This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31971D0400
71/400/EEG: Beschikking van de Commissie van 25 november 1971 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het E.E.G.-Verdrag (IV/26.945 - Boehringer) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)
71/400/EEG: Beschikking van de Commissie van 25 november 1971 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het E.E.G.-Verdrag (IV/26.945 - Boehringer) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)
PB L 282 van 23.12.1971, p. 46–50
(DE, FR, IT, NL)
In force
71/400/EEG: Beschikking van de Commissie van 25 november 1971 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het E.E.G.-Verdrag (IV/26.945 - Boehringer) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)
Publicatieblad Nr. L 282 van 23/12/1971 blz. 0046 - 0050
++++ BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 25 november 1971 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het E.E.G.-Verdrag ( IV/26.945 - Boehringer ) ( Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek ) ( 71/400/EEG ) DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN , Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , en met name op artikel 85 , Gelet op Verordening nr . 17 van 6 februari 1962 , Gezien de beschikking van de Commissie van 16 juli 1969 , waarbij aan de Boehringer Mannheim GmbH een geldboete ten bedrage van 190.000 rekeneenheden is opgelegd , Gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1970 in zaak 45/69 , waarbij de door de Commissie opgelegde geldboete tot 180.000 rekeneenheden is verlaagd , Gezien het op 3 september 1969 ingediende en op 3 november 1970 bevestigde verzoek van Boehringer Mannheim GmbH om op deze geldboete de haar bij vonnis van het US District Court , Southern District Court of New-York van 3 juli 1969 opgelegde geldstraf van 80.000 dollar in mindering te brengen , Gehoord de verzoekster , Gezien het advies van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities van 13 juli 1971 en I ( 1 ) Overwegende dat in de Verenigde Staten tegen de leden van het Internationale Kininekartel een procedure is ingeleid wegens inbreuk op de Antitrustvoorschriften van het Amerikaanse federale recht ; dat 25 september 1968 de Grand Jury voor het US District Court , Southern District of New-York , de acte van beschuldiging ( Indictment ) heeft aanvaard , die onder andere gericht is tegen de Boehringer Mannheim GmbH en haar filiaal voor 100 % , de Vereinigte Chininfabriken Zimmer und Co GmbH ; ( 2 ) Overwegende dat de acte van beschuldiging vijf afzonderlijke punten ( counts ) noemt : 1 . Onder " count one " wordt verweten , vanaf eind 1958 tot althans de zomer van 1966 door een onrechtmatige samenzwering de buiten - en binnenlandse handel van de Verenigde Staten op ongerechtvaardigde wijze te hebben beperkt en daardoor section 1 van de Sherman Act te hebben geschonden . De samenzwering werd gezien in de permanente toepassing van overeenkomsten en onderling afgestemde gedragingen die ten doel hadden : a ) de prijzen voor kinine , kinidine en andere chinchona-produkten vast te stellen , te stabiliseren en te verhogen ; b ) de markten voor de verkoop van kinine en kinidine onderling te verdelen ; c ) verkoopquota's vast te stellen ; d ) het recht op fabricage van synthetische kinidine te reserveren voor Nedchem , Boehringer en Buchler ; e ) andere fabrikanten van kinine , kinidine en andere chinchona-produkten uit te schakelen , ten dele door doelbewuste prijsonderbiedingen ; f ) onderling de aankoop van kinabast te verdelen ; g ) de verkoop van de US-stockpile-voorraden in dier voege te manipuleren , dat de prijzen tijdelijk op het vastgestelde peil gehandhaafd werden en Nedchem werd aangewezen om de stockpile namens de andere in de acte van beschuldiging genoemde ondernemingen te verwerven ( nummer 14 van het Indictment ) . De uitwerking van de samenzwering is