Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02009R1221-20230712

Consolidated text: Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2009/1221/2023-07-12

02009R1221 — NL — 12.07.2023 — 004.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EG) Nr. 1221/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 november 2009

inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie

(PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) Nr. 517/2013 VAN DE RAAD van 13 mei 2013

  L 158

1

10.6.2013

►M2

VERORDENING (EU) 2017/1505 VAN DE COMMISSIE van 28 augustus 2017

  L 222

1

29.8.2017

►M3

VERORDENING (EU) 2018/2026 VAN DE COMMISSIE van 19 december 2018

  L 325

18

20.12.2018

 M4

VERORDENING (EU) 2023/1199 VAN DE COMMISSIE van 21 juni 2023

  L 159

1

22.6.2023




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 1221/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 november 2009

inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doelstelling

Er wordt een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem, hierna „EMAS” genoemd, ingesteld waaraan binnen of buiten de Gemeenschap gevestigde organisaties op vrijwillige basis kunnen deelnemen.

EMAS heeft, als belangrijk instrument van het Actieplan inzake duurzame consumptie en productie en een duurzaam industriebeleid, ten doel voortdurende verbeteringen van de milieuprestaties van organisaties te stimuleren middels de instelling en toepassing van milieubeheersystemen door die organisaties, de stelselmatige, objectieve en periodieke beoordeling van de prestaties van die systemen, het verstrekken van informatie over de milieuprestaties, een open dialoog met het publiek en andere belanghebbenden en actieve betrokkenheid van de werknemers in organisaties en passende opleiding.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1. 

„milieubeleid”: de algemene plannen en het beleid van een organisatie met betrekking tot haar milieuprestatie, zoals officieel vastgesteld door het hoogste leidinggevende niveau van die organisatie, met inbegrip van de naleving van alle toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften en ook van een verbintenis tot voortdurende verbetering van de milieuprestaties. Dit beleid biedt een kader voor maatregelen en de vaststelling van milieudoelstellingen en streefcijfers;

2. 

„milieuprestaties”: de meetbare resultaten van het beheer, door een organisatie, van haar milieuaspecten;

3. 

„naleving van de wettelijke eisen”: de onverkorte implementatie van de toepasselijke wettelijke voorschriften, inclusief vergunningsvoorwaarden, met betrekking tot het milieu;

4. 

„milieuaspect”: een element van de activiteiten, producten of diensten van een organisatie dat milieueffecten heeft of kan hebben;

5. 

„belangrijk milieuaspect”: een milieuaspect dat een belangrijk milieueffect heeft of kan hebben;

6. 

„direct milieuaspect”: een milieuaspect dat samenhangt met de activiteiten, producten en diensten van de organisatie zelf, waarover zij een directe beheerscontrole uitoefent;

7. 

„indirect milieuaspect”: een milieuaspect dat kan voortvloeien uit interacties van de organisatie met derden en waarover de organisatie tot op zekere hoogte invloed uitoefent;

8. 

„milieueffect”: iedere invloed op het milieu, hetzij ongunstig, hetzij gunstig, die volledig of gedeeltelijk het gevolg is van de activiteiten, producten of diensten van een organisatie;

9. 

„milieuanalyse”: een eerste alomvattende analyse van de milieuaspecten, de milieueffecten en de milieuprestaties die verband houden met de activiteiten, producten en diensten van een organisatie;

10. 

„milieuprogramma”: een beschrijving van de maatregelen, verantwoordelijkheden en middelen die worden aangewend of waarvan de aanwending wordt overwogen om milieudoelstellingen en taakstellingen te verwezenlijken alsmede de termijnen voor die verwezenlijking;

11. 

„milieudoelstelling”: een algemene, uit het milieubeleid voortvloeiende doelstelling die een organisatie nastreeft en die waar mogelijk wordt gekwantificeerd;

12. 

„milieustreefdoelen”: een gedetailleerde prestatie-eis die voortvloeit uit de milieudoelstellingen, die geldt voor een organisatie of delen daarvan, en die moet worden vastgesteld en gehaald om die doelstellingen te verwezenlijken;

13. 

„milieubeheersysteem”: het gedeelte van het algemene beheersysteem dat de organisatiestructuur, planning, verantwoordelijkheden, praktijken, procedures, processen en middelen omvat die nodig zijn voor het ontwikkelen, uitvoeren, realiseren, toetsen en handhaven van het milieubeleid en het beheren van de milieuaspecten;

14. 

„beste milieubeheerpraktijk”: de meest doeltreffende wijze voor een organisatie in een bepaalde sector om het milieubeheersysteem toe te passen en dat in de gegeven economische en technische omstandigheden de beste milieuprestaties kan opleveren;

15. 

