This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02016R0127-20230317
Commission Delegated Regulation (EU) 2016/127 of 25 September 2015 supplementing Regulation (EU) No 609/2013 of the European Parliament and of the Council as regards the specific compositional and information requirements for infant formula and follow-on formula and as regards requirements on information relating to infant and young child feeding (Text with EEA relevance)Text with EEA relevance
Consolidated text: Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 van de Commissie van 25 september 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften betreffende volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en wat betreft informatievoorschriften betreffende de voeding van zuigelingen en peuters (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 van de Commissie van 25 september 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften betreffende volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en wat betreft informatievoorschriften betreffende de voeding van zuigelingen en peuters (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
In deze geconsolideerde tekst zijn de volgende wijzigingen mogelijk nog niet verwerkt:
Wijzigingsbesluit | Soort wijziging | Betrokken onderverdeling | Datum inwerkingtreding |
---|---|---|---|
32024R2684 | gewijzigd door | bijlage III afdeling A zin | 11/10/2024 |
32024R2684 | gewijzigd door | bijlage I punt 2.3 | 11/10/2024 |
32024R2684 | gewijzigd door | bijlage II punt 2.3 | 11/10/2024 |
02016R0127 — NL — 17.03.2023 — 006.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/127 VAN DE COMMISSIE van 25 september 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften betreffende volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en wat betreft informatievoorschriften betreffende de voeding van zuigelingen en peuters (PB L 025 van 2.2.2016, blz. 1) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/561 VAN DE COMMISSIE van 29 januari 2018 |
L 94 |
1 |
12.4.2018 |
|
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/828 VAN DE COMMISSIE van 14 maart 2019 |
L 137 |
12 |
23.5.2019 |
|
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/572 VAN DE COMMISSIE van 20 januari 2021 |
L 120 |
4 |
8.4.2021 |
|
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1041 VAN DE COMMISSIE van 16 april 2021 |
L 225 |
4 |
25.6.2021 |
|
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/519 VAN DE COMMISSIE van 14 januari 2022 |
L 104 |
58 |
1.4.2022 |
|
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/589 VAN DE COMMISSIE van 10 januari 2023 |
L 79 |
40 |
17.3.2023 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/127 VAN DE COMMISSIE
van 25 september 2015
tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften betreffende volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en wat betreft informatievoorschriften betreffende de voeding van zuigelingen en peuters
(Voor de EER relevante tekst)
Artikel 1
In de handel brengen
Artikel 2
Samenstellingsvoorschriften
Artikel 3
Geschiktheid van ingrediënten
Artikel 4
Voorschriften betreffende bestrijdingsmiddelen
De residugehalten worden bepaald door middel van algemeen aanvaarde gestandaardiseerde analytische methoden.
Voor de uitvoering van controles wordt er echter van uitgegaan dat er geen gewasbeschermingsmiddelen zijn gebruikt die de in bijlage V opgenomen werkzame stoffen bevatten indien het residugehalte niet meer dan 0,003 mg/kg bedraagt.
Artikel 5
Naam van het levensmiddel
Artikel 6
Bijzondere voorschriften betreffende voedselinformatie
Naast de in artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bedoelde verplichte vermeldingen zijn de volgende vermeldingen bijkomende verplichte vermeldingen voor volledige zuigelingenvoeding:
een vermelding dat het product vanaf de geboorte geschikt is voor zuigelingen, wanneer zij geen borstvoeding krijgen;
een gebruiksaanwijzing voor de juiste bereiding, bewaring en verwijdering van het product en een waarschuwing dat aan onjuiste bereiding en bewaring risico's voor de gezondheid zijn verbonden;
een vermelding dat borstvoeding de voorkeur verdient en een aanbeveling het product alleen te gebruiken op advies van onafhankelijke deskundigen op het gebied van geneeskunde, voeding of farmaceutische wetenschap of van personen die beroepsmatig verantwoordelijk zijn voor de zorg voor moeder en kind. De in dit punt bedoelde vermeldingen worden voorafgegaan door de woorden „Belangrijke mededeling” of een gelijkwaardige aanduiding en worden ook genoemd in de presentatie van en reclame voor volledige zuigelingenvoeding.
Naast de in artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bedoelde verplichte vermeldingen zijn de volgende vermeldingen ook verplichte vermeldingen voor opvolgzuigelingenvoeding:
een vermelding dat het product alleen geschikt is voor zuigelingen die ouder zijn dan zes maanden, dat het slechts een onderdeel van een gevarieerd voedselpakket mag zijn, dat het gedurende de eerste zes levensmaanden niet mag worden gebruikt als vervangingsmiddel voor moedermelk en dat de beslissing om met aanvullende voeding te beginnen, eventueel ook in de eerste zes levensmaanden, alleen op advies van onafhankelijke deskundigen op het gebied van geneeskunde, voeding of farmacologie of van personen die beroepsmatig verantwoordelijk zijn voor de zorg voor moeder en kind, op basis van de specifieke groei- en ontwikkelingsbehoeften van de individuele zuigeling mag worden genomen;
een gebruiksaanwijzing voor de juiste bereiding, bewaring en verwijdering van het product en een waarschuwing dat aan onjuiste bereiding en bewaring risico's voor de gezondheid zijn verbonden.
In de etikettering en presentatie van en reclame voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding worden noch de termen „gehumaniseerd”, „gematerniseerd” en „aangepast”, noch vergelijkbare termen gebruikt.
De etikettering en presentatie van en reclame voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding zijn zodanig dat elk risico op verwarring tussen volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding wordt vermeden en dat consumenten in staat zijn een duidelijk onderscheid tussen beide te maken, in het bijzonder wat de gebruikte tekst, afbeeldingen en kleuren betreft.
