Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02011R0492-20160512

    Consolidated text: Verordening (EU) n r. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (codificatie) (Voor de EER relevante tekst)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2011/492/2016-05-12

    2011R0492 — NL — 12.05.2016 — 001.001


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    VERORDENING (EU) Nr. 492/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 5 april 2011

    betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie

    (codificatie)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (PB L 141 van 27.5.2011, blz. 1)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    VERORDENING (EU) 2016/589 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 april 2016

      L 107

    1

    22.4.2016




    ▼B

    VERORDENING (EU) Nr. 492/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 5 april 2011

    betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie

    (codificatie)

    (Voor de EER relevante tekst)



    HOOFDSTUK I

    TEWERKSTELLING, GELIJKHEID VAN BEHANDELING EN FAMILIE VAN DE WERKNEMERS



    AFDELING 1

    Arbeid in loondienst

    Artikel 1

    1.  Iedere onderdaan van een lidstaat, ongeacht zijn woonplaats, heeft het recht, op het grondgebied van een andere lidstaat arbeid in loondienst te aanvaarden en te verrichten, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die de tewerkstelling van de onderdanen van die staat regelen.

    2.  Op het gebied van een andere lidstaat geniet hij met name dezelfde voorrang ten aanzien van het aanvaarden van arbeid in loondienst als de onderdanen van deze staat.

    Artikel 2

    Iedere onderdaan van een lidstaat en iedere werkgever die werkzaamheden uitoefent op het grondgebied van een lidstaat kunnen overeenkomstig de geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aanvragen om en aanbiedingen van werk uitwisselen en arbeidsovereenkomsten aangaan en ten uitvoer leggen zonder dat daaruit discriminatie kan voortvloeien.

    Artikel 3

    1.  In het kader van deze verordening zijn niet van toepassing de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of de administratieve handelwijzen van een lidstaat:

    a) die aanbiedingen van en aanvragen om werk, de toegang tot arbeid in loondienst en de uitoefening daarvan door vreemdelingen beperken of aan voorwaarden onderwerpen die niet voor eigen onderdanen gelden, of

    b) die, hoewel van toepassing zonder onderscheid naar nationaliteit, tot enig of voornaamste doel of gevolg hebben dat de onderdanen van de andere lidstaten van de aangeboden arbeid geweerd worden.

    De eerste alinea heeft geen betrekking op de voorwaarden betreffende de wegens de aard van de te verrichten arbeid vereiste talenkennis.

    2.  Tot de in lid 1, eerste alinea, bedoelde bepalingen of handelwijzen behoren met name die welke in een lidstaat:

    a) de toepassing van bijzondere voor buitenlandse arbeidskrachten ingestelde wervingsprocedures verplicht stellen;

    b) het aanbieden van werk in de pers of langs andere weg beperken of onderwerpen aan andere voorwaarden dan die welke gelden voor werkgevers die werkzaamheden uitoefenen op het grondgebied van deze staat;

    c) de toegang tot arbeid in loondienst afhankelijk stellen van de inschrijving bij een arbeidsbureau, of die de indienstneming van werknemers op naam verhinderen, wanneer het personen betreft die niet op het grondgebied van die staat woonachtig zijn.

    Artikel 4

    1.  De wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in een lidstaat de tewerkstelling van buitenlanders per onderneming, per bedrijfstak, per streek of op nationaal niveau, in aantal of in percentage beperken, zijn niet van toepassing op onderdanen van een andere lidstaat.

    2.  Wanneer in een lidstaat de toekenning van voordelen aan ondernemingen afhankelijk is van de tewerkstelling van een minimumpercentage van nationale werknemers, worden de onderdanen van de andere lidstaten tot de nationale werknemers gerekend, behoudens Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties ( 5 ).

    Artikel 5

    Een onderdaan van een lidstaat die op het grondgebied van een andere lidstaat werk zoekt, ontvangt daar dezelfde bijstand als die welke de arbeidsbureaus van deze staat verlenen aan hun eigen onderdanen die werk zoeken.

    Artikel 6

    1.  De indienstneming en de werving van een onderdaan van een lidstaat voor een betrekking in een andere lidstaat mogen niet afhankelijk zijn van medische, beroeps- of andere criteria die op grond van de nationaliteit discriminerend zijn ten opzichte van de criteria die gelden voor onderdanen van de andere lidstaat die dezelfde werkzaamheid wensen uit te oefenen.