„belangrijke wijziging”: een verandering in de werking, de structuur, het administratie, de processen, de activiteiten, de producten of de diensten van een organisatie die aanmerkelijke gevolgen heeft of kan hebben voor het milieubeheersysteem van die organisatie, het milieu of de menselijke gezondheid;

16. 

„interne milieuaudit”: een systematische, gedocumenteerde, periodieke en objectieve evaluatie van de milieuprestaties van een organisatie, van het beheersysteem en van de processen die op milieubescherming gericht zijn;

17. 

„auditor”: een persoon of een groep personen behorend tot een organisatie zelf, dan wel een niet tot die organisatie behorende natuurlijke persoon of rechtspersoon, handelend in opdracht van die organisatie, die een beoordeling uitvoert van met name het toegepaste milieubeheersysteem en vaststelt of dit in overeenstemming is met het milieubeleid en het -programma van de organisatie, inclusief de naleving van de op het milieu toepasselijke wettelijke voorschriften;

18. 

„milieuverklaring”: het geheel van voor het publiek en andere belanghebbende partijen bestemde informatie van een organisatie over haar:

a) 

structuur en activiteiten;

b) 

milieubeleid en milieubeheersysteem;

c) 

milieuaspecten en milieueffecten;

d) 

milieuprogramma, milieudoelstellingen en milieutaakstellingen;

e) 

milieuprestaties en naleving van de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften als vermeld in bijlage IV;

19. 

„bijgewerkte milieuverklaring”: het geheel van voor het publiek en andere belanghebbende partijen bestemde informatie, met bijwerkingen van de laatst gevalideerde milieuverklaring, uitsluitend met betrekking tot de milieuprestaties van een organisatie en de naleving door de organisatie van de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften als vermeld in bijlage IV;

20. 

„milieuverificateur”:

a) 

een conformiteitsbeoordelingsinstantie als gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 765/2008 of elke natuurlijke of rechtspersoon of vereniging of groep van dergelijke personen, die een accreditatie heeft verkregen overeenkomstig deze verordening, of

b) 

elke natuurlijke of rechtspersoon of vereniging of groep van dergelijke personen, die een vergunning heeft verkregen om verificaties en valideringen te verrichten overeenkomstig deze verordening;

21. 

„organisatie”: een binnen of buiten de Gemeenschap gevestigde maatschappij, vennootschap, firma, onderneming, autoriteit of instelling, dan wel een deel of een combinatie daarvan, al dan niet met rechtspersoonlijkheid, privaat- of publiekrechterlijk, met een eigen structuur en administratie;

22. 

„vestiging”: een specifieke geografische locatie onder de beheerscontrole van een organisatie, inclusief de activiteiten, producten en diensten daarvan, met inbegrip van alle infrastructuur, uitrusting en materialen; een vestiging is de kleinst mogelijke eenheid die kan worden geregistreerd;

23. 

„cluster”: een groep onafhankelijke organisaties die wegens hun geografische nabijheid of door de aard van hun commerciële activiteiten zijn verbonden en die gezamenlijk het milieubeheersysteem uitvoeren;

24. 

„verificatie”: het conformiteitsbeoordelingsproces dat door een milieuverificateur wordt uitgevoerd om na te gaan of de milieuanalyse, het milieubeleid, het milieubeheersysteem en de interne milieuaudit en de toepassing daarvan, van een organisatie voldoen aan de eisen van deze verordening;

25. 

„validering”: de bevestiging door de milieuverificateur die de verificatie heeft uitgevoerd dat de informatie en de gegevens in de milieuverklaring en de bijgewerkte milieuverklaring van een organisatie betrouwbaar, geloofwaardig en juist zijn en aan de eisen van deze verordening voldoen;

26. 

„handhavingsautoriteiten”: de relevante bevoegde autoriteiten die door de lidstaten worden aangewezen om inbreuken op de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften op te sporen, te voorkomen en te onderzoeken en indien nodig handhavingsmaatregelen te nemen;

27. 

„milieuprestatie-indicator”: een specifieke parameter aan de hand waarvan de milieuprestaties van een organisatie kunnen worden gemeten;

28. 