Artikel 7
Bijzondere voorschriften betreffende de voedingswaardevermelding
De verplichte voedingswaardevermelding voor volledige zuigelingenvoeding bevat ook de hoeveelheid choline, inositol en carnitine.
In afwijking van artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bevat de verplichte voedingswaardevermelding voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding niet de hoeveelheid zout.
Naast de in artikel 30, lid 2, onder a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bedoelde informatie kan de inhoud van de verplichte voedingswaardevermelding voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding worden aangevuld met een of meer van de volgende gegevens:
de hoeveelheden van bestanddelen van eiwitten, koolhydraten of vetten;
de verhouding wei-eiwit/caseïne;
de hoeveelheid van de stoffen die zijn opgenomen in bijlage I of II bij deze verordening of in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 609/2013, wanneer de aanduiding van die stoffen niet onder lid 1 valt;
de hoeveelheid van de stoffen die op grond van artikel 3 aan het product worden toegevoegd.
Naast de in lid 6 genoemde uitdrukkingsvorm mag de vermelding betreffende vitaminen en mineralen met betrekking tot de in bijlage VII bij deze verordening opgenomen vitaminen en mineralen voor opvolgzuigelingenvoeding worden uitgedrukt als een percentage van de in die bijlage vastgestelde referentie-innamen per 100 ml van het gebruiksklare levensmiddel zoals bereid volgens de aanwijzingen van de fabrikant.
Vermeldingen die niet worden genoemd in bijlage XV bij Verordening (EU) nr. 1169/2011 en die niet behoren tot of geen bestanddeel zijn van een van de vermeldingen van die bijlage, worden in de voedingswaardevermelding aangebracht na de laatste vermelding van die bijlage.
Artikel 8
Voedings- en gezondheidsclaims voor volledige zuigelingenvoeding
Voor volledige zuigelingenvoeding worden geen voedings- en gezondheidsclaims gedaan.
Artikel 9
Vermeldingen met betrekking tot lactose en docosahexaeenzuur (DHA)
Wanneer de vermelding „lactosevrij” wordt gebruikt voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding vervaardigd van andere eiwitbronnen dan soja-eiwitisolaten, gaat zij vergezeld van de vermelding „niet geschikt voor zuigelingen met galactosemie”, die dezelfde lettergrootte heeft en even goed zichtbaar is als en zich in de nabijheid bevindt van de vermelding „lactosevrij”.
Artikel 10
Voorschriften betreffende promotie- en handelspraktijken voor volledige zuigelingenvoeding
De lidstaten mogen die reclame aan verdere beperkingen onderwerpen of ook verbieden. Dergelijke reclame bevat slechts gegevens van wetenschappelijke en feitelijke aard. Deze gegevens mogen niet impliceren, noch doen geloven dat flesvoeding even goed is als of beter is dan borstvoeding.
Artikel 11
Informatievoorschriften betreffende de voeding van zuigelingen en peuters
In voor zwangere vrouwen en moeders van zuigelingen en peuters bestemd schriftelijk of audiovisueel voorlichtings- en educatief materiaal over de voeding van zuigelingen, worden de volgende punten duidelijk belicht:
de voordelen en verkieslijkheid van borstvoeding;
de voeding van de moeder, de voorbereiding op en de voortzetting van borstvoeding;
de mogelijke negatieve invloed van gedeeltelijke flesvoeding op borstvoeding;
de moeilijkheid om op de beslissing geen borstvoeding te geven, terug te komen;
waar nodig, het juiste gebruik van zuigelingenvoeding.
Voor zover in dergelijk materiaal informatie wordt gegeven over het gebruik van volledige zuigelingenvoeding, dient te worden ingegaan op de sociale en financiële gevolgen daarvan, de gezondheidsrisico's van ongeschikte levensmiddelen of voedingswijzen en in het bijzonder de gezondheidsrisico's van onjuist gebruik van volledige zuigelingenvoeding. In dergelijk materiaal mogen geen afbeeldingen voorkomen die het gebruik van volledige zuigelingenvoeding idealiseren.
Artikel 12
Kennisgeving
Artikel 13
Richtlijn 2006/141/EG
Overeenkomstig artikel 20, lid 4, van Verordening (EU) nr. 609/2013 wordt Richtlijn 2006/141/EG ingetrokken met ingang van 22 februari 2020. Richtlijn 2006/141/EG blijft echter tot en met 21 februari 2022 van toepassing op van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding.
Verwijzingen naar Richtlijn 2006/141/EG in andere handelingen worden overeenkomstig het in het eerste lid vastgestelde schema gelezen als verwijzingen naar deze verordening.
Artikel 14
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 22 februari 2020, behalve met betrekking tot van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, waarop zij van toepassing is met ingang van 22 februari 2022.
Voor de toepassing van artikel 21, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 609/2013 met betrekking tot van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding wordt de in de tweede alinea van dit artikel genoemde latere datum beschouwd als de toepassingsdatum.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE I
SAMENSTELLINGSVOORSCHRIFTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, LID 1
1. ENERGIE
Minimaal |
Maximaal |
250 kJ/100 ml |
293 kJ/100 ml |
(60 kcal/100 ml) |
(70 kcal/100 ml) |
2. EIWITTEN
(Eiwitgehalte = stikstofgehalte × 6,25)
2.1. Van koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding
Minimaal |
Maximaal |
0,43 g/100 kJ |
0,6 g/100 kJ |
(1,8 g/100 kcal) |
(2,5 g/100 kcal) |
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cysteïne echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cysteïne niet groter is dan 2, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2. De verhoudingen methionine/cysteïne en tyrosine/fenylalanine mogen groter zijn dan 2 op voorwaarde dat de geschiktheid van het betrokken product voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.
