EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02013R0228-20211207

Consolidated text: Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/228/2021-12-07

02013R0228 — NL — 07.12.2021 — 002.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) Nr. 228/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 maart 2013

houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad

(PB L 078 van 20.3.2013, blz. 23)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) 2016/2031 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 26 oktober 2016

  L 317

4

23.11.2016

►M2

VERORDENING (EU) 2021/2117 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 2 december 2021

  L 435

262

6.12.2021




▼B

VERORDENING (EU) Nr. 228/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 maart 2013

houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad



HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN DOELSTELLINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden specifieke maatregelen op landbouwgebied vastgesteld die de problemen moeten ondervangen welke voortvloeien uit het ultraperifere karakter, met name de grote afstand, het isolement, de kleine oppervlakte, het moeilijke reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid van een klein aantal producten, van de in artikel 349 van het Verdrag genoemde gebieden van de Unie („de ultraperifere gebieden”).

Artikel 2

Doelstellingen

1.  

De in artikel 1 bedoelde specifieke maatregelen dragen bij tot het verwezenlijken van de volgende doelstellingen:

a) 

de voorziening te garanderen van de ultraperifere gebieden met producten die van essentieel belang zijn voor de menselijke consumptie, voor de verwerking of als productiemiddel in de landbouw, en daarbij de door het ultraperifere karakter veroorzaakte extra kosten te verlichten, zonder dat dit de lokale productie en de ontwikkeling ervan schaadt;

b) 

de langetermijntoekomst en de langetermijnontwikkeling van de zogenoemde dierlijke en plantaardige diversificatiesectoren in de ultraperifere gebieden zeker te stellen en te ontwikkelen, met inbegrip van de productie, verwerking en afzet van lokale producten;

c) 

het concurrentievermogen van traditionele landbouwactiviteiten in de ultraperifere gebieden te ontwikkelen en te versterken, met inbegrip van de productie, verwerking en afzet van lokale producten.

2.  
Voor de uitvoering van de in lid 1 genoemde doelstellingen worden de in de hoofdstukken III, IV en V bedoelde maatregelen toegepast.



HOOFDSTUK II

POSEI-PROGRAMMA'S

Artikel 3

Opstelling van de Posei-programma's

1.  

De maatregelen waarin artikel 1 voorziet, worden voor elk ultraperifeer gebied vastgesteld in een „programma van speciaal op het afgelegen en insulaire karakter afgestemde maatregelen” (programme d'options spécifiques à l'éloignement et l'insularité — Posei), („het Posei-programma”), dat het volgende omvat:

a) 

een specifieke voorzieningsregeling als vastgesteld in hoofdstuk III, en

b) 

specifieke maatregelen ten behoeve van de lokale landbouwproductie, als vastgesteld in hoofdstuk IV.

2.  
Het Posei-programma wordt opgesteld op het geografische niveau dat de betrokken lidstaat het meest geschikt acht. Het wordt uitgewerkt door de bevoegde autoriteiten die de lidstaat heeft aangewezen, en wordt door de lidstaat overeenkomstig artikel 6 ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd nadat de bevoegde autoriteiten en organisaties op het passende lokale niveau zijn geraadpleegd.
3.  
Elke lidstaat mag slechts één enkel Posei-programma voor zijn ultraperifere gebieden voorleggen.

Artikel 4

Verenigbaarheid en coherentie

1.  
De in het kader van de Posei-programma's genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het recht van de Unie. Die maatregelen moeten stroken met de andere beleidstakken van de Unie en de maatregelen ter uitvoering daarvan.
2.  
Er wordt toegezien op de samenhang van de in het kader van de Posei-programma's genomen maatregelen met de maatregelen ter uitvoering van andere instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, met name de gemeenschappelijke marktordeningen, plattelandsontwikkeling, de kwaliteit van de producten, dierenwelzijn en milieubescherming.

Met name wordt op grond van deze verordening geen enkele maatregel gefinancierd om steun te verlenen:

a) 

ter aanvulling van steun op grond van de in het kader van een gemeenschappelijke marktordening ingestelde premie- of steunregelingen, tenzij in uitzonderlijke gevallen die worden gerechtvaardigd aan de hand van objectieve criteria;

b) 

voor onderzoeksprojecten, voor maatregelen ter ondersteuning van onderzoeksprojecten of voor maatregelen die voor financiering van de Unie in aanmerking komen op grond van Beschikking 2009/470/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied ( 1 );

c) 

voor maatregelen die tot het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1698/2005 behoren.

Artikel 5

Inhoud van de Posei-programma's

Een Posei-programma bevat:

a) 

een tijdschema voor de uitvoering van de maatregelen en, per jaar, een indicatieve algemene financiële tabel met daarin de uit te trekken middelen;

b) 

een bewijs met betrekking tot de verenigbaarheid en de coherentie van de verschillende maatregelen van het programma, alsmede de verenigbaarheid en coherentie met de voor het toezicht en de evaluatie te gebruiken criteria en kwantitatieve indicatoren;

c) 

de stappen die zijn ondernomen om voor een doeltreffende en adequate uitvoering van het programma te zorgen, met inbegrip van de regelingen inzake publiciteit, toezicht en evaluatie, alsmede een reeks welomschreven voor de evaluatie te gebruiken gekwantificeerde indicatoren;

d) 

de aanwijzing van de bevoegde autoriteiten en van de voor de uitvoering van het programma verantwoordelijke instanties en de aanwijzing op de geschikte niveaus van autoriteiten of betrokken instanties en van de sociaal-economische partners, alsmede de resultaten van het gepleegde overleg.

Artikel 6

Goedkeuring en wijziging van de Posei-programma's

1.  
De Posei-programma's zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 247/2006 en zijn gefinancierd met de in artikel 30, leden 2 en 3, bedoelde financiële middelen.

