EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02014L0094-20200524

Consolidated text: Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2014/94/2020-05-24

02014L0094 — NL — 24.05.2020 — 001.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 2014/94/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 oktober 2014

betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/674 VAN DE COMMISSIE van 17 november 2017

  L 114

1

4.5.2018


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 365, 19.12.2014, blz.  165 (2014/94/EU)




▼B

RICHTLIJN 2014/94/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 oktober 2014

betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen

(Voor de EER relevante tekst)



Artikel 1

Onderwerp

In deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld met maatregelen voor de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen in de Unie teneinde de olieafhankelijkheid van vervoersmiddelen zo gering mogelijk te maken en de milieueffecten van vervoer te verzachten. In deze richtlijn worden minimumeisen geformuleerd voor het aanleggen van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen, waaronder oplaadpunten voor elektrische voertuigen en tankpunten voor aardgas (LNG en CNG) en waterstof, die geïmplementeerd dienen te worden via de nationale beleidskaders van de lidstaten, evenals gemeenschappelijke technische specificaties voor dergelijke oplaadpunten en tankpunten, en eisen inzake informatie voor de gebruikers.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)

„Alternatieve brandstoffen” :

brandstoffen of energiebronnen die, althans gedeeltelijk, dienen als vervanging van fossiele oliebronnen in de energievoorziening voor vervoer en die ertoe kunnen bijdragen dat de energievoorziening koolstofvrij wordt en de milieuprestaties van de vervoerssector beter worden. Het betreft hier onder meer:

— 
elektriciteit,
— 
waterstof,
— 
biobrandstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt i), van Richtlijn 2009/28/EG,
— 
synthetische en paraffinehoudende brandstoffen,
— 
aardgas, met inbegrip van biomethaan, in gasvorm (Compressed Natural Gas — CNG) en in vloeibare vorm (Liquefied Natural Gas — LNG), en
— 
vloeibaar petroleumgas (LPG).

2)

„Elektrisch voertuig” : een motorvoertuig, uitgerust met een aandrijving die bestaat uit ten minste één niet-perifere elektromotor als energieomzetter met een elektrisch oplaadbaar energieopslagsysteem, dat extern kan worden opgeladen.

3)

„Oplaadpunt” : een aansluiting, waarmee telkens één elektrisch voertuig kan worden opgeladen of de batterij van telkens één elektrisch voertuig kan worden vervangen.

4)

„Oplaadpunt voor normaal vermogen” : een oplaadpunt met een vermogen van hoogstens 22 kW waarmee elektriciteit kan worden overgebracht op een elektrisch voertuig, met uitzondering van voorzieningen met een vermogen van hoogstens 3,7 kW, die in particuliere huishoudens zijn geïnstalleerd of waarvan de voornaamste doelstelling er niet in bestaat elektrische voertuigen op te laden, en die niet publiek toegankelijk zijn.

5)

„Oplaadpunt voor hoog vermogen” : ►C1  een oplaadpunt met een vermogen van meer dan 22 kW waarmee ◄ elektriciteit kan worden overgebracht op een elektrisch voertuig.

6)

„Walstroomvoorzieningen” : de voorziening van elektrische stroom aan de wal voor zeeschepen of binnenschepen die aan de kade liggen, door middel van een gestandaardiseerde aansluiting.

7)

„Publiek toegankelijk oplaad- of tankpunt” : een oplaad- of tankpunt voor alternatieve brandstof dat op niet-discriminerende basis toegang verleent aan gebruikers in de gehele Unie. Toegang op niet-discriminerende basis kan verschillende vormen van authenticatie, gebruik en betaling inhouden.

8)

„Tankpunt” : een tankvoorziening voor bevoorrading van eender welke brandstoffen, met uitzondering van LNG, via een vaste of mobiele installatie.

9)

„Tankpunt voor LNG” : een tankvoorziening voor bevoorrading met LNG, bestaande uit een vaste of mobiele installatie of een offshorefaciliteit of een ander systeem.