Het gehalte aan L-carnitine moet ten minste 0,3 mg/100 kJ (1,2 mg/100 kcal) bedragen.
2.2. Van soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding
Minimaal |
Maximaal |
0,54 g/100 kJ |
0,67 g/100 kJ |
(2,25 g/100 kcal) |
(2,8 g/100 kcal) |
Bij de vervaardiging van deze volledige zuigelingenvoeding mogen alleen eiwitisolaten uit soja worden gebruikt.
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cysteïne echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cysteïne niet groter is dan 2, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2. De verhoudingen methionine/cysteïne en tyrosine/fenylalanine mogen groter zijn dan 2 op voorwaarde dat de geschiktheid van het betrokken product voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.
Het gehalte aan L-carnitine moet ten minste 0,3 mg/100 kJ (1,2 mg/100 kcal) bedragen.
2.3. Van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding
Van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding moet voldoen aan de in punt 2.3.1, punt 2.3.2 of punt 2.3.3 vastgestelde voorschriften betreffende eiwitten.
Voorschriften betreffende eiwitten groep A
Eiwitgehalte
Minimaal |
Maximaal |
0,44 g/100 kJ |
0,67 g/100 kJ |
(1,86 g/100 kcal) |
(2,8 g/100 kcal) |
Eiwitbron
Wei-eiwit van gedemineraliseerde zoete wei, vervaardigd van koemelk na enzymatische precipitatie van caseïne met behulp van chymosine, bestaande uit:
63 % caseïno-glycomacropeptide-vrij wei-eiwitisolaat met een minimaal eiwitgehalte van 95 % droge stof, een eiwitdenaturatie van minder dan 70 % en een maximaal asgehalte van 3 %, alsmede
37 % wei-eiwitconcentraat van zoete wei met een minimaal eiwitgehalte van 87 % droge stof, een eiwitdenaturatie van minder dan 70 % en een maximaal asgehalte van 3,5 %.
Eiwitbewerking
Het eiwit wordt in twee fasen gehydrolyseerd met behulp van een trypsinepreparaat; tussen de twee hydrolysefasen vindt een warmtebehandeling plaats (3 tot 10 minuten bij 80 tot 100 °C).
Onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren en L-carnitine
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten, die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling B van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cysteïne echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cysteïne niet groter is dan 2, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2. De verhoudingen methionine/cysteïne en tyrosine/fenylalanine mogen groter zijn dan 2 op voorwaarde dat de geschiktheid van het betrokken product voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.
Het gehalte aan L-carnitine moet ten minste 0,3 mg/100 kJ (1,2 mg/100 kcal) zijn.
Voorschriften betreffende eiwitten groep B
Eiwitgehalte
Minimaal |
Maximaal |
0,55 g/100 kJ |
0,67 g/100 kJ |
(2,3 g/100 kcal) |
(2,8 g/100 kcal) |
Eiwitbron
Wei-eiwit vervaardigd van koemelk, bestaande uit:
77 % zure wei afkomstig van wei-eiwitconcentraat met een eiwitgehalte van 35 tot 80 %;
23 % zoete wei afkomstig van gedemineraliseerde zoete wei met een minimaal eiwitgehalte van 12,5 %.
Eiwitbewerking
Het bronmateriaal wordt gehydrateerd en verwarmd. Na de warmtebehandeling wordt de hydrolyse uitgevoerd bij een pH van 7,5 tot 8,5 en een temperatuur van 55 tot 70 °C met behulp van een enzymmengsel van een serine-endopeptidase en een protease/peptidasecomplex. De voedingsenzymen worden bij een warmtebehandeling (2 tot 10 seconden bij 120 °C tot 150 °C) tijdens het productieproces geïnactiveerd.
Onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren en L-carnitine
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten, die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cysteïne echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cysteïne niet groter is dan 2, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2. De verhoudingen methionine/cysteïne en tyrosine/fenylalanine mogen groter zijn dan 2 op voorwaarde dat de geschiktheid van het betrokken product voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.
Het gehalte aan L-carnitine moet ten minste 0,3 mg/100 kJ (1,2 mg/100 kcal) zijn.
Voorschriften betreffende eiwitten groep C
Eiwitgehalte
Minimaal |
Maximaal |
0,45 g/100 kJ |
0,67 g/100 kJ |
(1,9 g/100 kcal) |
(2,8 g/100 kcal) |
Eiwitbron
Wei-eiwit afkomstig van koemelk, bestaande uit 100 % wei-eiwitconcentraat van zoete wei met een eiwitgehalte van ten minste 80 %.
Eiwitbewerking
Het bronmateriaal wordt gehydrateerd en verwarmd. Vóór de hydrolyse wordt de pH bijgesteld tot 6,5-7,5 bij een temperatuur van 50-65 °C. De hydrolyse wordt uitgevoerd met een enzymmengsel van een serine-endopeptidase en een metalloprotease. De voedingsenzymen worden bij een warmtebehandeling (2 tot 10 seconden bij 110 °C tot 140 °C) tijdens het productieproces geïnactiveerd.
Onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren en L-carnitine
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten, die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cysteïne echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cysteïne niet groter is dan 2, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2. De verhoudingen methionine/cysteïne en tyrosine/fenylalanine mogen groter zijn dan 2 op voorwaarde dat de geschiktheid van het betrokken product voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.
Het gehalte aan L-carnitine moet ten minste 0,3 mg/100 kJ (1,2 mg/100 kcal) zijn.
