EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 22004D0130

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 130/2004 van 24 september 2004 tot wijziging van bijlage XIV (Mededinging), Protocol 21 (betreffende de tenuitvoerlegging van mededingingsregels ten aanzien van ondernemingen) en Protocol 23 (betreffende de samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten) bij de EER-overeenkomst

PB L 64 van 10.3.2005, p. 57–66 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2004/130(2)/oj

10.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 64/57


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 130/2004

van 24 september 2004

tot wijziging van bijlage XIV (Mededinging), Protocol 21 (betreffende de tenuitvoerlegging van mededingingsregels ten aanzien van ondernemingen) en Protocol 23 (betreffende de samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, zoals gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XIV bij de Overeenkomst is gewijzigd bij Besluit nr. 79/2004 van het Gemengd Comité van de EER van 8 juni 2004 (1).

(2)

Protocol 21 bij de Overeenkomst is gewijzigd bij Besluit nr. 79/2004 van het Gemengd Comité van de EER van 8 juni 2004 .

(3)

Protocol 23 bij de Overeenkomst is nog niet eerder gewijzigd.

(4)

Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (2) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

Bijlage XIV bij de Overeenkomst wordt overeenkomstig bijlage I bij dit besluit gewijzigd.

Artikel 2

Protocol 21 bij de Overeenkomst wordt overeenkomstig bijlage II bij dit besluit gewijzigd.

Artikel 3

Protocol 23 bij de Overeenkomst wordt vervangen overeenkomstig bijlage III bij dit besluit.

Artikel 4

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de Ijslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 1/2003 zijn authentiek.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER (3), zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst.

Artikel 6

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 24 september 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

KjartanJÓHANNSSON


(1)  PB L 219 van 19.6.2004, blz. 24.

(2)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.

(3)  Grondwettelijke vereisten aangegeven.


BIJLAGE I

bij Besluit nr. 130/2004 van het Gemengd Comité van de EER

Bijlage XIV bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

De tekst van punt 4 (Verordening (EEG) nr. 123/85 van de Commissie) wordt geschrapt.

2)

De tekst van punt 4a (Verordening (EG) nr. 1475/95 van de Commissie) wordt geschrapt.

3)

De tekst van punt 10 (Verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad) wordt vervangen door:

368 R 1017: Verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad van 19 juli 1968 houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PB L 175 van 23.7.1968, blz. 1), zoals gewijzigd bij:

32003 R 0001: Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van de Overeenkomst als volgt aangepast:

Artikel 3, lid 2, is niet van toepassing.”.

4)

Punt 11 (Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad) wordt als volgt gewijzigd:

4.1)

het volgende wordt toegevoegd:

„, zoals gewijzigd bij:

32003 R 0001: Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).”;

4.2)

de tekst van aanpassing c) wordt vervangen door:

„in artikel 7, lid 1, inleidende alinea, wordt „Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag” vervangen door „Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag of de overeenkomstige bepalingen van Protocol 21 bij de Overeenkomst””;

4.3)

de tekst van aanpassing d) wordt vervangen door:

„in artikel 7, lid 2, onder a), wordt „Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad” vervangen door „Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad of de overeenkomstige bepalingen van Protocol 21 bij de Overeenkomst””;

4.4)

na aanpassing d) wordt de volgende aanpassing ingevoegd:

„e)

in artikel 7, lid 2, onder c), i), tweede zin van de tweede alinea, wordt „artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003” vervangen door „artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 of de overeenkomstige bepalingen van Protocol 21 bij de Overeenkomst””;

4.5)

de tekst van de huidige aanpassing f) wordt vervangen door:

„in artikel 8 wordt „op verzoek van een lidstaat” vervangen door „op verzoek van een staat met betrekking tot welke zij bevoegd is”. Voorts wordt „Verordening (EG) nr. 1/2003” vervangen door „Verordening (EG) nr. 1/2003 of de overeenkomstige bepalingen van Protocol 21 bij de Overeenkomst””;

4.6)

de huidige aanpassingen e), f), g) en h) worden respectievelijk de aanpassingen f), g), h) en i).

5)

De tekst van punt 11a (Verordening (EEG) nr. 3652/93 van de Commissie) wordt geschrapt.

6)

In aanpassing c) van punt 11b (Verordening (EEG) nr. 1617/93 van de Commissie) wordt „artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 3975/87” vervangen door „artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1/2003”.

7)

De tekst van punt 15a (Verordening (EEG) nr. 3932/92 van de Commissie) wordt geschrapt.