Artikel 3

Nationale beleidskaders

1.  Elke lidstaat stelt voor de ontwikkeling van de markt van alternatieve brandstoffen in de vervoerssector en voor uitrol van de betreffende infrastructuur een nationaal beleidskader vast. Dit bevat ten minste de volgende elementen:

— 
een beoordeling van de huidige stand en de toekomstige ontwikkeling van de markt ten aanzien van alternatieve brandstoffen voor de vervoerssector, ook gelet op het mogelijke gelijktijdige en gecombineerde gebruik ervan, en van de ontwikkeling van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen, met aandacht voor grensoverschrijdende continuïteit, zo die relevant is;
— 
nationale streefcijfers en doelen overeenkomstig artikel 4, leden 1, 3 en 5, artikel 6, leden 1, 2, 3, 4, 6, 7 en 8, en, waar van toepassing, artikel 5, lid 1, voor de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstof. Deze nationale streefcijfers en doelen worden vastgesteld en kunnen worden herzien op basis van een beoordeling van nationale, regionale of Unie-brede vraag, waarbij de minimumeisen inzake infrastructuur in deze richtlijn moeten worden vervuld;
— 
maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de nationale streefcijfers en doelen in hun nationale beleidskader worden verwezenlijkt;
— 
maatregelen die de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen in het openbaar vervoer kunnen stimuleren;
— 
aanwijzing van stedelijke en voorstedelijke agglomeraties, andere dichtbevolkte gebieden en van netwerken die, afhankelijk van wat de markt nodig heeft, moeten worden uitgerust met publiek toegankelijke oplaadpunten overeenkomstig artikel 4, lid 1;
— 
aanwijzing van stedelijke en voorstedelijke agglomeraties, andere dichtbevolkte gebieden en netwerken die, afhankelijk van wat de markt nodig heeft, worden uitgerust met tankpunten voor CNG, overeenkomstig artikel 6, lid 7;
— 
beoordeling van de vraag of er in havens buiten het TEN-V-kernnetwerk LNG-tankpunten moeten komen;
— 
overweging of er op luchthavens elektriciteitsvoorziening moet komen voor stationair draaiende vliegtuigen.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat er in nationale beleidskaders rekening wordt gehouden met de behoeften van de verschillende vervoersmodi op hun grondgebied, onder meer die waarvoor beperkte alternatieven voor fossiele brandstoffen beschikbaar zijn.

3.  In de nationale beleidskaders wordt, waar passend, rekening gehouden met de belangen van regionale en lokale autoriteiten, en van de betrokken belanghebbenden.

4.  De lidstaten werken waar nodig door middel van overleg of gezamenlijke beleidskaders samen om tot coherente en gecoördineerde maatregelen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn te komen.

5.  Steunmaatregelen voor infrastructuur voor alternatieve brandstoffen worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de staatssteunregels in het VWEU.

6.  De nationale beleidskaders zijn in overeenstemming met de geldende wetgeving van de Unie op het gebied van milieu- en klimaatbescherming.

7.  De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk 18 november 2016 in kennis van hun nationale beleidskaders.

8.  Op basis van de nationale beleidskaders wordt door de Commissie regelmatig informatie gepubliceerd en geactualiseerd over de nationale streefcijfers en doelen die door elke lidstaat zijn ingediend met betrekking tot:

— 
het aantal publiek toegankelijke oplaadpunten;
— 
LNG-tankpunten in zee- en binnenhavens;
— 
publiek toegankelijke LNG-tankpunten voor motorvoertuigen;
— 
publiek toegankelijke CNG-tankpunten voor motorvoertuigen.

In voorkomend geval wordt ook de volgende informatie gepubliceerd betreffende:

— 
publiek toegankelijke waterstoftankpunten;
— 
infrastructuur voor walstroomvoorziening in zee- en binnenhavens;
— 
infrastructuur voor elektriciteitsvoorziening voor stationair draaiende vliegtuigen.

9.  De Commissie helpt de lidstaten door middel van de in artikel 10, lid 4, bedoelde richtsnoeren bij de verslaglegging over de nationale beleidskaders, beoordeelt de samenhang van de nationale beleidskaders op Unieniveau en helpt de lidstaten bij de samenwerking als bedoeld in lid 4 van dit artikel.

Artikel 4

Elektriciteitsvoorziening voor het vervoer

1.  De lidstaten zorgen er door middel van hun nationale beleidskaders voor dat op 31 december 2020 een passend aantal publiek toegankelijke oplaadpunten is geïnstalleerd, zodat elektrische voertuigen ten minste in stedelijke en voorstedelijke agglomeraties en andere dichtbevolkte gebieden kunnen rijden, maar ook, waar passend, in door de lidstaten te bepalen netwerken. Hoeveel van deze oplaadpunten er komen, wordt bepaald aan de hand van onder meer het aantal elektrische voertuigen dat uiterlijk eind 2020 zal zijn ingeschreven volgens ramingen in de nationale beleidskaders, en van goede handelwijzen en aanbevelingen van de Commissie. Waar passend wordt rekening gehouden met bijzondere behoeften inzake de installatie van publiek toegankelijke oplaadpunten bij stations van het openbaar vervoer.