2.4. |
In alle gevallen mogen aminozuren alleen om de voedingswaarde van de eiwitten te verhogen en alleen in de voor dat doel noodzakelijke verhoudingen aan volledige zuigelingenvoeding worden toegevoegd. |
3. TAURINE
Wanneer taurine aan volledige zuigelingenvoeding wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 2,9 mg/100 kJ (12 mg/100 kcal) bedragen.
4. CHOLINE
Minimaal |
Maximaal |
6,0 mg/100 kJ |
12 mg/100 kJ |
(25 mg/100 kcal) |
(50 mg/100 kcal) |
5. LIPIDEN
Minimaal |
Maximaal |
1,1 g/100 kJ |
1,4 g/100 kJ |
(4,4 g/100 kcal) |
(6,0 g/100 kcal) |
5.1. |
Gebruik van de volgende stoffen is niet toegestaan:
—
sesamolie,
—
katoenzaadolie.
|
5.2. |
Het gehalte aan trans-isomeren van vetzuren mag maximaal 3 % van het totale vetgehalte bedragen. |
5.3. |
Het gehalte aan erucazuur mag maximaal 0,4 % van het totale vetgehalte bedragen. |
5.4. |
Linolzuur
|
5.5. |
Alfa-linoleenzuur
|
5.6. |
Docosahexaeenzuur
|
5.7. |
Andere LC-PUFA's, d.w.z. meervoudig onverzadigde vetzuren met een lange keten (20 en 22 koolstofatomen), mogen worden toegevoegd. In dat geval mag het gehalte aan LC-PUFA's niet meer dan 2 % van het totale vetgehalte bedragen voor n-6-LC-PUFA's (1 % van het totale vetgehalte voor arachidonzuur (20:4 n-6)). Het gehalte aan eicosapentaeenzuur (20:5 n-3) mag niet hoger zijn dan het gehalte aan docosahexaeenzuur (22:6 n-3). |
6. FOSFOLIPIDEN
Het gehalte aan fosfolipiden in volledige zuigelingenvoeding mag maximaal 2 g/l bedragen.
7. INOSITOL
Minimaal |
Maximaal |
0,96 mg/100 kJ |
9,6 mg/100 kJ |
(4 mg/100 kcal) |
(40 mg/100 kcal) |
8. KOOLHYDRATEN
Minimaal |
Maximaal |
2,2 g/100 kJ |
3,3 g/100 kJ |
(9 g/100 kcal) |
(14 g/100 kcal) |
8.1. |
Alleen de volgende koolhydraten mogen worden gebruikt:
—
lactose,
—
maltose,
—
sacharose,
—
glucose,
—
glucosestroop of gedroogde glucosestroop,
—
maltodextrinen,
—
voorgekookt zetmeel (van nature glutenvrij),
—
gegelatineerd zetmeel (van nature glutenvrij).
|
8.2. |
Lactose
Deze minimumgehalten gelden niet voor volledige zuigelingenvoeding:
—
waarvan meer dan 50 % van het totale eiwitgehalte bestaat uit soja-eiwitisolaten, of
—
waarop overeenkomstig artikel 9, lid 2, de vermelding „lactosevrij” is aangebracht.
|
8.3. |
Sacharose Sacharose mag alleen worden toegevoegd aan van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding. Wanneer sacharose wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 20 % van het totale koolhydraatgehalte bedragen. |
8.4. |
Glucose Glucose mag alleen worden toegevoegd aan van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding. Wanneer glucose wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 0,5 g/100 kJ (2 g/100 kcal) bedragen. |
8.5. |
Glucosestroop of gedroogde glucosestroop Glucosestroop of gedroogde glucosestroop mag alleen aan van koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding of van soja-eiwitisolaten (of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit) vervaardigde volledige zuigelingenvoeding worden toegevoegd indien het dextrose-equivalent niet meer dan 32 bedraagt. Indien glucosestroop of gedroogde glucosestroop aan die producten wordt toegevoegd, mag het uit glucosestroop of gedroogde glucosestroop voortkomende glucosegehalte niet meer dan 0,2 g/100 kJ (0,84 g/100 kcal) bedragen. De in punt 8.4 vastgestelde maximale hoeveelheden glucose zijn van toepassing indien glucosestroop of gedroogde glucosestroop aan van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding wordt toegevoegd. |
8.6. |
Voorgekookt zetmeel en/of gegelatineerd zetmeel
|
9. FRUCTO-OLIGOSACHARIDEN EN GALACTO-OLIGOSACHARIDEN
Fructo-oligosachariden en galacto-oligosachariden mogen aan volledige zuigelingenvoeding worden toegevoegd. Het gehalte mag dan maximaal zijn: 0,8 g/100 ml in een combinatie van 90 % oligogalactosyl-lactose en 10 % oligofructosyl-sacharose met een grote molecuulmassa.
Andere combinaties van en maximumgehalten aan fructo-oligosachariden en galacto-oligosachariden mogen worden gebruikt als hun geschiktheid voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.