    2.  Een onderdaan die in het bezit is van een op naam gestelde aanbieding van werk van een werkgever uit een andere lidstaat dan die waarvan hij onderdaan is, mag onderworpen worden aan een onderzoek naar vakbekwaamheid, indien de werkgever zulks uitdrukkelijk verzoekt bij het doen van zijn aanbieding.



    AFDELING 2

    Verrichten van arbeid en gelijkheid van behandeling

    Artikel 7

    1.  Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat mag op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders worden behandeld dan de nationale werknemers, wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling.

    2.  Hij geniet er dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers.

    3.  Hij kan eveneens op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als de nationale werknemers het onderwijs in vakscholen en in de revalidatie- en herscholingscentra volgen.

    4.  Bepalingen van collectieve of individuele arbeidsovereenkomsten of van enige andere collectieve regeling inzake het aanvaarden van arbeid, de tewerkstelling, de beloning, de overige arbeidsvoorwaarden en de voorwaarden voor ontslag zijn van rechtswege nietig, voor zover daarin discriminerende voorwaarden worden vastgesteld of toegestaan ten opzichte van werknemers die onderdaan zijn van andere lidstaten.

    Artikel 8

    Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat en op het grondgebied van een andere lidstaat is tewerkgesteld, geniet gelijkheid van behandeling inzake de toetreding tot vakorganisaties en de uitoefening van de syndicale rechten met inbegrip van het stemrecht en de toegang tot beleids- en bestuursfuncties van een vakorganisatie. Hij kan worden uitgesloten van deelneming aan het bestuur van publiekrechtelijke lichamen, alsook van uitoefening van een publiekrechtelijke functie. Hij is bovendien verkiesbaar in de vertegenwoordigende organen van de werknemers in de onderneming.

    De eerste alinea geldt onverminderd de wetsvoorschriften of regelingen waarbij in bepaalde lidstaten meer uitgebreide rechten worden verleend aan werknemers uit andere lidstaten.

    Artikel 9

    1.  Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat en die op het grondgebied van een andere lidstaat is tewerkgesteld, geniet alle rechten en alle voordelen die aan de nationale werknemers inzake huisvesting zijn toegekend, met inbegrip van de mogelijkheid de woongelegenheid die hij nodig heeft in eigendom te verwerven.

    2.  De in lid 1 bedoelde werknemer kan zich op dezelfde wijze als de nationale werknemers in de streek waar hij is tewerkgesteld doen inschrijven op de lijsten van de aanvragen voor huisvesting, daar waar zulke lijsten bestaan, en hij geniet de voordelen en prioriteiten die hieruit voortvloeien.

    Zijn familie die in het land van herkomst is gebleven, wordt te dien einde beschouwd als wonend in genoemde streek, voor zover er voor de nationale werknemers een soortgelijke veronderstelling toepassing vindt.



    AFDELING 3

    Familie van de werknemers

    Artikel 10

    De kinderen van een onderdaan van een lidstaat, die op het grondgebied van een andere lidstaat arbeid verricht of heeft verricht, worden, indien zij aldaar woonachtig zijn, onder dezelfde voorwaarden als de eigen onderdanen van deze staat toegelaten tot het algemeen onderwijs, het leerlingstelsel en de beroepsopleiding.

    De lidstaten moedigen de initiatieven aan, waardoor deze kinderen dit onderwijs in zo gunstig mogelijke omstandigheden kunnen volgen.



    HOOFDSTUK II

    TOT ELKAAR BRENGEN EN COMPENSATIE VAN AANBIEDINGEN VAN EN AANVRAGEN OM WERK



    AFDELING 1

    De samenwerking tussen de lidstaten en met de Commissie

    ▼M1 —————

    ▼B



    AFDELING 2

    De regeling der compensatie

    Artikel 13

    1.  De gespecialiseerde dienst van iedere lidstaat verstrekt de gespecialiseerde diensten van de andere lidstaten en het in artikel 18 bedoelde Europees Coördinatiebureau regelmatig:

    a) de werkaanbiedingen waaraan door onderdanen van andere lidstaten kan worden voldaan;

    b) de werkaanbiedingen die aan derde landen gericht worden;

    c) de aanvragen om werk ingediend door personen die formeel hebben verklaard in een andere lidstaat te willen gaan werken;

    d) inlichtingen, per streek en per bedrijfstak, betreffende de werkzoekenden die hebben verklaard metterdaad bereid te zijn in een ander land te gaan werken.

    De gespecialiseerde dienst van iedere lidstaat zendt deze inlichtingen zo spoedig mogelijk toe aan de in aanmerking komende diensten en instanties voor de arbeidsvoorziening.