2.  De Commissie beoordeelt de toepassing van de eisen in lid 1 en komt, waar passend, met een voorstel tot wijziging van deze richtlijn, gelet op de ontwikkeling van de markt voor elektrische voertuigen, zodat er vóór 31 december 2025 in elke lidstaat extra publiek toegankelijke oplaadpunten komen, op zijn minst langs het TEN-V-kernnetwerk, in steden en voorsteden en andere dichtbevolkte gebieden.

3.  De lidstaten zullen ook binnen hun nationale beleidskaders maatregelen nemen om de ingebruikneming van niet-publiek toegankelijke oplaadpunten aan te moedigen en te steunen.

4.  De lidstaten zien erop toe dat voor elektrische voertuigen bestemde oplaadpunten voor normaal vermogen, met uitzondering van draadloze of inductieve apparaten, die met ingang van 18 november 2017 in gebruik worden genomen of worden vernieuwd, ten minste aan de technische specificaties in bijlage II, punt 1.1, en aan de op nationaal niveau geldende specifieke veiligheidseisen voldoen.

De lidstaten zien erop toe dat voor elektrische voertuigen bestemde oplaadpunten voor hoog vermogen, met uitzondering van draadloze of inductieve apparaten, die met ingang van 18 november 2017 in gebruik worden genomen of worden vernieuwd, ten minste aan de technische specificaties in bijlage II, punt 1.2, voldoen.

5.  De lidstaten zien erop toe dat in hun nationale beleidskaders de behoefte aan walstroomvoorzieningen voor zee- en binnenschepen in zee- en binnenhavens wordt beoordeeld. Deze walstroomvoorziening wordt met voorrang geïnstalleerd in de havens van het TEN-V-kernnetwerk, en in de andere havens vóór 31 december 2025, tenzij er geen vraag is en de kosten niet in verhouding staan tot de baten, inclusief de milieubaten.

6.  De lidstaten zien erop toe dat installaties voor walstroomvoorziening voor zee en binnenvaart transport die met ingang van 18 november 2017 in gebruik worden genomen of worden vernieuwd, voldoen aan de technische specificaties in bijlage II, punt 1.7.

7.  Bij het opladen aan publiek toegankelijke oplaadpunten voor elektrische voertuigen wordt, voor zover dit technisch haalbaar en financieel gezien redelijk is, gebruikgemaakt van slimme metersystemen zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 28, van Richtlijn 2012/27/EU, waarbij tevens de in artikel 9, lid 2, van genoemde richtlijn bedoelde eisen in acht worden genomen.

8.  De lidstaten zorgen ervoor dat het de exploitanten van publiek toegankelijke oplaadpunten vrij staat elektriciteit aan te kopen van alle elektriciteitsleveranciers uit de Unie, behoudens de toestemming van de leverancier. De exploitanten van oplaadpunten zullen op contractuele basis oplaaddiensten voor elektrische voertuigen mogen verlenen aan klanten, ook in naam en voor rekening van andere dienstverleners.

9.  Alle publiek toegankelijke oplaadpunten moeten gebruikers van elektrische voertuigen ook een ad- hocoplaadmogelijkheid bieden zonder dat een contract moet worden gesloten met de betrokken elektriciteitsleverancier of exploitant.

10.  De lidstaten zorgen ervoor dat de prijzen die aangerekend worden door de exploitanten van oplaadpunten redelijk, gemakkelijk en duidelijk te vergelijken, transparant en niet-discriminerend zijn.

11.  De lidstaten zorgen ervoor dat distributienetbeheerders op een niet-discriminerende basis samenwerken met personen die publiek toegankelijke oplaadpunten installeren of exploiteren.

12.  De lidstaten zorgen ervoor dat het juridisch kader het mogelijk maakt dat voor de elektriciteitsvoorziening voor een oplaadpunt een contract kan worden gesloten met andere leveranciers dan de entiteit die elektriciteit levert aan het huishouden of de ruimte waar de oplaadpunten zich bevinden.

13.  Onverminderd Verordening (EU) nr. 1025/2012 zet de Unie zich in voor de ontwikkeling, door de daarvoor aangewezen normalisatie-instellingen, van Europese normen met gedetailleerde technische specificaties voor draadloze oplaadpunten en batterijwissel voor motorvoertuigen, en voor oplaadpunten voor motorvoertuigen van categorie L en elektrische bussen.