in het volgende geconstateerd : a ) in de verhoging , vaststelling en handhaving van de prijzen voor chinchonaprodukten in de Verenigde Staten op een kunstmatig , niet door middel van concurrentie tot stand gekomen peil ; b ) in de beperking en de verhindering van de concurrentie tussen importeurs en handelaren in de Verenigde Staten , c ) in de beperking en verhindering van de concurrentie tussen fabrikanten bij de verkoop in de Verenigde Staten ; d ) in de benadeling van de kopers van kinineprodukten ( los en verpakt ) in de Verenigde Staten ; e ) in de beperking en verhindering van de concurrentie ten aanzien van de aankoop van de US-stockpile-voorraden , f ) in het uitsluiten van potentiële concurrenten van de aankoop van de US-stockpile-voorraden en/of van de verkoop in de Verenigde Staten ( nummer 16 van het Indictment ) . 2 . Onder " count two " wordt hen verweten dat zij , van eind 1958 tot althans de zomer van 1966 de onrechtmatige samenzwering , welker doel en uitwerking onder 1 . zijn weergegeven , hebben gepleegd , om de binnen - en buitenlandse handel van de Verenigde Staten te monopoliseren en zij daardoor section 2 van de Sherman Act hebben geschonden ( nummer 20 en 22 van het Indictment ) . 3 . Onder " count three " wordt hen verweten dat zij , voor het einde van 1958 tot althans de zomer van 1966 de buiten - en binnenlandse handel van de Verenigde Staten hebben gemonopoliseerd en daardoor section 2 van de Sherman Act hebben geschonden . De handelingen die tot deze monopolisering dienden of plaatsvonden bij de exploitatie daarvan , alsmede hun uitwerking , zijn dezelfde als onder 1 . zijn weergegeven . 4 . Onder " count four " wordt hen verweten dat zij , in dezelfde periode en door dezelfde handelingen als hierboven zijn weergegeven , section 73 van de Wilson Tariff Act hebben geschonden . 5 . Onder " count five " wordt hen ten slotte verweten , in de genoemde periode door de beperking van de concurrentie bij de aankoop van de US-stockpile-voorraden , de verdeling van de door Nedchem verworven hoeveelheden , de manipulering van de kinineprijs in de Verenigde Staten en daarmee ook van de verkoopprijs voor de stockpile-voorraden en door de geheimhouding tegenover de Amerikaanse autoriteiten bedrog hebben gepleegd tegenover de Verenigde Staten en section 371 van titel 18 van de US-Code hebben geschonden ; ( 3 ) Overwegende dat Boehringer op 3 juli 1969 door zijn advocaat voor de Amerikaanse rechter liet verklaren dat hij de punten 1 en 2 van de beschuldiging toegaf ( nolo contendere ) , dat daarop voor elk van beide punten 40.000 dollar dus in totaal 80.000 dollar werd vastgesteld als geldstraf tegen Boehringer , dat de Attorney van de Antitrust Division in het Department of Justice voor elk punt van de beschuldiging de maximumstraf van 50.000 dollar had geëist , waarbij hij er op had gewezen , dat de in het Indictment gewraakte samenzwering - waarbij Boehringer een zeer belangrijke rol zou hebben gespeeld - ten doel had de stockpile-voorraden tegen een lagere prijs te verwerven , om daarna de kinineprijzen algemeen te verhogen ; dat de vertegenwoordiger van Boehringer daartegen vooral in bracht dat de stockpile-voorraden aan Nedchem waren verkocht in de wetenschap dat deze vennootschap tot een wereldomspannend kartel behoorde ; dat de beschuldiging tegen Boehringer met instemming van de regering op 3 juli 1969 werd ingetrokken , voor zover zij de punten 3 tot en met 5 betrof ( " dismissal order " ) ; dat de procedure tegen zijn filiaal , de Vereinigte Chininfabriken Zimmer und Co GmbH , op dezelfde dag werd gestaakt ( " nolle prosequi-order " ) , ( zie het uittreksel uit het Register van strafzaken betreffende de zaak 68 CRIM 870 en het procesverbaal van de mondelinge behandeling van 3 juli 1969 ) ; dat Boehringer op 11 juli 1969 de opgelegde geldboete van in totaal 80.000 dollar heeft betaald ; ( 4 ) Overwegende dat de