max * 10 d * 200 kg * d * 1 000 * n * 10 000 * d *

    * Maximaal weegvermogen " Max " * Minimaal weegvermogen " Min " ( ondergrens ) * Afleeseenheid " d " ( of " d d " ) * Aantal afleeseenheden " n " * IJkeenheid " e " *

    * 3.2.3.2.2 . Weegwerktuigen met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling *

    3.2.3.2.2.1 . * 20 g * Max * 10 kg * 10 d * 0,1 g * d * 1 g * 50 * n * 10 000 * d *

    3.2.3.2.2.2 . * 400 g * Max * 50 kg * 20 d * 2 g of 5 g * 200 * n * 10 000 * d *

    3.2.3.2.2.3 . * 5 kg * Max * 200 kg * 20 d * 10 g of 20 g * 500 * n * 10 000 * d *

    3.2.3.2.2.4 . * 25 kg * Max * 100 t * 50 d * 50 g * d * 10 kg * 500 * n * 10 000 * d *

    3.2.3.2.2.5 . * 15 t * Max * 1000 t * 1 000 kg * 20 kg * d * 100 kg * 750 * n * 10 000 * d *

    3.2.3.2.2.6 . * 150 t * Max * 10 d * 200 kg * d * 750 * n * 10 000 * d *

    * 3.2.4 . GROVE WEGING IIII *

    * 3.2.4.1 . Weegwerktuigen zonder verdelingen in eenheden van massa *

    3.2.4.1.1 . * 1 kg * Max < 2 kg * 10 e * * * 5 g *

    3.2.4.1.2 . * 2 kg * Max * 10 e * * * Max/400 *

    * 3.2.4.2 . Weegwerktuigen met verdelingen in eenheden van massa *

    * 3.2.4.2.1 . Weegwerktuigen met niet-automatische evenwichtsinstelling *

    3.2.4.2.1.1 . * 1 kg * Max < 2 kg * 10 d * 5 g of * 10 g * 100 * n < 400 * 5 g *

    3.2.4.2.1.2 . * 2 kg * Max < 4 t * 10 d * 10 g * d * 10 kg * 100 * n < 400 * Max/400 *

    3.2.4.2.1.3 . * 2 kg * Max * 10 t * 10 d * 5 g * d * 10 kg * 400 * n * 1 000 * d *

    3.2.4.2.1.4 . * 4 t * Max * 10 d * 20 kg * d * 200 * n < 400 * Max/400 *

    3.2.4.2.1.5 . * 8 t * Max * 10 d * 20 kg * d * 400 * n * 1 000 * d *

    * 3.2.4.2.2 . Weegwerktuigen met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling *

    3.2.4.2.2.1 . * 1 kg * Max * 10 t * 10 d * 5 g * d * 10 kg * 100 * n * 1 000 * d *

    3.2.4.2.2.2 . * 4 t * Max * 10 d * 20 kg * d * 200 * n * 1 000 * d *

    ( 1 ) Voor weegwerktuigen met een inrichting voor interpolatie van de aflezing of met aanvullende afleesinrichting , zie punten 3.2.6 en 3.2.7 .

    3.2.5 . Weegwerktuig met ruiterinrichting

    Bij een weegwerktuig met ruiterinrichting is de ijkeenheid gelijk aan de kleinste der navolgende eenheden :

    - de ijkeenheid die het weegwerktuig zou hebben indien de ruiterinrichting buiten beschouwing werd gelaten ;

    - de afleeseenheid van de ruiterinrichting .

    Slechts de weegwerktuigen voor speciale weging en voor fijne weging mogen van een ruiterinrichting zijn voorzien .

    3.2.6 . Weegwerktuig met interpolatie-afleesinrichting

    Alleen weegwerktuigen voor speciale weging en voor fijne weging met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling mogen zijn voorzien van een interpolatie-afleesinrichting ; in dat geval wordt voor het bepalen van de ijkeenheid van het weegwerktuig geen rekening gehouden met deze inrichting .

    3.2.7 . Weegwerktuig met aanvullende afleesinrichting

    Aanvullende afleesinrichtingen mogen slechts voorkomen op weegwerktuigen voor speciale weging en voor fijne weging met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling .

    De werkelijke afleeseenheid van het weegwerktuig is die van de aanvullende afleesinrichting .

    De conventionele afleeseenheid van het weegwerktuig is die welke overeenkomt met het voorlaatste wisselende cijfer van het weegresultaat .

    De ijkeenheid is :

    - of de werkelijke afleeseenheid

    - of de conventionele afleeseenheid , in welk geval het laatste cijfer onderscheiden moet zijn van de overige cijfers van het resultaat .

    De indeling van de weegwerktuigen in nauwkeurigheidsklassen en hun minimale weegvermogen worden bepaald op grond van de ijkeenheid .

    3.2.8 . Weegwerktuigen met meer dan één aanwijs - of afdrukinrichting

    3.2.8.1 . Minimaal weegvermogen van de verschillende inrichtingen

    Elke aanwijs - of afdrukinrichting heeft zijn eigen minimale weegvermogen waarvan de waarde , berekend overeenkomstig de punten 3.2.1 t/m 3.2.4 afhankelijk is van de metrologische kenmerken van de betrokken inrichting .

    3.2.8.2 . Afleeseenheden

    - Discontinue aanwijs - of afdrukinrichtingen moeten dezelfde afleeseenheden hebben .

    - De discontinue afleeseenheid mag ten hoogste gelijk zijn aan de kleinste continue afleeseenheid .

    3.2.9 . Tarra-inrichtingen met verdelingen in eenheden van massa

    Op deze tarra-inrichtingen moet de kleinste afleeseenheid van de becijferde tarraschaalverdeling(en ) gelijk zijn aan de kleinste afleeseenheid van het betrokken weegwerktuig . De ijkeenheid van de tarra-inrichting(en ) is gelijk aan de kleinste ijkeenheid van het betrokken weegwerktuig .

    3.2.10 . Weegwerktuigen voorzien van een ijkinrichting met verdelingen in eenheden van massa

    De afleeseenheid van de ingebouwde ijkinrichting met verdelingen in eenheden van massa mag ten hoogste gelijk zijn aan 1/5 van de afleeseenheid van het weegwerktuig .

    HOOFDSTUK II

    VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE WERKING VAN WEEGWERKTUIGEN

    4 . MAXIMAAL TOELAATBARE FOUTEN BIJ EERSTE IJK EN IN GEBRUIK

    4.1 . Waarden der fouten

    De maximaal toelaatbare positieve of negatieve fouten , uitgedrukt in ijkeenheden , komen overeen met de in de onderstaande tabellen vastgelegde waarden .

    Deze fouten gelden voor alle weegwerktuigen , al dan niet met verdelingen in eenheden van massa ; zij omvatten ook de fouten op ijkstandaarden en ijkinrichtingen .

    Voor weegwerktuigen met verdelingen in eenheden van massa en met discontinue aanwijzing of -afdruk , omvatten deze foutenniet de positieve of negatieve fout die voortvloeit uit de afronding van het resultaat naar boven of naar beneden op de naast hoger of lager gelegen gehele afleeseenheid .

    4.1.1 . Speciale weging

    Bij de eerste ijk * In gebruik * I *

    0,5 e * 1 e * bij toenemende belasting vanaf het minimaal weegvermogen t/m 50 000 e en bij afnemende belasting vanaf 50 000 e tot nul . *

    1 e * 2 e * bij belasting van meer dan 50 000 e t/m 200 000 e *

    1,5 e * 3 e * bij belasting van meer dan 200 000 e *

    4.1.2 . Fijne weging

    * * II *

    0,5 e * 1 e * bij toenemende belasting vanaf het minimaal weegvermogen t/m 5 000 e en bij afnemende belasting vanaf 5 000 e tot nul *

    1 e * 2 e * bij belasting van meer dan 5 000 e t/m 20 000 e *

    1,5 e * 3 e * bij belasting van meer dan 20 000 e *

    4.1.3 . Gewone weging

    * * III *

    0,5 e * 1 e * bij toenemende belasting vanaf het minimaal weegvermogen t/m 500 e en bij afnemende belasting vanaf 500 e tot nul *

    1 e * 2 e * bij belasting van meer dan 500 e t/m 2 000 e *

    1,5 e * 3 e * bij belasting van meer dan 2 000 e *

    4.1.4 . Grove weging

    * * IIII *

    0,5 e * 1 e * bij toenemende belasting vanaf het minimaal weegvermogen t/m 50 e en bij afnemende belasting vanaf 50 e tot nul *

    1 e * 2 e * bij belasting van meer dan 50 e t/m 200 e *

    1,5 e * 3 e * bij belasting van meer dan 200 e *

    4.2 . Toepassingsvoorwaarden voor de maximaal toelaatbare fouten

    De in punt 4.1 genoemde maximaal toelaatbare fouten worden als volgt toegepast .

    4.2.1 . Weegwerktuigen met discontinue aanwijzing of -afdruk

    De maximaal toelaatbare fouten op weegwerktuigen met discontinue aanwijzing of -afdruk zijn van toepassing op discontinue aanwijzingen en -afdrukken nadat zij van de afrondingstout zijn ontdaan .

    In de praktijk wordt de absolute waarde van de maximaal toelaatbare fout bij discontinue aanwijzing of -afdruk verhoogd met 0,2 discontinue afleeseenheid .

    4.2.2 . Weegwerktuigen met meer dan één aanwijs - of afdrukinrichting

    De maximaal toelaatbare fouten op de aanwijzing of afdruk door elke inrichting worden bepaald door hun eigen ijkeenheid .

    4.2.3 . Weegwerktuigen met één of meer tarra-inrichtingen

    4.2.3.1 . Maximaal toelaatbare fouten op deze weegwerktuigen

    De maximaal toelaatbare fouten op deze weegwerktuigen gelden voor de nettobelasting , ongeacht de tarrawaarde .

    4.2.3.2 . Maximaal toelaatbare fouten van tarra-inrichtingen met verdelingen in eenheden van massa

    De maximaal toelaatbare fouten van tarra-inrichtingen met verdelingen in eenheden van massa zijn voor elke tarrawaarde dezelfde als die welke voor het weegwerktuig toelaatbaar zijn voor lasten van dezelfde waarde , met inachtneming van punt 3.2.9 .

    4.2.4 . Afzonderlijke hoofdinrichtingen

    De maximaal toelaatbare fouten op elk van deze hoofdinrichtingen zijn gelijk aan 0,7 maal de maximale fouten die voor het gehele weegwerktuig toelaatbaar zijn .

    4.2.5 . Weegwerktuigen voor speciale weging met ingebouwde gewichten

    Wanneer één of meer ingebouwde gewichten zijn ingeschakeld worden de maximaal toelaatbare fouten verhoogd met de maximaal toelaatbare fouten van het gewicht van de daarmee overeenkomende nauwkeurigheidsklasse ( 1 ) van een naast hogere nominale waarde ten opzichte van de betrokken belasting .

    4.3 . Verschillen tussen de resultaten

    4.3.1 . Verschillen tussen de aanwijzingen of afdrukken van verscheidene inrichtingen van eenzelfde weegwerktuig

    4.3.1.1 . Onderlinge relatie tussen aanwijs - of afdrukinrichtingen

    Het verschil tussen de aanwijzingen of afdrukken van de diverse aanwijs - of afdrukinrichtingen dat paarsgewijze voor een zelfde last door een zelfde weegwerktuig wordt gegeven , mag niet meer bedragen dan de absolute waarde van de maximaal toelaatbare fout voor deze last betrokken op de grootste ijkeenheid ( e ) van de vergeleken inrichtingen .

    Alvorens discontinue aanwijzingen of -afdrukken worden vergeleken , dienen zij met de afrondingsfout te worden gecorrigeerd .

    4.3.1.2 . Weegwerktuigen voorzien van een tarra-inrichting met becijferde schaalverdeling

    Voor de verschillen tussen de resultaten die voor een zelfde last worden aangegeven door een weegwerktuig en door de daarin ingebouwde tarra-inrichting met becijferde schaalverdeling , geldt punt 4.3.1.1 .

    4.3.2 . Verschil tussen twee resultaten verkregen voor een zelfde last bij wijziging van de wijze van evenwichtsinstelling

    Het verschil tussen twee resultaten die voor een zelfde last worden verkregen bij twee achtereenvolgende proeven na wijziging van de evenwichtsinstelling , mag niet groter zijn dan de absolute waarde van de voor de desbetreffende last maximaal toelaatbare fout ( bij weegwerktuigen met inrichtingen voor verschuiving van het automatische aanwijs - of afdrukbereik ) .

    4.3.3 . Verschil tussen twee resultaten voor een zelfde last bij langdurige belasting van een weegwerktuig

    Indien onder voldoende constante testomstandigheden een last langdurig op een weegwerktuig blijft staan , mag het verschil tussen het resultaat op het tijdstip van de plaatsing van die last en de aanwijzing of afdruk na ten minste 8 uur niet meer bedragen dan de absolute waarde van de maximaal voor de desbetreffende last toelaatbare fout .

    Deze bepaling geldt niet voor weegwerktuigen voor speciale weging .

    4.3.4 . Verschil bij terugkeer naar de nulstand

    Het verschil bij terugkeer naar de nulstand onmiddellijk na het wegnemen van een last die een half uur op het weegwerktuig was geplaatst , mag niet meer dan een halve ijkeenheid bedragen .

    4.4 . Afstelling en onderzoek

    4.4.1 . Standaarden

    De standaardgewichten of -massa's die worden gebruikt voor het afstellen en het onderzoek van weegwerktuigen , mogen geen fout vertonen van meer dan één derde van de fout die overeenkomt met de maximaal toelaatbare fout voor de desbetreffende last bij afgestelde en geijkte weegwerktuigen . Deze standaardgewichten en -massa's worden gejusteerd overeenkomstig desbetreffende bijzondere richtlijnen .

    4.4.2 . IJkinrichting

    Voor een bepaalde last is de maximaal toelaatbare fout van een ijkinrichting gelijk aan 0,2 maal de maximaal toelaatbare fout voor die last op het weegwerktuig waarvan één of meer afzonderlijke hoofdinrichtingen worden geijkt met behulp van deze ijkinrichting .