14.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bij gedelegeerde handeling:

a) 

dit artikel en punten 1.3, 1.4, 1.5, 1.6 en 1.8 van bijlage II aan te vullen, om te eisen dat de uit te rollen of te vernieuwen infrastructuur voldoet aan de technische specificaties die zijn opgenomen in de Europese normen die moeten worden ontwikkeld overeenkomstig lid 13 van dit artikel wanneer de ENI in kwestie één enkele technische oplossing hebben aanbevolen met technische specificaties zoals omschreven in een Europese norm ter zake;

b) 

de verwijzingen naar de normen die worden genoemd in de technische specificaties in bijlage II, punt 1, te actualiseren indien deze normen worden vervangen door nieuwe versies daarvan die door de bevoegde normalisatie-instellingen zijn aangenomen.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie de gangbare praktijk volgt en, alvorens bij gedelegeerde handeling op te treden, deskundigen raadpleegt, waaronder deskundigen van de lidstaten.

In de gedelegeerde handelingen wordt voorzien in overgangsperiodes van ten minste 24 maanden alvorens de daarin opgenomen technische specificaties, of de gewijzigde versies ervan, bindend worden voor de uit te rollen of te vernieuwen infrastructuur.

Artikel 5

Waterstofvoorziening voor wegvervoer

1.  De lidstaten die besluiten publiek toegankelijke waterstoftankpunten op te nemen in hun nationale beleidskader, zien erop toe dat uiterlijk 31 december 2025 een passend aantal publiek toegankelijke waterstoftankpunten beschikbaar zijn, teneinde de circulatie van voertuigen met een aandrijving op waterstof, met inbegrip van voertuigen met brandstofcellen, binnen de door deze lidstaten bepaalde netwerken mogelijk te maken, in voorkomend geval met inbegrip van grensoverschrijdende verbindingen, voor zover van toepassing.

2.  De lidstaten zien erop toe dat publiek toegankelijke waterstoftankpunten die met ingang van 18 november 2017 in gebruik worden genomen of worden vernieuwd, voldoen aan de technische specificaties in bijlage II.2.

3.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 van deze richtlijn gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de verwijzingen naar de normen die worden genoemd in de technische specificaties in bijlage II.2, te actualiseren indien deze normen worden vervangen door nieuwe versies daarvan die door de bevoegde normalisatie-instellingen zijn aangenomen.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie de gangbare praktijk volgt en, alvorens bij gedelegeerde handeling op te treden, deskundigen raadpleegt, waaronder deskundigen van de lidstaten.

In de gedelegeerde handelingen wordt voorzien in overgangsperiodes van ten minste 24 maanden alvorens de daarin opgenomen technische specificaties, of de gewijzigde versies ervan, bindend worden voor de uit te rollen of te vernieuwen infrastructuur.

Artikel 6

Aardgasvoorziening voor het vervoer

1.  De lidstaten zien er via hun nationale beleidskaders op toe dat uiterlijk 31 december 2025 een passend aantal LNG-tankpunten in zeehavens beschikbaar is teneinde het circuleren van LNG-zee- of binnenschepen binnen het TEN-V-kernnetwerk mogelijk te maken. Indien nodig werken lidstaten met naburige lidstaten samen om een adequate dekking van het TEN-V-kernnetwerk te waarborgen.

2.  De lidstaten zien er via hun nationale beleidskaders op toe dat uiterlijk 31 december 2030 een passend aantal LNG-tankpunten in binnenhavens beschikbaar zijn teneinde het circuleren van LNG-zee- of binnenschepen binnen het TEN-V-kernnetwerk mogelijk te maken. Indien nodig werken lidstaten met naburige lidstaten samen om een adequate dekking van het TEN-V-kernnetwerk te waarborgen.

3.  De lidstaten wijzen in hun nationale beleidskaders de zee- en binnenhavens aan waar de LNG-tankpunten als bedoeld in de leden 1 en 2 toegankelijk zullen zijn, en houden daarbij ook rekening met de actuele behoeften op de markt.

4.  De lidstaten zien er via hun nationale beleidskaders op toe dat uiterlijk 31 december 2025 een passend aantal publiek toegankelijke LNG-tankpunten beschikbaar zijn, in elk geval langs het bestaande TEN-V-kernnetwerk, teneinde het circuleren van zware bedrijfsvoertuigen op LNG mogelijk te maken in de hele Unie waar daar vraag naar is, tenzij de kosten de baten, waaronder milieubaten, te boven gaan.

5.  De Commissie beoordeelt de toepassing van de eis van lid 4, en doet in voorkomend geval uiterlijk 31 december 2027 een voorstel tot wijziging van deze richtlijn, waarbij rekening wordt gehouden met de markt van zware bedrijfsvoertuigen op LNG, teneinde te waarborgen dat in elke lidstaat een passend aantal publiek toegankelijke LNG-tankpunten beschikbaar zijn.