8)

In aanpassing b) van punt 2, in aanpassing b) van punt 4b, in aanpassing h) van punt 5, in aanpassing b) van punt 6, in aanpassing b) van punt 7, en in aanpassing b) van punt 15b wordt „artikelen 6 en 8 van Verordening (EEG) nr. 17/62” vervangen door „artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1/2003”. Voorts worden de woorden, „zonder enige aanmelding van de betrokken ondernemingen” uit deze aanpassingen geschrapt.


BIJLAGE II

bij Besluit nr. 130/2004 van het Gemengd Comité van de EER

1)

Artikel 3 van Protocol 21 bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1.1)

de tekst van lid 1, punt 3 (Verordening (EEG) nr. 17/62 van de Raad) wordt vervangen door:

32003 R 0001: Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).”;

1.2)

aan lid 1, punt 10 (Verordening (EEG) nr. 2988/74 van de Raad), wordt het volgende toegevoegd:

„, zoals gewijzigd bij:

32003 R 0001: Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).”;

1.3)

de tekst van lid 1, punt 6 (Verordening (EEG) nr. 141/62 van de Raad), lid 1, punt 7 (artikel 6 en de artikelen 10 tot en met 31 van Verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad) en lid 1, punt 11 (afdeling II van Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad) wordt geschrapt;

1.4)

aan lid 1, punt 13 (Verordening (EEG) nr. 3975/87 van de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32003 R 0001: Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).”.

2)

De tekst van de artikelen 4, 5, 6, 7 en 9 van Protocol 21 bij de Overeenkomst wordt geschrapt.

3)

In de eerste en de tweede alinea van artikel 8 van Protocol 21 bij de Overeenkomst worden de woorden „en aanmeldingen” geschrapt.

4)

Na artikel 13 van Protocol 21 bij de Overeenkomst wordt het volgende toegevoegd:

Toetsingsclausule

Tegen eind 2005 moeten de contractsluitende partijen op verzoek van één van hen de mechanismen voor de handhaving van de artikelen 53 en 54 van de Overeenkomst en de samenwerkingsmechanismen van Protocol 23 bij de Overeenkomst opnieuw bezien, teneinde te zorgen voor homogene en daadwerkelijke toepassing van deze artikelen. De partijen moeten met name Besluit nr. 130/2004 van het Gemengd Comité van de EER van 24 september 2004 toetsen aan hun ervaringen met het nieuwe systeem voor de handhaving van de mededingingsregels, en moeten nagaan of het mogelijk is om het systeem dat bij Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad in de EU werd ingevoerd voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag door de nationale mededingingsautoriteiten, de horizontale samenwerking tussen nationale mededingingsautoriteiten, en het mechanisme voor uniforme toepassing van de mededingingsregels door nationale autoriteiten ook in de EER in te voeren.”.


BIJLAGE III

bij Besluit nr. 130/2004 van het Gemengd Comité van de EER

Protocol 23 bij de Overeenkomst wordt vervangen door:

ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1

1.   De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Commissie van de EG verstrekken elkaar inlichtingen en plegen onderling overleg inzake algemene beleidskwesties wanneer een van beide toezichthoudende autoriteiten hierom verzoekt.

2.   Overeenkomstig hun interne regels en met inachtneming van artikel 56 van de Overeenkomst, Protocol 22 en de wederzijdse autonomie met betrekking tot hun besluiten, werken de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Commissie van de EG op de hierna bepaalde wijze samen bij de aanpak van afzonderlijke gevallen die vallen onder artikel 56, lid 1, onder b) en c), lid 2, tweede zin, en lid 3, van de Overeenkomst.

3.   In dit protocol wordt voor de Commissie van de EG onder „grondgebied van een toezichthoudende autoriteit” verstaan het grondgebied van de lidstaten van de EG waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap volgens dat Verdrag van toepassing is, en voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA het grondgebied van de EVA-staten waarop de Overeenkomst van toepassing is.

DE BEGINFASE VAN DE PROCEDURE

Artikel 2

1.   In zaken die vallen onder artikel 56, lid 1, onder b) en c), lid 2, tweede zin, en lid 3, van de Overeenkomst, stellen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Commissie van de EG elkaar onverwijld in kennis van klachten waarvan niet duidelijk is dat deze aan beide toezichthoudende autoriteiten zijn gericht. Zij verstrekken elkaar ook inlichtingen wanneer zij ambtshalve procedures inleiden.

2.   De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Commissie van de EG stellen elkaar onverwijld in kennis van inlichtingen die zij van de nationale mededingingsautoriteiten binnen hun respectieve grondgebied ontvangen in verband met het begin van de eerste formele onderzoeksmaatregel in zaken die vallen onder artikel 56, lid 1, onder b) en c), lid 2, tweede zin, en lid 3, van de Overeenkomst.