10. MINERALEN
10.1. Van koemelk- of geitenmelkeiwit of eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding
|
Per 100 kJ |
Per 100 kcal |
||
Minimaal |
Maximaal |
Minimaal |
Maximaal |
|
Natrium (mg) |
6 |
14,3 |
25 |
60 |
Kalium (mg) |
19,1 |
38,2 |
80 |
160 |
Chloride (mg) |
14,3 |
38,2 |
60 |
160 |
Calcium (mg) |
12 |
33,5 |
50 |
140 |
Fosfor (mg) (1) |
6 |
21,5 |
25 |
90 |
Magnesium (mg) |
1,2 |
3,6 |
5 |
15 |
IJzer (mg) |
0,07 |
0,31 |
0,3 |
1,3 |
Zink (mg) |
0,12 |
0,24 |
0,5 |
1 |
Koper (μg) |
14,3 |
24 |
60 |
100 |
Jood (μg) |
3,6 |
6,9 |
15 |
29 |
Seleen (μg) |
0,72 |
2 |
3 |
8,6 |
Mangaan (μg) |
0,24 |
24 |
1 |
100 |
Molybdeen (μg) |
— |
3,3 |
— |
14 |
Fluoride (μg) |
— |
24 |
— |
100 |
(1)
Totaal fosfor. |
De molverhouding calcium/beschikbare fosfor moet minimaal 1 en mag maximaal 2 zijn. Voor van koemelkeiwit of geitenmelkeiwit of eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding wordt de hoeveelheid beschikbare fosfor berekend als 80 % van de totale hoeveelheid fosfor.
10.2. Van soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding
Alle voorschriften van punt 10.1 zijn van toepassing, behalve die voor ijzer, fosfor en zink, waarvoor de voorschriften als volgt zijn:
|
Per 100 kJ |
Per 100 kcal |
||
Minimaal |
Maximaal |
Minimaal |
Maximaal |
|
IJzer (mg) |
0,11 |
0,48 |
0,45 |
2 |
Fosfor (mg) (1) |
7,2 |
24 |
30 |
100 |
Zink (mg) |
0,18 |
0,3 |
0,75 |
1,25 |
(1)
Totaal fosfor. |
De molverhouding calcium/beschikbare fosfor moet minimaal 1 en mag maximaal 2 zijn. Voor van soja-eiwitisolaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding wordt de hoeveelheid beschikbare fosfor berekend als 70 % van de totale hoeveelheid fosfor.
11. VITAMINEN
|
Per 100 kJ |
Per 100 kcal |
||
Minimaal |
Maximaal |
Minimaal |
Maximaal |
|
Vitamine A (μg RE) (1) |
16,7 |
27,2 |
70 |
114 |
Vitamine D (μg) |
0,48 |
0,6 |
2 |
2,5 |
Thiamine (μg) |
9,6 |
72 |
40 |
300 |
Riboflavine (μg) |
14,3 |
95,6 |
60 |
400 |
Niacine (mg) (2) |
0,1 |
0,36 |
0,4 |
1,5 |
Pantotheenzuur (mg) |
0,1 |
0,48 |
0,4 |
2 |
Vitamine B6 (μg) |
4,8 |
41,8 |
20 |
175 |
Biotine (μg) |
0,24 |
1,8 |
1 |
7,5 |
Folaat (μg DFE) (3) |
3,6 |
11,4 |
15 |
47,6 |
Vitamine B12 (μg) |
0,02 |
0,12 |
0,1 |
0,5 |
Vitamine C (mg) |
0,96 |
7,2 |
4 |
30 |
Vitamine K (μg) |
0,24 |
6 |
1 |
25 |
Vitamine E (mg α-tocoferol) (4) |
0,14 |
1,2 |
0,6 |
5 |
(1)
Voorgevormde vitamine A; RE = all-trans-retinol-equivalent.
(2)
Voorgevormde niacine.
(3)
Folaatequivalent in voeding: 1 μg DFE = 1 μg voedingsfolaat = 0,6 μg foliumzuur uit zuigelingenvoeding.
(4)
Op basis van de vitamine E-activiteit van RRR-α-tocoferol. |
12. NUCLEOTIDEN
De volgende nucleotiden mogen worden toegevoegd:
|
Maximaal (1) |
|
(mg/100 kJ) |
(mg/100 kcal) |
|
Cytidine-5′-monofosfaat |
0,60 |
2,50 |
Uridine-5′-monofosfaat |
0,42 |
1,75 |
Adenosine-5′-monofosfaat |
0,36 |
1,50 |
Guanosine-5′-monofosfaat |
0,12 |
0,50 |
Inosine-5′-monofosfaat |
0,24 |
1,00 |
(1)
De totale nucleotide-concentratie mag maximaal 1,2 mg/100 kJ (5 mg/100 kcal) bedragen. |
BIJLAGE II
SAMENSTELLINGSVOORSCHRIFTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, LID 2
1. ENERGIE
Minimaal |
Maximaal |
250 kJ/100 ml |
293 kJ/100 ml |
(60 kcal/100 ml) |
(70 kcal/100 ml) |
2. EIWITTEN
(Eiwitgehalte = stikstofgehalte × 6,25)
2.1. Van koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding
Minimaal |
Maximaal |
0,38 g/100 kJ |
0,6 g/100 kJ |
(1,6 g/100 kcal) |
(2,5 g/100 kcal) |
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentratie van methionine en cysteïne en de concentratie van fenylalanine en tyrosine echter worden opgeteld.
2.2. Van soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding
Minimaal |
Maximaal |
0,54 g/100 kJ |
0,67 g/100 kJ |
(2,25 g/100 kcal) |
(2,8 g/100 kcal) |
Bij de vervaardiging van deze opvolgzuigelingenvoeding mogen alleen eiwitisolaten uit soja worden gebruikt.
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentratie van methionine en cysteïne en de concentratie van fenylalanine en tyrosine echter worden opgeteld.
2.3. Van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding
Van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding moet voldoen aan de in punt 2.3.1, punt 2.3.2 of punt 2.3.3 vastgestelde voorschriften betreffende eiwitten.