6.  De lidstaten zorgen ervoor dat op hun grondgebied een passend distributiesysteem beschikbaar is voor de levering van LNG, met inbegrip van installaties voor het laden van LNG-tankvoertuigen, voor de in de leden 1, 2 en 4 bedoelde tankpunten. Bij wijze van uitzondering mogen naburige lidstaten, in de context van hun nationaal beleidskader, een groep vormen om aan deze eis te voldoen. Groeperingsovereenkomsten vallen onder de rapportageplicht van de lidstaten, die voortvloeit uit deze richtlijn.

7.  De lidstaten zien er via hun nationale beleidskaders op toe dat uiterlijk 31 december 2020 een passend aantal publiek toegankelijke CNG-tankpunten beschikbaar zijn, om het circuleren van motorvoertuigen op CNG mogelijk te maken in stedelijke en voorstedelijke en andere dichtbevolkte gebieden, en, in voorkomend geval, in door de lidstaten aangewezen netwerken, overeenkomstig artikel 3, lid 1, zesde streepje.

8.  De lidstaten zien er via hun nationale beleidskaders op toe dat uiterlijk 31 december 2025 een passend aantal publiek toegankelijke CNG-tankpunten beschikbaar zijn, in elk geval langs het bestaande TEN-T-kernnetwerk, om het circuleren van motorvoertuigen op CNG mogelijk te maken in de hele Unie.

9.  De lidstaten zien erop toe dat voor motorvoertuigen bestemde CNG-tankpunten die met ingang van 18 november 2017 in gebruik worden genomen of worden vernieuwd, voldoen aan de technische specificaties in bijlage II.3.4.

10.  Onverminderd Verordening (EU) nr. 1025/2012 zet de Unie zich in voor de ontwikkeling, door de bevoegde Europese of internationale normalisatie-instellingen van normen, met inbegrip van gedetailleerde technische specificaties, voor:

a) 

LNG-tankpunten voor vervoer over zee en over de binnenwateren,

b) 

LNG- en CNG-tankpunten voor motorvoertuigen.

11.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bij gedelegeerde handeling:

a) 

dit artikel, alsmede de punten 3.1, 3.2 en 3.4 van bijlage II, aan te vullen met de eis dat de infrastructuur die wordt geïnstalleerd of vernieuwd, voldoet aan de technische specificaties van de op grond van lid 10, punten a) en b), van dit artikel, te ontwikkelen normen indien de betrokken ENI slechts één technische oplossing hebben aanbevolen met technische specificaties zoals beschreven in een relevante Europese norm, indien van toepassing, die compatibel is met de internationale normen;

b) 

de verwijzingen naar de normen die worden genoemd in de technische specificaties die zijn of zullen worden opgenomen in bijlage II.3 te actualiseren indien deze normen worden vervangen door nieuwe versies daarvan die door de bevoegde Europese of internationale normalisatie-instellingen zijn aangenomen.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie de gangbare praktijk volgt en, alvorens bij gedelegeerde handeling op te treden, deskundigen raadpleegt, waaronder deskundigen van de lidstaten.

In de gedelegeerde handelingen wordt voorzien in overgangsperiodes van ten minste 24 maanden alvorens de daarin opgenomen technische specificaties, of de gewijzigde versies ervan, bindend worden voor de uit te rollen of te vernieuwen infrastructuur.

12.  Bij gebreke van een norm, met inbegrip van gedetailleerde technische specificaties voor LNG-tankpunten voor vervoer over zee en over de binnenwateren, bedoeld in lid 10, punt a), en met name bij gebreke van de specificaties voor het bunkeren van LNG, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 8, rekening houdend met de lopende werkzaamheden van de IMO, de CCR, de Donaucommissie en andere bevoegde internationale fora, bij gedelegeerde handeling het volgende vast te stellen:

— 
de eisen voor aansluitingen voor het bunkeren van LNG voor het vervoer over zee en over de binnenwateren;
— 
de eisen inzake de veiligheidsaspecten van de opslag van LNG aan wal en de bunkeringprocedure voor LNG voor het vervoer over zee en over de binnenwateren.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie de gangbare praktijk volgt en, alvorens de gedelegeerde handelingen vast te stellen, de bevoegde deskundigengroepen inzake vervoer over zee en inzake vervoer over de binnenwateren raadpleegt, met inbegrip van deskundigen van de nationale autoriteiten voor de zee- of binnenscheepvaart.