„kleine organisaties”:

a) 

kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen ( 1 ), of

b) 

lokale besturen van gebieden met minder dan 10 000 inwoners of andere overheidsinstanties met minder dan 250 werknemers en een jaarlijks budget van ten hoogste 50 miljoen EUR of een jaarbalans van ten hoogste 43 miljoen EUR, waaronder:

i) 

overheids- of andere openbare diensten, of openbare adviesorganen op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau;

ii) 

natuurlijke personen of rechtspersonen die krachtens het nationale recht openbarediensttaken verrichten, met inbegrip van specifieke taken, activiteiten of diensten in verband met het milieu, en

iii) 

natuurlijke of rechtspersonen die openbare verantwoordelijkheden hebben, openbare functies bekleden of aan openbare dienstverlening doen in samenhang met het milieu onder het toezicht van een onder b) bedoelde instantie of persoon;

29. 

„collectieve registratie”: één registratie van alle vestigingen, of een aantal ervan, van een organisatie met vestigingen in één of meer lidstaten of derde landen;

30. 

„accreditatie-instantie”: een overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 765/2008 aangewezen nationale accreditatie-instantie die verantwoordelijk is voor de accreditatie van en het toezicht op milieuverificateurs;

31. 

„vergunningsinstantie”: een overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 765/2008 aangewezen instantie die verantwoordelijk is voor het afgeven van vergunning aan en het toezicht op milieuverificateurs.



HOOFDSTUK II

REGISTRATIE VAN ORGANISATIES

Artikel 3

Vaststelling van de bevoegde instantie

1.  
Aanvragen tot registratie van in een lidstaat gevestigde organisaties worden ingediend bij een bevoegde instantie in die lidstaat.
2.  

Een organisatie met vestigingen in een of meer lidstaten of in derde landen kan voor al deze vestigingen of voor een aantal daarvan een collectieve registratie aanvragen.

Aanvragen voor een collectieve registratie worden ingediend bij een bevoegde instantie van de lidstaat waar de ter fine van dit lid aangewezen hoofdzetel of beheercentrum van de organisatie is gevestigd.

3.  

Aanvragen tot registratie van organisaties buiten de Gemeenschap, met inbegrip van aanvragen voor een collectieve registratie voor uitsluitend buiten de Gemeenschap gelegen vestigingen, worden ingediend bij een bevoegde instantie in de lidstaat die overeenkomstig artikel 11, lid 1, tweede alinea, verantwoordelijk is voor de registratie van organisaties buiten de Gemeenschap.

Deze organisaties zorgen ervoor dat de milieuverificateur die de verificatie zal verrichten en het milieubeheersysteem van de organisatie zal valideren, geaccrediteerd is of een vergunning heeft in de lidstaat waar de organisatie haar aanvraag tot registratie indient.

Artikel 4

Voorbereiding van de registratie

1.  

Organisaties die zich voor de eerste keer wensen te laten registreren:

a) 

voeren een milieuanalyse uit van alle milieuaspecten van de organisatie overeenkomstig de voorschriften van bijlage I en van bijlage II, punt A.3.1;

b) 

ontwikkelen en implementeren, in het licht van de resultaten van de toetsing, een milieubeheersysteem dat alle in bijlage II genoemde eisen behelst en rekening houdt met de beste milieubeheerpraktijk voor de betrokken sector als bedoeld in artikel 46, lid 1, onder a), voor zover beschikbaar;

c) 

verrichten een interne audit overeenkomstig de voorschriften van bijlage II, punt A.5.5 en bijlage III;

d) 

stellen overeenkomstig bijlage IV een milieuverklaring op. Wanneer sectorale referentiedocumenten als bedoeld in artikel 46 voor de sector in kwestie beschikbaar zijn, wordt bij de beoordeling van de milieuprestaties van de organisatie rekening gehouden met het relevante document.

2.  
Organisaties kunnen gebruikmaken van de in artikel 32 bedoelde bijstand die beschikbaar is in de lidstaat waar de organisatie haar aanvraag tot registratie indient.
3.  
Organisaties die over een gecertificeerd milieubeheersysteem beschikken dat is erkend overeenkomstig artikel 45, lid 4, zijn niet verplicht die delen uit te voeren die als equivalent aan deze verordening zijn erkend.
4.  

Aan de hand van materiële of schriftelijke bewijsstukken tonen de organisaties aan dat zij voldoen aan alle toepasselijke wettelijke milieueisen.

Organisaties kunnen de bevoegde handhavingsautoriteit(en) overeenkomstig artikel 32, of de milieuverificateur om informatie verzoeken.

Organisaties van buiten de Gemeenschap refereren tevens aan de wettelijke milieuvoorschriften die van toepassing zijn op soortgelijke organisaties in de lidstaten waar zij hun aanvraag willen indienen.

Wanneer sectorale referentiedocumenten als bedoeld in artikel 46 voor de sector in kwestie beschikbaar zijn, vindt de beoordeling van de milieuprestaties van de organisatie plaats aan de hand van het relevante document.