    ▼M1 —————

    ▼B



    AFDELING 3

    Regulerende maatregelen ter bevordering van het evenwicht op de arbeidsmarkt

    ▼M1 —————

    ▼B



    AFDELING 4

    Europees coördinatiebureau

    ▼M1 —————

    ▼B



    HOOFDSTUK III

    ORGANEN BELAST MET HET TOT STAND BRENGEN VAN EEN NAUWE SAMENWERKING TUSSEN DE LIDSTATEN OP HET GEBIED VAN HET VRIJE VERKEER EN DE TEWERKSTELLING VAN WERKNEMERS



    AFDELING 1

    Raadgevend comité

    Artikel 21

    Het raadgevend comité heeft tot taak de Commissie terzijde te staan bij de bestudering van vraagstukken die, op het gebied van het vrije verkeer en de tewerkstelling van werknemers, de uitvoering van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en van de voor zijn toepassing genomen maatregelen medebrengt.

    Artikel 22

    Het raadgevend comité heeft onder meer tot taak:

    a) de vraagstukken inzake het vrije verkeer en de tewerkstelling te bestuderen in het kader van het beleid van elk der lidstaten met betrekking tot de arbeidsmarkt, ten einde te komen tot coördinatie op Unieniveau van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, ter bevordering van de economische ontwikkeling, alsmede van de verwezenlijking van een beter evenwicht op de arbeidsmarkt binnen de Unie;

    b) in het algemeen de gevolgen van de toepassing van deze verordening en van eventuele aanvullende bepalingen te bestuderen;

    c) eventueel bij de Commissie met redenen omklede voorstellen tot herziening van deze verordening in te dienen;

    d) op verzoek van de Commissie of eigener beweging met redenen omklede adviezen uit te brengen over algemene of principiële vraagstukken, in het bijzonder over de uitwisseling van gegevens betreffende de ontwikkeling van de arbeidsmarkt, over het verkeer van werknemers tussen de lidstaten, over programma’s of maatregelen die de beroepskeuzevoorlichting en de beroepsopleiding kunnen bevorderen en daardoor meer mogelijkheden kunnen scheppen voor het vrije verkeer en de tewerkstelling, en over elke vorm van bijstand ten behoeve van de werknemers en hun familie, met inbegrip van de sociale verzorging en de huisvesting van werknemers.

    Artikel 23

    1.  Het raadgevend comité bestaat uit zes leden per lidstaat, van wie twee de regering, twee de vakorganisaties van werknemers en twee de vakorganisaties van werkgevers vertegenwoordigen.

    2.  Voor elke in lid 1 genoemde categorie wordt per lidstaat een plaatsvervanger benoemd.

    3.  De leden en de plaatsvervangers worden voor twee jaar benoemd. Zij zijn herbenoembaar.

    De leden en de plaatsvervangers blijven bij het aflopen van hun mandaat in functie, totdat in hun vervanging of in de vernieuwing van hun mandaat is voorzien.

    Artikel 24

    De leden en de plaatsvervangers van het raadgevend comité worden door de Raad benoemd. Bij de samenstelling van het comité streeft de Raad ten aanzien van de vertegenwoordiging van de vakorganisaties van werknemers en werkgevers naar een billijke vertegenwoordiging van de verschillende betrokken sectoren van het bedrijfsleven.

    De lijst van de leden en plaatsvervangers wordt door de Raad ter informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

    Artikel 25

    Het raadgevend comité staat onder voorzitterschap van een lid van de Commissie of diens vertegenwoordiger. De voorzitter neemt niet aan de stemming. Het comité vergadert ten minste tweemaal per jaar. Het wordt bijeengeroepen door de voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van ten minste een derde van de leden.

    Het secretariaat wordt gevoerd door de diensten van de Commissie.

    Artikel 26

    De voorzitter kan personen of vertegenwoordigers van lichamen die over een uitgebreide ervaring beschikken op het gebied van tewerkstelling en verkeer van werknemers uitnodigen om als waarnemer of deskundige aan de vergaderingen deel te nemen. De voorzitter kan zich doen bijstaan door technische adviseurs.

    Artikel 27

    1.  Het raadgevend comité kan zich slechts geldig uitspreken wanneer ten minste twee derden van de leden aanwezig zijn.

    2.  De adviezen worden met redenen omkleed; zij worden vastgesteld bij volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen; zij gaan vergezeld van een nota waarin de mening van de minderheid is neergelegd, wanneer deze daarom verzoekt.