3.   De toezichthoudende autoriteit die de in lid 1 bedoelde inlichtingen heeft ontvangen, kan binnen 30 werkdagen na ontvangst haar opmerkingen terzake kenbaar maken.

Artikel 3

1.   In zaken die vallen onder artikel 56, lid 1, onder b) en c), lid 2, tweede zin, en lid 3, van de Overeenkomst treedt de bevoegde toezichthoudende autoriteit met de andere toezichthoudende autoriteit in overleg wanneer eerstgenoemde:

aan de betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen een verklaring van bezwaar zendt, of

het voornemen bekendmaakt om een beschikking vast te stellen waarbij artikel 53 of 54 van de Overeenkomst niet van toepassing wordt verklaard, of

het voornemen bekendmaakt om een beschikking vast te stellen waarbij de door de ondernemingen gedane toezeggingen ten aanzien van deze ondernemingen een verbindend karakter krijgen.

2.   Binnen de in de genoemde bekendmaking of verklaring van bezwaar gestelde termijnen kan de andere toezichthoudende autoriteit haar opmerkingen kenbaar maken.

3.   De van de betrokken ondernemingen of van derden ontvangen opmerkingen worden ter beschikking gesteld van de andere toezichthoudende autoriteit.

Artikel 4

In zaken die vallen onder artikel 56, lid 1, onder b) en c), lid 2, tweede zin, en lid 3, van de Overeenkomst zendt de bevoegde toezichthoudende autoriteit aan de andere toezichthoudende autoriteit de officiële brieven waarmee een dossier wordt afgesloten of een klacht wordt afgewezen.

Artikel 5

In zaken die vallen onder artikel 56, lid 1, onder b) en c), en lid 2, tweede zin, en lid 3, van de Overeenkomst nodigt de bevoegde toezichthoudende autoriteit de andere toezichthoudende autoriteit uit om aanwezig te zijn bij het horen van de betrokken ondernemingen. Deze uitnodiging geldt ook voor de staten ten aanzien waarvan de andere toezichthoudende autoriteit bevoegd is.

ADVIESCOMITÉS

Artikel 6

1.   In zaken die vallen onder artikel 56, lid 1, onder b) en c), lid 2, tweede zin, en lid 3, van de Overeenkomst stelt de bevoegde toezichthoudende autoriteit de andere toezichthoudende autoriteit op de hoogte van de datum van de zitting van het Adviescomité en verstrekt zij de relevante documenten.

2.   Het Adviescomité van de toezichthoudende autoriteit die overeenkomstig artikel 56 van de Overeenkomst bevoegd is om over een zaak te beslissen, ontvangt alle documenten die de andere toezichthoudende autoriteit daartoe heeft overgelegd, alsmede de door de bevoegde toezichthoudende autoriteit opgestelde stukken.

3.   Elke toezichthoudende autoriteit en de staten ten aanzien waarvan zij bevoegd is, hebben het recht om aanwezig te zijn op de vergaderingen van het Adviescomité van de andere toezichthoudende autoriteit en er hun standpunten uiteen te zetten. Zij hebben echter geen stemrecht.

4.   De raadpleging kan ook plaatsvinden via schriftelijke procedure. De bevoegde toezichthoudende autoriteit belegt evenwel een vergadering indien de toezichthoudende autoriteit die niet bevoegd is om overeenkomstig artikel 56 van de Overeenkomst over een zaak te beslissen, daarom verzoekt.

HET OPVRAGEN VAN DOCUMENTEN EN HET RECHT OM OPMERKINGEN TE MAKEN

Artikel 7

De toezichthoudende autoriteit die niet bevoegd is om overeenkomstig artikel 56 van de Overeenkomst over een zaak te beslissen, kan te allen tijde afschriften opvragen van de belangrijkste documenten betreffende zaken die vallen onder artikel 56, lid 1, onder b) en c), lid 2, tweede zin, en lid 3, van de Overeenkomst, die bij de bevoegde toezichthoudende autoriteit zijn ingediend, en zij kan bovendien de door haar van belang geachte opmerkingen kenbaar maken vóór een eindbeslissing is genomen.

AMBTELIJKE BIJSTAND

Artikel 8

1.   Indien de op grond van artikel 56 van de Overeenkomst bevoegde toezichthoudende autoriteit op verzoek of bij beschikking van een onderneming of een ondernemersvereniging, waarvan de zetel zich op het grondgebied van de andere toezichthoudende autoriteit bevindt, verlangt dat zij inlichtingen verstrekt, zendt zij onverwijld een afschrift van dat verzoek of die beschikking toe aan de andere toezichthoudende autoriteit.