Elk programma omvat een voorzieningsbalans, met opgave van de producten, de producthoeveelheden, de steunbedragen voor de voorziening vanuit de Unie en een ontwerp van steunprogramma voor de lokale productie.

2.  
Op basis van de jaarlijkse evaluatie van de uitvoering van de maatregelen van de Posei-programma's kunnen de lidstaten, na raadpleging van de betrokken sociaal-economische partners, binnen de in artikel 30, leden 2 en 3, vastgestelde financiële middelen, bij de Commissie naar behoren gemotiveerde voorstellen tot wijziging van die maatregelen indienen, met de bedoeling ze beter aan te passen aan de behoeften van de ultraperifere gebieden en aan de voorgestelde strategie. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van procedures om te beoordelen of de voorgestelde wijzigingen in overeenstemming met het recht van de Unie zijn en om te beslissen of zij ze zal goedkeuren. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3.  
De door de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen vastgestelde procedures kunnen rekening houden met de volgende elementen: de vraag hoe ingrijpend de door de lidstaten voorgestelde wijzigingen zijn wanneer het gaat om de invoering van nieuwe maatregelen, de vraag of wijzigingen in het budget voor de maatregelen aanzienlijk zijn, veranderingen in de hoeveelheden van en het steunniveau voor producten in de voorzieningsbalans, en wijzigingen in coderingen en omschrijvingen van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief ( 2 ).
4.  
In de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen wordt ook voor elke procedure bepaald met welke frequentie om wijzigingen moet worden verzocht en binnen welke tijdsspanne de goedgekeurde wijzigingen moeten worden uitgevoerd.

Artikel 7

Wijzigingen betreffende de financiële middelen

Uiterlijk op 22 april 2013 dienen de lidstaten de ontwerpwijzigingen van hun Posei-programma's die de door artikel 30, lid 5, ingevoerde wijzigingen weerspiegelen, bij de Commissie in.

Deze wijzigingen worden één maand na de indiening ervan van toepassing, indien de Commissie binnen die termijn geen bezwaar aantekent.

De bevoegde autoriteiten betalen de in artikel 30, lid 5, bedoelde steun uiterlijk op 30 juni 2013 uit.

Artikel 8

Controle en toezicht

De lidstaten controleren aan de hand van administratieve controles en controles ter plaatse. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de minimumeisen waaraan de door de lidstaten te verrichten controles moeten voldoen.

De Commissie stelt eveneens uitvoeringshandelingen vast betreffende de procedures en de fysieke en financiële indicatoren die een doeltreffend toezicht op de uitvoering van de programma's moeten garanderen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.



HOOFDSTUK III

SPECIFIEKE VOORZIENINGSREGELING

Artikel 9

Voorzieningsbalans

1.  
Voor de in bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten die in de ultraperifere gebieden van essentieel belang zijn voor de menselijke consumptie, voor de vervaardiging van andere producten of als productiemiddel in de landbouw, wordt een specifieke voorzieningsregeling ingesteld.
2.  
De betrokken lidstaat stelt op het geografische niveau dat het meest geschikt wordt geacht, een voorzieningsbalans op om de jaarlijkse behoeften voor de voorziening van elk ultraperifeer gebied met de in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten te kwantificeren.

De behoeften van de ondernemingen waar producten worden verpakt of verwerkt die bestemd zijn voor de lokale markt, die traditioneel worden verzonden naar de rest van de Unie of die worden uitgevoerd naar derde landen in het kader van de regionale handel overeenkomstig artikel 14, lid 3, of in het kader van de traditionele handel, kunnen worden geraamd in een afzonderlijke voorzieningsbalans.

Artikel 10

Werking van de specifieke voorzieningsregeling

1.  
Bij de invoer in de ultraperifere gebieden van rechtstreeks uit derde landen afkomstige producten die onder de specifieke voorzieningsregeling vallen, wordt binnen de grenzen van de in de voorzieningsbalans vastgestelde hoeveelheden geen recht toegepast.

Producten die het voorwerp zijn geweest van actieve veredeling of opslag in een douane-entrepot in het douanegebied van de Unie, worden voor de toepassing van dit hoofdstuk geacht rechtstreeks uit derde landen te zijn ingevoerd.

2.  
Om in de overeenkomstig artikel 9, lid 2, vastgestelde behoeften te voorzien met inachtneming van de prijzen en van de kwaliteit en met behoud van het aandeel van de aanvoer uit de Unie, wordt steun verleend voor de voorziening van de ultraperifere gebieden met producten van de Unie uit openbare voorraden die zijn ontstaan door de toepassing van interventiemaatregelen, of met producten die in de Unie op de markt beschikbaar zijn.

Bij de vaststelling van het steunbedrag voor elk betrokken type product wordt rekening gehouden met de extra kosten van het vervoer naar de ultraperifere gebieden, met de bij uitvoer naar derde landen gehanteerde prijzen en, in het geval van producten voor verwerking of van productiemiddelen voor de landbouw, met de andere extra kosten die voortvloeien uit het ultraperifere karakter van die gebieden, met name uit de insulaire ligging en de kleine oppervlakte.

3.  
Er wordt geen steun toegekend voor de voorziening met producten waarvoor reeds in een ander ultraperifeer gebied een specifieke voorzieningsregeling is toegepast.
4.  
Alleen producten van gezonde handelskwaliteit komen voor de specifieke voorzieningsregeling in aanmerking. Producten uit derde landen bieden een waarborgniveau dat gelijkwaardig is aan dat van producten die vervaardigd zijn overeenkomstig de veterinaire en fytosanitaire normen van de Unie.

Artikel 11

Uitvoering

De specifieke voorzieningsregeling wordt op zodanige wijze ten uitvoer gelegd dat met name rekening wordt gehouden met:

a) 

de specifieke behoeften van de ultraperifere gebieden en, in het geval van producten voor verwerking of van productiemiddelen voor de landbouw, met de gestelde kwaliteitseisen;

b) 

de handelsstromen uit en naar de rest van de Unie;

c) 

het economische aspect van de voorgenomen steun;

d) 

de noodzaak ervoor te zorgen dat de bestaande lokale productie niet gedestabiliseerd wordt noch de ontwikkeling ervan gehinderd wordt.