    5 . BESTENDIGHEID

    5.1 . Weegwerktuigen van de nauwkeurigheidsklassen speciale en fijne weging

    De standaardafwijking tussen de resultaten van verschillende wegingen van een zelfde last op een weegwerktuig mag niet meer bedragen dan een derde van de absolute waarde van de voor deze last maximaal toelaatbare fout , zonder rekening te houden met de aanvullende maximaal toelaatbare fout bedoeld onder punt 4.2.5 .

    Alvorens discontinue aanwijzingen of -afdrukken worden vergeleken , dienen zij met de afrondingsfout te worden gecorrigeerd .

    5.2 . Weegwerktuigen van de nauwkeurigheidsklassen gewone en grove weging

    Het verschil tussen de resultaten van verschillende wegingen van een zelfde last op een weegwerktuig mag niet groter zijn dan de absolute waarde van de voor deze last maximaal toelaatbare fout . Alvorens discontinue aanwijzingen of -afdrukken worden vergeleken , dienen zij met de afrondingsfout te worden gecorrigeerd .

    6 . BEWEEGLIJKHEID EN GEVOELIGHEID

    6.1 . Beweeglijkheid en gevoeligheid van een weegwerktuig met niet-automatische evenwichtsinstelling

    6.1.1 . Beweeglijkheid

    De beweeglijkheidsproeven worden zowel in onbelaste als in belaste toestand uitgevoerd door middel van een overwicht gelijk aan 0,4 maal de absolute waarde van de maximaal toelaatbare fout . De plaatsing zonder schokken van dit overwicht op het onbelast of belast in evenwicht verkerende weegwerktuig moet worden weergegeven door een zichtbare uitslag van het aanwijsorgaan .

    6.1.2 . Gevoeligheid

    Na eliminatie van de invloed van ontoereikende beweeglijkheid dient het aanwijsorgaan bij plaatsing van een overwicht gelijk aan de absolute waarde van de maximaal toelaatbare fout op het weegwerktuig dat belast of onbelast in evenwicht verkeert , een blijvende uitslag te vertonen van ten minste :

    1 mm bij een weegwerktuig voor speciale of fijne weging ;

    2 mm bij een weegwerktuig voor gewone of grove weging met een maximaal weegvermogen van ten hoogste 30 kg ;

    5 mm bij een weegwerktuig voor gewone of grove weging met een maximaal weegvermogen van meer dan 30 kg .

    6.2 . Beweeglijkheid en gevoeligheid van een weegwerktuig met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling

    6.2.1 . Beweeglijkheid

    6.2.1.1 . Weegwerktuig met continue aanwijzing of -afdruk

    Bij het voorzichtig plaatsen van een overwicht gelijk aan de absolute waarde van de maximaal toelaatbare fout op een onbelast of belast in evenwicht verkerend weegwerktuig , zonder rekening te houden met de aanvullende maximaal toelaatbare fout bedoeld onder punt 4.2.5 , dient het aanwijsorgaan een blijvende uitslag overeenkomend met ten minste 0,7 maal dat overwicht te vertonen .

    6.2.1.2 . Weegwerktuig met discontinue aanwijzing of -afdruk

    Het voorzichtig plaatsen van een overwicht gelijk aan een discontinue afleeseenheid op een weegwerktuig dat in evenwicht verkeert onder een last die een wijziging in de aanwijzing of afdruk veroorzaakt , moet de halve waarde van de som der oorspronkelijke aanwijzingen of afdrukken met één discontinue afleeseenheid verhogen .

    In de praktijk mag het overwicht echter tot maximaal 1,4 discontinue afleeseenheid worden verhoogd .

    6.2.2 . Gevoeligheid

    De gevoeligheid wordt bepaald volgens de bij punt 2.4.1.2 gegeven formule ( S = i/d ) .

    6.2.2.1 . Minimumwaarde i o van de iengte van de afleeseenheid

    De waarde i van de lengte van de afleeseenheid mag niet minder bedragen dan de volgende minimumwaarden i o :

    6.2.2.1.1 . Speciale en fijne weging :

    1 mm voor aanwijsinrichtingen ;

    0,25 mm voor aanvullende afleesinrichtingen ; deze laatste lengte heeft betrekking op de ijkeenheid .

    6.2.2.1.2 . Gewone en grove weging

    1,25 mm voor aanwijsinrichtingen met wijzerplaat ;

    1,75 mm voor aanwijsinrichtingen met optische projectie ;

    5 mm voor continue numerieke aanwijsinrichtingen , al dan niet met optische projectie .

    7 . AANBRENGEN VAN PROEFLASTEN

    Aan de onder punt 4 vastgelegde maximaal toelaatbare fouten moet met name worden voldaan bij het als volgt aanbrengen van proeflasten :

    7.1 . Algemeen

    7.1.1 . Belasting tot grensbelasting

    Voor het aanbrengen van proeflasten worden de weegwerktuigen waarop een grensbelasting is aangegeven , belast en vervolgens ontlast door middel van een last gelijk aan de grensbelasting , zulks in overeenstemming met het normale gebruik der weegwerktuigen .

    7.2 . Weegwerktuigen met één lastdrager

    7.2.1 . Weegwerktuigen met vrij opgehangen last

    De proeflasten met een massa overeenkomend met het maximale weegvermogen , vermeerderd met het tarra-bijtelvermogen , worden rechtstreeks dan wel door middel van de in punt 11.3 aangegeven hulpmiddelen normaal aan het weegwerktuig opgehangen .

    7.2.2 . Weegwerktuigen met aan één of twee punten vrij opgehangen last - of gewichtendrager

    De proeflasten , met een massa overeenkomend met het maximale weegvermogen , vermeerderd met het tarra-bijtelvermogen , worden centrisch op de last - of gewichtendrager geplaatst .

    De proeven met excentrische belasting worden uitgevoerd met behulp van een proeflast overeenkomend met de halve som van het maximale weegvermogen en het tarrabijtelvermogen , achtereenvolgens verdeeld over de helften van de last - of gewichtendrager , zonder dat daarbij de lasten op overdreven wijze worden opgestapeld of dat zij over de randen uitsteken .

    7.2.3 . Overige weegwerktuigen

    7.2.3.1 . Maximaal weegvermogen van ten hoogste 30 kg

    De proeflasten worden centrisch op de last - of gewichtendrager geplaatst .

    De proeven met excentrische belasting worden uitgevoerd met een proeflast overeenkomend met één derde van de som van het maximale weegvermogen en het tarrabijtelvermogen , achtereenvolgens geplaatst aan de randen van de last - of gewichtendrager , zonder dat daarbij de lasten op overdreven wijze worden opgestapeld of dat zij over de randen uitsteken .

    7.2.3.2 . Maximaal weegvermogen van meer dan 30 kg

    7.2.3.2.1 . Weegwerktuigen waarvan de lastdrager niet voor rijdende lasten is ingericht

    7.2.3.2.1.1 . Weegwerktuigen met bijzondere lastdrager ( bunker , trechter , enz . )

    De uit standaardgewichten of -massa's bestaande proeflasten worden verdeeld over de in punt 11,4 bedoelde steun .

    Als ballast kan het materiaal worden gebruikt dat gewoonlijk op het weegwerktuig wordt gewogen .

    De proeven met excentrische belasting worden uitgevoerd met een proeflast samengesteld uit standaardgewichten of -massa's overeenkomend met één tiende van de som van het maximale weegvermogen en het tarra-bijtelvermogen . Deze last wordt afzonderlijk aangebracht op bovenbedoelde steun , achtereenvolgens ter plaatse van elk steunpunt .

    7.2.3.2.1.2 . Overige weegwerktuigen

    De proeflasten , met een massa tot het maximale weegvermogen , vermeerderd met het tarra-bijtelvermogen , worden gelijkmatig over de lastdrager verdeeld .

    De proeven met excentrische belasting worden uitgevoerd met een proeflast , overeenkomend met één derde van de som van het maximale weegvermogen en het tarra-bijtelvermogen . Deze last wordt achtereenvolgens en afzonderlijk langs elk der zijkanten van de lastdrager geplaatst , over een oppervlakte die niet groter is dan één vierde van de totale oppervlakte daarvan , zoals is aangegeven in de hiernaast afgebeelde schema's .

    7.2.3.2.2 . Weegwerktuigen met een lastdrager waarop rechtstreeks rijdende lasten kunnen worden gebracht

    7.2.3.2.2.1 . Stabiliteitsproeven

    Stabiliteitsproeven worden uitgevoerd door een rijdende last overeenkomend met de gewoonlijk op het weegwerktuig gewogen rijdende belasting van de grootste massa en de kleinste omvang , overlangs en overdwars op de lastdrager te rijden . Daarbij moet de zwaarst belaste as het eerst op de lastdrager komen .

    Op weegwerktuigen die normaal niet overdwars kunnen worden belast , worden geen stabiliteitsproeven in dwarsrichting uitgevoerd .

    7.2.3.2.2.2 . Belasting op de steunpunten van de lastdrager

    Ter plaatse van elk der n steunpunten van de lastdrager wordt een proeflast gelijk aan 1 / ( n - 1 ) maal de som van het maximale weegvermogen en het tarra-bijtelvermogen , achtereenvolgens en afzonderlijk verdeeld over een oppervlakte die ongeveer gelijk is aan 1 / ( n + 1 ) maal de oppervlakte van de lastdrager .

    Indien dit niet mogelijk is doordat de steunpunten zich in dwarsrichting te dicht bij elkaar bevinden , wordt achtereenvolgens een proeflast gelijk aan 2 / ( n - 1 ) maal de som van het maximale weegvermogen en het tarra-bijtelvermogen ter weerszijden van elke transversale as , die twee steunpunten met elkaar verbindt , verdeeld over een oppervlakte ter grootte van 2 / ( n + 1 ) maal de oppervlakte van de lastdrager .

    7.2.3.2.2.3 . Belasting tot het maximale weegvermogen , vermeerderd met het tarra-bijtelvermogen

    Proeflasten ten hoogste gelijk aan het maximale weegvermogen plus het tarra-bijtelvermogen worden op de gebruikelijke wijze over de lastdrager verdeeld .

    7.2.3.2.2.4 . Rijdende proeflast

    Een rijdende proeflast als bedoeld in punt 7.2.3.2.2.1 , doch ten hoogste gelijk aan 0,8 maal de som van het maximale weegvermogen en het tarra-bijtelvermogen , wordt achtereenvolgens op verschillende punten van de lastdrager tot stilstand gebracht , waarbij de proeflast in beide richtingen van de lengteas wordt gedraaid .

    7.2.3.2.2.5 . Combinatie van de wijzen van belasting

    Ten einde het aantal handelingen te beperken mogen de wijzen van belasting als bedoeld in de punten 7.1.1 en 7.2.3.2.2.1 t/m 7.2.3.2.2.4 onderling worden gecombineerd mits het bij elke beproeving beoogde doel blijft gehandhaafd .

    7.3 . Weegwerktuigen met meer dan één lastdrager

    De wijzen van belasting van elke lastdrager zijn die welke in punt 7.2 zijn vastgelegd voor een overeenkomstige afzonderlijke lastdrager , waarbij rekening moet worden gehouden met de voor de betrokken lastdrager vastgestelde en daarop aangegeven maximale belasting .

    7.4 . Weegwerktuigen met één of meer lastdragers voorzien van één of meer hulplastdragers

    De wijzen van belasting van elke lastdrager of hulplastdrager zijn die welke in punt 7.2 voor een overeenkomstige afzonderlijke lastdrager zijn vastgesteld , waarbij rekening moet worden gehouden met het normale gebruik van het weegwerktuig en met de voor de betrokken lastdrager of hulplastdrager vastgestelde en daarop aangegeven maximale belasting .

    8 . BEINVLOEDINGS - EN STORINGSFACTOREN

    8.1 . Scheefstelling

    8.1.1 . Weegwerktuigen waarop dit punt niet van toepassing is

    - Weegwerktuigen voor speciale weging ;

    - Vrij opgehangen of vast opgestelde weegwerktuigen van de overige nauwkeurigheidsklassen .

    8.1.2 . Verloop van aanwijzing of afdruk

    Een weegwerktuig moet ten opzichte van zijn referentiestand in langs - of in dwarsrichting scheefgesteld kunnen worden tot :

    - 1 pro mille voor de nauwkeurigheidsklasse fijne weging ,

    - 2 pro mille voor de nauwkeurigheidsklassen gewone en grove weging

    zonder dat het daaruit voortvloeiende verloop in aanwijzing of afdruk groter is dan :

    - twee ijkeenheden bij een onbelast weegwerktuig , waarbij dat weegwerktuig en zijn tarra-inrichting in de referentiestand op nul zijn gesteld .

    Dit voorschrift is slechts van toepassing op weegwerktuigen voor gewone en grove weging ;

    - één ijkeenheid bij netto belastingen gelijk aan het automatische aanwijs - of afdrukbereik en aan het maximale weegvermogen , voor elke tarrawaarde die door de tarra-inrichting kan worden vereffend ; hierbij moeten weegwerktuig en tarra-inrichting in onbelaste toestand op nul zijn gesteld , zowel in de referentiestand als na scheefstelling .

    8.2 . Temperatuur

    8.2.1 . Temperatuurgrenzen

    Indien op het weegwerktuig geen bijzondere aanduidingen inzake de temperatuur zijn vermeld , moet het voldoen aan het bepaalde in de punten 4 , 5 en 6 binnen de navolgende temperatuurgrenzen :

    - van + 10 * C tot + 30 * C bij weegwerktuigen voor speciale of fijne weging

    - van - 10 * C tot + 40 * C bij weegwerktuigen voor gewone of grove weging .

    8.2.2 . Bijzondere temperatuurgrenzen

    Weegwerktuigen waarop door middel van een opschrift bijzondere bedrijfstemperaturen zijn aangegeven , dienen binnen het door die temperaturen bepaalde bereik te voldoen aan de voorschriften volgens de punten 4 , 5 en 6 .

    De omvang van dit temperatuurbereik moet ten minste bedragen :

    5 * C bij weegwerktuigen voor speciale weging ,

    20 * C bij weegwerktuigen voor fijne weging ,

    30 * C bij weegwerktuigen voor gewone of grove weging .

