EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02015D1835-20151013

Consolidated text: Besluit (GBVB) 2015/1835 van de Raad van 12 oktober 2015 tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap (herschikking)

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2015/1835/2015-10-13

2015D1835 — NL — 13.10.2015 — 000.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

BESLUIT (GBVB) 2015/1835 VAN DE RAAD

van 12 oktober 2015

tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap

(herschikking)

(PB L 266 van 13.10.2015, blz. 55)


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 332, 18.12.2015, blz.  156 ((GBVB) 2015/1835)




▼B

BESLUIT (GBVB) 2015/1835 VAN DE RAAD

van 12 oktober 2015

tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap

(herschikking)



DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name de artikelen 42 en 45,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Defensieagentschap (het „Agentschap”) is opgericht bij Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB van de Raad ( 1 ) teneinde de Raad en de lidstaten te steunen bij hun inspanningen de defensievermogens van de Unie op het gebied van crisisbeheersing te verbeteren en het Europees veiligheids- en defensiebeleid te ondersteunen.

(2)

In de door de Europese Raad van 12 december 2003 goedgekeurde Europese veiligheidsstrategie wordt de oprichting van een defensieagentschap genoemd als een belangrijk element voor de ontwikkeling van flexibelere en efficiëntere Europese militaire vermogens.

(3)

In het verslag over de toepassing van de Europese veiligheidsstrategie van 11 december 2008 wordt de leidende rol van het Agentschap in het proces van het ontwikkelen van essentiële defensievermogens voor het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) bevestigd.

(4)

In artikel 45 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) staat dat de Raad een besluit houdende vastlegging van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Agentschap vaststelt, met inachtneming van de mate van werkelijke deelneming van de lidstaten aan de activiteiten van het Agentschap.

(5)

Het Agentschap dient bij te dragen tot de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), in het bijzonder het GVDB.

(6)

Het Agentschap dient een zodanige structuur te hebben dat het in staat is te voldoen aan de operationele behoeften van de Unie en haar lidstaten voor het GVDB en, waar nodig voor de uitoefening van zijn functies, samen te werken met derde landen, organisaties en entiteiten.

(7)

Het Agentschap dient nauwe werkrelaties aan te gaan met bestaande samenwerkingsverbanden, groeperingen en organisaties zoals die ingesteld krachtens de bij de Letter of Intent ingestelde kaderovereenkomst („LoI-kaderovereenkomst”), alsook de Organisation Conjointe de Coopération en matière d'Armement (OCCAR — Gezamenlijke Organisatie voor Samenwerking op Defensiematerieelgebied) en het Europees Ruimteagentschap (ESA).

(8)

Het Agentschap moet ter vervulling van zijn opdracht in staat zijn samen te werken en passende regelingen te sluiten met EU-instellingen, -organen en -instanties.

(9)

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, VEU dient de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) een leidende rol te vervullen in de organisatie van het Agentschap en te zorgen voor de essentiële koppeling tussen het Agentschap en de Raad.

(10)

De Raad dient in zijn hoedanigheid van politieke toezichthouder en beleidsmaker het Agentschap richtsnoeren te verstrekken.

(11)

Goedkeuring door de Raad van administratieve regelingen tussen het Agentschap en derde landen, organisaties en entiteiten, dient gezien de aard van die regelingen te geschieden met eenparigheid van stemmen.

(12)

Voor het aannemen van richtsnoeren en besluiten in verband met het werk van het Agentschap dient de Raad bijeen te komen op het niveau van de ministers van Defensie. In verband met de werkzaamheden van het Agentschap door de Raad vastgestelde richtsnoeren of besluiten dienen te worden voorbereid overeenkomstig artikel 240 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(13)

De bevoegdheden van de voorbereidende en raadgevende organen van de Raad, met name die van het Comité van permanente vertegenwoordigers uit hoofde van artikel 240 VWEU, van het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) uit hoofde van artikel 38 VEU en van het Militair Comité van de Europese Unie (EUMC), dienen onverlet te blijven.

(14)

De nationale directeuren bewapening, de directeuren vermogens, de directeuren onderzoek en technologie (O&T), alsmede de directeuren defensiebeleid dienen ter voorbereiding van besluiten van de Raad in verband met het Agentschap, verslagen te ontvangen en bijdragen te leveren over onderwerpen die onder hun bevoegdheid vallen.

(15)

Het Agentschap dient de rechtspersoonlijkheid te hebben die nodig is om zijn taken uit te oefenen en zijn doelstellingen te verwezenlijken, alsmede nauwe contacten te onderhouden met de Raad en de bevoegdheden van de Unie en haar instellingen volledig in acht te nemen.

(16)

Er dient te worden bepaald dat de door het Agentschap beheerde begrotingen in specifieke gevallen mogen worden aangevuld met middelen van de algemene begroting van de Unie, met volledige inachtneming van de toepasselijke regels, procedures en besluitvormingsprocessen, met inbegrip van artikel 41, lid 2, VEU.

(17)

Het Agentschap, waaraan alle lidstaten kunnen deelnemen, dient ook de mogelijkheid te bieden dat specifieke groepen lidstaten op ad-hocbasis projecten of programma's initiëren.

(18)

Het feit dat deze ad-hocprojecten en ad-hocprogramma's binnen de aan het Agentschap toegewezen functies en taken vallen, wordt onderbouwd door de inspanningen om te verduidelijken dat deze activiteiten integraal deel uitmaken van de begroting van het Agentschap. Dit moet ervoor zorgen dat enkel activiteiten waarbij het Agentschap een toegevoegde waarde levert aan het beheer van projecten of programma's, gebruik kunnen maken van de vrijstelling waarvan sprake is in artikel 3 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat is het gehecht aan het VEU en het VWEU („Protocol nr. 7”) en artikel 15, lid 1, onder aa), van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad ( 2 ). Opdat een dergelijke vrijstelling van toepassing zou zijn, moet de rol van het Agentschap een toegevoegde waarde bieden. De vrijstelling zou derhalve niet gelden voor gevallen waarin de rol van het Agentschap zich beperkt tot het verschaffen van goederen of diensten aan de lidstaten.

(19)

In afwachting van een besluit van de Raad over de instelling van een permanente gestructureerde samenwerking, overeenkomstig artikel 42, lid 6, en artikel 46 VEU, en Protocol nr. 10 betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 42 VEU, dat gehecht is aan het VEU en het VWEU („Protocol nr. 10”), dient het Agentschap de uitvoering van de permanente gestructureerde samenwerking te ondersteunen.

(20)

Het Agentschap dient te beschikken over besluitvormingsprocedures waarmee het zich op efficiënte wijze van zijn taken kan kwijten, met inachtneming van het nationale veiligheids- en defensiebeleid van de deelnemende lidstaten.

(21)

Het Agentschap dient zijn opdracht te vervullen met volledige inachtneming van artikel 40 VEU.

(22)

Het Agentschap dient in volledige overeenstemming met de veiligheidsnormen en -voorschriften van de Raad te handelen. Het dient uitvoering te geven aan de relevante wetgeving van de Unie inzake de toegang van het publiek tot documenten zoals vervat in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ), alsmede aan de relevante wetgeving van de Unie inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens zoals vervat in Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ).

(23)

Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Unie die gevolgen hebben op defensiegebied. Dit besluit is derhalve niet bindend voor Denemarken.