Artikel 12

Certificaten

1.  
De vrijstelling van het invoerrecht of het voordeel van de steun in het kader van de specifieke voorzieningsregeling wordt toegekend tegen overlegging van een certificaat.

De certificaten worden uitsluitend afgegeven aan marktdeelnemers die zijn ingeschreven in een door de bevoegde autoriteiten bijgehouden register.

De certificaten zijn niet overdraagbaar.

2.  
Voor het aanvragen van invoer, vrijstellings- of steuncertificaten is geen zekerheid vereist. De bevoegde autoriteiten kunnen evenwel, voor zover dit voor de goede werking van deze verordening nodig is, voorzien in het stellen van zekerheden voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van het toegekende voordeel als bedoeld in artikel 13. In die gevallen is artikel 34, leden 1, 4, 5, 6, 7 en 8, van Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie van 23 april 2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten ( 3 ) van toepassing.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij de voorwaarden worden bepaald voor inschrijving van de marktdeelnemers in het register en waardoor wordt gegarandeerd dat de marktdeelnemers hun rechten op deelname aan de specifieke voorzieningsregeling ten volle kunnen uitoefenen.

3.  
De Commissie stelt uitvoeringsmaatregelen vast met betrekking tot de maatregelen die nodig zijn om de eenvormige toepassing door de lidstaten van dit artikel te garanderen, met name wat betreft de invoering van de certificatenregeling en de verbintenissen die de marktdeelnemers aangaan wanneer zij zich inschrijven. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 13

Doorberekening van het voordeel

1.  
Het voordeel van de specifieke voorzieningsregeling dat uit de vrijstelling van het invoerrecht of uit de toekenning van steun voortvloeit, wordt slechts verleend als het economische voordeel daadwerkelijk wordt doorberekend tot de eindgebruiker, die, naargelang van het geval, de consument kan zijn als het om producten voor rechtstreekse consumptie gaat, de laatste verwerker of verpakker als het om producten voor de verwerkende industrie of de verpakkingsindustrie gaat, dan wel de landbouwer als het gaat om producten die worden gebruikt voor de diervoeding of als productiemiddel in de landbouw.

Het in de eerste alinea bedoelde voordeel is gelijk aan het bedrag van de vrijstelling van invoerrechten of aan het steunbedrag.

2.  
Om de eenvormige toepassing van lid 1 te garanderen stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de toepassing van de in lid 1 genoemde voorschriften en met name de voorwaarden voor de controle door de lidstaten van de daadwerkelijke doorberekening van het voordeel tot de eindgebruiker. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 14

Uitvoer naar derde landen en verzending naar de rest van de Unie

1.  
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter bepaling van de vereisten waaraan producten die onder de specifieke voorzieningsregeling vallen, moeten voldoen om te mogen worden uitgevoerd naar derde landen of verzonden naar de rest van de Unie, met inbegrip van de betaling van de invoerrechten of de terugbetaling van de ontvangen steun, als bedoeld in artikel 10. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Voor de uitvoer naar derde landen van producten die onder de specifieke voorzieningsregeling vallen, hoeft geen certificaat te worden overgelegd.

De eerste alinea geldt niet voor de handelsstromen tussen de Franse overzeese departementen.

2.  

Lid 1, eerste alinea, geldt niet voor producten die in de ultraperifere gebieden zijn verwerkt met gebruikmaking van producten waarvoor de specifieke voorzieningsregeling is toegepast, indien die verwerkte producten:

a) 

worden uitgevoerd naar derde landen of verzonden naar de rest van de Unie binnen de grenzen van de traditioneel verzonden of uitgevoerde hoeveelheden. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarbij die hoeveelheden bepaald worden, op basis van het gemiddelde van de verzonden of uitgevoerde hoeveelheden, met als referentie het geverifieerde gemiddelde van de drie beste jaren tussen 2005 en 2012. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld;

b) 

in het kader van de regionale handel naar derde landen worden uitgevoerd;

c) 

worden verzonden tussen de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden;

d) 

worden verzonden tussen de Franse overzeese departementen.

Bij de uitvoer van de in de eerste alinea, onder a) en b), bedoelde producten wordt geen uitvoerrestitutie toegekend.

Voor de uitvoer naar derde landen van de in de eerste alinea, onder a) en b), bedoelde producten, hoeft geen certificaat te worden overgelegd.

3.  
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „regionale handel” de handel verstaan van elk ultraperifeer gebied met derde landen die tot hetzelfde geografische gebied behoren als die ultraperifere gebieden, alsook met landen waarmee een historische handelsrelatie bestaat. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarbij een lijst van die landen wordt vastgesteld, rekening houdend met objectieve verzoeken van de lidstaten en na raadpleging van de betrokken sectoren. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
4.  
In de Franse overzeese departementen, op de Azoren, op Madeira of op de Canarische Eilanden geleverde producten waarvoor de specifieke voorzieningsregeling is toegepast en die worden gebruikt voor de proviandering van schepen of luchtvaartuigen, worden geacht ter plaatse te zijn verbruikt.
5.  

In afwijking van lid 2, eerste alinea, onder a), mogen gedurende een periode van vijf jaar de volgende maximumhoeveelheden suiker (GN-code 1701 ) elk jaar van de Azoren naar de rest van de Unie worden verzonden:

in 2011 : 3 000 ton,

in 2012 : 2 500 ton,

in 2013 : 2 000 ton,

in 2014 : 1 500 ton,

in 2015 : 1 000 ton.