    8.2.3 . Stabiliteit van de nulaanwijzing

    De weegwerktuigen moeten zodanig zijn uitgevoerd dat de nulaanwijzing met niet meer dan één ijkeenheid verandert bij temperatuurverschillen van :

    - 1 * C bij weegwerktuigen voor speciale weging ;

    - 5 * C bij weegwerktuigen van de overige nauwkeurigheidsklassen .

    8.2.4 . Stabiliteit van de temperatuur

    De voorschriften sub 8.2.1 , 8.2.2 en 8.2.3 gelden bij constante temperaturen , alsmede bij temperatuurveranderingen van de omringende lucht met een snelheid van ten hoogste 5 * C per uur .

    8.3 . Invloed van de elektrische voedingsspanning

    Weegwerktuigen die voor hun werking elektrische energie nodig hebben , moeten voldoen aan de voorwaarden als vastgesteld in de punten 4 tot en met 9 binnen de volgende variatiegrenzen van de elektrische voeding :

    - van - 15 % tot + 10 % voor de nominale spanning ,

    - van - 2 % tot + 2 % voor de nominale frequentie .

    8.4 . Andere storingsfactoren die de juiste werking van een weegwerktuig kunnen beïnvloeden

    Onder normale gebruiksomstandigheden moeten de weegwerktuigen ook dan voldoen aan het bepaalde sub 4 tot en met 9 wanneer zij worden beïnvloed door andere met de constructie verband houdende factoren die een nadelig effect op de juiste werking kunnen hebben , zoals :

    - magnetische velden ,

    - elektrostatische krachten ,

    - trillingen ,

    - atmosferische omstandigheden ,

    - mechanische spanningen ,

    - vaste aansluitingen .

    9 . MAXIMAAL TOELAATBARE FOUTEN VAN DE AANWIJZING OF DE AFDRUK DER PRIJZEN

    9.1 . Algemeen

    De maximaal toelaatbare relatieve fout bij de afronding van de eenheidsprijzen bedraagt 2,5 % .

    9.2 . Inrichtingen met becijferde of gecodeerde eindprijsschaalverdelingen en analoge rekeninrichtingen

    De maximaal toelaatbare fout van de aanwijzing of afdruk van de eindprijzen , voor hun eventuele afronding , bedraagt 1,5 maal het produkt van de maximaal toelaatbare fout van het gewicht en de eenheidsprijs ; deze fout behoeft echter niet kleiner te zijn dan een halve afleeseenheid van de eindprijsschaalverdeling .

    Het verschil tussen het produkt van aangegeven gewicht en eenheidsprijs en de aangegeven eindprijs mag ten hoogste gelijk zijn aan de absolute waarde van de maximaal toelaatbare fout op de eindprijs .

    Wanneer de eindprijs in discontinue vorm wordt verkregen , wordt in de praktijk de absolute waarde van de maximaal toelaatbare fout op de eindprijzen verhoogd met 0,1 discontinue afleeseenheid van de eindprijs .

    9.3 . Numerieke rekeninrichtingen

    Een numerieke rekeninrichting mag geen andere fouten invoeren dan die van de afronding van de eindprijs op de discontinue afleeseenheid .

    HOOFDSTUK III

    CONSTRUCTIEVOORSCHRIFTEN

    10 . ALGEMENE BEPALINGEN

    10.1 . Geschiktheid

    10.1.1 . Geschiktheid voor het gebruiksdoel

    De weegwerktuigen moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat zij aan hun gebruiksdoel beantwoorden .

    10.1.2 . Geschiktheid voor het gebruik

    Ten einde de bestendigheid van hun metrologische eigenschappen te waarborgen , moeten de weegwerktuigen stevig en zordvuldig zijn geconstrueerd .

    10.1.3 . Geschiktheid voor het onderzoek

    De weegwerktuigen moeten zo zijn geconstrueerd dat de proeven en keuringen volgens deze bijlage kunnen worden uitgevoerd .

    Met name moeten de lastdragers zo zijn uitgevoerd dat de proeflasten er gemakkelijk en volkomen veilig op kunnen worden geplaatst , op de in deze bijlage gestelde voorwaarden .

    10.2 . Betrouwbaarheid van de werking

    10.2.1 . Voorkomen van frauduleus gebruik

    De weegwerktuigen mogen niet zodanig zijn geconstrueerd dat frauduleus gebruik in de hand wordt gewerkt .

    10.2.2 . Onmogelijkheid van toevallige ontregeling of bedrijfsstoring

    Zowel mechanische als elektro-mechanische weegwerktuigen moeten zodanig zijn geconstrueerd dat er zich in het algemeen geen toevallige ontregeling of bedrijfsstoring kan voordoen , tenzij het effect van de ontregeling of de storing duidelijk zichtbaar is .

    10.2.3 . Betrouwbaarheid in de bediening van weegwerktuigen

    De bedieningsorganen der weegwerktuigen moeten zodanig zijn uitgevoerd dat zij bij normaal gebruik niet kunnen blijven staan in andere standen dan door de constructie is bepaald , tenzij tijdens het bedienen iedere aanwijzing of afdruk onmogelijk is .

    10.3 . Verzegeling

    Onderdelen van weegwerktuigen waarvan de demontage of de afstelling niet mag worden overgelaten aan de gebruiker , moeten kunnen worden beschermd en daartoe zijn voorzien van verzegelinrichtingen of zijn opgesloten in een huis dat kan worden verzegeld .

    10.4 . Weegresultaten

    10.4.1 . Kwaliteit en ondubbelzinnigheid

    Het aflezen van de weegresultaten moet betrouwbaar , gemakkelijk en ondubbelzinning zijn .

    10.4.2 . Maximale waarde van de globale afleesonnauwkeurigheid

    Onder normale gebruiksomstandigheden mag de globale afleesonnauwkeurigheid slechts een deel van de maximaal toelaatbare fout beslaan , en wel ten hoogste 0,2 maal de ijkeenheid .

    10.4.3 . Aflezing door eenvoudige nevenschikking

    De weegresultaten verkregen met behulp van de schaalverdelingen en de becijferingen van een weegwerktuig met verdelingen in eenheden van massa , moeten voldoen aan het beginsel van aflezing door eenvoudige nevenschikking .

    10.4.4 . Weergave van de resultaten

    De cijfers die de resultaten weergeven , moeten van zodanige grootte , vorm en duidelijkheid zijn dat zij onder normale gebruiksomstandigheden gemakkelijk kunnen worden afgelezen .

    De buiten beschouwing blijvende cijfers van aanvullende afleesinrichtingen moeten duidelijk van de overige cijfers onderscheiden zijn .

    10.4.5 . Kwaliteit van de afdruk

    De afgedrukte weegresultaten moeten duidelijk en nagenoeg onuitwisbaar zijn .

    10.4.6 . Vorm der werkelijke afleeseenheden

    De werkelijke afleeseenheid moet van de vorm 1 maal 10n , 2 maal 10n of 5 maal 10n zijn , waarin de exponent n een positief of negatief geheel getal of nul is .

    10.4.7 . Namen of symbolen der meeteenheden

    Aan de met behulp van weegwerktuigen met verdelingen in eenheden van massa verkregen weegresultaten moeten de namen of symbolen van de reglementaire meeteenheden zijn toegevoegd .

    Bij afdruk moeten het weegresultaat , alsmede de naam of het symbool door het weegwerktuig worden afgedrukt , indien het afdrukdocument voor de contracterende partijen is bestemd .

    10.4.8 . Begrenzing van het aanwijsbereik

    De uitslag van het aanwijsorgaan moet door stuitnokken worden begrensd welke evenwel niet de beweging van dat orgaan voor de nul en voorbij het automatische aanwijsbereik mogen belemmeren .

    10.4.9 . Begrenzing van het afdrukbereik

    Afdrukken moet onmogelijk zijn :

    - boven het maximale weegvermogen vermeerderd met ten hoogste 9 afleeseenheden ,

    - bij weegwerktuigen met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling , wanneer het weegwerktuig niet in stabiel evenwicht verkeert , of wanneer de evenwichtsstand niet door een schommelingsgemiddelde wordt bepaald .

    10.4.10 . Discontinue aanwijzing

    Wanneer de aanwijzing alleen tot stand komt door middel van een bijzondere handeling , mag deze handeling uitsluitend mogelijk zijn wanneer het weegwerktuig zich in stabiele evenwichtstoestand bevindt .

    10.5 . Verschuiving van het automatische aanwijs - of afdrukbereik

    Bij weegwerktuigen met half-automatische evenwichtsinstelling zonder gewichtendrager mag de verschuivingstrap van het automatische aanwijs - of afdrukbereik ten hoogste gelijk zijn aan de waarde van dat bereik .

    10.6 . Waterpasstelling

    10.6.1 . Weegwerktuigen die moeten zijn voorzien van een regelbare inrichting tot waterpasstelling en van een waterpas ( of schietlood )

    Weegwerktuigen moeten zijn voorzien van een regelbare inrichting tot waterpasstelling en van een waterpas voor alle richtingen .

    Van deze bepaling zijn vrijgesteld :

    - vrij opgehangen weegwerktuigen ;

    - vast opgestelde weegwerktuigen ;

    - weegwerktuigen die ook na scheefstelling van ten minste 50 pro mille voldoen aan het bepaalde onder punt 8.1.2 .

    10.6.2 . Kwaliteit van het waterpas ( of schietlood )

    10.6.2.1 . Weegwerktuigen van de nauwkeurigheidsklassen gewone en grove weging

    De gevoeligheid van het waterpas moet zodanig zijn dat , wanneer het weegwerktuig in langs - of dwarsrichting wordt scheefgesteld tot een verplaatsing van het beweegbare aanwijzende deel van het waterpas van 2 mm , ten opzichte van de referentiestand van dit deel , wordt bereikt dat :

    a ) de aanwijzing in onbelaste toestand niet meer dan 2 ijkeenheden varieert ,

    b ) het verschil tussen de weegresultaten die worden verkregen enerzijds in de referentiestand en anderzijds na scheefstelling bij ongeacht welke belasting , niet meer bedraagt dan de maximaal toelaatbare fout op de desbetreffende last ( waarbij het weegwerktuig in onbelaste toestand zowel in zijn referentiestand als na scheefstelling op nul is gesteld ) .

    10.6.2.2 . Weegwerktuigen van de nauwkeurigheidsklassen speciale en fijne weging

    De gevoeligheid van het waterpas moet zodanig zijn dat het beweegbare aanwijzende deel van het waterpas zich over ten minste 2 mm verplaatst bij een scheefstelling van het weegwerktuig van 2 pro mille .

    Voor weegwerktuigen van de nauwkeurigheidsklasse fijne weging is punt 10.6.2.1 sub b ) van toepassing .

    10.6.3 . Plaatsing van het waterpas ( of schietlood )

    Het waterpas moet onafneembaar op het weegwerktuig zijn aangebracht op een zodanige plaats dat het gemakkelijk kan worden waargenomen .

    10.7 . Nulstelling

    10.7.1 . Nulstelinrichting

    Weegwerktuigen moeten , naar gelang van de daarvoor geldende voorschriften , al dan niet zijn voorzien van een nulstelinrichting .

    10.7.2 . Totaal bereik van de nulstelinrichting

    Het totale bereik van de nulstelinrichting mag ten hoogste gelijk zijn aan 4 % van het maximale weegvermogen .

    Deze bepaling geldt niet voor weegwerktuigen voor grove weging .

    10.7.3 . Nauwkeurigheid van de nulstelling

    De nulstelling moet kunnen geschieden met een nauwkeurigheid van ten minste 1/4 van de kleinste ijkeenheid van het weegwerktuig .

    10.7.4 . Bediening van de nulstelinrichting

    De bediening van de nulstelinrichting moet gescheiden zijn van die van een eventueel aanwezige tarra-inrichting .

    Deze bepaling geldt niet voor weegwerktuigen voor grove weging .

    10.7.5 . Nulstandaanwijsinrichting van een weegwerktuig met discontinue aanwijzing of afdruk

    Wanneer een weegwerktuig met discontinue aanwijzing of afdruk niet is voorzien van enige continue aanwijzing of wanneer de afleeseenheid van de continue aanwijzing groter is dan de discontinue afleeseenheid , moet het zijn voorzien van een nulstelinrichting en van een nulstandaanwijsinrichting met schaalverdeling die ten minste één afleeseenheid ter weerszijden van de nulstand omvat .

    - Indien deze schaalverdeling continu is moet de afleeseenheid ervan gelijk zijn aan de discontinue afleeseenheid van het weegwerktuig .

    - Indien bedoelde schaalverdeling discontinu is mag de afleeseenheid ervan ten hoogste gelijk zijn aan de helft van de discontinue afleeseenheid van het weegwerktuig .

    10.7.6 . Automatische nulstelinrichting

    De werking van een automatische nulstelinrichting moet onmogelijk zijn wanneer de tarra-bijtelinrichting of de inrichting voor verschuiving van het automatische aanwijs - of afdrukbereik niet hun nulstand innemen .

    10.8 . Tarrering

    10.8.1 . Algemeen

    10.8.1.1 . Samenstelling

    Tarra-inrichtingen zijn onderworpen aan dezelfde bepalingen als hoofdinrichtingen van analoge samenstelling .

    10.8.1.2 . Nauwkeurigheid van de bediening

    De tarrering moet kunnen geschieden met een nauwkeurigheid van ten minst : 1/4 van de kleinste ijkeenheid van het weegwerktuig .

    10.8.1.3 . Aflezing door eenvoudige nevenschikking

    Bij een weegwerktuig met meer dan één becijferde tarra-schaalverdeling , moet de waarde van de tarra worden verkregen door eenvoudige nevenschikking van de door deze schaalverdelingen aangegeven resultaten .

    10.8.1.4 . Werkingsbereik

    Tarra-inrichtingen dienen zodanig te zijn uitgevoerd dat zij niet kunnen worden gebruikt beneden hun nulstand en boven hun aangegeven vermogen .