(24)

Er dient een aantal wijzigingen te worden aangebracht in Besluit 2011/411/GBVB van de Raad ( 5 ). Dat besluit dient aldus ter wille van de duidelijkheid te worden herschikt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:



HOOFDSTUK I

OPRICHTING, OPDRACHT EN TAKEN VAN HET AGENTSCHAP

Artikel 1

Oprichting

1.  Een Agentschap op het gebied van de ontwikkeling van defensievermogens, onderzoek, aankopen en bewapening (het „Defensieagentschap” of „het Agentschap”), zoals oorspronkelijk bij Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB opgericht, blijft voortbestaan overeenkomstig de volgende bepalingen.

2.  Het Agentschap opereert, onder het gezag van de Raad, ter ondersteuning van het GBVB en het GVDB, binnen het ene institutionele kader van de Unie en onverminderd de verantwoordelijkheden van de instellingen van de Unie en de Raadsinstanties. De opdracht van het Agentschap laat de overige bevoegdheden van de Unie onverlet, onder volledige eerbiediging van artikel 40 VEU.

3.  Het Agentschap staat open voor deelname door alle lidstaten die zulks wensen. De lidstaten die op het moment dat dit besluit wordt vastgesteld, reeds deelnemen aan het Agentschap, blijven deelnemende lidstaten.

4.  Iedere lidstaat die na de inwerkingtreding van dit besluit wenst deel te nemen aan het Agentschap of die zich uit het Agentschap wenst terug te trekken, stelt de Raad in kennis van zijn voornemen en brengt de HV ervan op de hoogte. Alle nodige technische en financiële regelingen voor dergelijke deelname of terugtrekking worden vastgesteld door het in artikel 8 bedoelde bestuur.

5.  Het Agentschap heeft zijn zetel in Brussel.

Artikel 2

Opdracht

1.  Het Agentschap steunt de inspanningen van de Raad en de lidstaten om de defensievermogens van de Unie op het gebied van crisisbeheersing te verbeteren en het GVDB in zijn huidige en toekomstige vorm te schragen.

2.  Het Agentschap bepaalt de operationele behoeften, bevordert maatregelen waarmee aan deze behoeften wordt voldaan, draagt bij tot het bepalen en, zo nodig, uitvoeren van maatregelen die de industriële en technologische basis van de defensiesector versterken, neemt deel aan het uitzetten van een Europees beleid voor vermogens en bewapening en verleent de Raad bijstand bij het evalueren van de verbetering van de militaire vermogens.

3.  De opdracht van het Agentschap laat de bevoegdheden van de lidstaten voor defensieaangelegenheden onverlet.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a)

„deelnemende lidstaten” : de lidstaten die aan het Agentschap deelnemen;

b)

„bijdragende lidstaten” : de deelnemende lidstaten die bijdragen aan een specifiek project of programma van het Agentschap;

Artikel 4

Politiek toezicht en regelingen voor rapportage aan de Raad

1.  Het Agentschap treedt op onder het gezag en het politieke toezicht van de Raad, waaraan het verslag uitbrengt en waarvan het richtsnoeren ontvangt in verband met de werkzaamheden van het Agentschap, met name ten aanzien van zijn driejarig planningskader.

2.  Het Agentschap brengt de Raad regelmatig verslag uit van zijn activiteiten, met name door:

a) een jaarlijks in november aan de Raad voor te leggen verslag over de activiteiten van het Agentschap dat jaar;

b) ten minste eens per jaar aan de Raad te verstrekken informatie over de bijdrage van het Agentschap aan de beoordelingsactiviteiten in de context van de permanente gestructureerde samenwerking, bedoeld in artikel 5, lid 3, onder f), ii), onder voorbehoud van een besluit van de Raad over de instelling van een permanente gestructureerde samenwerking.

Het Agentschap stelt de Raad tijdig informatie ter beschikking over belangrijke aangelegenheden die met het oog op een besluit aan het bestuur moeten worden voorgelegd.

3.  De Raad verstrekt met eenparigheid van stemmen, en na advies van het PVC of, in voorkomend geval, andere bevoegde organen van de Raad, richtsnoeren in verband met de werkzaamheden van het Agentschap, met name ten aanzien van zijn driejarig planningskader.

4.  Het Agentschap kan zo nodig met betrekking tot de uitvoering van zijn opdracht aanbevelingen doen aan de Raad en de Commissie.

Artikel 5

Functies en taken

1.  Bij het vervullen van zijn functies en taken neemt het Agentschap de overige bevoegdheden van de Unie en van de instellingen van de Unie in acht.

2.  De vervulling door het Agentschap van zijn functies en taken laat de bevoegdheden van de lidstaten voor defensieaangelegenheden onverlet.

3.  Het Agentschap staat onder het gezag van de Raad en heeft tot taak:

a) de na te streven militaire vermogens van de lidstaten te helpen bepalen en de nakoming van de door de lidstaten aangegane verbintenissen inzake vermogens te helpen evalueren, en daarbij in het bijzonder:

i) in overleg met de bevoegde Raadsinstanties, zoals het EUMC, en met gebruikmaking van onder meer het vermogensontwikkelingsmechanisme (CDM) en de eventuele opvolger ervan, de toekomstige behoeften van de Unie op het gebied van defensievermogens te bepalen;

ii) de uitvoering van het vermogensontwikkelingsplan (CDP) en elk eventueel vervolgplan te coördineren;

iii) onder meer via het CDP en het CDM en de eventuele opvolger ervan, aan de hand van door de lidstaten overeen te komen criteria de door de lidstaten inzake vermogens aangegane verbintenissen te evalueren;

b) te bevorderen dat de operationele behoeften worden geharmoniseerd en dat er doelmatige en onderling verenigbare aankoopmethoden worden gehanteerd, en om daarbij in het bijzonder:

i) harmonisatie van militaire behoeften te bevorderen en te coördineren;

ii) kosteneffectieve en efficiënte aankoop te bevorderen door de beste praktijken te bepalen en te verspreiden;

iii) een oordeel te geven over financiële prioriteiten voor de ontwikkeling van defensievermogens en -aankopen;

c) multilaterale projecten voor te stellen die erop gericht zijn de doelstellingen met betrekking tot militaire vermogens te verwezenlijken, de door de lidstaten uit te voeren programma's te coördineren en specifieke samenwerkingsprogramma's te beheren, en daarbij in het bijzonder:

i) nieuwe multilaterale samenwerkingsprojecten te bevorderen en voor te stellen;

ii) samenwerkingsactiviteiten op operationeel gebied te bepalen en voor te stellen;

iii) te streven naar coördinatie van bestaande door de lidstaten geïmplementeerde programma's;

iv) op verzoek van de lidstaten het beheer op zich te nemen van specifieke programma's;

v) op verzoek van de lidstaten programma's voor te bereiden die door de OCCAR of middels andere regelingen, al naargelang, dienen te worden beheerd;

d) het onderzoek inzake defensietechnologie te ondersteunen, alsmede gezamenlijk onderzoek naar en studie van technische oplossingen die voldoen aan toekomstige operationele behoeften, te coördineren en te plannen, en daarbij in het bijzonder:

i) in voorkomend geval in samenhang met de onderzoeksactiviteiten in de Unie, onderzoek te bevorderen dat erop gericht is te voorzien in de toekomstige behoeften op het gebied van beveiligings- en defensievermogens, om aldus het Europese industriële en technologische potentieel op dit gebied te versterken;

ii) doelgerichter gezamenlijk O&T op defensiegebied te bevorderen;

iii) een katalysator te vormen voor O&T op defensiegebied middels studies en projecten;