6.  
Verwerkingen die aanleiding kunnen geven tot traditionele of regionale uitvoer of traditionele verzending voldoen mutatis mutandis aan de verwerkingsvoorwaarden die voor de regeling actieve veredeling en de regeling verwerking onder douanetoezicht zijn vastgesteld bij de toepasselijke Uniewetgeving, met uitzondering van alle gebruikelijke behandelingen.

Artikel 15

Suiker

1.  

Tijdens de in artikel 204, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde periode wordt de volgende buiten de in artikel 61 van die verordening bedoelde quota geproduceerde suiker binnen de grenzen van de in artikel 9 van de onderhavige verordening bedoelde voorzieningsbalansen vrijgesteld van invoerrechten:

a) 

suiker die op Madeira of de Canarische Eilanden in de vorm van witte suiker van GN-code 1701 wordt ingevoerd om er te worden verbruikt;

b) 

suiker die in de vorm van ruwe suiker van GN-code 1701 12 10 (ruwe beetwortelsuiker) op de Azoren is geraffineerd en verbruikt.

2.  
Op de Azoren mogen de in lid 1 bedoelde hoeveelheden binnen de grenzen van de voorzieningsbalans voor raffinagedoeleinden worden aangevuld met ruwe suiker van GN-code 1701 11 10 (ruwe rietsuiker).

Voor de voorziening van de Azoren met ruwe suiker worden de behoeften geraamd met inachtneming van de ontwikkeling van de lokale suikerbietenproductie. De hoeveelheden waarvoor de voorzieningsregeling geldt, worden op zodanige wijze bepaald dat op de Azoren jaarlijks in totaal niet meer dan 10 000 ton suiker wordt geraffineerd.

Artikel 16

Mageremelkpoeder

In afwijking van artikel 9 kunnen de Canarische Eilanden zich voor maximaal 800 ton per jaar blijven bevoorraden met mageremelkpoeder van GN-code 1901 90 99 (mageremelkpoeder met plantaardig vet) bestemd voor industriële verwerking. De steun die voor de voorziening met dit product uit de Unie wordt verleend, bedraagt ten hoogste 210 EUR per ton en blijft binnen de in artikel 30 vastgestelde grens. Dit product is uitsluitend bestemd voor plaatselijk verbruik.

Artikel 17

Rijst

Bij invoer in het Franse overzeese departement Réunion van producten van de GN-codes 1006 10 , 1006 20 en 1006 40 00 die bestemd zijn om daar te worden verbruikt, wordt geen douanerecht geheven.

Artikel 18

Controles en sancties

1.  
De producten die onder de specifieke voorzieningsregeling vallen, worden administratief gecontroleerd op het ogenblik dat zij worden ingevoerd of binnengebracht in de ultraperifere gebieden of uit die gebieden worden uitgevoerd of verzonden.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de minimumeisen waaraan de door de lidstaten te verrichten controles moeten voldoen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.  

Als een marktdeelnemer als bedoeld in artikel 12 de overeenkomstig artikel 12 aangegane verplichtingen niet nakomt, doet de bevoegde autoriteit, behoudens in geval van overmacht of uitzonderlijke weersomstandigheden en onverminderd andere sancties uit hoofde van het nationale recht, het volgende:

a) 

zij vordert het aan de marktdeelnemer toegekende voordeel terug;

b) 

zij schrapt de registratie van de marktdeelnemer voorlopig of definitief, naargelang van de ernst van het verzuim.

3.  
Als een marktdeelnemer als bedoeld in artikel 12 de betrokken producten niet invoert of binnenbrengt, wordt, behoudens in geval van overmacht of uitzonderlijke weersomstandigheden, zijn recht om certificaten aan te vragen door de bevoegde autoriteit opgeschort voor een periode van 60 dagen na de datum waarop het betrokken certificaat is verstreken. Na de opschortingsperiode worden gedurende een door de bevoegde autoriteit te bepalen periode verdere certificaten slechts afgegeven mits een zekerheid wordt gesteld die gelijk is aan het bedrag van het toe te kennen voordeel.

De bevoegde autoriteit stelt de nodige maatregelen vast om de producthoeveelheden die door het niet of slechts gedeeltelijk uitvoering geven aan of de annulering van afgegeven certificaten of door terugvordering van het voordeel beschikbaar komen, opnieuw te gebruiken.



HOOFDSTUK IV

MAATREGELEN TEN GUNSTE VAN DE LOKALE LANDBOUWPRODUCTIE

Artikel 19

Maatregelen

1.  
De Posei-programma's bevatten specifieke maatregelen die de onder het toepassingsgebied van titel III van het derde deel van het Verdrag vallende lokale landbouwproductie ten goede komen en noodzakelijk zijn om de continuïteit en de ontwikkeling van de lokale landbouwproductie in elk ultraperifeer gebied te waarborgen.
2.  

De delen van het programma die aan de maatregelen ten gunste van de lokale landbouwproductie gewijd zijn en beantwoorden aan de in artikel 2 genoemde doelstellingen, bevatten minstens de volgende elementen:

a) 

een gekwantificeerde beschrijving van de bestaande situatie op het gebied van de betrokken landbouwproductie, waarin rekening wordt gehouden met de beschikbare evaluatieresultaten en opgave wordt gedaan van de verschillen, achterstanden en ontwikkelingsmogelijkheden, de aangewende financiële middelen en de voornaamste resultaten die bij voorafgaande acties zijn behaald;

b) 

een beschrijving van de voorgestelde strategie, de gekozen prioriteiten en de gekwantificeerde algemene en operationele doelstellingen, alsmede een beoordeling waarin wordt aangegeven welke economische, milieu- en sociaalmaatschappelijke effecten, met inbegrip van de werkgelegenheidseffecten, worden verwacht;

c) 

een beschrijving van de overwogen maatregelen, en met name van de steunregelingen om die maatregelen ten uitvoer te leggen, alsmede in voorkomend geval informatie over de behoeften op het gebied van studies, demonstratieprojecten, opleiding en technische bijstand met betrekking tot de voorbereiding, toepassing of aanpassing van de betrokken maatregelen;

d) 

de lijst van de steun bestaande uit rechtstreekse betalingen in de zin van artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 73/2009;

e) 

het steunbedrag dat voor elke maatregel is vastgesteld en het voorlopige bedrag dat voor elke actie is uitgetrokken om één of meer van de met het programma nagestreefde doelstellingen te bereiken.