    10.8.1.5 . Zichtbaarheid van het in werking zijn

    Het in werking zijn van tarra-inrichtingen moet duidelijk zichtbaar zijn aangegeven .

    10.8.2 . Tarra-aftrekking

    10.8.2.1 . Zichtbaarheid van het resterende weegbereik bij weegwerktuigen met tarra-aftrekinrichting

    Wanneer bij toepassing van een tarra-aftrekinrichting de waarde van het resterende weegbereik niet blijkt , moet een inrichting aanwezig zijn die het gebruik van het weegwerktuig boven het maximale weegvermogen onmogelijk maakt of die signaleert dat het maximale weegvermogen is bereikt .

    10.9 . Blokkering

    10.9.1 . Verhindering van wegen buiten de stand " toegen "

    Indien een weegwerktuig is voorzien van één of meer blokkeerinrichtingen , mag wegen slechts mogelijk zijn in de stand " wegen " .

    10.9.2 . Aanduiding van de standen

    De standen " geblokkeerd " en " wegen " dienen duidelijk kenbaar te zijn .

    10.10 . Schommelingsdempers

    10.10.1 . Aantal uitslagen

    Het aanwijsorgaan moet na 3 , 4 of 5 uitslagen tot stilstand kunnen komen .

    10.10.2 . Regeling

    Temperatuurafhankelijke schommelingsdempers moeten zijn voorzien van een automatisch regelorgaan of een gemakkelijk toegankelijk handbediend regelorgaan .

    10.11 . Keuze - ( of omschakel - ) inrichtingen tussen verschillende lastdragers en last-vereffeningsinrichtingen

    10.11.1 . Compensatie van het ongelijke effect in onbelaste toestand van de verschillende lastdragers en lastoverbrengingsinrichtingen op de lastvereffeningsinrichting

    De keuze-inrichtingen moeten het ongelijke effect in onbelaste toestand van de verschillende lastdragers en lastoverbrengingsinrichtingen op de lastvereffeningsinrichting compenseren .

    10.11.2 . Nulstelling van de aanwijs - of afdrukinrichting van elke lastvereffeningsinrichting

    De nulstelling van een weegwerktuig met verschillende combinatiemogelijkheden van lastvereffeningsinrichtingen en lastdragers moet ondubbelzinnig en volgens punt 10.7 kunnen worden uitgevoerd .

    10.11.3 . Onmogelijkheid van wegen gedurende de bediening

    Tijdens de bediening van de keuze-inrichting moet wegen onmogelijk zijn .

    10.11.4 . Identificatie van ingestelde combinaties

    Ingestelde combinaties van lastdragers en lastvereffeningsrinrichtingen moeten gemakkelijk te onderkennen zijn .

    10.12 . IJkinrichtingen

    10.12.1 . Samenstelling

    IJkinrichtingen zijn aan dezelfde bepalingen onderworpen als de hoofdinrichtingen van analoge samenstelling .

    10.12.2 . Inrichtingen met één of meer gewichtenschalen

    De nominale waarde van de overbrengingsverhouding(en ) tussen de last op de gewichtenschaal of -schalen en de overeenkomstige te wegen last mag niet kleiner zijn dan 1 : 5 000 en moet goed zichtbaar bij de schaal of schalen zijn vermeld . De waarde der standaardgewichten die ter vereffening van een ijkeenheid op de gewichtenschalen moeten worden geplaatst , moet een geheel veelvoud van 0,1 gram zijn .

    10.13 . Prijswijzerplaten en automatische prijsaanwijs - of -afdrukinrichtingen

    10.13.1 . Prijswijzerplaten

    Prijswijzerplaten , zoals waaiervormige prijswijzerplaten , met behulp waarvan tegelijkertijd verscheidene eindprijzen , overeenkomend met verscheidene eenheidsprijzen , kunnen worden afgelezen , vallen niet onder deze richtlijn .

    10.13.2 . Automatische prijsaanwijs - of -afdrukinrichtingen

    10.13.2.1 . Algemene bepalingen

    10.13.2.1.1 . Vaststelling van de eindprijs

    Automatische prijsaanwijs - of afdrukinrichtingen moeten rechtstreeks de eindprijs aangeven op basis van het gewicht van het te wegen goed en de eenheidsprijs daarvan .

    10.13.2.1.2 . Toepassing van enige bepalingen sub 10.4 met betrekking tot de weegresultaten

    De punten 10.4.1 , 10.4.3 , 10.4.4 , 10.4.5 en 10.4.6 betreffende de weegresultaten zijn van overeenkomstige toepassing op prijsaanwijzingen en -afdrukken .

    10.13.2.1.3 . Waarde van de afleeseenheden van eenheidsprijzen

    De waarde van de afleeseenheden van eenheidsprijzen moet zodanig zijn dat iedere bij het gebruik van het weegwerktuig noodzakelijke eenheidsprijs kan worden ingesteld , zulks met inachtneming van punt 9.1 .

    10.13.2.1.4 . Maximale waarde van de globale afleesonnauwkeurigheid van eindprijzen

    Onder normale gebruiksomstandigheden mag de globale afleesonnauwkeurigheid van eindprijzen slechts 1/5 van de maximaal toelaatbare fout op de eindprijzen belopen .

    10.13.2.1.5 . Vorm van het afgedrukte resultaat

    Wanneer de eindprijs wordt afgedrukt , moet het weegwerktuig tevens het gewicht , de eenheidsprijs en een voor het weegwerktuig kenmerkend identificatieteken afdrukken .

    10.13.2.1.6 . Vermelding van genormaliseerde symbolen

    Aan de aanwijzing en de afdruk van de eindprijs en van de eenheidsprijs dienen de genormaliseerde symbolen van de munteenheid te zijn toegevoegd . Bij de eenheidsprijs moet tevens het symbool van de daarbij behorende reglementaire eenheid van massa zijn aangegeven . De symbolen en getallen moeten door het weegwerktuig op de voor de contracterende partijen bestemde documenten worden afgedrukt .

    10.13.2.1.7 . Plaats van aanwijzing der prijzen

    De aanwijzingen van de eenheidsprijzen en van de eindprijzen moeten zich bevinden in de nabijheid van de gewichtsaflezing .

    10.13.2.1.8 . Mogelijkheid van herhaling van identieke afdrukken

    De herhaling van identieke afdrukken van gewicht , eindprijs of eenheidsprijs mag slechts door een bijzondere handeling mogelijk zijn .

    10.13.2.1.9 . Mogelijkheid van afdrukken in het traject beneden het minimale weegvermogen

    Afdrukken in het traject beneden het minimale weegvermogen mag slechts door een bijzondere handeling mogelijk zijn .

    10.13.2.2 . Inrichtingen met becijferde of gecodeerde eindprijsschaalverdelingen en analoge rekeninrichtingen

    10.13.2.2.1 . Samenstelling van de schaalverdeling der eenheidsprijzen

    De schaalverdeling der eenheidsprijzen mag uit één of meer banden zijn samengesteld ; elke band moet een schaaldeel van constante waarde hebben .

    10.13.2.2.2 . Constante waarde van het schaaldeel bij een zelfde eindprijsschaalverdeling

    Op een zelfde eindprijsschaalverdeling moet het schaaldeel een constante waarde hebben .

    10.13.2.2.3 . Waarde van de schaaldelen van eindprijzen

    Voor een gegeven eenheidsprijs mag de waarde van het schaaldeel van de eindprijs niet hoger zijn dan

    - 10 maal het produkt van de waarde van het massaschaaldeel en de minimum-eenheidsprijs , wanneer de betrokken eenheidsprijs niet hoger is dan 4 maal de minimum-eenheidsprijs

    - 10/4 van het produkt van de waarde van het massaschaaldeel en de betrokken eenheidsprijs , wanneer deze hoger is dan 4 maal de minimum-eenheidsprijs .

    10.13.2.2.4 . Onmogelijkheid tot aanwijzing of afdruk van eindprijzen voor eenheidsprijzen die lager zijn dan de minimale eenheidsprijs

    Aanwijzen of afdrukken van eindprijzen voor eenheidsprijzen die lager zijn dan de minimale eenheidsprijs dient uitgesloten te zijn .

    10.13.2.3 . Numerieke rekeninrichtingen

    10.13.2.3.1 . Minimaal aantal decaden bij discontinue aanwijzing en discontinue afdruk van de eindprijs

    De discontinue aanwijzing en afdruk van de eindprijs moet uit ten minste vier decaden bestaan .

    10.13.2.3.2 . Betrouwbaarheid van de werking van de aanwijs - en afdrukinrichtingen van de eindprijs

    De aanwijs - en afdrukinrichtingen van de eindprijs mogen onder normale omstandigheden niet kunnen werken , wanneer :

    - het produkt van gewogen massa en eenheidsprijs groter is dan de prijs die ten hoogste kan worden aangewezen of afgedrukt ;

    - de massa van het af te wegen goed groter is dan het maximale weegvermogen .

    10.14 . Opschriften

    10.14.1 . Basisopschriften

    Op weegwerktuigen moeten achtereenvolgens onderstaande opschriften , voor zover van toepassing , zijn vermeld :

    10.14.1.1 . Ongecodeerde basisopschriften

    10.14.1.1.1 . Steeds verplicht

    Identificatie van de fabrikant .

    10.14.1.1.2 . Verplicht in sommige gevallen :

    - Identificatie van de importeur van geïmporteerde weegwerktuigen

    - Fabrieksnummer van weegwerktuigen met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling

    - Identificatieteken op elk element van weegwerktuigen die uit afzonderlijke elementen zijn opgebouwd .

    10.14.1.2 . Basisopschriften in code

    10.14.1.2.1 . Steeds verplicht

    - E.E.G.-modelgoedkeuringsteken

    - Aanduiding van de nauwkeurigheidsklasse in de vorm van een romeins cijfer in een ellips :

    voor speciale weging * I *

    voor fijne weging * II *

    voor gewone weging * III *

    voor grove weging * IIII *

    - Maximaal weegvermogen , in de vorm * Max ... *

    - Minimaal weegvermogen , in de vorm * Min ... *

    - IJkeenheid , in de vorm * e = ... *

    10.14.1.2.2 . Verplicht voor zover van toepassing

    - Continue afleeseenheid , in de vorm * d = ... *

    - Discontinue afleeseenheid , in de vorm * d d = ... *

    - Afleeseenheid of -eenheden van de eenheidsprijzen , in de vorm * d u = ... *

    - Afleeseenheid of -eenheden der eindprijzen , in de vorm * d p = ... *

    - Tarra-afleeseenheid , in de vorm * d T = ... *

    - Tarra-bijtelvermogen , in de vorm * T = + ... *

    - Tarra-aftrekvermogen , in de vorm * T = - ... *

    - Grensbelasting , in de vorm * Lim ... *

    - Bijzondere temperatuurgrenzen waarbinnen het weegwerktuig voldoet aan de reglementaire voorwaarden voor een goede werking , in de vorm * ... * C . /... * C *

    - Spanning van de elektrische voeding , in de vorm * ... V *

    - Frequentie van de elektrische voeding , in de vorm * ... Hz *

    - Telverhoudingen bij telweegwerktuigen in de vorm * . /... of *

    ...

    10.14.2 . Aanvullende opschriften

    Voor sommige bijzondere doeleinden kunnen een of meer der onderstaande opschriften worden verlangd :

    - verboden voor rechtstreekse verkoop aan het publiek

    - uitsluitend bestemd voor : ...

    - het ijkmerk waarborgt niet : ...

    - uitsluitend als volgt te gebruiken : ...

    10.14.3 . Uitvoering van de opschriften

    De opschriften moeten onuitwisbaar en van zodanige grootte , vorm en duidelijkheid zijn dat zij onder normale gebruiksomstandigheden van het weegwerktuig gemakkelijk kunnen worden gelezen .

    Zij moeten op een duidelijk zichtbare plaats zijn samengebracht , hetzij op een opschriftenplaat die vast met het weegwerktuig is verbonden , hetzij op een deel van het weegwerktuig .

    De aanduidingen Max ... , Min ... , e = ... , d = ( of d d = ... ) moeten worden herhaald in de nabijheid van de aanwijzing van het resultaat , althans indien zij niet aldaar voorkomen .

    De opschriftendrager moet kunnen worden verzegeld , tenzij deze zo is uitgevoerd dat hij bij verwijdering wordt beschadigd ; in dat geval moet het gedeeltelijke E.E.G.-ijkmerk kunnen worden aangebracht .

    10.14.4 . Weegwerktuigen opgebouwd uit afzonderlijke samenstellende inrichtingen

    Het identificatieteken van elke inrichting moet bij de opschriften worden herhaald .

    10.14.5 . Weegwerktuigen bestaande uit inrichtingen die elk afzonderlijk de modelgoedkeuring hebben ondergaan .

    De verschillende goedkeuringstekens moeten bij de opschriften zijn vermeld .

    10.14.6 . Weegwerktuigen met verscheidende lastdragers en lastvereffeningsinrichtingen

    Op elke lastvereffeningsinrichting moet zijn vermeld :

    - Ten aanzien van deze inrichting

    Maximaal weegvermogen

    Minimaal weegvermogen

    IJkeenheid

    Continue of discontinue afleeseenheid

    - Ten aanzien van elke lastdrager waaraan de lastvereffeningsinrichting kan worden gekoppeld

    Teken ter aanduiding van de aangekoppelde lastdrager

    Maximaal weegvermogen

    Tarra-bijtelvermogen ( in voorkomend geval )

    Grensbelasting ( in voorkomend geval )

    10.14.7 . Overige opschriften

    Andere vermeldingen dan die volgens deze bijlage kunnen bij de modelgoedkeuring worden voorgeschreven of toegelaten .

    10.14.8 . Uitzonderingen

    In punt 13.1.16 zijn uitzonderingen voorzien op de bepalingen volgens 10.14.1 voor weegwerktuigen die van de E.E.G.-modelgoedkeuring zijn vrijgesteld .

    10.15 . IJkmerken

    10.15.1 . Plaats

    Op de weegwerktuigen en op hun afzonderlijke samenstellende inrichtingen die in verscheidene fasen geijkt kunnen worden , moet een plaats zijn gereserveerd voor het aanbrengen van ijkmerken .