iv) O&T-contracten op defensiegebied te beheren;

v) tezamen met de Commissie te werken aan het maximaliseren van de complementariteit van en de synergie tussen onderzoeksprogramma's inzake defensie en civiele veiligheid;

e) bij te dragen aan het bepalen en in voorkomend geval uitvoeren van alle nuttige maatregelen om de industriële en technologische basis van de defensiesector te versterken en de doelmatigheid van de militaire uitgaven te verbeteren, en daarbij in het bijzonder:

i) bij te dragen aan het tot stand brengen van een internationaal concurrerende Europese markt voor defensie-uitrusting, onverminderd de internemarktregels en de bevoegdheden van de Commissie op dit gebied;

ii) beleid en strategieën te ontwikkelen in overleg met de Commissie en, in voorkomend geval, met de industrie;

iii) in samenwerking met de Commissie en in het kader van de taken van het Agentschap te streven naar de ontwikkeling en harmonisatie op EU-niveau van procedures ter zake;

f) onder voorbehoud van een besluit van de Raad over de instelling van een permanente gestructureerde samenwerking, deze samenwerking te ondersteunen, en daarbij in het bijzonder:

i) grote gezamenlijke of Europese vermogensontwikkelingsinitiatieven te vergemakkelijken;

ii) bij te dragen tot de periodieke evaluatie van de bijdragen die deelnemende lidstaten leveren met betrekking tot vermogens, in het bijzonder bijdragen die zijn gedaan overeenkomstig de criteria die zullen worden vastgesteld op basis van, onder meer, artikel 2 van Protocol nr. 10 en hierover ten minste eenmaal per jaar verslag uit te brengen;

g) te streven naar samenhang met andere beleidslijnen van de Unie voor zover deze gevolgen hebben voor defensievermogens;

h) een nauwere defensiesamenwerking tussen deelnemende lidstaten te onderhouden, conform het beleidskader voor systematische defensiesamenwerking op lange termijn;

i) ondersteuning te bieden bij GVDB-operaties, waarbij rekening wordt gehouden met procedures voor crisisbeheersing in de EU.

Artikel 6

Rechtspersoonlijkheid

Het Agentschap heeft de rechtspersoonlijkheid die nodig is om zijn taken uit te oefenen en zijn doelstellingen te verwezenlijken. De lidstaten zorgen ervoor dat het Agentschap beschikt over de ruimste handelingsbevoegdheid welke krachtens hun wetgeving aan rechtspersonen wordt verleend. Het Agentschap kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden. Het Agentschap heeft de bevoegdheid om met particuliere of publieke entiteiten of organisaties contracten af te sluiten.



HOOFDSTUK II

ORGANEN EN PERSONEEL VAN HET AGENTSCHAP

Artikel 7

Hoofd van het Agentschap

1.  De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) is het hoofd van het Agentschap.

2.  Het hoofd van het Agentschap is verantwoordelijk voor de algemene organisatie en werking van het Agentschap en zorgt ervoor dat de richtsnoeren van de Raad en de besluiten van het bestuur worden uitgevoerd door de directeur, die aan het hoofd van het Agentschap rapporteert.

3.  Het hoofd van het Agentschap legt de verslagen van het Agentschap aan de Raad voor, als voorgeschreven in artikel 4, lid 2.

4.  Het hoofd van het Agentschap is belast met het voeren van onderhandelingen, conform door het bestuur verstrekte richtsnoeren, over administratieve regelingen met derde landen en andere organisaties, groeperingen of entiteiten. Hij heeft tot taak, binnen die door het bestuur goedgekeurde regelingen, goede werkrelaties met deze laatste tot stand te brengen.

Artikel 8

Het bestuur

1.  Het besluitvormingsorgaan van het Agentschap wordt gevormd door een bestuur, bestaande uit één vertegenwoordiger van elke deelnemende lidstaat, die gemachtigd is zijn regering te verbinden, en een vertegenwoordiger van de Commissie. Het bestuur handelt volgens door de Raad verstrekte richtsnoeren.

2.  Het bestuur komt bijeen op het niveau van de ministers van Defensie van de deelnemende lidstaten of hun vertegenwoordigers. Het bestuur vergadert in beginsel ten minste tweemaal per jaar op het niveau van de ministers van Defensie.

3.  Het hoofd van het Agentschap roept de vergaderingen van het bestuur bijeen en zit ze voor. Indien een deelnemende lidstaat dat vraagt, belegt het hoofd van het Agentschap binnen een maand een vergadering.

4.  Het hoofd van het Agentschap kan de bevoegdheid om de vergaderingen van het bestuur op het niveau van de vertegenwoordigers van de ministers van Defensie voor te zitten, delegeren.

5.  Het bestuur kan vergaderen in specifieke samenstellingen (zoals nationale directeuren bewapening, directeuren vermogens, directeuren O&T of directeuren defensiebeleid).

6.  De vergaderingen van het bestuur worden bijgewoond door:

a) de in artikel 10 bedoelde directeur van het Agentschap of zijn vertegenwoordiger;

b) de voorzitter van het EUMC of zijn vertegenwoordiger;

c) vertegenwoordigers van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO).

7.  Het bestuur kan voor aangelegenheden van gemeenschappelijk belang uitnodigen:

a) de secretaris-generaal van de NAVO of zijn aangewezen vertegenwoordiger;

b) de hoofden/voorzitters van andere samenwerkingsverbanden, groeperingen of organisaties waarvan het werk van belang is voor het werk van het Agentschap (zoals die ingesteld bij de LoI-kaderovereenkomst, alsook de OCCAR en het ESA);

c) in voorkomend geval vertegenwoordigers van andere derden.

Artikel 9

Taken en bevoegdheden van het bestuur

1.  Het bestuur, handelend binnen het kader van de richtsnoeren van de Raad als bedoeld in artikel 4, lid 1:

a) keurt de aan de Raad voor te leggen verslagen goed;

b) keurt de algemene begroting van het Agentschap jaarlijks, met eenparigheid van stemmen, uiterlijk op 31 december goed;

c) keurt het driejarige planningskader van het Agentschap goed, met daarin de prioriteiten van het Agentschap binnen de grenzen van voornoemde algemene begroting, met dien verstande dat de bedragen voor jaar twee en jaar drie van het planningskader uitsluitend planningsdoeleinden dienen en geen juridisch bindende maxima vormen;

d) hecht zijn goedkeuring aan de instelling, binnen het Agentschap, van ad-hocprojecten en ad-hocprogramma's overeenkomstig artikel 19;

e) benoemt de directeur en de plaatsvervanger;

f) besluit in voorkomend geval overeenkomstig artikel 17 dat één of meer lidstaten het Agentschap het administratieve en financiële beheer van bepaalde binnen zijn mandaat vallende activiteiten kunnen toevertrouwen;

g) keurt eventuele aanbevelingen aan de Raad of de Commissie goed;

h) stelt het reglement van orde van het bestuur vast;

i) kan de financiële bepalingen voor de uitvoering van de algemene begroting van het Agentschap wijzigen;

j) kan de regels en voorschriften voor tijdelijke en contractuele personeelsleden en gedetacheerde nationale deskundigen wijzigen;

k) stelt de technische en financiële regelingen betreffende de in artikel 1, lid 4, bedoelde deelname of terugtrekking van de lidstaten vast;

l) stelt richtsnoeren vast betreffende de onderhandelingen over administratieve regelingen door het hoofd van het Agentschap;

m) keurt de ad-hocregelingen, bedoeld in artikel 23, lid 1, goed;

n) sluit de administratieve regelingen tussen het Agentschap en derden, bedoeld in artikel 26, lid 1;

o) keurt de jaarrekeningen en de balans goed;

p) stemt in met besluiten in verband met de organisatiestructuur van het Agentschap;

q) hecht zijn goedkeuring aan overeenkomsten betreffende het in artikel 25 bedoelde dienstverleningsniveau, met uitzondering van overeenkomsten van administratieve aard;

r) stelt alle andere relevante besluiten vast die verband houden met de uitvoering van de opdracht van het Agentschap.