3.  
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de vereisten voor de betaling van de in lid 2 bedoelde steun. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
4.  
Het programma kan steunmaatregelen bevatten voor de productie, verwerking of afzet van landbouwproducten van de ultraperifere gebieden.

Elke maatregel kan uit een aantal acties bestaan. Voor elke actie worden in het programma minstens de volgende elementen vastgesteld:

a) 

de begunstigden;

b) 

de voorwaarden om in aanmerking te komen;

c) 

het unitaire steunbedrag.

Om de afzet van de producten buiten het productiegebied te ondersteunen, is de Commissie bevoegd in overeenstemming met artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorwaarden voor de vaststelling van het steunbedrag dat voor de afzet wordt toegekend, alsmede, in voorkomend geval, de voorwaarden voor de vaststelling van de producthoeveelheden waarvoor deze steun wordt verleend.

Artikel 20

Controles en onverschuldigde betaling

1.  
De controles van de in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen bestaan uit administratieve controles en controles ter plaatse.
2.  
In geval van een onverschuldigde betaling moet de begunstigde de betrokken bedragen terugbetalen. Artikel 80 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector ( 4 ) is van overeenkomstige toepassing.



HOOFDSTUK V

BEGELEIDENDE MAATREGELEN

Artikel 21

Logo

1.  
Er wordt een logo ingevoerd dat aan de al dan niet verwerkte kwaliteitsproducten van de landbouw die specifiek zijn voor de ultraperifere gebieden, ruimere bekendheid moet geven en het verbruik van die producten moet vergroten.
2.  
De voorwaarden voor het gebruik van het in lid 1 bedoelde logo worden voorgesteld door de betrokken beroepsorganisaties. De nationale autoriteiten leggen die voorstellen, vergezeld van hun advies daarover, aan de Commissie voor.

Het gebruik van het logo wordt gecontroleerd door een overheidsinstantie of door een instantie die door de bevoegde nationale autoriteiten is erkend.

3.  
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorwaarden voor de uitoefening van het recht om het logo te gebruiken, alsmede de reproductie- en gebruiksvoorwaarden. Deze voorwaarden moeten ertoe leiden dat aan de al dan niet verwerkte kwaliteitsproducten van de landbouw van de ultraperifere gebieden ruimere bekendheid wordt gegeven en het verbruik van die producten wordt vergroot.
4.  
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de bepalingen inzake het gebruik van het logo en de minimumeisen waaraan de controles en het toezicht die door de lidstaten moeten worden verricht, moeten voldoen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 22

Plattelandsontwikkeling

1.  
Niettegenstaande artikel 39, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 kunnen de in bijlage I bij die verordening vastgestelde jaarlijkse maximumbedragen die voor steun van de Unie in aanmerking komen, tot het dubbele worden verhoogd voor de maatregel ter bescherming van de meren op de Azoren en voor de maatregel tot behoud van het landschap, van de biodiversiteit en van de traditionele kenmerken van landbouwgronden, en de instandhouding van stenen muren in de ultraperifere gebieden.
2.  
In voorkomend geval worden de op grond van lid 1 van dit artikel overwogen maatregelen beschreven in de in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde programma's die betrekking hebben op deze gebieden.

▼M2

Artikel 22 bis

Brancheovereenkomsten in Réunion

1.  
Overeenkomstig artikel 349 van het Verdrag kan Frankrijk, in afwijking van artikel 101, lid 1, van het Verdrag en onverminderd artikel 164, lid 4, eerste alinea, punten a) tot en met n), van Verordening (EU) nr. 1308/2013, wanneer een krachtens artikel 157 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 erkende brancheorganisatie uitsluitend op Réunion actief is en representatief wordt geacht voor de productie of de verwerking van of de handel in van een bepaald product, op verzoek van die organisatie de voorschriften ter ondersteuning van de instandhouding en diversificatie van de lokale productie op Réunion uitbreiden tot andere marktdeelnemers die geen lid zijn van die brancheorganisatie, mits die regels enkel van toepassing zijn op de marktdeelnemers van wie de activiteiten uitsluiting worden verricht op Réunion en verband houden met producten die bestemd zijn voor de lokale markt. In afwijking van artikel 164, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt een brancheorganisatie voor de toepassing van dit artikel als representatief beschouwd indien zij ten minste 70 % van het volume van de productie of de verwerking van of de handel in het betrokken product of producten voor haar rekening neemt.
2.  
In afwijking van artikel 165 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, indien de voorschriften van een erkende brancheorganisatie die uitsluitend op Réunion actief is, uit hoofde van lid 1 van dit artikel worden uitgebreid en de activiteiten waarop die voorschriften van toepassing zijn, van algemeen economisch belang zijn voor marktdeelnemers van wie de activiteiten uitsluitend worden verricht op Réunion en verband houden met producten die bestemd zijn voor de lokale markt, kan Frankrijk nadat hij alle relevante belanghebbenden heeft geraadpleegd, besluiten dat ook niet bij de organisatie aangesloten individuele marktdeelnemers of groeperingen van marktdeelnemers die op die lokale markt actief zijn, de volle financiële bijdrage die de leden betalen of een gedeelte daarvan aan de organisatie moeten betalen, voor zover die financiële bijdragen bestemd zijn voor de kosten die rechtstreeks uit de desbetreffende activiteiten voortvloeien.
3.  
Frankrijk stelt de Commissie in kennis van elke overeenkomst waarvan het toepassingsgebied overeenkomstig dit artikel wordt uitgebreid.