    Artikel 28

    Het raadgevend comité bepaalt zijn werkmethoden bij reglement van orde, dat van kracht wordt nadat de Raad het, na advies van de Commissie, heeft goedgekeurd. Voor het van kracht worden van de eventuele wijzigingen die het comité zou besluiten in het reglement aan te brengen, wordt dezelfde procedure gevolgd.



    AFDELING 2

    Technisch comité

    Artikel 29

    Het technisch comité heeft tot taak de Commissie ter zijde te staan bij de voorbereiding, de bevordering en het toezicht op de resultaten van alle technische werkzaamheden en maatregelen voor de toepassing van deze verordening en van eventuele aanvullende bepalingen.

    Artikel 30

    Het technisch comité heeft onder meer tot taak:

    a) ten aanzien van alle technische vraagstukken inzake het vrije verkeer en de tewerkstelling van werknemers, de samenwerking tussen de betrokken bestuursinstellingen van de lidstaten te bevorderen en te vervolmaken;

    b) procedures uit te werken voor de organisatie van de gemeenschappelijke werkzaamheden der betrokken bestuursinstellingen;

    c) het verzamelen van gegevens die de Commissie van nut zijn, en het verrichten van studies en onderzoeken die in deze verordening zijn voorgeschreven, te vergemakkelijken, alsook de uitwisseling van gegevens en ervaring tussen de betrokken bestuursinstellingen te bevorderen;

    d) in technisch opzicht de harmonisatie te bestuderen van de criteria volgens welke de lidstaten de toestand op hun arbeidsmarkt beoordelen.

    Artikel 31

    1.  Het technisch comité bestaat uit vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten. Iedere regering benoemt één van de leden die haar in het raadgevend comité vertegenwoordigen tot lid van het technisch comité.

    2.  Uit haar andere vertegenwoordigers, die als lid of als plaatsvervanger in het raadgevend comité zitting hebben, wijst iedere regering een plaatsvervanger aan.

    Artikel 32

    Het technisch comité staat onder voorzitterschap van een lid van de Commissie of diens vertegenwoordiger. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel. De voorzitter en de leden van het comité kunnen zich doen bijstaan door technische adviseurs.

    Het secretariaat wordt gevoerd door de diensten van de Commissie.

    Artikel 33

    De voorstellen en adviezen van het technisch comité worden aan de Commissie voorgelegd en ter kennis gebracht van het raadgevend comité. Zij gaan vergezeld van een nota waarin de meningen van de verschillende leden van het technisch comité zijn neergelegd, wanneer deze daarom verzoeken.

    Artikel 34

    Het technisch comité bepaalt zijn werkmethoden bij reglement van orde, dat van kracht wordt nadat de Raad het, na advies van de Commissie, heeft goedgekeurd. Voor het van kracht worden van de eventuele wijzigingen die het comité zou besluiten in dit reglement aan te brengen, wordt dezelfde procedure gevolgd.



    HOOFDSTUK IV

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 35

    De reglementen van orde van het raadgevend comité en van het technisch comité, die van kracht zijn op 8 november 1968, blijven van toepassing.

    Artikel 36

    1.  Deze verordening tast noch de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie inzake de toegang tot gekwalificeerde arbeid op het gebied van de kernenergie, noch de ter uitvoering van dat Verdrag vastgestelde bepalingen aan.

    Deze verordening is echter wel van toepassing op de in de eerste alinea bedoelde categorie werknemers, alsook op hun familieleden voor zover hun rechtspositie niet in het verdrag of in de genoemde bepalingen is geregeld.

    2.  Deze verordening doet geen afbreuk aan de overeenkomstig artikel 48 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde bepalingen.

    3.  Deze verordening doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten welke voortvloeien uit bijzondere betrekkingen of toekomstige akkoorden met bepaalde niet-Europese landen of gebieden op grond van op 8 november 1968 bestaande institutionele banden, of welke voortvloeien uit op 8 november 1968 bestaande akkoorden met bepaalde niet-Europese landen of gebieden op grond van institutionele banden die tussen hen bestaan hebben.

    De werknemers van deze landen of gebieden, die overeenkomstig deze bepaling arbeid in loondienst verrichten op het grondgebied van een van deze lidstaten, kunnen geen beroep doen op de bepalingen van deze verordening op het grondgebied van de overige lidstaten.

    Artikel 37

    De lidstaten delen aan de Commissie ter informatie de tekst mee van de tussen hen gesloten akkoorden, verdragen of overeenkomsten op het gebied van de tewerkstelling, en wel tussen de datum van ondertekening daarvan en die van hun inwerkingtreding.