2.   Op verzoek van de op grond van artikel 56 van de Overeenkomst bevoegde toezichthoudende autoriteit verricht de andere toezichthoudende autoriteit overeenkomstig haar interne regels op haar grondgebied inspecties in zaken waarin de verzoekende toezichthoudende autoriteit zulks noodzakelijk acht.

3.   De bevoegde toezichthoudende autoriteit heeft het recht om aanwezig te zijn bij en actief deel te nemen aan de inspecties die de andere toezichthoudende autoriteit uit hoofde van lid 2 verricht.

4.   Alle inlichtingen die tijdens dergelijke inspecties op verzoek worden verkregen, worden onmiddellijk na afloop daarvan verstrekt aan de toezichthoudende autoriteit die om de inspecties heeft verzocht.

5.   Wanneer de bevoegde toezichthoudende autoriteit inspecties op haar grondgebied verricht, stelt zij, indien het zaken betreft die vallen onder artikel 56, lid 1, onder b) en c), lid 2, tweede zin, en lid 3, van de Overeenkomst, de andere toezichthoudende autoriteit op de hoogte van het feit dat zodanige inspecties hebben plaatsgevonden en stelt zij deze autoriteit desgevraagd in kennis van de relevante bevindingen van de inspecties.

6.   Wanneer de op grond van artikel 56 van de Overeenkomst bevoegde toezichthoudende autoriteit daarin toestemmende natuurlijke of rechtspersonen hoort op het grondgebied van de andere toezichthoudende autoriteit, wordt laatstgenoemde hiervan vooraf in kennis gesteld. De toezichthoudende autoriteit die niet bevoegd is, kan aanwezig zijn bij het verhoor, evenals ambtenaren van de mededingingsautoriteit op wier grondgebied het verhoor wordt afgenomen.

UITWISSELING EN GEBRUIK VAN INLICHTINGEN

Artikel 9

1.   Voor de toepassing van de artikelen 53 en 54 van de Overeenkomst hebben de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Commissie van de EG de bevoegdheid elkaar alle inlichtingen, zowel van feitelijke als van juridische aard, met inbegrip van vertrouwelijke inlichtingen, mee te delen en deze als bewijsmiddel te gebruiken.

2.   De bij toepassing van dit protocol verkregen of uitgewisselde inlichtingen worden alleen als bewijsmiddel gebruikt voor de procedures van de artikelen 53 en 54 van de Overeenkomst en met betrekking tot het onderwerp waarvoor zij werden verzameld.

3.   Hebben de in artikel 2, leden 1 en 2, bedoelde inlichtingen betrekking op een zaak die werd ingeleid naar aanleiding van een beroep op de clementieregeling, dan mag de ontvangende toezichthoudende autoriteit deze inlichtingen niet gebruiken als uitgangspunt voor een eigen inspectie, onverminderd de bevoegdheid van de toezichthoudende autoriteit om een inspectie te verrichten op basis van inlichtingen uit andere bronnen.

4.   Onder voorbehoud van het bepaalde in lid 5 mogen inlichtingen die vrijwillig zijn verstrekt door een clementieverzoeker, alleen met toestemming van deze verzoeker worden toegezonden aan de andere toezichthoudende autoriteit. Evenzo mogen andere inlichtingen die zijn verkregen tijdens of naar aanleiding van een inspectie of via of naar aanleiding van enige andere onderzoeksmaatregel die hoe dan ook alleen kon worden uitgevoerd dankzij het clementieverzoek, alleen aan de andere toezichthoudende autoriteit worden verstrekt indien de verzoeker heeft ingestemd met de overdracht aan die autoriteit van inlichtingen die hij vrijwillig heeft verstrekt in zijn clementieverzoek. Wanneer de verzoeker eenmaal heeft ingestemd met de overdracht van inlichtingen aan de andere toezichthoudende autoriteit, kan deze toestemming niet meer worden ingetrokken. Deze bepaling doet evenwel niets af aan de verantwoordelijkheid van de verzoeker om bij elke autoriteit waarvoor zulks dienstig lijkt, een clementieverzoek in te dienen.