Artikel 7

Gebruikersinformatie

1.  Onverminderd Richtlijn 2009/30/EG zien de lidstaten erop toe dat relevante, consistente en duidelijke informatie beschikbaar is over die motorvoertuigen die regelmatig kunnen worden voorzien van op de markt gebrachte individuele brandstoffen of kunnen worden opgeladen aan oplaadpunten. Deze informatie moet worden meegedeeld in de motorvoertuighandleidingen, bij de tank- en oplaadpunten, op de motorvoertuigen en bij de dealers van motorvoertuigen op hun grondgebied. Deze eis geldt voor alle motorvoertuigen en de bijbehorende handleidingen die op de markt worden gebracht na 18 november 2016.

2.  Het verstrekken van de in lid 1 bedoelde informatie wordt gebaseerd op de bepalingen inzake etikettering in verband met de vraag of de brandstof voldoet aan de normen van de ENI ter bepaling van de technische specificaties van brandstoffen. Indien deze normen betrekking hebben op grafische weergave, waaronder een kleurcodesysteem, is deze eenvoudig en gemakkelijk te begrijpen, en op een duidelijk zichtbare manier aangebracht:

a) 

op de overeenkomstige pompen en hun vulpistolen bij alle tankpunten, vanaf de datum waarop de brandstoffen op de markt worden gebracht;

b) 

op of in de onmiddellijke nabijheid van de brandstoftankkleppen van de motorvoertuigen die aanbevolen zijn voor en compatibel zijn met de desbetreffende brandstof, en in handleidingen van motorvoertuigen, wanneer deze motorvoertuigen op de markt worden gebracht na 18 november 2016.

3.  In voorkomend geval wordt, in het overzicht van de brandstofprijzen in een tankstation, met name voor aardgas en waterstof, ter informatie een vergelijking tussen de desbetreffende prijzen per eenheid gemaakt. De weergave van deze informatie mag niet misleidend of verwarrend zijn voor de gebruiker.

Teneinde de consumenten bewuster te maken en op consistente wijze te zorgen voor transparantie van de brandstofprijzen in de hele Unie, is de Commissie bevoegd om door middel van uitvoeringshandelingen een gemeenschappelijke methode vast te stellen voor het vergelijken van de eenheidsprijzen voor alternatieve brandstoffen.

4.  Indien de ENI-normen technische specificaties over een bepaalde brandstof voorschrijven maar geen bepalingen bevatten inzake etikettering voor de naleving van de betrokken normen, of indien de etiketteringsbepalingen geen betrekking hebben op een grafische weergave, waaronder een kleurcodesysteem, dan wel indien de etiketteringsbepalingen niet geschikt zijn om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken, kan de Commissie, met het oog op de uniforme toepassing van het bepaalde in de leden 1 en 2, ENI de opdracht geven specificaties inzake compatibiliteitsetikettering op te stellen of uitvoeringshandelingen vast te stellen die ertoe strekken de grafische weergave, waaronder een kleurcodesysteem, te bepalen van de compatibiliteit voor brandstoffen die in de Unie op de markt worden gebracht en die, volgens de raming van de Commissie, in meer dan één lidstaat het niveau van 1 % van het totale verkoopvolume hebben bereikt.

5.  Indien de bepalingen inzake etikettering van de respectieve ENI-normen worden geactualiseerd, worden indien nodig uitvoeringshandelingen betreffende de etikettering vastgesteld of worden nieuwe ENI-normen voor alternatieve brandstoffen ontwikkeld; de corresponderende etiketteringsvereisten zijn dan 24 maanden na hun respectieve actualisering of aanvaarding van toepassing op alle tank- en oplaadpunten en motorvoertuigen die zijn geregistreerd op het grondgebied van de lidstaten.

6.  De in dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 9, lid 2.

7.  De lidstaten zien erop toe dat de informatie over de geografische locatie van de publiek toegankelijke tankpunten en oplaadpunten voor alternatieve brandstoffen die onder deze richtlijn vallen, voor zover deze beschikbaar is, op een open en niet-discriminerende wijze voor alle gebruikers toegankelijk is. De informatie over oplaadpunten, voor zover beschikbaar, kan gegevens bevatten over realtime toegankelijkheid en historische en realtime oplaadinformatie.

Artikel 8

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in de artikelen 4, 5 en 6 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 17 november 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 4, 5 en 6 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

Artikel 9

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.  Wanneer het advies van het comité via de schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Artikel 10

Verslaglegging en evaluatie

1.  Elke lidstaat dient uiterlijk 18 november 2019 en vervolgens om de drie jaar een verslag in bij de Commissie over de uitvoering van zijn nationale beleidskader. Het verslag bevat de in bijlage I bedoelde informatie en, in voorkomend geval, een motivering omtrent de mate waarin de in artikel 3, lid 1, bedoelde nationale streefcijfers en doelen zijn verwezenlijkt.