Voorschriften betreffende eiwitten groep A
Eiwitgehalte
Minimaal |
Maximaal |
0,44 g/100 kJ |
0,67 g/100 kJ |
(1,86 g/100 kcal) |
(2,8 g/100 kcal) |
Eiwitbron
Wei-eiwit van gedemineraliseerde zoete wei, vervaardigd van koemelk na enzymatische precipitatie van caseïne met behulp van chymosine, bestaande uit:
63 % caseïno-glycomacropeptide-vrij wei-eiwitisolaat met een minimaal eiwitgehalte van 95 % droge stof, een eiwitdenaturatie van minder dan 70 % en een maximaal asgehalte van 3 %, alsmede
b) 37 % wei-eiwitconcentraat van zoete wei met een minimaal eiwitgehalte van 87 % droge stof, een eiwitdenaturatie van minder dan 70 % en een maximaal asgehalte van 3,5 %.
Eiwitbewerking
Het eiwit wordt in twee fasen gehydrolyseerd met behulp van een trypsinepreparaat; tussen de twee hydrolysefasen vindt een warmtebehandeling plaats (3 tot 10 minuten bij 80 tot 100 °C).
Onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten, die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling B van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentratie van methionine en cysteïne en de concentratie van fenylalanine en tyrosine echter worden opgeteld.
Voorschriften betreffende eiwitten groep B
Eiwitgehalte
Minimaal |
Maximaal |
0,55 g/100 kJ |
0,67 g/100 kJ |
(2,3 g/100 kcal) |
(2,8 g/100 kcal) |
Eiwitbron
Wei-eiwit vervaardigd van koemelk, bestaande uit:
77 % zure wei afkomstig van wei-eiwitconcentraat met een eiwitgehalte van 35 tot 80 %;
23 % zoete wei afkomstig van gedemineraliseerde zoete wei met een minimaal eiwitgehalte van 12,5 %.
Eiwitbewerking
Het bronmateriaal wordt gehydrateerd en verwarmd. Na de warmtebehandeling wordt de hydrolyse uitgevoerd bij een pH van 7,5 tot 8,5 en een temperatuur van 55 tot 70 °C met behulp van een enzymmengsel van een serine-endopeptidase en een protease/peptidasecomplex. De voedingsenzymen worden bij een warmtebehandeling (2 tot 10 seconden bij 120 °C tot 150 °C) tijdens het productieproces geïnactiveerd.
Onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten, die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentratie van methionine en cysteïne en de concentratie van fenylalanine en tyrosine echter worden opgeteld.
Voorschriften betreffende eiwitten groep C
Eiwitgehalte
Minimaal |
Maximaal |
0,45 g/100 kJ |
0,67 g/100 kJ |
(1,9 g/100 kcal) |
(2,8 g/100 kcal) |
Eiwitbron
Wei-eiwit afkomstig van koemelk, bestaande uit 100 % wei-eiwitconcentraat van zoete wei met een eiwitgehalte van ten minste 80 %.
Eiwitbewerking
Het bronmateriaal wordt gehydrateerd en verwarmd. Vóór de hydrolyse wordt de pH bijgesteld tot 6,5-7,5 bij een temperatuur van 50-65 °C. De hydrolyse wordt uitgevoerd met een enzymmengsel van een serine-endopeptidase en een metalloprotease. De voedingsenzymen worden bij een warmtebehandeling (2 tot 10 seconden bij 110 °C tot 140 °C) tijdens het productieproces geïnactiveerd.
Onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten, die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentratie van methionine en cysteïne en de concentratie van fenylalanine en tyrosine echter worden opgeteld.
2.4. |
In alle gevallen mogen aminozuren alleen om de voedingswaarde van de eiwitten te verhogen en alleen in de voor dat doel noodzakelijke verhoudingen aan opvolgzuigelingenvoeding worden toegevoegd. |
3. TAURINE
Wanneer taurine aan opvolgzuigelingenvoeding wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 2,9 mg/100 kJ (12 mg/100 kcal) bedragen.
4. LIPIDEN
Minimaal |
Maximaal |
1,1 g/100 kJ |
1,4 g/100 kJ |
(4,4 g/100 kcal) |
(6,0 g/100 kcal) |
4.1. |
Gebruik van de volgende stoffen is niet toegestaan:
—
sesamolie,
—
katoenzaadolie.
|
4.2. |
Het gehalte aan trans-isomeren van vetzuren mag maximaal 3 % van het totale vetgehalte bedragen. |
4.3. |
Het gehalte aan erucazuur mag maximaal 0,4 % van het totale vetgehalte bedragen. |
4.4. |
Linolzuur
|
4.5. |
Alfa-linoleenzuur
|
4.6. |
Docosahexaeenzuur
|
4.7. |
Andere LC-PUFA's, d.w.z. meervoudig onverzadigde vetzuren met een lange keten (20 en 22 koolstofatomen), mogen worden toegevoegd. In dat geval mag het gehalte aan LC-PUFA's niet meer dan 2 % van het totale vetgehalte bedragen voor n-6-LC-PUFA's (1 % van het totale vetgehalte voor arachidonzuur (20:4 n-6)). Het gehalte aan eicosapentaeenzuur (20:5 n-3) mag niet hoger zijn dan het gehalte aan docosahexaeenzuur (22:6 n-3). |
5. FOSFOLIPIDEN
Het gehalte aan fosfolipiden in opvolgzuigelingenvoeding mag maximaal 2 g/l bedragen.