Commissie Boehringer op 16 juli 1969 bij beschikking een geldboete van 190.000 rekeneenheden heeft opgelegd ; dat de Commissie op dit tijdstip weliswaar wist dat er in de Verenigde Staten een Antitrustprocedure aanhangig was , waarin op 25 september 1968 een beschuldiging was uitgesproken , maar dat haar het feit van de veroordeling door de Amerikaanse rechters en de betaling van de opgelegde geldboete niet ter kennis was gebracht ; ( 5 ) Overwegende dat Boehringer bij brief van 3 september de Commissie heeft verzocht , van de bij beschikking van de Commissie van 16 juli 1969 opgelegde geldboete ten bedrage van 190.000 rekeneenheden de bij vonnis van het US District Court , Southern District Court of New-York , van 3 juli 1969 opgelegde en op 11 juli 1969 betaalde geldboete ten bedrage van 80.000 dollar af te trekken ; dat dit verzoek als volgt is gemotiveerd ; Zoals blijkt uit de vergelijking van de beschikking van 16 juli 1969 en het " Indictment " , waarnaar in de procedure die tot de oplegging van de straf leidde werd verwezen , heeft de Commissie de geldboete wegens dezelfde daad opgelegd als die waarvoor het Amerikaanse gerecht reeds een geldstraf had opgelegd ; dit geldt voor de afspraken over prijzen en rabatten , de afscherming van de nationale markten , de regeling inzake quota's en compensatie en inzake de beperking van de kinidineproduktie . Daarmee is volgens verzoekster hetzelfde gedrag , vanuit in wezen vergelijkbare juridische gezichtspunten , aan een dubbele straf onderworpen . Dit is volgens haar een ontoelaatbare dubbele bestraffing . Het is in overeenstemming met een algemeen rechtsbeginsel in de rechtsstelsels der Lid-Staten ( regels waarin het principe " non bis in idem " is neergelegd ) en bovendien volgens het arrest van het Hof van Justitie in zaak nr . 14/68 op grond van een algemene billijkheidsregel geboden , de vroegere poenale beslissing in te calculeren of bij de toeneming van de later op te leggen sanctie in aanmerking te nemen . De met sancties bestrafte daad is , aldus verzoekster , grotendeels ( voor 5/7 , zo niet zelfs voor 6/7 ) dezelfde , wanneer men de gewraakte feitencomplexen vergelijkt ; ( 6 ) Overwegende dat Boehringer bij brief van 17 februari 1970 de redenen zijn medegedeeld waarom de Commissie meende een beschikking waarbij de opgelegde geldboete werd verlaagd niet te kunnen overwegen ; dat Boehringer in een brief van 12 maart 1970 daarop heeft geantwoord en zijn standpunt op de door hem aangevraagde hearing op 24 april 1970 heeft toegelicht ; dat naar de genoemde brief en de goedgekeurde notulen van de hearing van 24 april wordt verwezen ; ( 7 ) Overwegende dat het Hof van Justitie bij arrest van 15 juli 1970 de aan Boehringer opgelegde geldboete tot 180.000 rekeneenheden heeft verlaagd ; dat Boehringer ook bij het Hof van Justitie het verzoek heeft gedaan de in Amerika betaalde geldboete in mindering te brengen , maar zich , nadat de Commissie over dit verzoek uitspraak zou kunnen doen ; dat het Hof , nadat de Commissie daarop een spoedige beschikking op het verzoek had aangekondigd en de advocaat-generaal had geconcludeerd dat het Hof van Justitie " om verschillende redenen " geen uitspraak over dit verzoek mocht doen , besloot met de sanctie van de Amerikaanse rechter in het onderhavige geding geen rekening te houden , omdat zij slechts was opgelegd wegens concurrentiebeperkingen die buiten de Gemeenschap waren gepleegd ; ( 8 ) dat Boehringer bij brief van 3 november 1970 de handhaving van zijn bij de Commissie ingediend verzoek tot in mindering brenging heeft bevestigd ; II ( 9 ) Overwegende dat de Commissie ervan uitgaat dat het Hof van Justitie in zijn arrest van 15 juli 1970 het in mindering brengen van de in de Verenigde Staten opgelegde geldboete slechts voor het " onderhavige geding " heeft uitgesloten , en dat het dus over het verzoek , dat materieel in het rechtsgeding niet is behandeld , niet definitief uitspraak heeft gedaan ; ( 10 ) Overwegende dat het verzoek van 3 september 1969 op de volgende gronden moet worden afgewezen : Het verzoek is gericht op het in mindering brengen van de in de Verenigde Staten opgelegde geldboete op de door de Commissie vastgestelde geldboete . In het E.E.G.