2.  Tenzij in dit besluit anders is bepaald, besluit het bestuur met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. De stemmen van de deelnemende lidstaten worden gewogen overeenkomstig artikel 16, leden 4 en 5, VEU. Alleen de vertegenwoordigers van de deelnemende lidstaten nemen deel aan de stemming.

3.  Indien een vertegenwoordiger van een deelnemende lidstaat in het bestuur om belangrijke, nader genoemde, redenen van nationaal beleid verklaart voornemens te zijn zich te verzetten tegen de vaststelling van een besluit dat met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moet worden aangenomen, wordt niet tot stemming overgegaan. Die vertegenwoordiger kan de aangelegenheid, via het hoofd van het Agentschap ter bespreking aan de Raad voorleggen, zodat de Raad in voorkomend geval richtsnoeren aan het bestuur kan verstrekken. Als andere mogelijkheid kan het bestuur met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten de aangelegenheid met het oog op een besluit voor te leggen aan de Raad. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen.

4.  Het bestuur kan, op voorstel van de directeur of een deelnemende lidstaat, besluiten om:

a) comités in te stellen, bestaande uit afgevaardigden van de deelnemende lidstaten en een vertegenwoordiger van de Commissie, die bestuurlijke en begrotingsbesluiten van het bestuur moeten voorbereiden;

b) comités in te stellen die gespecialiseerd zijn in specifieke onderwerpen die tot de opdracht van het Agentschap behoren. Deze comités bestaan uit afgevaardigden van de deelnemende lidstaten en, tenzij het bestuur anders besluit, een vertegenwoordiger van de Commissie.

In het besluit tot instelling van een dergelijk comité worden het mandaat en de duur ervan vermeld.

Artikel 10

De directeur

1.  De directeur en zijn plaatsvervanger worden door het bestuur geselecteerd en voor drie jaar benoemd op aanbeveling van het hoofd van het Agentschap. Het bestuur kan deze termijn met twee jaar verlengen. De directeur en zijn plaatsvervanger handelen onder het gezag van het hoofd van het Agentschap en in overeenstemming met de besluiten van het bestuur.

2.  De deelnemende lidstaten dienen kandidaturen in bij het hoofd van het Agentschap, die het bestuur daarvan in kennis stelt. De voorselectie wordt onder de verantwoordelijkheid van het hoofd van het Agentschap georganiseerd.

Onder voorbehoud van goedkeuring door het bestuur wordt een adviespanel ingesteld, waarvan de samenstelling een goed evenwicht beoogt tussen vertegenwoordigers van de EDEO, het Agentschap en de deelnemende lidstaten.

Op basis van die voorselectie legt het hoofd van het Agentschap een lijst van minstens twee kandidaten aan het bestuur voor, en geeft hij aan welke kandidaat hij aanbeveelt.

3.  De directeur, bijgestaan door zijn plaatsvervanger, neemt alle maatregelen die nodig zijn om het Agentschap doeltreffend en doelmatig te doen functioneren. De directeur is verantwoordelijk voor het toezicht op en de coördinatie van de afdelingen en zorgt voor de algemene samenhang van hun werk.

4.  De directeur is verantwoordelijk voor:

a) de uitvoering van het driejarige planningskader van het Agentschap;

b) het voorbereiden van de werkzaamheden van het bestuur;

c) het opstellen van het ontwerp van de jaarlijkse algemene begroting dat aan het bestuur moet worden voorgelegd;

d) het opstellen van het driejarige planningskader dat aan het bestuur moet worden voorgelegd;

e) de nauwe samenwerking met en informatieverstrekking aan de voorbereidende instanties van de Raad, met name het PVC en het EUMC;

f) het opstellen van de verslagen, bedoeld in artikel 4, lid 2;

g) het opstellen van het overzicht van de inkomsten en de uitgaven en het uitvoeren van de algemene begroting van het Agentschap en de begrotingen van de aan het Agentschap toevertrouwde ad-hocprojecten of ad-hocprogramma's;

h) het dagelijks beheer van het Agentschap;

i) alle veiligheidsaspecten;

j) alle personeelszaken.

5.  Binnen het kader van de algemene begroting van het Agentschap, en rekening houdend met het overeengekomen driejarige planningskader, is de directeur gemachtigd om contracten aan te gaan en personeel aan te werven. De directeur oefent hetzelfde gezag uit met betrekking tot de andere in artikel 12 vermelde begrotingen, met name de begrotingen voor de activiteiten die onder hoofdstuk IV vallen, en alle mogelijke begrotingen voortvloeiend uit extra inkomsten, als bedoeld in artikel 15.

6.  De directeur is verantwoording verschuldigd aan het bestuur.

7.  De directeur vertegenwoordigt het Agentschap in rechte.

Artikel 11

Personeel

1.  Het personeel van het Agentschap, met inbegrip van de directeur, bestaat uit tijdelijke en contractuele personeelsleden die worden aangeworven uit kandidaten uit alle deelnemende lidstaten, op een zo breed mogelijke geografische grondslag, en uit de instellingen van de Unie. Het personeel van het Agentschap wordt door de directeur geselecteerd op basis van de vereiste bekwaamheid en deskundigheid en middels eerlijke en doorzichtige selectieprocedures. De directeur maakt vooraf gegevens over alle beschikbare functies en de criteria van de selectieprocedure bekend. In ieder geval moet de aanwerving erop gericht zijn dat het Agentschap de beschikking krijgt over personeel dat op het stuk van kundigheid en efficiëntie aan de hoogste normen voldoet.

2.  Het hoofd van het Agentschap benoemt en verlengt de contracten van het hogere kaderpersoneel van het Agentschap op voorstel van de directeur en na overleg met het bestuur.

3.  Het personeel van het Agentschap bestaat uit:

a) rechtstreeks door het Agentschap aangeworven personeel met een contract voor bepaalde tijd, geselecteerd uit onderdanen van de deelnemende lidstaten. De Raad heeft met eenparigheid van stemmen het statuut van dat personeel vastgesteld ( 6 ). Zo nodig toetst en wijzigt het bestuur dat statuut indien het daartoe gemachtigd wordt;

b) nationale deskundigen die door de deelnemende lidstaten zijn gedetacheerd op posten binnen de organisatiestructuur van het Agentschap of belast zijn met specifieke taken en projecten. De Raad heeft met eenparigheid van stemmen de regeling betreffende dat personeel vastgesteld ( 7 ). Zo nodig toetst en wijzigt het bestuur die regeling indien het daartoe gemachtigd wordt;

c) voor bepaalde tijd bij het Agentschap gedetacheerde ambtenaren van de Unie, belast met specifieke taken en/of projecten, naargelang van de behoefte.