▼B

Artikel 23

Staatssteun

1.  
Met betrekking tot de in bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten, waarop de artikelen 107, 108 en 109 ervan van toepassing zijn, kan de Commissie overeenkomstig artikel 108 van het Verdrag toestaan dat in de sectoren productie, verwerking en afzet van die producten bedrijfssteun wordt verleend ter verlichting van de problemen bij de landbouwproductie die specifiek zijn voor de ultraperifere gebieden en die het gevolg zijn van het isolement, de insulaire ligging of het ultraperifere karakter van die gebieden.
2.  
De lidstaten kunnen een aanvullende financiering toekennen voor de uitvoering van de Posei-programma's. In dat geval melden de lidstaten de staatssteun aan de Commissie en de Commissie kan die steun goedkeuren overeenkomstig deze verordening als onderdeel van die programma's. De aldus gemelde steun wordt geacht te zijn gemeld in de zin van artikel 108, lid 3, eerste zin, van het Verdrag.
3.  
Frankrijk mag aan de suikersector in de Franse ultraperifere gebieden steun toekennen tot 90 miljoen EUR per verkoopseizoen.

Frankrijk stelt de Commissie binnen 30 dagen na het einde van elk verkoopseizoen in kennis van het bedrag van de werkelijk toegekende steun.

4.  
Onverminderd de leden 1 en 2 van dit artikel en in afwijking van artikel 180, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1184/2006 van de Raad van 24 juli 2006 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten ( 5 ) zijn de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag niet van toepassing op betalingen die de lidstaten overeenkomstig deze verordening in het kader van hoofdstuk IV van deze verordening, van lid 3 van dit artikel, en van de artikelen 24 en 28 van deze verordening verrichten.

Artikel 24

Fytosanitaire programma's

1.  
De lidstaten dienen bij de Commissie programma's in om in de ultraperifere gebieden voor planten of plantaardige producten schadelijke organismen te bestrijden. In deze programma's worden met name de doelstellingen, de uit te voeren maatregelen en de duur en de kosten van deze maatregelen vermeld.

De Commissie beoordeelt de ingediende programma's. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot goedkeuring of weigering van die programma's. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.  
De Unie draagt in de financiering van de in lid 1 bedoelde programma's bij op basis van een technische analyse van de situatie in de betrokken gebieden.

Die bijdrage kan tot 75 % van de subsidiabele uitgaven belopen. Zij wordt betaald op basis van de door de lidstaten ingediende documenten. Zo nodig kan de Commissie controles organiseren en voor haar rekening laten uitvoeren door de in artikel 21 van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen ( 6 ) bedoelde deskundigen.

▼M1

EU-financiering van de programma's ter bestrijding van plaagorganismen in de ultraperifere gebieden van de Unie zal worden geïmplementeerd overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ).

▼B

3.  

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om met betrekking tot elk gebied en elk programma op grond van de in lid 2 vastgestelde criteria en het overeenkomstig lid 1 ingediende programma:

a) 

de financiële bijdrage van de Unie, alsook het steunbedrag vast te stellen;

b) 

vast te stellen welke maatregelen in aanmerking komen voor financiering door de Unie.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 25

Wijn

1.  
De in de artikelen 103 tervicies, 103 quatervicies, 103 quinvicies en artikel 182 bis van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde maatregelen gelden niet voor de Azoren en Madeira.
2.  
In afwijking van artikel 120 bis, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 mogen de op de Azoren en Madeira geoogste druiven van de onder b) van die alinea bedoelde wijnstokrassen worden gebruikt voor de productie van wijn die alleen binnen die gebieden in het verkeer mag worden gebracht.

Portugal beëindigt geleidelijk de teelt op de percelen die zijn beplant met wijnstokrassen als bedoeld in artikel 120 bis, lid 2, tweede alinea, onder b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007, in voorkomend geval met gebruikmaking van de steun waarin artikel 103 octodecies van die verordening voorziet.

3.  
In afwijking van artikel 85 septies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is de overgangsregeling inzake aanplantrechten tot 31 december 2012 van toepassing op de Canarische Eilanden.

Artikel 26

Melk

1.  
Voor het omslaan van de in artikel 79 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde overschotheffing worden slechts die op de Azoren gevestigde en producerende producenten in de zin van artikel 65, onder c), van die verordening die grotere hoeveelheden op de markt brengen dan hun referentiehoeveelheid, verhoogd met het in de derde alinea van het onderhavige lid bedoelde percentage, geacht tot de overschrijding te hebben bijgedragen.

De overschotheffing is verschuldigd voor de hoeveelheden die het aldus met het in de derde alinea bedoelde percentage verhoogde quotum te boven gaan nadat de ongebruikt gebleven hoeveelheden binnen de uit die verhoging resulterende marge over alle op de Azoren gevestigde en producerende producenten in de zin van artikel 65, onder c), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 zijn herverdeeld naar evenredigheid van het quotum waarover elk van die producenten beschikt.

Het in de eerste alinea bedoelde percentage is gelijk aan de verhouding tussen de hoeveelheid van 23 000 ton vanaf het melkprijsjaar 2005/2006 en de som van de per 31 maart 2010 op elk bedrijf beschikbare referentiehoeveelheden. Het wordt slechts toegepast op het op 31 maart 2010 op het bedrijf beschikbare quotum.