    Deze plaats moet :

    - goed zichtbaar zijn voor een ieder die de aanwezigheid van de ijkmerken wil controleren ;

    - hed gemakkelijk aanbrengen van de ijkmerken mogelijk maken en wel zodanig dat daardoor de metrologische eigenschappen van het weegwerktuig niet worden gewijzigd ;

    - zoveel mogelijk worden gekozen buiten die delen van het weegwerktuig die te snel vervuilen ;

    - zich op een deel bevinden dat vast met het weegwerktuig is verbonden .

    Voor bepaalde weegwerktuigen wordt de plaats voor de ijkmerken in het certificaat van E.E.G.-modelgoedkeuring vastgelegd .

    10.15.2 . Stempelmogelijkheid

    10.15.2.1 . Algemene bepalingen

    De ijkmerken moeten zijn aangebracht op een stempelplaquette die aan het weegwerktuig is bevestigd .

    Weegwerktuigen waarbij het niet noodzakelijk ( punt 13.1.17 ) of praktisch onmogelijk is een stempelplaquette te bevestigen , moeten zijn voorzien van een holte gevuld met lood of een ander materiaal met erkende soortgelijke eigenschappen , dan wel van enige andere voorziening waardoor het ijkmerk onuitwisbaar kan worden aangebracht .

    10.15.2.2 . Stempelplaquette

    10.15.2.2.1 . Uitvoering

    De stempelplaquette moet overeenkomen met een der beide modellen volgens bijgaande tekening of met een model dat door de metrologische dienst gelijkwaardig wordt geacht .

    Zij moet bestaan uit een frame van een voldoende vervormbaar , gegoten of geperst roestvrij metaal , waarin een rechthoekige strip van lood of van een ander materiaal met erkende soortgelijke eigenschappen is geperst .

    Wanneer het frame wordt gepolijst of bekleed met een sierlaag van metaal , moet deze bewerking plaatsvinden voor de strip wordt ingeperst .

    De afgewerkte stempelplaquette moet in gebogen vorm kunnen worden geperst , ten einde zich aan te passen aan de kromming ter plaatse van aanbrenging .

    De op de tekening aangegeven afmetingen dienen te worden aangehouden .

    10.15.2.2.2 . Bevestiging

    De plaquette moet op het weegwerktuig zijn bevestigd met behulp van twee schroeven van het op de tekening aangegeven model . In de bevestigingsgaten van het weegwerktuig moet schroefdraad zijn getapt tot een effectieve diepte van ten minste 4 mm ; er mag geen gebruik worden gemaakt van moeren . Na het aandraaien van de beide bevestigingsschroeven moeten deze worden verzegeld met behulp van loden plaatjes waarin het gedeeltelijke E.E.G.-ijkmerk wordt aangebracht .

    ( 1 ) Volgens een bijzondere richtlijn .

    STEMPELPLAQUETTE : zie P.b .

    11 . AANVULLENDE BINDENDE VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT SOMMIGE WEEGWERKTUIGEN

    11.1 . Plusminuswegers met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling

    11.1.1 . Onderscheid tussen plus - en minzones

    De zones ter weerszijden van de nulstand onderscheiden zich door de tekens " + " en " - " .

    11.1.2 . Uitvoering van de schaalverdeling

    Plusminuswegers zijn voorzien van ten minste één schaaldeel ter weerszijden van de nulaanwijzing .

    De gewichtswaarde van dit schaaldeel moet op de wijzerplaat zijn aangegeven .

    11.1.3 . Bijzondere bepaling

    Plusminuswegers met half-automatische evenwichtsinstelling vallen niet onder punt 10.5 betreffende de verschuiving van het automatische aanwijs - of afdrukbereik .

    11.2 . Telweegwerktuigen

    11.2.1 . Weegwerktuigen zonder schaalverdeling voor gewichtsbepaling

    Om telweegwerktuigen zonder schaalverdeling voor de gewichtsbepaling te kunnen onderzoeken , moeten deze weegwerktuigen zijn voorzien van ten minste één schaaldeel ter weerszijden van de nulaanwijzing .

    De gewichtswaarde van dit schaaldeel moet op de wijzerplaat zijn aangegeven , in de vorm e = ...

    11.2.2 . Opschriften

    Overeenkomstig punt 10.14.1.2.2 moeten de toegepaste telverhoudingen bij de opschriften zijn vermeld . Bovendien moet loodrecht boven of onder elke telschaal of elk telkenmerk duidelijk zichtbaar de telverhouding zijn aangegeven .

    11.3 . Weegwerktuigen met vrij opgehangen last

    De hulpmiddelen voor het ophangen of verplaatsen van proeflasten moeten daarvoer geschikt zijn en alle veiligheidswaarborgen bieden .

    11.4 . Weegwerktuigen met een bijzondere lastdrager ( bunker , trechter enz . )

    Weegwerktuigen met een bijzondere lastdrager waarop het normaal onmogelijk , moeilijk of gevaarlijk is standaardgewichten of -massa's te plaatsen , moeten bij de constructie worden voorzien van een stevige steun die één geheel vormt met de lastdrager en waarop zonder enig gevaar gemakkelijk de standaardgewichten en -massa's kunnen worden geplaatst , rekening houdend met punt 7.2.3.2.1.1 betreffende de voor deze weegwerktuigen kenmerkende wijze van aanbrenging van proeflasten en met punt 19 betreffende proeflasten .

    Indien het praktisch onmogelijk is het weegwerktuig met een dergelijke steun uit te rusten , kan deze worden vervangen door een afneembare steun die aan dezelfde gebruikseisen voldoet . De afneembare steun dient gemakkelijk op het weegwerktuig te kunnen worden aangebracht door middel van permanent daarop aanwezige bevestigingsklemmen en moet op nul kunnen worden uitgetarreerd .

    11.5 . Weegwerktuigen bestemd om te worden gebruikt " voor rechtstreekse verkoop aan het publiek " ( Weegwerktuigen , bestemd om te worden gebruikt in aanwezigheid van het publiek )

    11.5.1 . Bepalingen van toepassing op alle weegwerktuigen

    11.5.1.1 . Bijzondere onderscheiding van het minimale weegvermogen

    Op de wijzerplaten met continue aanwijzing moet het weegbereik tussen nul en het minimale weegvermogen duidelijk zijn onderscheiden van de rest van de schaalverdeling ( b.v . door een afwijkende kleur ) .

    Op inrichtingen met discontinue afdruk mag afdrukken beneden het minimale weegvermogen slechts mogelijk zijn na een bijzondere en opvallende handeling .

    11.5.1.2 . Telweegwerktuigen

    Slechts telweegwerktuigen zonder schaalverdeling voor de gewichtsbepaling waarvan de telverhoudingen 1/10 en 1/100 bedragen , zijn toegestaan .

    11.5.2 . Weegwerktuigen met een maximaal weegvermogen van ten hoogste 30 kg

    11.5.2.1 . Zichtbaarheid van de aanwijzingen

    De aanwijsinrichtingen en hun eventuele hulpinrichtingen , met name de onder 10.7.5 bedoelde nulstandaanwijsinrichtingen , moeten zodanig zijn geconstrueerd dat hun aanwijzingen zichtbaar zijn aan twee tegenovergestelde zijden van het weegwerktuig .

    Hetzelfde geldt voor de aanwijzingen van de eenheidsprijs en de eindprijs , wanneer de weegwerktuigen zijn voorzien van een automatische prijsaanwijsinrichting .

    Deze aanwijzingen moeten zichtbaar blijven zolang de te wegen last zich op de lastdrager bevindt .

    Bij weegwerktuigen waarbij gewichten worden gebruikt , moet de waarde van deze gewichten kunnen worden vastgesteld .

    11.5.2.2 . Beveiliging der wegingen

    11.5.2.2.1 . Verbod van bepaalde organen of inrichtingen

    Instelbare nulstelinrichtingen die zonder gereedschap kunnen worden bediend , zijn verboden .

    11.5.2.2.2 . Hydraulische schommelingsdempers

    Hydraulische schommelingsdempers moeten zodanig zijn geconstrueerd dat het praktisch onmogelijk is , dat de daarin aanwezige vloeistof wegvloeit , ook indien het weegwerktuig onder een hoek van 45 graden wordt scheefgesteld .

    11.5.2.2.3 . Tarra-inrichtingen

    Op dubbelschalige weegwerktuigen zijn tarra-inrichtingen verboden .

    Op enkelschalige weegwerktuigen zijn tarra-inrichtingen toegestaan mits :

    voor niet-automatische inrichtingen

    - de waarde van hun vermogen niet meer bedraagt dan 5 % van het maximale weegvermogen ,

    - het publiek kan zien :

    - of ze al dan niet in gebruik zijn ,

    - of hun instelling tijdens het wegen wordt gewijzigd ,

    - het regeleffect niet meer bedraagt dan

    - twee afleeseenheden per slag bij continue bediening ,

    - een halve afleeseenheid per slag bij discontinue bediening ,

    voor automatische inrichtingen

    - de aanduiding van de tarrawaarde op twee tegenovergestelde zijden van het weegwerktuig voorkomt ,

    - deze aanduiding gedurende de gehele weging zichtbaar blijft .

    11.5.2.2.4 . Beveiliging van de bediening

    Weging of beïnvloeding van het aanwijsorgaan moet onmogelijk zijn tijdens de normale blokkering of gedurende de normale bij - of afschakeling van gewichten .

    11.5.3 . Weegwerktuigen met een maximaal weegvermogen van meer dan 30 kg

    11.5.3.1 . Tarra-inrichtingen

    De aanduiding van de tarrawaarde of het teken " T " , als bedoeld sub 12.6.3 , dient voor het publiek zichtbaar te zijn wanneer de tarra-inrichting in gebruik is .

    11.5.4 . Uitzonderingen voor weegwerktuigen voor fijne en speciale weging

    De punten 11.5.1 , 11.5.2 en 11.5.3 zijn niet van toepassing op weegwerktuigen van de nauwkeurigheidsklassen speciale en fijne weging .

    11.6 . Weegwerktuigen waarop moet zijn vermeld : " Verboden voor rechtstreekse verkoop aan het publiek "

    Weegwerktuigen overeenkomstig die welke gewoonlijk worden gebruikt in aanwezigheid van het publiek , maar die niet voldoen aan de voorschriften sub 11.5 , moeten , overeenkomstig de punten 10.14.2 en 10.14.3 , het opschrift : " Verboden voor rechtstreekse verkoop aan het publiek " dragen .

    12 . AANBEVOLEN VOORSCHRIFTEN VAN PRAKTISCHE AARD

    Weegwerktuigen die voldoen aan onderstaande desbetreffende voorschriften , worden geacht te voldoen aan de overeenkomstige algemene bepalingen sub 10 .

    12.1 . Algemeen

    12.1.1 . Weegwerktuigen , geheel of ten dele te gebruiken met gewichten

    - De overbrengingsverhouding moet van de vorm 10n zijn , waarin n een geheel getal of nul is .

    - De afneembare gewichten moeten reglementair zijn .

    12.1.2 . Organen voor het instellen van de gevoeligheid

    Behalve bij weegwerktuigen van de nauwkeurigheidsklasse speciale weging mogen de instelorganen voor de gevoeligheid niet door de gebruiker kunnen worden bediend .

    12.2 . Lastvereffeningsinrichtingen op mechanische weegwerktuigen met niet-automatische evenwichtsinstelling

    12.2.1 . Leesbaarheid der resultaten

    De becijfering der resultaten van lastvereffeningsinrichtingen op mechanische weegwerktuigen met verdelingen in eenheden van massa en niet-automatische evenwichtsinstelling moet voldoen aan punt 12.3.1.4 betreffende de becijfering der resultaten van lastvereffeningsinrichtingen op weegwerktuigen met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling .

    12.2.2 . Inrichtingen met zichtbare schuifgewichten

    12.2.2.1 . Minimumwaarde van de lengte van een schaaldeel

    De afstanden tussen de deelstrepen of kerven op de unsterbalken en linealen moeten ten minste 2 mm bedragen ; zij moeten zo groot zijn dat de normale bewerkingstolerantie der deelstrepen of kerven op het weegresultaat slechts een fout van ten hoogste 0,2 maal de ijkeenheid veroorzaakt .

    12.2.2.2 . Constantheid van de lengten van het schaaldeel op elke unsterbalk of lineaal

    Op elke unsterbalk of lineaal moeten de afstanden tussen de deelstrepen of kerven gelijk zijn .

    12.2.2.3 . Begrenzing van de verplaatsing der schuifgewichten en linealen

    Schuifgewichten en linealen mogen slechts kunnen worden verplaatst binnen de schaalverdeling .

    12.2.2.4 . Verhindering van toevallige verplaatsing van de schuifgewichten en linealen

    Toevallige verplaatsing van de schuifgewichten en linealen moet uitgesloten zijn .

    12.2.2.5 . Uiterlijke vorm der schuifgewichten en linealen

    Schuifgewichten en linealen mogen geen holten bevatten waarin een overwicht kan worden verborgen .

    12.2.2.6 . Onveranderlijkheid van het zwaartepunt der beweegbare organen

    De beweging der beweegbare organen , met uitzondering van de normale verplaatsing der schuifgewichten en linealen , mag het zwaartepunt van deze organen of beweeglijke groepen van organen die zij onderling vormen , niet kunnen wijzigen .

    12.2.2.7 . Praktische onmogelijkheid om de beweegbare organen te demonteren

    Wanneer beweegbare organen en hun samenstellende delen afneembaar zijn , moeten zij kunnen worden verzegeld .

    12.2.2.8 . Beveiliging van de stand van schuifgewichten met afdrukmogelijkheid en van hun linealen

    Schuifgewichten , voorzien van een afdrukinrichting , moeten zodanig zijn geconstrueerd dat afdrukken onmogelijk is wanneer het schuifgewicht of een lineaal niet een stand inneemt die overeenkomt met een geheel aantal schaaldelen .