4.  Het Agentschap kan ook een beroep doen op:

a) personeel van derde landen, organisaties en entiteiten, die dat personeel betalen en waarmee het Agentschap uit hoofde van artikel 26, lid 1, administratieve regelingen heeft gesloten, dat met de goedkeuring van het bestuur is toegewezen aan of gedetacheerd bij het Agentschap, overeenkomstig de in die regelingen bepaalde voorwaarden;

b) contractueel personeel en gedetacheerde deskundigen voor de uitvoering van één of meer van de in hoofdstuk IV bedoelde ad-hocprojecten of ad-hocprogramma's van het Agentschap. In dergelijke gevallen kunnen het basissalaris van contractuele personeelsleden en de vergoedingen en kosten van de gedetacheerde deskundigen worden gefinancierd uit de begroting voor het desbetreffende ad-hocproject of ad-hocprogramma.

5.  Het totaal aantal jaren, alle vervulde functies samengeteld, dat een personeelslid bij het Agentschap in dienst mag zijn, bedraagt maximaal 10 jaar.

6.  Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen over geschillen tussen het Agentschap en enig persoon op wie het op het personeel van het Agentschap van toepassing zijnde statuut of regeling van toepassing is.



HOOFDSTUK III

BEGROTING EN FINANCIËLE VOORSCHRIFTEN

Artikel 12

Begroting van het Agentschap

De begroting van het Agentschap omvat de algemene begroting, de begrotingen voor de activiteiten die onder hoofdstuk IV vallen en alle mogelijke begrotingen voortvloeiend uit de extra ontvangsten als bedoeld in artikel 15.

De begroting van het Agentschap wordt opgesteld overeenkomstig de begrotingsbeginselen van de Europese Unie ( 8 ).

Artikel 13

Algemene begroting

1.  Het hoofd van het Agentschap legt het bestuur uiterlijk op 31 maart van elk jaar een voorlopige raming van het ontwerp van algemene begroting voor het volgende jaar voor.

2.  Het hoofd van het Agentschap legt het bestuur uiterlijk op 30 juni van elk jaar een herziene voorlopige raming van het ontwerp van algemene begroting voor het volgend jaar voor, samen met het ontwerp van het driejarig planningskader.

3.  Het hoofd van het Agentschap legt het bestuur uiterlijk op 30 september van elk jaar het ontwerp van algemene begroting voor, samen met het ontwerp van het driejarig planningskader. Het ontwerp omvat:

a) de kredieten die noodzakelijk worden geacht:

i) ter dekking van de kosten van het Agentschap voor het beheer, het personeel en de vergaderingen;

ii) voor het inwinnen van extern advies, met name operationele analyse, die voor het Agentschap essentieel zijn om zijn taken te kunnen vervullen en voor specifieke activiteiten voor het gezamenlijk nut van alle deelnemende lidstaten, als bedoeld in artikel 5;

b) een raming van de ontvangsten die nodig zijn om de uitgaven te dekken.

4.  Het bestuur tracht te bewerkstelligen dat de in lid 2, onder a), ii), bedoelde kredieten een significant deel vormen van de totale kredieten, bedoeld in dat lid. Deze kredieten zijn een afspiegeling van feitelijke behoeften en maken een operationele rol voor het Agentschap mogelijk.

5.  Het ontwerp van algemene begroting gaat vergezeld van uitvoerige motiveringen en een personeelsformatie.

6.  Het bestuur kan met eenparigheid van stemmen besluiten dat het ontwerp van algemene begroting daarenboven de kosten van een welbepaald project of programma dekt indien dit duidelijk ter gezamenlijk nut is van alle deelnemende lidstaten.

7.  De kredieten worden gespecificeerd per titel en hoofdstuk waarin de uitgaven naar hun aard of bestemming worden gegroepeerd, en worden, voor zover nodig, onderverdeeld in artikelen.

8.  Elke titel kan een hoofdstuk „voorzieningen” omvatten. In dit hoofdstuk worden kredieten opgenomen bij op ernstige gronden berustende onzekerheid over het benodigde bedrag aan kredieten of over de mogelijkheid om de opgevoerde kredieten te besteden.

9.  De ontvangsten bestaan uit:

a) bijdragen die verschuldigd zijn door de deelnemende lidstaten, op basis van de verdeelsleutel aan de hand van het bruto nationaal inkomen (bni);

b) overige ontvangsten.

Het ontwerp van algemene begroting bevat begrotingsonderdelen voor de opneming van bestemmingsontvangsten en vermeldt, voor zover mogelijk, de geraamde bedragen.

10.  Het bestuur stelt het ontwerp van algemene begroting uiterlijk op 31 december van elk jaar met eenparigheid van stemmen vast. Daarbij wordt het bestuur voorgezeten door het hoofd van het Agentschap of een door hem aangewezen vertegenwoordiger, of door een lid van het bestuur dat daartoe door het hoofd van het Agentschap is aangesteld. De directeur verklaart dat de begroting is vastgesteld en stelt de deelnemende lidstaten daarvan in kennis.

11.  Indien aan het begin van het begrotingsjaar het ontwerp van algemene begroting niet is vastgesteld, kan elke maand voor elk hoofdstuk of andere afdeling van de begroting een bedrag worden besteed van ten hoogste een twaalfde van de begrotingskredieten van het voorgaande begrotingsjaar. Deze regeling mag evenwel niet tot gevolg hebben dat het Agentschap kredieten ter beschikking krijgt van meer dan een twaalfde van de kredieten zoals die beoogd werden tijdens de voorbereiding van het ontwerp van algemene begroting. Het bestuur kan op voorstel van de directeur met gekwalificeerde meerderheid van stemmen uitgaven van meer dan een twaalfde toestaan, tenzij de totale begrotingskredieten voor het begrotingsjaar in kwestie hoger zijn dan die van het vorige begrotingsjaar. De directeur kan de bijdragen die noodzakelijk zijn ter dekking van de volgens deze bepaling toegestane kredieten afroepen, waarna deze bijdragen binnen 30 dagen betaalbaar zijn.

Artikel 14

Gewijzigde begroting

1.  De directeur kan in geval van niet te vermijden, uitzonderlijke of onvoorziene omstandigheden, het bestuur een ontwerp van gewijzigde begroting voorleggen.

2.  Het ontwerp van gewijzigde begroting wordt opgesteld, voorgelegd, vastgesteld en bekendgemaakt volgens dezelfde procedure als de algemene begroting. Het bestuur houdt rekening met de vereiste spoed.

Artikel 15

Extra ontvangsten

1.  In het kader van zijn opdracht overeenkomstig artikel 2 kan het Agentschap voor specifieke doelen extra middelen ontvangen:

a) uit de algemene begroting van de Unie, in specifieke gevallen en met volledige inachtneming van de toepasselijke voorschriften, procedures en besluitvormingsprocessen;

b) van de lidstaten, derde landen of andere derden, tenzij het bestuur binnen een maand na de ontvangst van deze informatie van het Agentschap anders besluit.

2.  De in lid 1 bedoelde ontvangsten mogen uitsluitend worden gebruikt voor de specifieke doelen waarvoor zij bestemd zijn.