2.  Uiterlijk 18 november 2017 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de beoordeling van de nationale beleidskaders en de samenhang ervan op het niveau van de Unie, met inbegrip van een evaluatie van de mate waarin de in artikel 3, lid 1, bedoelde nationale streefcijfers en doelen zijn verwezenlijkt.

3.  Om de drie jaar, vanaf 18 november 2020, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn.

Het verslag van de Commissie bevat de volgende elementen:

— 
een beoordeling van de acties die door de lidstaten zijn uitgevoerd;
— 
een beoordeling van de effecten van deze richtlijn op de ontwikkeling van de markt voor infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en de bijdrage ervan tot de markt voor alternatieve brandstoffen voor het vervoer, alsmede het effect ervan op de economie en het milieu;
— 
informatie over de technische vooruitgang en de ontwikkeling van de markt voor alternatieve brandstoffen in de vervoerssector en de desbetreffende infrastructuur waarop deze richtlijn van toepassing is, en voor andere alternatieve brandstoffen.

De Commissie kan voorbeelden van goede praktijken aanduiden en passende aanbevelingen doen.

In het verslag van de Commissie worden tevens de eisen en de termijnen geëvalueerd die in deze richtlijn zijn vastgesteld met betrekking tot de aanleg van de infrastructuur en de invoering van de specificaties, waarbij rekening wordt gehouden met de technische, de economische en de marktontwikkelingen van de respectieve alternatieve brandstoffen; het verslag gaat zo nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

4.  De Commissie stelt richtsnoeren vast inzake de verslaglegging door de lidstaten over de in bijlage I opgesomde elementen.

5.  De Commissie evalueert uiterlijk 31 december 2020 de uitvoering van deze richtlijn en dient zo nodig een wijzigingsvoorstel in met nieuwe gemeenschappelijke technische specificaties voor de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen, binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn.

6.  Uiterlijk 31 december 2018 stelt de Commissie, indien zij dit nuttig acht, een actieplan op ter uitvoering van de mededeling met de titel „Schone energie voor het vervoer: een Europese strategie voor alternatieve brandstoffen” vast, dat ertoe strekt een zo breed mogelijk gebruik van alternatieve brandstoffen voor het vervoer te bewerkstelligen, technologieneutraliteit te waarborgen en duurzame elektromobiliteit in de gehele Unie te propageren. Hiertoe kan de Commissie rekening houden met afzonderlijke marktbehoeften en -ontwikkelingen in de lidstaten.

Artikel 11

Omzetting

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 18 november 2016 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.  Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste nationaalrechtelijke bepalingen mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I

VERSLAG

In het verslag worden de maatregelen beschreven die in een lidstaat zijn genomen ter ondersteuning van de aanleg van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen. Het verslag bevat ten minste de volgende elementen:

1.    Juridische maatregelen

Informatie over juridische maatregelen, die kunnen bestaan uit wettelijke, regelgevende en bestuursrechtelijke maatregelen ter ondersteuning van de opbouw van de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen, zoals bouwvergunningen, vergunningen voor parkeerterreinen, certificering van de milieuprestaties van ondernemingen en concessies voor tankstations.

2.    Beleidsmaatregelen ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het nationale beleidskader

Informatie over deze maatregelen bevat de volgende elementen:

— 
directe stimulansen om door alternatieve brandstoffen aangedreven vervoermiddelen aan te schaffen of om de infrastructuur aan te leggen;
— 
beschikbare belastingvoordelen ter bevordering van het gebruik van door alternatieve brandstoffen aangedreven vervoermiddelen en van de betrokken infrastructuur;
— 
het gebruik van openbare aanbestedingen ter ondersteuning van alternatieve brandstoffen, met inbegrip van gezamenlijke aanbestedingen;
— 
niet-financiële stimulansen aan de vraagzijde, bijvoorbeeld preferentiële toegang tot gebieden waarvoor beperkingen gelden, parkeerbeleid of specifieke rijstroken;
— 
een beschouwing over de behoefte aan tankpunten voor hernieuwbare vliegtuigbrandstoffen op luchthavens die tot het TEN-V-kernnetwerk behoren;
— 
technische en administratieve procedures en wetgeving inzake de goedkeuring van de levering van alternatieve brandstoffen, teneinde het goedkeuringsproces te faciliteren.

3.    Steun voor uitrol en productie

Jaarlijkse toewijzing van een deel van de overheidsbegroting voor de aanleg van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen, opgesplitst naar brandstoftype en vervoersmodus (weg, spoor, water en lucht).

Jaarlijkse toewijzing van een deel van de overheidsbegroting ter ondersteuning van productiefaciliteiten voor alternatieve brandstoftechnologieën, opgesplitst naar brandstoftype en vervoersmodus.