    12.2.3 . Inrichtingen met schuifgewichten die van buitenaf worden bediend

    12.2.3.1 . Toepassing op deze inrichtingen van bepaalde voorschriften voor inrichtingen met zichtbare schuifgewichten

    De punten 12.2.2.1 tot en met 12.2.2.4 en 12.2.2.6 voor inrichtingen met zichtbare schuifgewichten zijn van overeenkomstige toepassing op inrichtingen met schuifgewichten in een gesloten huis waarbij de bediening van buitenaf mechanisch geschiedt .

    12.2.3.2 . Afdrukbeveiliging

    Afdrukken mag slechts mogelijk zijn wanneer het weegwerktuig in evenwichtstoestand verkeert en het schuifgewicht en de linealen een stand innemen die overeenkomt met een geheel aantal schaaldelen .

    12.2.3.3 . Verzegeling van het huis

    Het huis moet verzegelbaar zijn .

    12.2.4 . Inrichtingen met schakelgewichten

    12.2.4.1 . Afdrukbeveiliging

    Afdrukken mag slechts mogelijk zijn wanneer het weegwerktuig in evenwichtstoestand verkeert .

    12.2.4.2 . Verzegeling van het huis

    Het huis moet verzegelbaar zijn .

    12.3 . Lastvereffeningsinrichtingen op weegwerktuigen met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling

    12.3.1 . Inrichtingen met continue aanwijzing of afdruk

    12.3.1.1 . Uitvoering van de deelstrepen

    De deelstrepen moeten even dik zijn ; de dikte moet liggen tussen 1/10 en 1/4 van de lengte van het schaaldeel , maar ten minste gelijk zijn aan 0,2 mm .

    12.3.1.2 . Plaats der deelstrepen

    De deelstrepen moeten zich bevinden aan één kant van een werkelijke of denkbeeldige lijn , die concentrisch of parallel loopt met de schaalbasis en door de uiteinden van het grootste aantal deelstrepen gaat .

    De deelstrepen moeten zijn aangebracht overeenkomstig één der drie nevenstaande schetsen .

    12.3.1.3 . Waarde van de lengte van het schaaldeel ( i )

    De lengte van het schaaldeel ( i ) , uitgedrukt in millimeters , wordt bepaald in afhankelijkheid van de in punt 6.2.2.1 gedefinieerde minimale waarde van de lengte van het schaaldeel ( i o ) en van de numerieke waarde ( l ) van de minimale afleesafstand ( L ) , uitgedrukt in meters . Zij moet ten minste gelijk zijn aan ( l + 0,5 ) i o , terwijl l ten minste 0,5 bedraagt ( wanneer de minimale afleesafstand kleiner is dan 0,5 m , wordt l op 0,5 gesteld ) .

    12.3.1.4 . Minimale waarde van de hoogte der cijfers

    De minimale waarde van de hoogte der cijfers , uitgedrukt in millimeters , moet ten minste gelijk zijn aan driemaal de minimale afleesafstand ( L ) , uitgedrukt in meters , doch mag niet kleiner zijn dan 2 mm .

    12.3.1.5 . Aanwijsorgaan

    De dikte van het aanwijsorgaan dient praktisch gelijk te zijn aan de dikte der deelstrepen .

    Het aanwijsorgaan moet ten minste de halve lengte van de kortste deelstrepen kunnen overlappen .

    12.3.1.6 . Beperking van de parallaxfout

    De aanwijsinrichtingen moeten zodanig zijn geconstrueerd dat de parallaxfout zo klein mogelijk is .

    De maximale afstand tussen het aanwijsorgaan en het vlak door de deelstrepen mag daartoe niet groter zijn dan de lengte van het schaaldeel en evenmin groter dan 2 mm .

    12.3.1.7 . Ronde wijzerplaten

    12.3.1.7.1 . Gelijke afstand tussen deelstrepen

    De deelstrepen moeten op nagenoeg gelijke afstand van elkaar zijn aangebracht .

    12.3.1.7.2 . Onverdeelde ruimte

    Op de verdeelde omtrek van wijzerplaten met één wijzeromloop moet tussen de beide uiteinden der schaalverdeling een onverdeelde ruimte aanwezig zijn , die zo breed is dat de wijzer steeds in de onverdeelde ruimte elk uiteinde met ten minste vier afleeseenheden kan overschrijden alvorens door een nok te worden gestuit .

    12.3.1.8 . Aanwijsinrichtingen met optische projectie

    12.3.1.8.1 . Gelijke afstand tussen deelkenmerken

    In de projectiezone moeten de deelkenmerken op nagenoeg gelijke afstand van elkaar zijn aangebracht .

    12.3.1.8.2 . Ondubbelzinnigheid van de aflezing

    In de projectiezone moeten ten minste twee volledige getallen zichtbaar zijn .

    12.3.2 . Inrichtingen met discontinue aanwijzing of afdruk

    12.3.2.1 . Toepassing van dezelfde voorschriften als voor inrichtingen met continue aanwijzing of afdruk

    Naar gelang van hun constructie moeten de inrichtingen met discontinue aanwijzing of afdruk voldoen aan de desbetreffende voorschriften van punt 12.3.1 met betrekking tot de inrichtingen met continue aanwijzing of afdruk .

    De cijfers van de aanwijzing moeten echter ten minste 5 mm hoog zijn .

    12.4 . Prijsaanwijs - of -afdrukinrichtingen

    Punt 12.3 betreffende de aanwijzing en de afdruk van de massa is van overeenkomstige toepassing op de aanwijzing en de afdruk van de prijs .

    12.5 . Inrichtingen voor de verschuiving van het automatische aanwijs - of afdrukbereik

    12.5.1 . Inrichtingen met zichtbare loopgewichten

    12.5.1.1 . Gelijkstelling met lastvereffeningsinrichtingen

    Punt 12.2.2 betreffende lastvereffeningsinrichtingen met zichtbare loopgewichten is van overeenkomstige toepassing op inrichtingen met loopgewichten voor de verschuiving van het automatische aanwijs - of afdrukbereik .

    12.5.1.2 . Verschuivingstrap

    De verschuivingstrap moet gelijk zijn aan de waarde van het automatische aanwijs - of afdrukbereik van het weegwerktuig .

    12.5.2 . Inrichtingen met loop - of schakelgewichten die in een huis zijn opgesloten

    12.5.2.1 . Aanwijzing van de verschuiving

    De verschuiving moet blijken uit een overeenkomstige verandering van de becijfering .

    12.5.2.2 . Verzegeling

    Het huis waarin de inrichting is opgesloten , alsmede de justeerholten van de loop - en schakelgewichten moeten kunnen worden verzegeld .

    12.6 . Tarra-bijtelinrichtingen

    12.6.1 . Gelijkstelling van de tarra-bijtelinrichtingen met lastvereffenings-inrichtingen van dezelfde samenstelling

    Naar gelang van hun constructie moeten tarra-bijtelinrichtingen voldoen aan de voorschriften van punt 12.2 en 12.3 met betrekking tot lastvereffeningsinrichtingen .

    12.6.2 . Verzegeling van inrichtingen met schakelgewichten

    Wanneer een tarra-bijtelinrichting schakelgewichten omvat , moeten het huis dat deze gewichten omsluit , alsmede de justeerholten van die gewichten verzegelbaar zijn .

    12.6.3 . Zichtbaarheid van de bediening

    Het bedienen van de tarra-bijtelinrichting moet worden weergegeven door :

    - de aanduiding van de tarrawaarde

    of

    - het verschijnen op het weegwerktuig van een " T " .

    12.7 . Tarra-aftrekinrichtingen

    12.7.1 . Inrichtingen met draaibare wijzerplaat

    12.7.1.1 . Nulaanslag

    De nulstand van de draaibare wijzerplaat moet zijn vastgelegd door een aanslag .

    12.7.1.2 . Vaste wijzerplaat zonder verdelingen in eenheden van massa

    De vaste wijzerplaat zonder verdelingen in eenheden van massa moet zijn voorzien van een nulstreep en een streep voor het aanwijsbereik .

    12.7.1.3 . Vaste wijzerplaat met verdelingen in eenheden van massa

    De vaste wijzerplaat met verdelingen in eenheden van massa moet dezelfde afleeseenheid bezitten als de draaibare wijzerplaat , ongeacht of de verdeling in dezelfde of in tegengestelde richting als die van de draaibare wijzerplaat verloopt .

    12.8 . Blokkeerinrichtingen - Zichtbaarheid der standen

    De standen " geblokkeerd " en " wegen " dienen duidelijk zichtbaar te zijn . Bij weegwerktuigen met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling moeten deze standen zijn aangegeven door goed opvallende aanduidingen : rood voor " geblokkeerd " en groen voor " wegen " .

    13 . AANVULLENDE BINDENDE VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT WEEGWERKTUIGEN VAN DE NAUWKEURIGHEIDSKLASSEN GEWONE EN GROVE WEGING WELKE ZIJN VRIJGESTELD VAN E.E.G.-MODELGOEDKEURING

    Van de E.E.G.-modelgoedkeuring zijn vrijgesteld de weegwerktuigen die voldoen aan de desbetreffende algemene voorschriften , inclusief die welke onder punt 12 zijn aanbevolen , alsmede aan de volgende voorschriften

    13.1 . Algemeen

    13.1.1 . Lijst van deze weegwerktuigen

    - enkelvoudige ( hangende of staande ) gelijkarmige balansen ,

    - enkelvoudige ( hangende of staande ) ongelijkarmige balansen met overbrengingsverhouding 1/10 ,

    - enkelvoudige weegwerktuigen met schuifgewichten ,

    - Roberval - en Bérangerbascules ,

    - decimale bascules ,

    - weegwerktuigen met lastvereffeningsinrichting met zichtbare schuifgewichten , met een maximaal weegvermogen van meer dan 10 kg en ten hoogste 5 t .

    De weegwerktuigen volgens bovenstaande lijst , die geheel of gedeeltelijk afwijken van de voorwaarden van punt 13 , blijven onderworpen aan de E.E.G.-modelgoedkeuring .

    13.1.2 . Index ter aanwijzing van de evenwichtsstand

    De weegwerktuigen moeten zijn voorzien van twee indices of van één index en een vast merkteken , waarvan de onderlinge positie kenmerkend is voor de evenwichtsstand .

    De indices en het merkteken moeten vast op hun steun zijn bevestigd en ter weerszijden van het weegwerktuig zichtbaar zijn .

    13.1.3 . Messen en pannen

    De aanrakingspunten tussen de hefbomen , de hefbomen en hun steunpunten en tussen de lastdragers en de hefbomen moeten zijn gevormd door messen en pannen .

    13.1.4 . Verloop van de messneden

    De messen en pannen moeten elkaar volgens een nagenoeg rechte lijn raken .

    De sneden der messen van een zelfde hefboom moeten nagenoeg parallel lopen en in hetzelfde vlak liggen .

    13.1.5 . Bevestiging der messen

    De messen mogen uitsluitend zijn aangebracht op de hefbomen . Zij moeten onwrikbaar en stevig op de hefboom zijn bevestigd , doch mogen daarop niet zijn gelast , gekit of gelijmd .

    13.1.6 . Onveranderlijkheid van de overbrengingsverhoudingen der hefboomarmen

    De overbrengingsverhoudingen der hefboomarmen mogen niet kunnen worden gewijzigd .

    13.1.7 . Onderlinge zijdelingse speling der messen en pannen

    De onderlinge zijdelingse speling tussen messen en pannen moet door nokken zijn begrensd .

    Het mes en de nok mogen elkaar slechts in één punt raken , gelegen in het verlengde van de raaklijn tussen mes en pan .

    13.1.8 . Uitvoering der nokken van messen

    De nok moet een vlak hebben rondom het raakpunt met het mes ; dit vlak moet loodrecht op de raaklijn tussen mes en pan staan .

    De speling tussen mes en nok mag tijdens het gebruik van het weegwerktuig niet aan verandering onderhevig zijn .

    13.1.9 . Lasverbinding tussen pannen en nokken van messen

    Pannen en nokken mogen niet onderling of op hun steunen zijn gelast .

    13.1.10 . Contrahefbomen

    Contrahefbomen mogen slechts via messneden aan de steunpunten en hefbomen raken .

    13.1.11 . Nokken tegen uitschieten

    Het uitschieten van de messen uit de pannen tengevolge van schokken of tijdens het vervoer of het gebruik van het weegwerktuig , moet door nokken worden voorkomen .

    13.1.12 . Minimale hardheid

    De rakende delen van de messen , pannen , nokken , contrahefbomen , steunen en beugels van contrahefbomen moeten een hardheid hebben van ten minste 58 eenheden van de Rockwell C-schaal .

    13.1.13 . Gedrag van de onderdelen bij normaal gebruik van het weegwerktuig

    De onderdelen waarin spanningen optreden door het aanbrengen van de last , mogen bij normaal gebruik van het weegwerktuig nagenoeg geen vervorming of verplaatsing ondergaan .

    13.1.14 . Beschermlaag

    Met uitzondering van de scharnierende delen moeten de onderdelen die aan corrosie blootstaan of door invloeden van buiten kunnen worden aangetast , van een doeltreffende beschermende laag zijn voorzien .

    Wanneer de scharnierende delen zijn voorzien van een beschermende laag , mag deze niet zijn aangebracht op de rakende delen indien dit het gevaar medebrengt van wijziging van de metrologische eigenschappen .

    13.1.15 . Verbod van tarra-inrichtingen

    Weegwerktuigen die van E.E.G.-modelgoedkeuring zijn vrijgesteld , mogen niet van een tarra-inrichting zijn voorzien .

    13.1.16 . Opschriften

    De opschriften op deze weegwerktuigen zijn beperkt tot :

    - identificatie van de fabrikant ,

    - maximaal weegvermogen ,

    - minimaal weegvermogen ,

    - iauwkeurigheidsklasse ,

    - ijkeenheid in de vorm volgens punt 10.14 ,

    - eventueel de overbrengingsverhouding van de gewichtenschaal in de vormen volgens de punten 13.3.1 , 13.6.2 en 13.7.3 .

    13.1.17 . Vervanging van de stempelplaat door een stempelholte

    Op weegwerktuigen met een maximaal weegvermogen van minder dan 30 kg mag de stempelplaat volgens punt 10.15 zijn vervangen door een holte met een effectieve middellijn van ten minste 8 mm , die met lood of een ander materiaal met erkende soortgelijke eigenschappen is gevuld . Deze holte is in de hefboom aangebracht .