5.   In afwijking van lid 4 is de toestemming van de verzoeker voor de overdracht van inlichtingen aan de andere toezichthoudende autoriteit niet vereist in de volgende gevallen:

a)

er is geen toestemming vereist indien de ontvangende toezichthoudende autoriteit voor dezelfde inbreuk een clementieverzoek van dezelfde verzoeker heeft ontvangen als de toezendende toezichthoudende autoriteit, op voorwaarde dat er op het tijdstip van de overdracht van de inlichtingen voor de verzoeker geen mogelijkheid bestaat om de inlichtingen die hij aan die ontvangende toezichthoudende autoriteit heeft verstrekt, terug te trekken;

b)

er is geen toestemming vereist indien de ontvangende toezichthoudende autoriteit een schriftelijke toezegging heeft verstrekt dat noch de inlichtingen die aan haar zijn toegezonden, noch andere inlichtingen die zij zou verkrijgen na de datum en het tijdstip van de toezending zoals genoteerd door de toezendende toezichthoudende autoriteit, door haar of door enig andere autoriteit waaraan de inlichtingen vervolgens worden toegezonden, zullen worden gebruikt om sancties op te leggen aan de clementieverzoeker, aan elke andere natuurlijke of rechtspersoon die onder de gunstige behandeling valt die door de toezendende autoriteit wordt geboden naar aanleiding van het beroep dat door de verzoeker is gedaan op de clementieregeling, of aan iedere werknemer of voormalige werknemer van een van de bovengenoemde natuurlijke of rechtspersonen. Aan de verzoeker zal een afschrift worden verstrekt van de schriftelijke verbintenis van de ontvangende autoriteit;

c)

indien een toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 8, lid 2, inlichtingen verzamelt op verzoek van de toezichthoudende autoriteit waarbij het clementieverzoek is ingediend, is geen toestemming vereist voor de overdracht van die inlichtingen aan en het gebruik daarvan door de toezichthoudende autoriteit waarbij het verzoek is ingediend.

GEHEIMHOUDINGSPLICHT

Artikel 10

1.   Met het oog op de uitvoering van de hun op grond van dit protocol toevertrouwde taken mogen de Commissie van de EG en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA aan de staten binnen hun respectieve grondgebied alle inlichtingen toezenden die zij overeenkomstig dit protocol hebben ingewonnen of uitgewisseld.

2.   De Commissie van de EG, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, de bevoegde autoriteiten van de EG-lidstaten en van de EVA-staten, hun ambtenaren en overige personeelsleden, en andere onder het toezicht van deze autoriteiten werkende personen, alsmede ambtenaren en overige personeelsleden van andere autoriteiten van de staten mogen de inlichtingen die zij bij de toepassing van dit protocol hebben ingewonnen of uitgewisseld en die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen, niet openbaar maken.

3.   De in de Overeenkomst of in de wetgeving van de overeenkomstsluitende partijen opgenomen regels inzake geheimhoudingsplicht en vertrouwelijke omgang met inlichtingen laten de door dit protocol voorgeschreven uitwisseling en gebruik van inlichtingen onverlet.

KLACHTEN EN VERWIJZING VAN ZAKEN

Artikel 11

1.   Klachten mogen tot elke toezichthoudende autoriteit worden gericht. Klachten die gericht zijn tot de toezichthoudende autoriteit die op grond van artikel 56 van de Overeenkomst niet bevoegd is om over een zaak te beslissen, worden onverwijld verwezen naar de bevoegde toezichthoudende autoriteit.

2.   Indien bij de voorbereiding of het inleiden van ambtshalve procedures blijkt dat de andere toezichthoudende autoriteit op grond van artikel 56 van de Overeenkomst bevoegd is om over een zaak te beslissen, wordt deze zaak verwezen naar de bevoegde toezichthoudende autoriteit.

3.   Indien een zaak overeenkomstig de leden 1 en 2 naar de andere toezichthoudende autoriteit is verwezen, kan deze niet meer worden terugverwezen. Een zaak mag niet meer worden verwezen:

nadat aan de betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen een verklaring van bezwaar is gezonden;

nadat aan de verzoeker een brief is gezonden waarin hem wordt medegedeeld dat er onvoldoende gronden zijn om naar aanleiding van de klacht op te treden;

na de bekendmaking van het voornemen om een beschikking vast te stellen waarbij artikel 53 of 54 van de Overeenkomst niet van toepassing wordt verklaard, of de bekendmaking van het voornemen om een beschikking vast te stellen waarbij de door de ondernemingen gedane toezeggingen ten aanzien van deze ondernemingen een verbindend karakter krijgen.

TALEN

Artikel 12

Met betrekking tot klachten kunnen natuurlijke personen, rechtspersonen, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Commissie van de EG zich tot elkaar richten in een officiële taal van de landen van de EVA of van de Europese Gemeenschap. Dit geldt in alle fasen van de procedure, waarbij het niet van belang is of deze met een klacht is ingeleid, dan wel ambtshalve door de bevoegde toezichthoudende autoriteit is ingesteld.”.


Top