2.  
De op de markt gebrachte hoeveelheden melk of melkequivalent die het quotum te boven gaan maar binnen de grenzen van het in lid 1, derde alinea, bedoelde percentage blijven na de in dat lid bedoelde herverdeling, worden niet meegerekend voor de constatering van een eventuele overeenkomstig artikel 66 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 berekende overschrijding van het quotum door Portugal.
3.  
De bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 ingestelde regeling inzake een overschotheffing ten laste van de melkproducenten geldt niet in de Franse overzeese departementen en geldt, binnen de grenzen van een lokale productie van 4 000 ton melk, niet op Madeira.
4.  
Niettegenstaande artikel 114, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is binnen de grenzen van de behoeften voor lokale consumptie de productie van uit melkpoeder van oorsprong uit de Unie gereconstitueerde UHT-melk op Madeira en in het Franse overzeese departement Réunion toegestaan, op voorwaarde dat deze maatregel het ophalen en de beschikbaarstelling van lokaal geproduceerde melk niet belemmert. Indien Frankrijk aantoont dat een dergelijke maatregel opportuun is voor de Franse overzeese departementen Martinique, Guadeloupe en Frans-Guyana, wordt de Commissie bevoegd in voorkomend geval overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde deze maatregel uit te breiden tot die departementen. Dit product is uitsluitend bestemd voor plaatselijk verbruik.

Op het verkoopetiket wordt duidelijk aangegeven hoe de aldus gereconstitueerde UHT-melk is verkregen.

Artikel 27

Veehouderij

1.  
Totdat in de Franse overzeese departementen en op Madeira het bestand van lokale jonge mannelijke runderen een niveau bereikt dat voldoende is voor de instandhouding en de ontwikkeling van de lokale vleesproductie, wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om runderen van oorsprong uit derde landen in te voeren voor verbruik en het mesten ter plaatse in de Franse overzeese departementen en op Madeira, zonder toepassing van de invoerrechten van het gemeenschappelijk douanetarief. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze alinea, en meer bepaald de middelen voor de invoering van de vrijstelling van rechten bij invoer van jonge mannelijke runderen in de Franse overzeese departementen en op Madeira. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 13 en artikel 14, lid 1, gelden voor de dieren waarvoor de in de eerste alinea van het onderhavige lid bedoelde vrijstelling wordt toegepast.

2.  
De aantallen dieren waarvoor de in lid 1 bedoelde vrijstelling geldt, worden in de Posei-programma's vastgesteld wanneer in het licht van de ontwikkeling van de lokale productie wordt aangetoond dat invoer noodzakelijk is. De betrokken dieren zijn bij voorrang bestemd voor de producenten van wie ten minste 50 % van de mestdieren van lokale oorsprong is.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de voorwaarden voor de vrijstelling van invoerrechten. Deze voorwaarden houden rekening met de specifieke lokale kenmerken van de rundersector en de bijbehorende bedrijfskolom.

3.  
Als artikel 52 en artikel 53, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 worden toegepast, mag Portugal het aandeel van het nationale maximum dat overeenstemt met de rechten op de betalingen voor schapen- en geitenvlees en op de zoogkoeienpremie verlagen. In dit geval stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot het overeenkomstige over te dragen bedrag van de krachtens artikel 52 en artikel 53, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde maxima naar de financiële middelen die zijn vastgesteld in artikel 30, lid 2, tweede streepje, van de onderhavige verordening. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 28

Staatssteun voor de tabaksproductie

Spanje mag op de Canarische Eilanden steun voor de tabaksproductie verlenen. De toekenning van deze steun mag niet leiden tot discriminatie tussen de telers op die archipel.

Deze steun bedraagt ten hoogste 2 980,62  EUR per ton. De aanvullende steun wordt toegekend voor maximaal 10 ton per jaar.

Artikel 29

Vrijstelling van douanerechten voor tabak

1.  

Geen douanerecht wordt toegepast bij rechtstreekse invoer op de Canarische Eilanden van ruwe tabak en halffabrikaten van tabak van respectievelijk:

a) 

GN-code 2401 , en

b) 

de volgende posten:

— 
2401 10 ruwe, ongestripte tabak,
— 
2401 20 geheel of gedeeltelijk gestripte ruwe tabak,
— 
ex 2401 20 dekblad voor sigaren, op dragers, in rollen bestemd voor de tabaksfabricage,
— 
2401 30 afvallen van tabak,
— 
ex 2402 10 onafgewerkte sigaren zonder dekblad,
— 
ex 2403 10 gesneden tabak (definitieve tabaksmengsels voor de vervaardiging van sigaretten, cigarillo's en sigaren),
— 
ex 2403 91 „gehomogeniseerde” en „gereconstitueerde” tabak, zelfs in de vorm van bladeren of banden (blad- of bandtabak),
— 
ex 2403 99 geëxpandeerde tabak.

Voor de toekenning van de in de eerste alinea bedoelde vrijstelling wordt gebruikgemaakt van de in artikel 12 bedoelde certificaten.

Deze vrijstelling geldt, binnen de grenzen van een jaarlijkse invoer van 20 000 ton equivalent van ruwe, gestripte tabak, voor de in de eerste alinea bedoelde producten die bestemd zijn om op de Canarische Eilanden te worden verwerkt tot eindproducten die klaar zijn om te worden gerookt.

2.  
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van lid 1, en meer bepaald de voorwaarden voor de vrijstelling van rechten bij invoer van tabak op de Canarische Eilanden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.



HOOFDSTUK VI

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 30

Financiële middelen

1.  

De bij deze verordening vastgestelde maatregelen zijn interventies ter regulering van de landbouwmarkten in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ( 8 ), met uitzondering van de maatregelen in:

a) 

artikel 22, en

b) 

artikel 24, met ingang van de datum van toepassing van het meerjarig financieel kader 2014-2020.

2.  

Voor elk begrotingsjaar financiert de Unie de maatregelen waarin de hoofdstukken III en IV voorzien, tot het volgende jaarlijkse maximum:

voor de Franse overzeese departementen: 278,41 miljoen EUR,

voor de Azoren en Madeira: 106,21 miljoen EUR,

voor de Canarische Eilanden: 268,42 miljoen EUR.

3.  