6. KOOLHYDRATEN
Minimaal |
Maximaal |
2,2 g/100 kJ |
3,3 g/100 kJ |
(9 g/100 kcal) |
(14 g/100 kcal) |
6.1. |
Gebruik van gluten bevattende ingrediënten is niet toegestaan. |
6.2. |
Lactose
Deze minimumgehalten gelden niet voor opvolgzuigelingenvoeding:
—
waarvan meer dan 50 % van het totale eiwitgehalte bestaat uit soja-eiwitisolaten, of
—
waarop overeenkomstig artikel 9, lid 2, de vermelding „lactosevrij” is aangebracht.
|
6.3. |
Sacharose, fructose, honing
Honing moet een behandeling ondergaan teneinde sporen van Clostridium botulinum te vernietigen. |
6.4. |
Glucose Glucose mag alleen worden toegevoegd aan van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding. Wanneer glucose wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 0,5 g/100 kJ (2 g/100 kcal) bedragen. |
6.5. |
Glucosestroop of gedroogde glucosestroop Glucosestroop of gedroogde glucosestroop mag alleen aan van koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding of van soja-eiwitisolaten (of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit) vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding worden toegevoegd indien het dextrose-equivalent niet meer dan 32 bedraagt. Indien glucosestroop of gedroogde glucosestroop aan die producten wordt toegevoegd, mag het uit glucosestroop of gedroogde glucosestroop voortkomende glucosegehalte niet meer dan 0,2 g/100 kJ (0,84 g/100 kcal) bedragen. De in punt 6.4 vastgestelde maximale hoeveelheden glucose zijn van toepassing indien glucosestroop of gedroogde glucosestroop aan van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding wordt toegevoegd. |
7. FRUCTO-OLIGOSACHARIDEN EN GALACTO-OLIGOSACHARIDEN
Fructo-oligosachariden en galacto-oligosachariden mogen aan opvolgzuigelingenvoeding worden toegevoegd. Het gehalte mag dan maximaal zijn: 0,8 g/100 ml in een combinatie van 90 % oligogalactosyl-lactose en 10 % oligofructosyl-sacharose met een grote molecuulmassa.
Andere combinaties van en maximumgehalten aan fructo-oligosachariden en galacto-oligosachariden mogen worden gebruikt als hun geschiktheid voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.
8. MINERALEN
8.1. Van koemelk- of geitenmelkeiwit of eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding
|
Per 100 kJ |
Per 100 kcal |
||
Minimaal |
Maximaal |
Minimaal |
Maximaal |
|
Natrium (mg) |
6 |
14,3 |
25 |
60 |
Kalium (mg) |
19,1 |
38,2 |
80 |
160 |
Chloride (mg) |
14,3 |
38,2 |
60 |
160 |
Calcium (mg) |
12 |
33,5 |
50 |
140 |
Fosfor (mg) (1) |
6 |
21,5 |
25 |
90 |
Magnesium (mg) |
1,2 |
3,6 |
5 |
15 |
IJzer (mg) |
0,14 |
0,48 |
0,6 |
2 |
Zink (mg) |
0,12 |
0,24 |
0,5 |
1 |
Koper (μg) |
14,3 |
24 |
60 |
100 |
Jood (μg) |
3,6 |
6,9 |
15 |
29 |
Seleen (μg) |
0,72 |
2 |
3 |
8,6 |
Mangaan (μg) |
0,24 |
24 |
1 |
100 |
Molybdeen (μg) |
— |
3,3 |
— |
14 |
Fluoride (μg) |
— |
24 |
— |
100 |
(1)
Totaal fosfor. |
De molverhouding calcium/beschikbare fosfor moet minimaal 1 en mag maximaal 2 zijn. Voor van koemelkeiwit of geitenmelkeiwit of eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding wordt de hoeveelheid beschikbare fosfor berekend als 80 % van de totale hoeveelheid fosfor.
8.2. Van soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding
Alle voorschriften van punt 8.1 zijn van toepassing, behalve die voor ijzer, fosfor en zink, waarvoor de voorschriften als volgt zijn:
|
Per 100 kJ |
Per 100 kcal |
||
Minimaal |
Maximaal |
Minimaal |
Maximaal |
|
IJzer (mg) |
0,22 |
0,6 |
0,9 |
2,5 |
Fosfor (mg) (1) |
7,2 |
24 |
30 |
100 |
Zink (mg) |
0,18 |
0,3 |
0,75 |
1,25 |
(1)
Totaal fosfor. |
De molverhouding calcium/beschikbare fosfor moet minimaal 1 en mag maximaal 2 zijn. Voor van soja-eiwitisolaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding wordt de hoeveelheid beschikbare fosfor berekend als 70 % van de totale hoeveelheid fosfor.
9. VITAMINEN
|
Per 100 kJ |
Per 100 kcal |
||
Minimaal |
Maximaal |
Minimaal |
Maximaal |
|
Vitamine A (μg RE) (1) |
16,7 |
27,2 |
70 |
114 |
Vitamine D (μg) |
0,48 |
0,72 |
2 |
3 |
Thiamine (μg) |
9,6 |
72 |
40 |
300 |
Riboflavine (μg) |
14,3 |
95,6 |
60 |
400 |
Niacine (mg) (2) |
0,1 |
0,36 |
0,4 |
1,5 |
Pantotheenzuur (mg) |
0,1 |
0,48 |
0,4 |
2 |
Vitamine B6 (μg) |
4,8 |
41,8 |
20 |
175 |
Biotine (μg) |
0,24 |
1,8 |
1 |
7,5 |
Folaat (μg DFE) (3) |
3,6 |
11,4 |
15 |
47,6 |
Vitamine B12 (μg) |
0,02 |
0,12 |
0,1 |
0,5 |
Vitamine C (mg) |
0,96 |
7,2 |
4 |
30 |
Vitamine K (μg) |
0,24 |
6 |
1 |
25 |
Vitamine E (mg α-tocoferol) (4) |
0,14 |
1,2 |
0,6 |
5 |
(1)
Voorgevormde vitamine A; RE = all-trans-retinol-equivalent.