Artikel 16

Bijdragen en terugbetalingen

1.  Vaststelling van de bijdragen wanneer de bni-verdeelsleutel geldt:

a) Wanneer de bni-verdeelsleutel geldt, wordt de verdeling van de bijdragen tussen de lidstaten die wordt gevraagd bij te dragen, bepaald volgens de bruto nationaal product-verdeelsleutel als omschreven in artikel 41, lid 2, VEU en overeenkomstig Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad ( 9 ), dan wel elk ander besluit dat daarvoor in de plaats komt.

b) Voor de berekening van elke bijdrage worden de gegevens gebruikt die staan in de kolom „eigen middelen bni” van de tabel „Overzicht van de financiering van de algemene begroting per soort eigen middelen en per lidstaat”, die aan de meest recente begroting van de Unie is gehecht. De bijdrage van elke lidstaat die moet bijdragen, is proportioneel aan het bni van die lidstaat in het totale bni van de lidstaten die moeten bijdragen.

2.  Schema voor de betaling van de bijdragen:

a) De deelnemende lidstaten betalen hun bijdrage voor de financiering van de algemene begroting van het Agentschap in drie gelijke termijnen, en wel per 15 maart, 15 juni en 15 oktober van het betrokken begrotingsjaar.

b) Ingeval er een gewijzigde begroting wordt vastgesteld, betalen de lidstaten de noodzakelijke bijdragen binnen 60 dagen na afroep daarvan.

c) Iedere lidstaat betaalt de bankkosten voor de betaling van zijn bijdragen.

d) Indien de jaarlijkse begroting uiterlijk op 30 november niet is goedgekeurd, kan het Agentschap op verzoek van een lidstaat een individuele voorlopige afroep van bijdragen voor die lidstaat uitvaardigen.

Artikel 17

Beheer door het Agentschap van begrotingen voor ad-hocactiviteiten

1.  Het bestuur kan, op voorstel van de directeur of een lidstaat, besluiten dat aan het Agentschap het administratieve en financiële beheer van bepaalde binnen zijn mandaat vallende activiteiten kan worden toevertrouwd, overeenkosmtig de artikelen 19 en 20.

2.  Het bestuur kan het Agentschap toestaan in het kader van ad-hocprojecten en ad-hocprogramma's — onder de voorwaarden van de regelingen voor de betrokken activiteiten — contracten en subsidieovereenkomsten aan te gaan en vooraf de nodige bijdragen voor die contracten en subsidieovereenkomsten te innen bij de lidstaten in kwestie.

Artikel 18

Uitvoering van de begroting

1.  De financiële bepalingen die van toepassing zijn op de algemene begroting van het Agentschap, zijn opgenomen in Besluit 2007/643/GBVB van de Raad ( 10 ). Zo nodig toetst en wijzigt het bestuur die bepalingen met eenparigheid van stemmen.

2.  Op voorstel van de directeur neemt het bestuur zo nodig de uitvoeringsvoorschriften aan voor de uitvoering en controle van de algemene begroting, met name wat betreft overheidsopdrachten, onverminderd de voorschriften van de Unie ter zake. Het bestuur zorgt er met name voor dat naar behoren rekening wordt gehouden met de voorzieningszekerheid en met de bescherming van defensiegeheimen en van de vereisten in verband met intellectuele-eigendomsrechten.

3.  Het accountantscollege onderzoekt de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Unie.



HOOFDSTUK IV

BEHEER DOOR HET AGENTSCHAP VAN AD-HOCPROJECTEN OF AD-HOCPROGRAMMA'S EN BIJBEHORENDE BEGROTINGEN

Artikel 19

Ad-hocprojecten of ad-hocprogramma's van categorie A (opt out) en bijbehorende ad-hocbegrotingen

1.  Eén of meer deelnemende lidstaten of de directeur kunnen het bestuur een ad-hocproject of ad-hocprogramma voorleggen dat binnen het mandaat van het Agentschap valt en waarvan verwacht wordt dat alle deelnemende lidstaten daaraan zullen deelnemen, waarbij tevens de verwachte toegevoegde waarde van het Agentschap wordt aangegeven. Het bestuur wordt in voorkomend geval op de hoogte gebracht van de bijbehorende ad-hocbegroting, alsmede van de mogelijke bijdragen van derden.

2.  Alle deelnemende lidstaten leveren in beginsel een bijdrage. Zij stellen de directeur in kennis van hun voornemen ter zake.

3.  Het bestuur hecht zijn goedkeuring aan de instelling van het ad-hocproject of ad-hocprogramma.

4.  Het bestuur kan, op voorstel van de directeur of een deelnemende lidstaat, besluiten een comité in te stellen om toezicht uit te oefenen op het beheer en de uitvoering van het ad-hocproject of ad-hocprogramma. Het comité bestaat uit afgevaardigden van elk van de bijdragende lidstaten en, indien de Unie bijdraagt tot het betrokken ad-hocproject of ad-hocprogramma, een vertegenwoordiger van de Commissie. In het besluit van het bestuur worden het mandaat van het comité en de duur ervan vermeld.

5.  Voor een dergelijk ad-hocproject of ad-hocprogramma hechten de bijdragende lidstaten, in het bestuur bijeen, hun goedkeuring aan:

a) de voorschriften voor het beheer van het project of programma;

b) in voorkomend geval, de bij het project of programma behorende ad-hocbegroting, de verdeelsleutel voor de bijdragen en de noodzakelijke uitvoeringsvoorschriften;

c) de deelname van derden in het in lid 4 bedoelde comité. Hun deelname laat de autonome besluitvorming van de Unie onverlet.

6.  Indien de Unie bijdraagt aan een ad-hocproject of ad-hocprogramma, neemt de Commissie deel aan de in lid 5 bedoelde besluitvorming, onder volledige eerbiediging van de besluitvormingsprocedures die op de algemene begroting van de Unie van toepassing zijn.

Artikel 20

Ad-hocprojecten of ad-hocprogramma's van categorie B (opt in) en bijbehorende ad-hocbegrotingen

1.  Eén of meer deelnemende lidstaten kunnen het bestuur op de hoogte brengen van hun voornemen een ad-hocproject of -programma in te stellen dat binnen het mandaat van het Agentschap valt en, in voorkomend geval, van de bijbehorende ad-hocbegroting, waarbij tevens de verwachte toegevoegde waarde van het Agentschap wordt aangegeven. Het bestuur wordt in voorkomend geval op de hoogte gebracht van de bijbehorende ad-hocbegroting en van nadere bijzonderheden, indien van toepassing, inzake het voor een dergelijk project of programma benodigde personeel, alsmede van de mogelijke bijdragen van derden.

2.  Om zoveel mogelijk samenwerkingskansen te creëren worden alle deelnemende lidstaten tijdig op de hoogte gebracht van het ad-hocproject of ad-hocprogramma, met inbegrip van de basis waarop de deelneming kan worden uitgebreid, zodat een deelnemende lidstaat blijk kan geven van belangstelling om zich aan te sluiten. Voorts zullen de initiatiefnemers van het project of programma trachten er zo veel mogelijk lidstaten bij te betrekken. De deelneming wordt per geval door de initiatiefnemers bepaald.

3.  Het ad-hocproject of ad-hocprogramma wordt vervolgens beschouwd als een project of programma van het Agentschap, tenzij het bestuur binnen een maand na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie anders besluit.

4.  Een deelnemende lidstaat die in een later stadium aan het ad-hocproject of ad-hocprogramma wenst deel te nemen, stelt de bijdragende lidstaten in kennis van zijn voornemen. De bijdragende lidstaten besluiten binnen twee maanden na ontvangst van deze kennisgeving onderling over de deelname van de betrokken lidstaat, waarbij zij terdege rekening houden met de basis die werd vastgesteld toen de deelnemende lidstaten van het project of programma op de hoogte worden gebracht.