-Verdrag en de ter uitvoering daarvan uitgevaardigde voorschriften is zulks een verplichting niet te vinden . Naar het oordeel van de Commissie kan ook in de rechtsstelsels van de Lid-Staten geen aan dezen gemeenschappelijk rechtsbeginsel worden ontleend dat haar zou verplichten een door een rechter in een derde land opgelegde sanctie op een naar gemeenschapsrecht vast te stellen geldboete in mindering te brengen . ( 11 ) Het Hof van Justitie heeft in arrest 14/68 de verplichting van de Gemeenschap en de Lid-Staten erkend om bij de oplegging van sancties wegens dezelfde daad rekening te houden met een vroeger opgelegde sanctie . Het Hof van Justitie heeft deze verplichting afgeleid uit een algemeen billijkheidsbeginsel en verwezen naar artikel 90 , lid 2 , van het E.G.K.S.-Verdrag . Deze uitspraak van het Hof van Justitie is echter beperkt tot sancties op grond van het gemeenschapsrecht en sancties die op grond van het nationale recht der Lid-Staten worden opgelegd . Het is in dit verband van betekenis dat het territoriale toepassingsgebied van het mededingingsrecht van het E.E.G.-Verdrag en van het nationale kartelrecht van de Lid-Staten elkaar dekken , dat de in aanmerking komende economische processen en rechtssituaties nauw met elkaar vervlochten kunnen zijn . Door de verplichting van zowel de Lid-Staten als de organen van de Gemeenschap om rekening te houden met een vroegere sanctie vindt de algemene billijkheidsgedachte die dubbele bestraffingen wil vermijden ingang . ( 12 ) Aan deze voorwaarden is in de relatie tussen sancties op grond van het gemeenschapsrecht en sancties volgens het recht van derde landen niet voldaan . Uit de rechtsstelsels der Lid-Staten kan geen gemeenschappelijk beginsel worden afgeleid dat inhoudt dat bij sancties op grond van gemeenschapsrecht sancties die door derde landen zijn opgelegd zouden moeten worden ingecalculeerd , want in het strafrecht van slechts twee Lid-Staten geldt een verplichting voor de rechter om met een in het buitenland opgelegde sanctie rekening te houden ( 1 ) . In de andere Lid-Staten vormt de veroordeling in het buitenland een beletsel voor het inleiden van de procedure . In drie Lid-Staten ( Frankrijk , België en Luxemburg ) staat een in het buitenland opgelegde en ondergane straf het inleiden van een binnenlandse strafprocedure niet in de weg , wanneer de strafbare handeling ook in het binnenland is gepleegd . Het beginsel " non bis in idem " geldt in deze Lid-Staten niet wanneer er op grond van het territorialiteitsbeginsel bevoegdheid tot vervolging bestaat ( 2 ) . De rechter is in dat geval niet verplicht de in het buitenland opgelegde straf in mindering te brengen . ( 13 ) Het beginsel " non bis in idem " - in de vorm van een beletsel voor het inleiden van de procedure , dan wel in de vorm van een verplichting van de binnenlandse rechter om een in het buitenland opgelegde en ondergane straf in te calculeren - geldt overigens alleen wanneer het om " dezelfde daad " of " dezelfde inbreuk " gaat . Ook aan deze voorwaarde is niet voldaan . De Amerikaanse rechter heeft handelingen van verzoekster - als deelneemster aan het Internationale Kininekartel - bestraft die de mededinging in de Verenigde Staten hebben beperkt . De Commissie daarentegen heeft handelingen van de deelnemers aan het Internationale Kininekartel met een geldboete bestraft , die de mededinging op de gemeenschappelijke markt hebben beperkt . Deze handelingen zijn weliswaar ten dele uitvoering van de door de deelnemers gesloten exportovereenkomst . Voor de vraag of er van " dezelfde daad " sprake is , moet men