Een beschouwing over eventuele bijzondere behoeften in de beginfase van de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen.

4.    Onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (OTO)

Jaarlijkse toewijzing van een deel van de overheidsbegroting ter ondersteuning van OTO en demonstraties op het gebied van alternatieve brandstoffen, opgesplitst naar brandstoftype en vervoersmodus.

5.    Streefcijfers en doelstellingen

— 
raming van het verwachte aantal voertuigen op alternatieve brandstoffen in 2020, 2025 en 2030;
— 
de mate waarin de nationale doelstellingen voor het gebruik van alternatieve brandstoffen in de verschillende vervoersmodi (weg, spoor, water en lucht) zijn gehaald;
— 
de mate waarin de nationale streefcijfers, op jaarbasis, voor de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen in de verschillende vervoersmodi zijn gehaald;
— 
informatie over de methode die wordt toegepast om de oplaadefficiëntie van oplaadpunten voor hoog vermogen in aanmerking te nemen.

6.    Ontwikkelingen inzake infrastructuur voor alternatieve brandstoffen

Wijzigingen in het aanbod (extra infrastructuurcapaciteit) en de vraag (daadwerkelijk benutte capaciteit).




BIJLAGE II

TECHNISCHE SPECIFICATIES

1.    Technische specificaties voor oplaadpunten

1.1. Oplaadpunten voor normaal vermogen voor motorvoertuigen

Oplaadpunten voor normaal vermogen met wisselstroom (AC) voor elektrische voertuigen dienen vanwege de interoperabiliteit ten minste te zijn uitgerust met contactdozen of voertuigconnectoren van het type 2, zoals nader omschreven in norm EN62196-2. Deze contactdozen kunnen uitgerust zijn met onderdelen zoals mechanische kleppen, waarbij de type 2 compatibiliteit gewaarborgd blijft.

1.2. Oplaadpunten voor hoog vermogen voor motorvoertuigen

Oplaadpunten voor hoog vermogen met wisselstroom (AC) voor elektrische voertuigen dienen vanwege de interoperabiliteit ten minste te zijn uitgerust met connectoren van het type 2, zoals nader omschreven in norm EN62196-2.

Oplaadpunten voor hoog vermogen met gelijkstroom (DC) voor elektrische voertuigen dienen vanwege de interoperabiliteit ten minste te zijn uitgerust met connectoren van het gecombineerde AC/DC laadsysteem van het type „Combo 2”, zoals nader omschreven in norm EN62196-3.

1.3. Draadloze oplaadpunten voor motorvoertuigen

1.4. Accuwissel voor motorvoertuigen

1.5. Oplaadpunten voor motorvoertuigen van de L-categorie

1.6. Oplaadpunten voor elektrische bussen

1.7. Walstroomvoorzieningen voor zeeschepen

Walstroomvoorzieningen voor zeeschepen — inclusief het ontwerp, de installatie en het testen van de systemen — dienen te voldoen aan de technische specificaties van de IEC/ISO/IEEE 80005-1-norm.

1.8. Walstroomvoorzieningen voor binnenschepen

2.    Technische specificaties voor waterstoftankpunten voor motorvoertuigen

2.1. Waterstoftankpunten in de open lucht waar gasvormige waterstof kan worden getankt voor gebruik in motorvoertuigen, dienen te voldoen aan de technische voorschriften van de ISO/TS 20100-specificatie voor de brandstofvoorziening met gasvormige waterstof.

2.2. De zuiverheid van de waterstof die bij waterstoftankpunten kan worden getankt, dient te voldoen aan de technische specificaties van de ISO 14687-2-norm.

2.3. Waterstoftankpunten dienen gebruik te maken van algoritmen en apparatuur die voldoen aan de ISO/TS 20100-specificatie voor de brandstofvoorziening met gasvormige waterstof.

▼M1

2.4. Connectoren voor motorvoertuigen voor het tanken van gasvormige waterstof moeten voldoen aan de norm EN ISO 17268 voor „Vulaansluitingen voor wegvoertuigen met gasvormige waterstof als motorbrandstof”.

▼B

3.    Technische specificaties voor aardgastankpunten

3.1. Technische specificaties voor tankpunten voor LNG voor binnen- of zeeschepen

3.2. Technische specificaties voor tankpunten voor LNG voor motorvoertuigen

3.3. Technische specificaties voor connectoren/-aansluitpunten voor CNG

CNG-connectoren/-aansluitpunten dienen aan UNECE-Reglement nr. 110 (die verwijst naar ISO 14469, delen I en II) te voldoen.

3.4. Technische specificaties voor CNG voor motorvoertuigen

Top