    ▼M1 —————

    ▼B

    Artikel 39

    De administratieve uitgaven van het raadgevend comité en het technisch comité worden op de algemene begroting van de Europese Unie in de afdeling betreffende de Commissie geboekt.

    Artikel 40

    Deze verordening is van toepassing in de lidstaten en komt ten goede aan hun onderdanen, onverminderd de artikelen 2 en 3.

    Artikel 41

    Verordening (EEG) nr. 1612/68 wordt ingetrokken.

    Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

    Artikel 42

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




    BIJLAGE I



    INGETROKKEN VERORDENING MET OVERZICHT VAN DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

    Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad

    (PB L 257 van 19.10.1968, blz. 2)

     

    Verordening (EEG) nr. 312/76 van de Raad

    (PB L 39 van 14.2.1976, blz. 2)

     

    Verordening (EEG) nr. 2434/92 van de Raad

    (PB L 245 van 26.8.1992, blz. 1)

     

    Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad

    (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77)

    Uitsluitend artikel 38, lid 1




    BIJLAGE II



    Concordantietabel

    Verordening (EEG) nr. 1612/68

    De onderhavige verordening

    Eerste deel

    Hoofdstuk I

    Titel I

    Afdeling 1

    Artikel 1

    Artikel 1

    Artikel 2

    Artikel 2

    Artikel 3, lid 1, eerste alinea

    Artikel 3, lid 1, eerste alinea

    Artikel 3, lid 1, eerste alinea, eerste streepje

    Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder a)

    Artikel 3, lid 1, eerste alinea, tweede streepje

    Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder b)

    Artikel 3, lid 1, tweede alinea

    Artikel 3, lid 1, tweede alinea

    Artikel 3, lid 2

    Artikel 3, lid 2

    Artikel 4

    Artikel 4

    Artikel 5

    Artikel 5

    Artikel 6

    Artikel 6

    Titel II

    Afdeling 2

    Artikel 7

    Artikel 7

    Artikel 8, lid 1

    Artikel 8

    Artikel 9

    Artikel 9

    Titel III

    Afdeling 3

    Artikel 12

    Artikel 10

    Tweede deel

    Hoofdstuk II

    Titel I

    Afdeling 1

    Artikel 13

    Artikel 11

    Artikel 14

    Artikel 12

    Titel II

    Afdeling 2

    Artikel 15

    Artikel 13

    Artikel 16

    Artikel 14

    Artikel 17

    Artikel 15

    Artikel 18

    Artikel 16

    Titel III

    Afdeling 3

    Artikel 19

    Artikel 17

    Titel IV

    Afdeling 4

    Artikel 21

    Artikel 18

    Artikel 22

    Artikel 19

    Artikel 23

    Artikel 20

    Derde deel

    Hoofdstuk III

    Titel I

    Afdeling 1

    Artikel 24

    Artikel 21

    Artikel 25

    Artikel 22

    Artikel 26

    Artikel 23

    Artikel 27

    Artikel 24

    Artikel 28

    Artikel 25

    Artikel 29

    Artikel 26

    Artikel 30

    Artikel 27

    Artikel 31

    Artikel 28

    Titel II

    Afdeling 2

    Artikel 32

    Artikel 29

    Artikel 33

    Artikel 30

    Artikel 34

    Artikel 31

    Artikel 35

    Artikel 32

    Artikel 36

    Artikel 33

    Artikel 37

    Artikel 34

    Vierde deel

    Hoofdstuk IV

    Titel I

    Artikel 38

    Artikel 39

    Artikel 35

    Artikel 40

    Artikel 41

    Titel II

    Artikel 42, lid 1

    Artikel 36, lid 1

    Artikel 42, lid 2

    Artikel 36, lid 2

    Artikel 42, lid 3, eerste alinea, eerste en tweede streepje

    Artikel 36, lid 3, eerste alinea

    Artikel 42, lid 3, tweede alinea

    Artikel 36, lid 3, tweede alinea

    Artikel 43

    Artikel 37

    Artikel 44

    Artikel 38

    Artikel 45

    Artikel 46

    Artikel 39

    Artikel 47

    Artikel 40

    Artikel 41

    Artikel 48

    Artikel 42

    Bijlage I

    Bijlage II



    ( 1 ) PB C 44 van 11.2.2011, blz. 170.

    ( 2 ) Standpunt van het Europees Parlement van 7 september 2010 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 21 maart 2011.

    ( 3 ) PB L 257 van 19.10.1968, blz. 2.

    ( 4 ) Zie bijlage I.

    ( 5 ) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.

    Top