zich in het kartelrecht niet richten naar de overeenkomst of het besluit waarbij de deelnemers zich tot concurrentiebeperkend gedrag verplichten , maar naar de tot uitvoering van deze verplichting gestelde handelingen en naar de wettelijk beschermde rechten , waarop door deze handelingen inbreuk wordt gemaakt . De handelingen die de deelnemers aan het Internationale Kininekartel op grond van de exportovereenkomst van april 1962 in de Verenigde Staten enerzijds en in de Lid-Staten anderzijds hebben gesteld - de verkoop van kinine en kinidine tegen de gemeenschappelijk vastgestelde exportprijzen - kunnen derhalve niet als " dezelfde daad " worden beschouwd . ( 14 ) Van dezelfde daad is overigens ook geen sprake omdat de Commissie zich in haar beschikking vooral heeft gericht naar de concurrentiebeperkingen binnen de gemeenschappelijke markt , die op grond van de gentlemen's agreements van 7 april 1962 tussen de deelnemers waren afgesproken . Deze gentlemen's agreements verleenden de deelnemers met name de bescherming van hun nationale markten , en zij verboden de Franse deelnemers de fabricage van synthetische kinidine . Met de exportovereenkomst heeft de Commissie alleen rekening gehouden in verband met de toepassing van de gemeenschappelijk vastgestelde exportprijzen in Italië en België/Luxemburg . Voorts blijkt uit de stukken betreffende de in de Verenigde Staten gevoerde procedure , dat de Amerikaanse rechter het accent heeft gelegd op feiten ten aanzien waarvan de Commissie - zoals uit de beschikking van 16 juli 1969 blijkt - geen afbreuk op artikel 85 van het E.E.G.-Verdrag bewezen had geacht . De Amerikaanse rechter heeft in de Kinabastovereenkomst en in de - onderling tussen de deelnemers afgesproken - verwerving van de stockpile-voorraden door Nedchem alsmede in de toepassing van zeer hoge verkoopprijzen tot midden 1966 buitengewone ernstige besprekingen van de concurrentie in de Verenigde Staten gezien . De Commissie daarentegen heeft zomin de Kinabastovereenkomst als het opkopen van de stockpile-voorraden als een inbreuk op artikel 85 beschouwd . Het einde van de inbreuken is door de Commissie gesteld op februari 1965 , terwijl de Amerikaanse rechter inbreuken tot midden 1966 heeft aangenomen . Tussen deze twee data hebben drastische prijsverhogingen voor kinine en kinidine plaatsgevonden die de Amerikaanse autoriteiten aan het Internationale Kininekartel hebben toegeschreven ; ( 15 ) Overwegende dat gezien al deze omstandigheden het verzoek van de firma Boehringer van 3 september 1970 het in mindering brengen van de in de Verenigde Staten opgelegde geldboete van 80.000 dollar op de door het Hof van Justitie op 180.000 rekeneenheden vastgestelde geldboete moet worden afgewezen , HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN : Artikel 1 Het verzoek van de Boehringer Mannheim GmbH , om op de door de Commissie bij beschikking van 16 juli 1969 opgelegde en door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bij arrest van 15 juli 1970 tot 180.000 rekeneenheden verlaagde geldboete de door het US District Court , Southern District Court of New-York , op 3 juli 1969 opgelegde geldstraf ten bedrage van 80.000 dollar in mindering te brengen , wordt afgewezen . Artikel 2 Deze beschikking is gericht tot de Boehringer Mannheim GmbH , Sandhofer Strasse 112-132 , te Mannheim . Gedaan te Brussel , 25 november 1971 . Voor de Commissie De Voorzitter Franco M . MALFATTI ( 1 ) § 60 , lid 3 , van het Duitse Wetboek van Strafrecht , artikelen 11 en 138 van de Italiaanse Codice Penale . ( 2 ) Frankrijk : Code de Procédure Pénale , titel X : " Des Crimes et Délits commis à l'Etranger " , artikel 692 ; België : Wetboek va Strafvordering , hoofdstuk II " Van de uitoefening van de publieke actie uit hoofde van misdaden en wanbedrijven buiten het Rijksgebied gepleegd " , artikel 13 ; Luxemburg : Code de l'Instruction Criminelle , artikel 5 .