De bedragen die voor elk begrotingsjaar worden toegekend om de in hoofdstuk III vastgestelde maatregelen te financieren, mogen niet groter zijn dan:

voor de Franse overzeese departementen: 26,9 miljoen EUR,

voor de Azoren en Madeira: 21,2 miljoen EUR,

voor de Canarische Eilanden: 72,7 miljoen EUR.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter bepaling van de vereisten waaraan de lidstaten moeten voldoen om de bestemming te wijzigen van de middelen die elk jaar voor de verschillende onder de specifieke voorzieningsregeling vallende producten worden toegewezen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.  
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de voorwaarden voor de vaststelling van het jaarlijkse maximumbedrag dat kan worden toegewezen voor de maatregelen ter financiering van studies, demonstratieprojecten, opleiding en technische bijstand, waarbij geldt dat de toewijzing redelijk en evenredig moet zijn.
5.  

Voor het begrotingsjaar 2013 kent de Unie een aanvullende financiering toe voor de sector bananen van de ultraperifere gebieden, met de volgende maximumbedragen:

voor de Franse overzeese departementen: 18,52 miljoen EUR,

voor de Azoren en Madeira: 1,24 miljoen EUR,

voor de Canarische Eilanden: 20,24 miljoen EUR.



HOOFDSTUK VII

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 31

Nationale maatregelen

De lidstaten stellen de maatregelen vast die nodig zijn om de naleving van deze verordening te garanderen, met name wat betreft de controles en de administratieve sancties, en stellen de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 32

Mededelingen en verslagen

1.  
Uiterlijk op 15 februari van elk jaar delen de lidstaten de Commissie mee welke hun ter beschikking gestelde kredieten zij voornemens zijn het volgende jaar uit te geven voor de uitvoering van de voorzieningsbalans en van elke maatregel ten gunste van de lokale landbouwproductie waarin de Posei-programma's voorzien.
2.  
Uiterlijk op 30 september van elk jaar dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over de uitvoering in het voorafgaande jaar van de maatregelen waarin deze verordening voorziet.
3.  
Uiterlijk op 30 juni 2015 en vervolgens om de vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een algemeen verslag in waarin het effect van de op grond van deze verordening uitgevoerde acties, waaronder die in de sectoren bananen en melk, wordt beschreven en dat indien nodig vergezeld gaat van passende voorstellen.
4.  
In de analysen, studies en evaluaties die de Commissie verricht in het kader van handelsovereenkomsten en het gemeenschappelijk landbouwbeleid neemt zij een specifiek hoofdstuk op voor elke materie die van bijzonder belang is voor de ultraperifere gebieden.

Artikel 33

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.  
De in artikel 12, lid 2, tweede alinea, artikel 19, lid 4, derde alinea, artikel 21, lid 3, artikel 26, lid 4, eerste alinea, artikel 27, lid 2, tweede alinea, en artikel 30, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 21 maart 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3.  
Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12, lid 2, tweede alinea, artikel 19, lid 4, derde alinea, artikel 21, lid 3, artikel 26, lid 4, eerste alinea, artikel 27, lid 2, tweede alinea, en artikel 30, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.  
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5.  
Een overeenkomstig artikel 12, lid 2, tweede alinea, artikel 19, lid 4, derde alinea, artikel 21, lid 3, artikel 26, lid 4, eerste alinea, artikel 27, lid 2, tweede alinea, en artikel 30, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 34

Comitéprocedure

1.  
De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 141 van Verordening (EG) nr. 73/2009 ingestelde Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen, behalve voor de uitvoering van artikel 24 van deze verordening, waarvoor de Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 76/894/EEG van de Raad ( 9 ) ingestelde Permanent Plantenziektenkundig Comité. Die comités zijn comités in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.  
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 35

Herziening

Voor eind 2013 herziet de Commissie deze regelingen in het licht van hun algemene doeltreffendheid en van het nieuwe kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en dient zij zo nodig passende voorstellen voor een herziene Posei-regeling in.

Artikel 36

Intrekking

Verordening (EG) nr. 247/2006 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening moeten worden beschouwd als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 37

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE



Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 247/2006

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 9

Artikel 3, leden 1 en 2

Artikel 10, leden 1 en 2

Artikel 10, lid 3

Artikel 10, lid 4

Artikel 3, lid 3

Artikel 11

Artikel 3, lid 4

Artikel 13

Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 14, leden 1 en 2

Artikel 14, lid 3

Artikel 14, lid 4

Artikel 4, lid 3

Artikel 14, lid 5

Artikel 5

Artikel 15

Artikel 6

Artikel 16

Artikel 7

Artikel 17

Artikel 8, laatste zin

Artikel 12, lid 3

Artikel 9, lid 1, en artikel 10

Artikel 19, lid 1

Artikel 9, leden 2 en 3

Artikel 3

Artikel 11

Artikel 4

Artikel 12, onder a), b) en c)

Artikel 19, lid 2, onder a), b) en c)

Artikel 12, onder d), e), f) en g)

Artikel 5

Artikel 13

Artikel 8, tweede alinea

Artikel 14

Artikel 21

Artikel 15

Artikel 22

Artikel 16

Artikel 23

Artikel 17

Artikel 24

Artikel 18

Artikel 25

Artikel 19

Artikel 26

Artikel 20

Artikel 27

Artikel 21

Artikel 28

Artikel 22

Artikel 29

Artikel 23

Artikel 30

Artikel 24

Artikel 6

Artikel 27

Artikel 31

Artikel 28

Artikel 32

Artikel 29

Artikel 36

Artikel 33

Artikel 37



( 1 ) PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30.

( 2 ) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

( 3 ) PB L 114 van 26.4.2008, blz. 3.

( 4 ) PB L 316 van 2.12.2009, blz. 65.

( 5 ) PB L 214 van 4.8.2006, blz. 7.

( 6 ) PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

( 7 ) Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal, tot wijziging van de Richtlijnen 98/56/EG, 2000/29/EG en 2008/90/EG van de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 882/2004 en (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Besluiten 66/399/EEG en 76/894/EEG en Beschikking 2009/470/EG van de Raad (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 1).

( 8 ) PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

( 9 ) PB L 340 van 9.12.1976, blz. 25.

Top