5.  De bijdragende lidstaten nemen de besluiten die nodig zijn voor de instelling en uitvoering van het ad-hocproject of ad-hocprogramma en, in voorkomend geval, de bijbehorende begroting. Indien de Unie bijdraagt aan een dergelijk project of programma, neemt de Commissie deel aan de in dit lid bedoelde besluitvorming, met volledige inachtneming van de besluitvormingsprocedures die op de algemene begroting van de Unie van toepassing zijn. De bijdragende lidstaten houden het bestuur in voorkomend geval op de hoogte van de ontwikkelingen in verband met een dergelijk project of programma.

Artikel 21

Toepassingsgebied ad-hocprojecten of ad-hocprogramma's van het Agentschap en bijbehorende ad-hocbegrotingen

1.  Binnen de opdracht, de functies en de taken van het Agentschap als omschreven in respectievelijk de artikelen 2 en 5, en op voorwaarde dat de ad-hocprojecten en ad-hocprogramma's worden goedgekeurd, overeenkomstig de artikelen 19 en 20, kunnen de activiteiten van het Agentschap onder meer betrekking hebben op:

a) aankopen middels overheidsopdrachten worden gegund in overeenstemming met de desbetreffende voorschriften van de Unie inzake de gunning van overheidsopdrachten;

b) subsidies die zijn toegekend overeenkomstig de financiële bepalingen en voorschriften, bedoeld in artikel 18.

2.  Ad-hocbegrotingen voor projecten en programma's van het Agentschap die worden beheerd overeenkomstig artikel 17, bevatten in voorkomend geval kredieten ter dekking van:

a) kosten voortvloeiend uit de in lid 1 bedoelde juridische verbintenissen;

b) de in artikel 13, lid 3, onder a), i), bedoelde kosten voor zover deze rechtstreeks uit het beheer van de betrokken ad-hocprojecten en ad-hocprogramma's voortvloeien.

Artikel 22

Bijdragen uit de algemene begroting van de Unie aan ad-hocbegrotingen

Uit de algemene begroting van de Unie kunnen bijdragen worden toegewezen aan ad-hocbegrotingen die worden opgesteld voor de in de artikelen 19 en 20 bedoelde ad-hocprojecten of ad-hocprogramma's.

Artikel 23

Deelname door derden

1.  Derde partijen kunnen, als bijdragende leden, bijdragen aan een overeenkomstig de artikelen 19 of 20 ingesteld specifiek ad-hocproject of ad-hocprogramma en de bijbehorende begroting. Het bestuur stelt indien nodig voor ieder specifiek project of programma met gekwalificeerde meerderheid ad-hocregelingen vast tussen het Agentschap en derden.

2.  Voor ad-hocprojecten of ad-hocprogramma's die zijn ingesteld krachtens artikel 19, stellen de bijdragende lidstaten, in het bestuur bijeen, met de betrokken derden de nodige regelingen in verband met hun bijdrage vast.

3.  Voor ad-hocprojecten of ad-hocprogramma's die zijn ingesteld krachtens artikel 20, stellen de bijdragende lidstaten, in het bestuur bijeen, met de betrokken derden alle nodige regelingen in verband met hun bijdrage vast.



HOOFDSTUK V

BETREKKINGEN MET INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EU

Artikel 24

Betrekkingen met de Commissie

1.  De Commissie is een niet-stemgerechtigd lid van het bestuur en wordt volledig bij het werk van het Agentschap betrokken, in een geest van samenwerking en wederzijds voordeel.

2.  Het Agentschap onderhoudt werkbetrekkingen met de Commissie, in het bijzonder met het doel deskundigheid en advies uit te wisselen op de gebieden waarop de activiteiten van de Unie gevolgen hebben voor de taken van het Agentschap en waarop de activiteiten van het Agentschap van belang zijn voor die van de Unie.

3.  Tussen het Agentschap en de Commissie of tussen de bijdragende lidstaten en de Commissie worden in gezamenlijk overleg van geval tot geval de nodige regelingen inzake een bijdrage uit de algemene begroting van de Europese Unie krachtens de artikelen 15 en 22 getroffen.

4.  De Commissie kan deelnemen aan projecten en programma's van het Agentschap. In dat geval neemt zij deel aan de in artikel 23, leden 2 en 3, bedoelde besluitvorming, onverminderd de soevereine bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van de ontwikkeling van defensievermogens.

Artikel 25

Betrekkingen met de instellingen, organen en instanties van de Unie

1.  Voor zover relevant voor de verrichting van zijn taken mag het Agentschap samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met de instellingen, organen en instanties die zijn opgericht bij of op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU.

Waar nodig sluit het Agentschap daarmee overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau of werkregelingen. Deze werkregelingen kunnen betrekking hebben op de uitwisseling van operationele, strategische of technische informatie, met inbegrip van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie, overeenkomstig de relevante beveiligingsvoorschriften.

2.  De in lid 1 bedoelde entiteiten kunnen deelnemen aan projecten en programma's van het Agentschap en de bijbehorende begroting.



HOOFDSTUK VI

BETREKKINGEN MET DERDELANDEN, ORGANISATIES EN ENTITEITEN

Artikel 26

Administratieve regelingen en andere aangelegenheden

1.  Het Agentschap kan, met het oog op de vervulling van zijn opdracht, administratieve regelingen treffen met derde landen, organisaties en entiteiten. Dergelijke regelingen betreffen met name:

a) de beginselen van de betrekking tussen het Agentschap en de derde;

b) regelingen voor overleg over onderwerpen in verband met de werkzaamheden van het Agentschap;

c) veiligheidsaangelegenheden.

Daarbij eerbiedigt het Agentschap het ene institutionele kader en de autonome besluitvorming van de Unie. Elke regeling in dit verband wordt gesloten door het bestuur na goedkeuring door de Raad, die met eenparigheid van stemmen besluit.

2.  Het Agentschap onderhoudt nauwe werkrelaties met de relevante onderdelen van OCCAR en met die ingesteld krachtens de LoI-kaderovereenkomst, om deze op termijn indien passend en in onderling overleg te integreren of hun beginselen en werkwijzen te assimileren.

3.  De toepassing van CDM-procedures zorgt voor onderlinge transparantie en consistentie bij de ontwikkeling van vermogens. Andere werkrelaties tussen het Agentschap en de bevoegde NAVO-instanties worden vastgesteld via een administratieve regeling als bedoeld in lid 1, met volledige inachtneming van het vastgestelde kader van samenwerking en overleg tussen de Unie en de NAVO.

4.  Met het oog op facilitering van hun mogelijke deelname aan projecten en programma's en in het kader van regelingen als bedoeld in lid 1, is het Agentschap gerechtigd werkrelaties aan te knopen met andere dan de in lid 2 en lid 3 genoemde organisaties en entiteiten.

5.  Met het oog op facilitering van hun mogelijke deelname aan specifieke projecten en programma's en in het kader van regelingen als bedoeld in lid 1, is het Agentschap gerechtigd werkrelaties aan te gaan met derde landen.

6.  Indien het Agentschap voornemens is nieuwe samenwerkingsverbanden aan te gaan met organisaties, entiteiten of derde landen, als omschreven in de leden 4 en 5 van dit artikel en overeenkomstig artikel 7, lid 4, verzoekt het vooraf om de goedkeuring van het bestuur.

Het Agentschap brengt tevens bij het bestuur verslag uit over de ontwikkeling van bestaande samenwerkingsverbanden.