(2)
Voorgevormde niacine.
(3)
Folaatequivalent in voeding: 1 μg DFE = 1 μg voedingsfolaat = 0,6 μg foliumzuur uit zuigelingenvoeding.
(4)
Op basis van de vitamine E-activiteit van RRR-α-tocoferol. |
10. NUCLEOTIDEN
De volgende nucleotiden mogen worden toegevoegd:
|
Maximaal (1) |
|
(mg/100 kJ) |
(mg/100 kcal) |
|
Cytidine-5′-monofosfaat |
0,60 |
2,50 |
Uridine-5′-monofosfaat |
0,42 |
1,75 |
Adenosine-5′-monofosfaat |
0,36 |
1,50 |
Guanosine-5′-monofosfaat |
0,12 |
0,50 |
Inosine-5′-monofosfaat |
0,24 |
1,00 |
(1)
De totale nucleotide-concentratie mag maximaal 1,2 mg/100 kJ (5 mg/100 kcal) bedragen. |
BIJLAGE III
ONMISBARE EN ONDER VOORWAARDEN ONMISBARE AMINOZUREN IN MOEDERMELK
Voor de toepassing van punt 2 van de bijlagen I en II wordt moedermelk gebruikt als referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A respectievelijk B van deze bijlage.
A. ►M5 Van koemelk- en geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en van soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelk- of geitenmelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding ◄
Voor de toepassing van de punten 2.1, 2.2, 2.3.2 en 2.3.3 van de bijlagen I en II zijn de onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren in moedermelk, uitgedrukt in mg per 100 kJ en 100 kcal, de volgende:
|
Per 100 kJ (1) |
Per 100 kcal |
Cysteïne |
9 |
38 |
Histidine |
10 |
40 |
Isoleucine |
22 |
90 |
Leucine |
40 |
166 |
Lysine |
27 |
113 |
Methionine |
5 |
23 |
Fenylalanine |
20 |
83 |
Treonine |
18 |
77 |
Tryptofaan |
8 |
32 |
Tyrosine |
18 |
76 |
Valine |
21 |
88 |
(1)
1 kJ = 0,239 kcal. |
B. Van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding
Voor de toepassing van punt 2.3.1 van de bijlagen I en II zijn de onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren in moedermelk, uitgedrukt in mg per 100 kJ en 100 kcal, de volgende:
|
Per 100 kJ (1) |
Per 100 kcal |
Arginine |
16 |
69 |
Cysteïne |
6 |
24 |
Histidine |
11 |
45 |
Isoleucine |
17 |
72 |
Leucine |
37 |
156 |
Lysine |
29 |
122 |
Methionine |
7 |
29 |
Fenylalanine |
15 |
62 |
Treonine |
19 |
80 |
Tryptofaan |
7 |
30 |
Tyrosine |
14 |
59 |
Valine |
19 |
80 |
(1)
1 kJ = 0,239 kcal. |
BIJLAGE IV
WERKZAME STOFFEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 3
Chemische naam van de moederverbinding van de stof (1) |
Maximumresidugehalte (mg/kg) |
Cadusafos |
0,006 |
Demeton-S-methyl Demeton-S-methylsulfon Oxydemeton-methyl |
0,006 |
Ethoprofos |
0,008 |
Fipronil |
0,004 |
Propineb |
0,006 |
(1)
De meest actuele omschrijving van de residuen is van toepassing zoals vastgesteld in bijlage II, III, IV of V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 (de omschrijving van de residuen wordt achter de moederverbinding van de stof tussen haakjes vermeld). |
BIJLAGE V
WERKZAME STOFFEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 4
Chemische naam van de moederverbinding van de stof (1) |
Aldrin Dieldrin Disulfoton Endrin Fensulfothion Fentin Haloxyfop Heptachloor Hexachloorbenzeen Nitrofeen Omethoaat Terbufos |
(1)
De meest actuele omschrijving van de residuen is van toepassing zoals vastgesteld in bijlage II, III, IV of V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 (de omschrijving van de residuen wordt achter de moederverbinding van de stof tussen haakjes vermeld). |
BIJLAGE VI
NAMEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 5
DEEL A
Naam als bedoeld in artikel 5, lid 1
De naam van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding met uitzondering van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die volledig van koemelk- of geitenmelkeiwit zijn vervaardigd, luidt respectievelijk:
DEEL B
Naam als bedoeld in artikel 5, lid 2
De naam van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die volledig van koemelk- of geitenmelkeiwit zijn vervaardigd, luidt respectievelijk:
BIJLAGE VII
REFERENTIE-INNAMEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7, LID 7
Nutriënt |
Referentie-inname |
Vitamine A |
(μg) 400 |
Vitamine D |
(μg) 7 |
Vitamine E |
(mg TE) 5 |
Vitamine K |
(μg) 12 |
Vitamine C |
(mg) 45 |
Thiamine |
(mg) 0,5 |
Riboflavine |
(mg) 0,7 |
Niacine |
(mg) 7 |
Vitamine B6 |
(mg) 0,7 |
Folaat |
(μg) 125 |
Vitamine B12 |
(μg) 0,8 |
Pantotheenzuur |
(mg) 3 |
Biotine |
(μg) 10 |
Calcium |
(mg) 550 |
Fosfor |
(mg) 550 |
Kalium |
(mg) 1 000 |
Natrium |
(mg) 400 |
Chloride |
(mg) 500 |
IJzer |
(mg) 8 |
Zink |
(mg) 5 |
Jood |
(μg) 80 |
Seleen |
(μg) 20 |
Koper |
(mg) 0,5 |
Magnesium |
(mg) 80 |
Mangaan |
(mg) 1,2 |