    13.2 . Enkelvoudige gelijkarmige balansen ( hangende of staande )

    13.2.1 . Symmetrie van het juk

    Het juk moet twee symmetrievlakken hebben ; een in langsrichting ( loodrecht op de messneden ) en het andere in dwarsrichting ( loodrecht op het vlak door de messneden ) .

    13.2.2 . Paarsgewijs voorkomende afneembare delen

    Het juk moet in evenwicht kunnen zijn met of zonder de schalen . Paarsgewijs voorkomende afneembare delen moeten onderling verwisselbaar zijn en dezelfde massa hebben .

    13.2.3 . Nulstelinzichtingen

    Wanneer het weegwerktuig is voorzien van een nulstelinrichting moet deze bestaan uit een justeerbakje onder een schaal .

    Dit bakje moet kunnen worden verzegeld .

    13.3 . Enkelvoudige ongelijkarmige balansen met overbrengingsverhouding 1/10 ( hangende of staande )

    13.3.1 . Vermelding van de overbrengingsverhouding

    De overbrengingsverhouding moet op het juk op duidelijke en onuitwisbare wijze zijn aangegeven in de vorm 1 : 10 of 1/10 .

    13.3.2 . Symmetrie van het juk

    Het juk moet een symmetrisch langsvlak hebben , loodrecht op de messneden .

    13.3.3 . Nulstelinrichting

    Wanneer het weegwerktuig is voorzien van een nulstelinrichting moet deze bestaan uit een justeerbakje onder de gewichtenschaal .

    Dit bakje moet kunnen worden verzegeld .

    13.4 . Enkelvoudige weegwerktuig met schuifgewichten

    13.4.1 . Deelkenmerken

    De deelkenmerken moeten bestaan uit :

    - strepen ,

    - kerven ,

    - aangebracht op een scherpe kant van de unster ,

    - aangebracht op een vlakke kant van de unster .

    De minimumafstand bedraagt 2 mm tussen kerven en 4 mm tussen strepen .

    13.4.2 . Scharnierpunten

    De maximale lineaire belasting op de messen bedraagt 10 kg/mm . De boringen der ringvormige mespannen moeten een minimale diameter hebben van 1,5 maal de grootste afmeting van de mesdoorsnede .

    13.4.3 . Evenwichtsindex

    De lengte van deze index , te rekenen vanaf de messnede van het steunmes van het weegwerktuig , moet ten minste gelijk zijn aan 1/15 van de lengte van het gedeelte van de unster dat van een schaalverdeling is voorzien .

    13.4.4 . Merkteken

    De kop en het loopgewicht van weegwerktuigen met afneembaar loopgewicht moeten van hetzelfde merkteken zijn voorzien .

    13.4.5 . Weegwerktuigen met één weegvermogen

    13.4.5.1 . Minimale afstand tussen de messen

    De minimale afstand tussen de messen bedraagt :

    - 25 mm voor maximale weegvermogens kleiner dan of gelijk aan 30 kg ,

    - 20 mm voor maximale weegvermogens groter dan 30 kg .

    13.4.5.2 . Nulaanwijzing

    De unster moet het deelkenmerk van de nulaanwijzing dragen .

    13.4.5.3 . Nulstelinrichting

    Wanneer het weegwerktuig is voorzien van een nulstelinrichting moet deze bestaan uit een inrichting met niet afneembare schroef of moer met een maximaal regeleffect van 4 ijkeenheden per slag .

    13.4.6 . Weegwerktuigen met twee weegvermogens

    13.4.6.1 . Minimale afstand tussen de messen

    De minimale afstand tussen de messen bedraagt :

    - 45 mm voor het kleinste weegvermogen

    - 20 mm voor het grootste weegvermogen .

    13.4.6.2 . Onderscheid tussen de organen

    De ophangingsorganen van het weegwerktuig moeten verschillen van de ophangingsorganen van de last .

    13.4.6.3 . Becijferde schaalverdelingen

    De becijferde schaalverdelingen ter weerszijden van de unster moeten :

    - doorlopend zijn : in dit geval moet de grootse waarde van de becijferde schaalverdeling die overeenkomt met het kleinste weegvermogen gelijk zijn aan de kleinste waarde van becijferde schaalverdeling die overeenkomt met het grootste weegvermogen

    - ofwel een gemeenschappelijk deel hebben ter waarde van ten hoogste 1/5 van de grootste waarde van de kleinste becijferde schaalverdeling .

    13.4.6.4 . Schaaldelen

    De schaaldelen moeten een constante waarde hebben op een zelfde zijde van de unster .

    13.4.6.5 . Nulstelinrichtingen

    Nulstelinrichtingen zijn verboden .

    13.5 . Roberval - en Bérangerbascules

    13.5.1 . Paarsgewijs voorkomende afneembare delen

    Paarsgewijs voorkomende afneembare onderdelen moeten onderling verwisselbaar zijn en een even grote massa hebben .

    13.5.2 . Nulstelinrichting

    Indien een nulstelinrichting aanwezig is , dan moet deze bestaan uit een justeerbakje onder het niet afneembare gedeelte van de steun van één der schalen .

    Dit bakje moet kunnen worden verzegeld .

    13.5.3 . Lengte van de lastmessen

    De lengte van de lastmessen moet ten minste gelijk zijn aan de middellijn van de bodem der schalen .

    13.5.4 . Lengte van het middenmes

    De lengte van het middenmes moet ten minste gelijk zijn aan 0,7 maal die van de lastmessen .

    13.6 . Decimale bascules

    13.6.1 . Maximaal weegvermogen

    Het weegwerktuig moet een maximaal weegvermogen van meer dan 30 kg hebben .

    13.6.2 . Vermelding van de overbrengingsverhouding

    De overbrengingsverhouding moet op duidelijke en onuitwisbare wijze op het juk zijn aangegeven in de vorm 1 : 10 of 1/10 .

    13.6.3 . Nulstelinrichting

    Het weegwerktuig moet zijn voorzien van een nulstelinrichting bestaande uit :

    - een tarreerbakje met gebombeerd deksel ,

    - of een inrichting met niet afneembare schroef of moer met een maximaal regeleffect van 4 ijkeenheden per slag .

    13.6.4 . Aanvullende inrichting voor evenwichtsinstelling

    Wanneer het weegwerktuig is voorzien van een aanvullende inrichting voor evenwichtsinstelling , waarmede het gebruik van gewichten van geringe waarde kan worden vermeden , moet deze inrichting bestaan uit een lineaal met schaalverdeling voorzien van een schuifgewicht met een maximaal effect van 10 kg .

    13.6.5 . Blokkeerinrichting

    Het weegwerktuig moet zijn voorzien van een handbediende blokkeerinrichting van het juk .

    13.6.6 . Voorschriften met betrekking tot houten delen

    Houten delen van deze weegwerktuigen , zoals het frame , het weegplateau of de achterwand , moeten zijn vervaardigd van hard , stevig , droog en foutvrij hout , dat moet zijn beschermd door een doelmatige verf - of vernislaag .

    Spijkers zijn niet toegestaan voor het samenvoegen van houten delen .

    13.6.7 . Schommelen der pannen

    De pannen moeten in alle richtingen enigszins in de hangers of op de steunen kunnen schommelen .

    13.7 . Weegwerktuigen met lastvereffeningsinrichtingen met zichtbare schuifgewichten met een maximaal weegvermogen van meer dan 10 kg en ten hoogste 5 t .

    13.7.1 . Nulaanwijzing

    De unster en de linealen moeten het deelkenmerk van de nulaanwijzing dragen .

    13.7.2 . Minimale lengten van de schaaldelen

    De lengten van de schaaldelen moeten de navolgende minimale waarden hebben :

    Minimale lengten van de schaaldelen in millimeters op de verschillende linealen van de inrichtingen met schuifgewichten

    Afleeseenheid van het weegwerktuig * Afleeseenheden van de unster en van de linealen *

    * 1 g * 2 g * 5 g * 10 g * 20 g * 50 g * 100 g * 200 g * 500 g * 1 kg * 2 kg * 5 kg * 10 kg * 20 kg * 100 kg * 1 t *

    1 g * 2 * * * 2 * * * 5 * * * 50 * * * * * * *

    2 g * * 2 * * 2 * * * 2,5 * * * 25 * * * * * * *

    5 g * * * 2 * 2 * * * 2 * * * 10 * * * 100 * * * *

    10 g * * * * 2 * * * 2 * * * 5 * * * 50 * * * *

    20 g * * * * * 2 * * 2 * * * 2,5 * * * 25 * * * *

    50 g * * * * * * 2 * 2 * * * 2 * * * 10 * * * *

    100 g * * * * * * * 2 * * * 2 * * * 5 * * 50 * *

    200 g * * * * * * * * 2 * * 2 * * * 5 * * 25 * *

    500 g * * * * * * * * * 2 * 2 * * * 5 * * 10 * 100 *

    1 kg * * * * * * * * * * 2 * * * 5 * * 5 * 50 *

    2 kg * * * * * * * * * * * 5 * * 5 * * 5 * 25 *

    5 kg * * * * * * * * * * * * 5 * 5 * * 5 * 10 *

    10 kg * * * * * * * * * * * * * 5 * * 5 * 5 *

    20 kg * * * * * * * * * * * * * * 5 * 5 * 5 *

    13.7.3 . Reductieplateau ter verhoging van het weegvermogen

    Op weegwerktuigen met een reductieplateau ter verhoging van het weegvermogen moet de overbrengingsverhouding 1/10 , 1/100 of 1/1000 bedragen en op duidelijke en onuitwisbare wijze zijn aangegeven op de unster in de nabijheid van dat plateau , in de vorm 1 : 10 , 1 : 100 , 1 : 1000 of 1/10 , 1/100 , 1/1000 .

    13.7.4 . Nulstelinrichting

    Het weegwerktuig moet zijn voorzien van een nulstelinrichting bestaande uit :

    - een tarreerbakje met gebombeerd deksel ;

    - of een inrichting met een niet-afneembare schroef of moer met een maximaal regeleffect van vier ijkeenheden per slag .

    13.7.5 . Blokkeerinrichting

    Het weegwerktuig moet zijn voorzien van een handbediende blokkeerinrichting van de unster .

    13.7.6 . Voorschriften met betrekking tot houten delen .

    Houten delen van deze weegwerktuigen , zoals het frame , het weegplateau of de achterwand , moeten zijn vervaardigd van hard , stevig , droog en foutvrij hout , dat moet zijn beschermd door een doelmatige verf - of vernislaag .

    Spijkers zijn niet toegestaan voor het samenvoegen van houten delen .

    13.7.7 . Schommelen der pannen

    De pannen moeten in alle richtingen enigszins in de hangers of op de steunen kunnen schommelen .

    HOOFDSTUK IV

    E.E.G.-MODELGOEDKEURING

    De E.E.G.-modelgoedkeuring van weegwerktuigen wordt uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van de richtlijn van de Raad van 26 juli 1971 , inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen .

    Enkele van deze voorschriften worden in dit hoofdstuk verduidelijkt .

    14 . AANVRAAG TOT E.E.G.-MODELGOEDKEURING

    De aanvraag tot E.E.G.-modelgoedkeuring dient de volgende specifieke gegevens en documenten te bevatten :

    14.1 . Metrologische kenmerken

    14.1.1 . Algemene kenmerken

    Opschriften als vastgesteld in punt 10.14 .

    14.1.2 . Bijzondere kenmerken bij mechanische weegwerktuigen

    - Waarde van de trekkracht aan het lastvereffeningsmechanisme bij de belastingen nul en maximaal weegvermogen ;

    - eventueel de overbrengingsverhouding van de opeenvolgende hefboomarmen ;

    - bij weegwerktuigen met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling met meer dan een evenwichtsstand :

    - waarde van de verplaatsing van het aangrijpingspunt van de kracht op de lastvereffeningsinrichting overeenkomend met een volledige uitslag van die inrichting ;

    - eventueel , kenmerken van de ijkinrichting .

    14.1.3 . Bijzondere kenmerken bij elektromechanische weegwerktuigen

    Elektrische kenmerken van de meetelementen :

    - weerstand of impedantie ;

    - frequentie , aard en waarde van de voedingsspanning , toelaatbare variatie ;

    - verhouding tussen de uitgangsspanning of -frequentie en de ingangsspanning of -frequentie bij het maximale weegvermogen ;

    - waarde van de kleinst meetbare spanning of frequentie " elektrische beweeglijkheid " ) ;

    - toelaatbare last per element ;

    - verhouding tussen dode en nuttige last ;

    - temperatuurgevoeligheid ;

    - gevoeligheid voor scheefstelling .

    14.2 . Beschrijvende documenten

    14.2.1 . Documenten ten aanzien van de uitvoering

    Samenstellingstekening of -schets .

    Eventueel tekeningen , schetsen , foto's of maquettes van in metrologisch opzicht belangrijke onderdelen ( hefbomen , scharnierpunten , pendulumsysteem , veer van de lastvereffeningsinrichting , unsters en wijzerplaten met schaalverdeling , schuifgewichten , compensatiegewichten , enz . ) .

    14.2.2 . Principeschema en foto's

    Principeschema's waaruit de werking van het weegwerktuig duidelijk blijkt .

    Zo worden bij voorbeeld bij mechanische weegwerktuigen de hefbomen weergegeven door lijven , de messen en pannen door hun doorsnede , de hangers door cirkels , enz .

    Het principeschema van een elektromechanisch weegwerktuig moet ten minste de belangrijkste voedings - , opneem - en meetcircuits weergeven .

    Foto's van het gemonteerde en van het open weegwerktuig .

    15 . E.E.G.-MODELGOEDKEURING VAN BEPERKTE STREKKING

    Certificaten van E.E.G.-modelgoedkeuring van beperkte strekking kunnen worden afgegeven om proeven in normale gebruiksomstandigheden mogelijk te maken .

    In deze certificaten wordt het aantal goed te keuren weegwerktuigen vastgesteld ; hun geldigheidsduur bedraagt ten hoogste drie jaar .