Het Agentschap roept op verzoek van de deelnemende lidstaten een ad-hocbijeenkomst bijeen tussen de deelnemende lidstaten en de organisatie, de entiteit of het derde land waarmee het Agentschap administratieve regelingen heeft getroffen, om overeenkomstig de desbetreffende beveiligingsregels te overleggen en informatie uit te wisselen over de mogelijke deelname van die organisatie, die entiteit of dat derde land aan specifieke projecten en programma's.



HOOFDSTUK VII

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 27

Voorrechten en immuniteiten

1.  De voorrechten en immuniteiten van de directeur en het personeel van het Agentschap staan in het besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 10 november 2004 betreffende de voorrechten en immuniteiten die aan het Europees Defensieagentschap en zijn personeel worden verleend.

In afwachting van de inwerkingtreding van dat besluit kan de ontvangende lidstaat de daarin voorziene voorrechten en immuniteiten toekennen aan de directeur en de personeelsleden van het Agentschap.

2.  De voorrechten en immuniteiten van het Agentschap zijn die van het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol nr. 7.

3.  Met name artikel 3, tweede alinea, van Protocol nr. 7 is van toepassing op activiteiten waarbij de rol van het Agentschap bij het beheer van projecten of programma's ter ondersteuning van de lidstaten een toegevoegde waarde biedt, en niet op gevallen waarin deze rol zich beperkt tot goederen of diensten die aan de lidstaten worden verschaft.

Artikel 28

Herzieningsclausule

Met het oog op de eventuele herziening van dit besluit door de Raad brengt het hoofd van het Agentschap uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit aan het bestuur verslag uit over de uitvoering ervan.

Artikel 29

Wettelijke aansprakelijkheid

1.  De contractuele aansprakelijkheid van het Agentschap wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de betrokken overeenkomst.

2.  Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen wanneer een door het Agentschap gesloten overeenkomst een arbitragebeding bevat.

3.  De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Agentschap wordt beheerst door de op het Agentschap toepasselijke regels ter zake.

Artikel 30

Toegang tot documenten

De voorschriften van Verordening (EG) nr. 1049/2001 zijn van toepassing op de documenten die bij het Agentschap berusten.

Artikel 31

Gegevensbescherming

De regels neergelegd in Verordening (EG) nr. 45/2001 zijn van toepassing op de verwerking van door het Agentschap vergaardepersoonsgegevens.

Het bestuur stelt, op voorstel van het hoofd van het Agentschap, uitvoeringsbepalingen vast wanneer dat nodig is.

Artikel 32

Beveiliging

1.  Het Agentschap past de beveiligingsvoorschriften van de Raad als vervat in Besluit 2013/488/EU van de Raad ( 11 ).

2.  Het Agentschap zorgt voor een passende beveiliging van zijn externe communicatie.

Artikel 33

Talenregeling

De talenregeling van het Agentschap wordt door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

Artikel 34

Intrekking

Besluit 2011/411/GBVB wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar het ingetrokken besluit gelden als verwijzingen naar het onderhavige besluit en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 35

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.




BIJLAGE I

INGETROKKEN HANDELINGEN EN ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN



Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB van de Raad

PB L 245 van 17.7.2004, blz. 17

Gemeenschappelijk Optreden 2008/299/GBVB van de Raad

PB L 102 van 12.4.2008, blz. 34

Besluit 2011/411/GBVB van de Raad

PB L 183 van 13.7.2011, blz. 16

▼C1




BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL



Besluit 2011/411/GBVB

Dit besluit

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 5

Artikel 4, lid 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 5, lid 3, onder g) t/m i)

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 9, lid 1, onder b)

Artikel 9, lid 1, onder c)

Artikel 9, lid 1, onder b)

Artikel 9, lid 1, onder c)

Artikel 9, lid 1, onder p)

Artikel 9, lid 1, onder r)

Artikel 9, lid 1, onder p) en q)

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 10, lid 2

Artikel 10, lid 2

Artikel 10, lid 3

Artikel 10, lid 3

Artikel 10, lid 4

Artikel 10, lid 3, onder e)

Artikel 10, lid 3, onder f)

Artikel 10, lid 4, onder e)

Artikel 10, lid 3, onder g)

Artikel 10, lid 4, onder f)

Artikel 10, lid 3, onder h)

Artikel 10, lid 4, onder g)

Artikel 10, lid 3, onder i)

Artikel 10, lid 4, onder h)

Artikel 10, lid 3, onder j)

Artikel 10, lid 4, onder i)

Artikel 10, lid 3, onder k)

Artikel 10, lid 4, onder j)

Artikel 10, lid 4

Artikel 10, lid 5

Artikel 10, lid 5

Artikel 10, lid 6

Artikel 10, lid 6

Artikel 10, lid 7

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 11, lid 4, onder a) en b)

Artikel 11, lid 5

Artikel 11, lid 4

Artikel 11, lid 6

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 13, lid 2

Artikel 13, lid 2

Artikel 13, lid 3

Artikel 13, lid 3

Artikel 13, lid 4

Artikel 13, lid 4

Artikel 13, lid 5

Artikel 13, lid 5

Artikel 13, lid 6

Artikel 13, lid 6

Artikel 13, lid 7

Artikel 13, lid 7

Artikel 13, lid 8

Artikel 13, lid 8

Artikel 13, lid 9

Artikel 13, lid 9

Artikel 13, lid 10

Artikel 13, lid 10

Artikel 13, lid 11

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 14, lid 3

Artikel 15

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 18

Artikel 18, lid 3

Artikel 18, lid 3

Artikel 19

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 22, lid 4

Artikel 24, lid 4, tweede zin

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 23, lid 2

Artikel 24, lid 4, eerste zin

Artikel 25

Artikel 24

Artikel 26

Artikel 24, leden 6 tot en met 8

Artikel 24, lid 6

Artikel 25

Artikel 27

Artikel 27, lid 3

Artikel 26

Artikel 28

Artikel 27

Artikel 29

Artikel 28

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 29

Artikel 32

Artikel 30

Artikel 33

Artikel 31

Artikel 34

Artikel 32

Artikel 35



( 1 ) Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB van de Raad van 12 juli 2004 betreffende de oprichting van het Europees Defensieagentschap (PB L 245 van 17.7.2004, blz. 17).

( 2 ) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

( 3 ) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

( 4 ) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

( 5 ) Besluit 2011/411/GBVB van de Raad tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB (PB L 183 van 13.7.2011, blz. 16).

( 6 ) Besluit 2004/676/EG van de Raad van 24 september 2004 betreffende het statuut van het personeel van het Europees Defensieagentschap (PB L 310 van 7.10.2004, blz. 9).

( 7 ) Besluit 2004/677/EG van de Raad van 24 september 2004 betreffende de regeling die van toepassing is op nationale deskundigen en militairen die bij het Europees Defensieagentschap zijn gedetacheerd (PB L 310 van 7.10.2004, blz. 64).

( 8 ) De beginselen van eenheid, begrotingswaarachtigheid, jaarperiodiciteit, evenwicht, rekeneenheid, universaliteit, specialiteit, goed financieel beheer, als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

( 9 ) Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17).

( 10 ) Besluit 2007/643/GBVB van de Raad van 18 september 2007 betreffende het financieel reglement van het Europees Defensieagentschap, alsmede de regels voor het plaatsen van opdrachten en de regels inzake de financiële bijdragen uit de operationele begroting van het Europees Defensieagentschap (PB L 269 van 12.10.2007, blz. 1).

( 11 ) Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).

Top