    Voorts kan mededeling van de plaats van opstelling van dergelijke weegwerktuigen aan de bevoegde instanties van de belanghebbende Lid-Staten worden verlangd .

    16 . ONDERZOEK TOT E.E.G.-MODELGOEDKEURING

    16.1 . Plaats van uitvoering der proeven

    Wanneer de weegwerktuigen waarvoor E.E.G.-goedkeuring is aangevraagd , moeten worden onderzocht en eventueel beproefd , kunnen zij worden opgesteld :

    - in de lokalen van de metrologische dienst waartoe de aanvraag is gericht ;

    - op elke andere plaats die in overleg tussen de betrokken dienst en le aanvrager geschikt wordt geacht .

    16.2 . Controle op de overeenstemming van de constructie met de voorschriften

    De weegwerktuigen moeten voldoen aan de algemene constructiebepalingen sub 10 en eventueel sub 11 .

    Wanneer de weegwerktuigen echter overeenkomen met bepaalde aanbevolen praktische voorschriften volgens punt 12 worden zij geacht te voldoen aan de overeenkomstige algemene bepalingen onder punt 10 .

    16.3 . Hulpverlening

    De hulp die de metrologische dienst van de aanvrager kan verlangen , bestaat voornamelijk in de proeflasten , de mechanische hulpmiddelen en het personeel die nodig zijn voor de desbetreffende werkzaamheden en de uitvoering van de proeven . De proeflasten voor de modelgoedkeuringsproeven zijn dezelfde als die , omschreven sub 19 . voor de eerste ijk .

    16.4 . E.E.G.-modelgoedkeuringsproeven

    In het belastingsgebied tussen nul en het maximale weegvermogen en bij elke mogelijke tarrawaarde moeten de weegwerktuigen voldoen aan de voorschriften betreffende de werking volgens hoofdstuk II .

    Bij de proeven op de werkingswijze moet tevens rekening worden gehouden met het bijzondere gebruiksdoel dat voor elk der beproefde weegwerktuigen geldt .

    Gewoonlijk worden de volgende proeven verricht :

    16.4.1 . Bepaling van de globale afleesonnauwkeurigheid

    Wanneer de organen tot aflezing van de resultaten van een weegwerktuig met automatische of half-automatische evenwichtsinstelling niet voldoen aan punt 12.3 , moeten proeven worden uitgevoerd ten einde na te gaan of de globale afleesonnauwkeurigheid volgens punt 2.5.4 niet groter is dan de maximale waarde volgens punt 10.4.2 en eventueel volgens punt 10.13.2.1.4 .

    16.4.2 . Controle op de sterkte

    Wanneer het weegwerktuig een belasting ( Lim ) moet kunnen dragen die hoger is dan het maximale weegvermogen verhoogd met het tarrabijtelvermogen , moet voor de controle op de werkingswijze een controle op de sterkte plaatsvinden , overeenkomstig punt 7.1.1 .

    16.4.3 . Proeven op beweeglijkheid en gevoeligheid

    De proeven op beweeglijkheid en gevoeligheid moeten plaatsvinden op de sub 6 bepaalde wijze .

    16.4.4 . Bestendigheid

    De bestendigheidsproeven moeten worden uitgevoerd bij ten minste 3 verschillende belastingen met inbegrip van de nullast , waarbij elke weging ten minste 10 maal moet worden herhaald ; daarbij moet het weegwerktuig voldoen aan de voorwaarden van punt 5 .

    16.4.5 . Verloop van de miswijzingscurven

    De miswijzingscurven moeten worden opgenomen bij toenemende en bij afnemende belastingen voor verschillende tarrawaarden , in elk geval bij de tarrawaarden nul en tarra-bijtelvermogen .

    De aflezingen dienen in elk geval te worden verricht bij bijzondere belastingen , zoals die waarbij het evenwicht op andere wijze wordt verkregen ( schakelgewichten ) .

    De proeflasten moeten worden aangebracht volgens de voorschriften van punt 7 .

    16.4.6 . Proeven op de tarra-inrichting(en )

    De proeven op de tarra-inrichting(en ) zijn dezelfde als die op de hoofdinrichtingen van analoge samenstelling .

    16.4.7 . Controle op de verschillen tussen de resultaten

    De controle op de verschillen tussen de resultaten moet worden uitgevoerd in de onder punt 4.3 genoemde gevallen .

    16.4.8 . Proeven met excentrische belasting .

    De proeven met excentrische belasting moeten worden uitgevoerd volgens de werkwijze vastgesteld onder punt 7 , waarbij bovendien rekening moet worden gehouden met de bijzondere gebruiksvoorwaarden voor de ter keuring aangeboden weegwerktuigen .

    16.4.9 . Duurproeven

    Zo mogelijk moeten duurproeven worden uitgevoerd ten einde na te gaan of het weegwerktuig zijn metrologische hoedanigheden gedurende ten minste 2 jaar gebruik zal behouden .

    16.4.10 . Proeven onder de inwerking van verschillende beïnvloedings - en storingsfactoren voortvloeiend uit normale gebruiksomstandigheden

    De proeven die zijn voorzien onder de punten 16.4.1 t/m 16.4.9 moeten overeenkomstig punt 8 worden verricht door de weegwerktuigen zoveel mogelijk bloot te stellen aan de inwerking van beïnvloedings - en storingsfactoren die tijdens het gebruik kunnen optreden .

    De bijzondere proeven met betrekking tot de scheefstelling zijn omschreven onder punt 16.4.10.1 .

    16.4.10.1 . Scheefstellingsproeven bij niet vrij opgehangen en niet vast opgestelde weegwerktuigen

    16.4.10.1.1 . Gevoeligheid van het weegwerktuig zelf voor scheefstelling

    Gelet op het bepaalde in de punten 8.1 en 10.6.1 hebben de proeven ten doel , vast te stellen in welke van de volgende groepen het weegwerktuig moet worden ingedeeld :

    a ) af te keuren weegwerktuig ;

    b ) weegwerktuig dat moet worden voorzien van een regelbare inrichting tot waterpasstelling en van een waterpas of schietlood voor alle richtingen ;

    c ) weegwerktuig dat is vrijgesteld van de verplichting sub b ) .

    16.4.10.1.2 . Gevoeligheid van het waterpas

    De proeven moeten worden uitgevoerd ten einde na te gaan of aan de voorwaarden van punt 10.6.2 is voldaan .

    16.4.11 . Controle op aanwijzing en afdruk van eindprijzen

    16.4.11.1 . Inrichtingen met becijferde of gecodeerde eindprijsschaalverdelingen

    De controle vindt plaats op een voldoende groot aantal eindprijzen voor verschillende eenheidsprijzen en bij lasten tussen het minimale en het maximale weegvermogen .

    16.4.11.2 . Rekeninrichtingen

    De controle vindt plaats bij lasten tussen het minimale en het maximale weegvermogen , waarbij eenheidsprijzen worden gekozen die liggen tussen hun kleinste en grootste waarde . Bij discontinue aanwijzing of afdruk van de eindprijzen moet in iedere decade elk cijfer ten minste éénmaal worden gebruikt .

    16.5 . E.E.G.-modelkeuringsrapport

    Het keuringsrapport behelst de tijdens de proeven vastgestelde miswijzingscurven en afwijkingen , eventueel vergezeld van een toelichting .

    In het rapport worden tevens vermeld :

    - de resultaten van de proeven op de beweeglijkheid , gevoeligheid en bestendigheid ;

    - de invloed van de scheefstelling en van andere beïnvloedings - en storingsfactoren , voortvloeiend uit de normale bedrijfsomstandigheden ;

    - elk ander gegeven , voortvloeiend uit de diverse proeven , in het bijzonder uit de proeven met betrekking tot de inrichtingen voor bedrijfszekerheid .

    Tenslotte wordt in het rapport een gunstig of ongunstig advies ten aanzien van de E.E.G.-modelgoedkeuring uitgesproken .

    16.6 . Bijzondere voorwaarden die bij de E.E.G.-modelgoedkeuring worden gesteld

    Wanneer bij de goedkeuring ten aanzien van weegwerktuigen bijzondere voorwaarden worden gesteld , moeten deze worden neergelegd in een bij het certificaat van E.E.G.-modelgoedkeuring te voegen document .

    HOOFDSTUK V

    EERSTE E.E.G.-IJK

    De eerste E.E.G.-ijk van weegwerktuigen wordt uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van de richtlijn van de Raad van 26 juli 1971 , inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen .

    Deze voorschriften worden aangevuld met de onderstaande bijzondere bepalingen :

    17 . PLAATS VAN DE EERSTE E.E.G.-IJK

    De eerste E.E.G.-ijk wordt als volgt uitgevoerd :

    17.1 . In één fase geijkte weegwerktuigen

    17.1.1 . Niet vast opgestelde weegwerktuigen

    Naar keuze van de betrokken metrologische dienst :

    - in het ijkkantoor of ,

    - bij de fabrikant of diens vertegenwoordiger .

    17.1.2 . Vast opgestelde weegwerktuigen

    Op de plaats van opstelling .

    17.2 . In meer fasen geijkte weegwerktuigen

    17.2.1 . Eerste fasen

    Zoals bepaald sub 17.1.1 .

    17.2.2 . Laatste fase

    Op de plaats van opstelling , uit te voeren door de territoriaal bevoegde metrologische dienst .

    18 . WIJZE VAN CONTROLE OP DE WERKING

    18.1 . Hulpverlening

    De hulp die de metrologische dienst van de aanvrager kan verlangen , bestaat voornamelijk in de proeflasten , de mechanische hulpmiddelen en het personeel die nodig zijn voor de desbetreffende werkzaamheden en de uitvoering van de proeven .

    De proeflasten zijn omschreven onder punt 19 .

    18.2 . In één fase geijkte weegwerktuigen

    De controle op de werking wordt uitgevoerd op het volledig gemonteerde weegwerktuig .

    18.3 . In meer fasen geijkte weegwerktuigen

    De controle op de werking wordt verricht tijdens de laatste fase , ook wanneer tijdens de vorige fasen een of meer voorafgaande controles op de werking hebben plaatsgevonden .

    18.4 . Voorafgaande controles

    Er kunnen controles van de afzonderlijke hoofdinrichtingen of een controle van het volledige voorlopig gemonteerde weegwerktuig worden uitgevoerd .

    18.4.1 . Afzonderlijke hoofdinrichtingen

    De controle wordt uitgevoerd overeenkomstig punt 4.2.4 , door middel van een ijkinrichting .

    De ijkinrichting dient in elk geval te voldoen aan het bepaalde sub 4.4.2 en 10.12 betreffende ijkinrichtingen .

    18.4.2 . Voorlopig gemonteerd volledig weegwerktuig

    De controle wordt uitgevoerd op het volledige voorlopig gemonteerde weegwerktuig , onder vergelijkbare omstandigheden als die van definitieve opstelling .

    19 . PROEFLASTEN

    19.1 . Totale waarde van de proeflasten

    De totale waarde van de proeflasten moet gelijk zijn aan het maximale weegvermogen , verhoogd met het tarra-bijtelvermogen .

    19.2 . Samenstelling van de proeflasten

    In pricipe moeten de proeflasten volledig bestaan uit standaardgewichten of -massa's . In de praktijk mogen zij worden samengesteld uit standaardgewichten of -massa's en willekeurige lasten , en wel in de volgende verhoudingen :

    19.2.1 . Minimale last in standaardgewichten of -massa's

    19.2.1.1 . Weegwerktuigen waarvan het maximale weegvermogen , verhoogd met het tarra-bijtelvermogen , ten hoogste 5 t bedraagt

    De vereiste last in standaardgewichten of -massa's is gelijk aan het maximale weegvermogen , verhoogd met het tarra-bijtelvermogen .

    19.2.1.2 . Weegwerktuigen waarvan het maximale weegvermogen , verhoogd met het tarra-bijtelvermogen , groter is dan 5 t

    19.2.1.2.1 . Algemeen

    Die minimale last in standaardgewichten of -massa's is gelijk aan de helft van de som van het maximale weegvermogen en het tarrabijtelvermogen , doch mag niet kleiner zijn dan 5 t .

    Als overgangsmaatregel geldt dat deze last gedurende de eerste vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn niet groter behoeft te zijn dan 20 t .

    19.2.1.2.2 . Uitzonderingen

    De minimaal in standaardgewichten of -massa's vereiste last voor weegwerktuigen waarvan de werking van de samenstellende hoofdinrichtingen tevoren met behulp van een ijkinrichting is gecontroleerd , mag worden verminderd tot een tiende van de som van het maximale weegvermogen en het tarra-bijtelvermogen , doch mag niet kleiner zijn dan 5 t .

    19.2.2 . Willekeurige lasten

    Het verschil tussen het maximale weegvermogen , verhoogd met het tarrabijtelvermogen , en de last in standaardgewichten of -massa's moet worden aangevuld met willekeurige lasten van een zodanige samenstelling dat hun massa tijdens het ijken niet kan veranderen .

    20 . PROEVEN

    20.1 . Principe

    De uit te voeren proeven ter controle op de werking van weegwerktuigen moeten in beginsel gelijk zijn aan die welke zijn voorgeschreven voor de E.E.G.-modelgoedkeuring volgens punt 16.4 . , behalve voor wat betreft :

    - de proeven volgens punt 16.4.1 , betreffende de globale afleesonnauwkeurigheid , en punt 16.4.9 , betreffende de duurproeven , die niet behoeven te worden uitgevoerd ;

    - de proeven volgens punt 16.4.4 , betreffende de bestendigheid : deze proeven moeten zich voor weegwerktuigen van de nauwkeurigheidsklassen gewone of grove weging slechts in twijfelgevallen over meer dan twee herhalingen uitstrekken ;

    - van de in punt 16.4.7 ( betreffende de verschillen tussen de resultaten ) bedoelde proeven behoeven die volgens de punten 4.3.3 en 4.3.4 slechts in twijfelgevallen te worden uitgevoerd .

    20.2 . Mogelijkheid van aanpassing

    Al naar gelang van het verloop van de proeven kunnen deze worden beperkt of gecombineerd voor zover men aldus tot een onaanvechtbare conclusie kan komen .

    Top