5.  
De initiële milieuanalyse, het milieubeheersysteem, de auditprocedure en de tenuitvoerlegging daarvan worden door een geaccrediteerde of erkende milieuverificateur geverifieerd en de milieuverklaring wordt door die verificateur gevalideerd.

Artikel 5

Registratieaanvraag

1.  
Elke organisatie die aan de eisen van artikel 4 voldoet, kan een aanvraag tot registratie indienen.
2.  

De aanvraag tot registratie wordt ingediend bij de overeenkomstig artikel 3 vastgestelde bevoegde instantie en omvat:

a) 

de gevalideerde milieuverklaring in elektronische vorm of op papier;

b) 

de in artikel 25, lid 9, bedoelde verklaring, ondertekend door de milieuverificateur die de milieuverklaring heeft gevalideerd;

c) 

een ingevuld formulier dat ten minste de in bijlage VI omschreven minimuminformatie bevat;

d) 

een bewijs dat de eventueel verschuldigde vergoeding is betaald.

3.  
De aanvraag wordt opgesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat waar de organisatie de aanvraag tot registratie indient.



HOOFDSTUK III

VERPLICHTINGEN VAN DE GEREGISTREERDE ORGANISATIES

Artikel 6

Vernieuwing van de EMAS-registratie

1.  

Geregistreerde organisaties moeten ten minste om de drie jaar:

a) 

hun volledige milieubeheersysteem en auditprogramma en de uitvoering ervan laten verifiëren;

b) 

hun milieuverklaring opstellen overeenkomstig de voorschriften van bijlage IV, en deze laten verifiëren door een milieuverificateur;

c) 

de gevalideerde milieuverklaring indienen bij de bevoegde instantie;

d) 

een ingevuld formulier dat ten minste de in bijlage VI omschreven minimuminformatie bevat, indienen bij de bevoegde instantie;

e) 

voor de vernieuwing van de registratie eventueel een registratievergoeding betalen aan de bevoegde instantie.

2.  

Onverminderd het bepaalde in lid 1 moeten geregistreerde organisaties in de tussenliggende jaren:

a) 

overeenkomstig het auditprogramma een interne audit uitvoeren van hun milieuprestaties en de naleving van de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften overeenkomstig bijlage III;

b) 

een bijgewerkte milieuverklaring opstellen overeenkomstig de voorschriften van bijlage IV, en deze laten verifiëren door een milieuverificateur;

c) 

de gevalideerde bijgewerkte milieuverklaring indienen bij de bevoegde instantie;

d) 

een ingevuld formulier dat ten minste de in bijlage VI omschreven minimuminformatie bevat, indienen bij de bevoegde instantie;

e) 

voor de handhaving van de registratie eventueel een registratievergoeding betalen aan de bevoegde instantie.

3.  

Geregistreerde organisaties maken hun milieuverklaring en hun bijgewerkte milieuverklaring publiek binnen een maand na de registratie en binnen een maand nadat de vernieuwing van de registratie is afgerond.

Geregistreerde organisaties kunnen aan deze eis voldoen door de milieuverklaring en de bijgewerkte milieuverklaring op verzoek ter beschikking te stellen of door links aan te bieden naar internetsites waar deze verklaringen kunnen worden geraadpleegd.

Geregistreerde organisaties specificeren de manier waarop zij algemene toegang verlenen in de in bijlage VI vermelde formulieren.

Artikel 7

Afwijking voor kleine organisaties

1.  

Op verzoek van een kleine organisatie verlengen de bevoegde instanties voor die organisatie de in artikel 6, lid 1, bedoelde periode van drie jaar tot ten hoogste vier jaar of de in artikel 6, lid 2, bedoelde periode van één jaar tot ten hoogste twee jaar, op voorwaarde dat de milieuverificateur die de organisatie heeft geverifieerd, bevestigt dat aan alle hierna genoemde voorwaarden wordt voldaan:

a) 

er doen zich geen beduidende milieurisico’s voor;

b) 

de organisatie is niet voornemens belangrijke wijzigingen door te voeren, zoals gedefinieerd in artikel 8, en

c) 

er zijn geen noemenswaardige plaatselijke milieuproblemen waaraan de organisatie bijdraagt.

Voor de indiening van het in de eerste alinea bedoelde verzoek, kan de organisatie de in bijlage VI vermelde formulieren gebruiken.

2.  
De bevoegde instantie wijst het verzoek af indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden in lid 1. Zij doet de organisatie een met redenen omklede motivering toekomen.
3.  
Organisaties waaraan de in lid 1 bedoelde verlenging tot ten hoogste twee jaar is toegestaan, dienen in elk jaar waarvoor zij van de verplichting om over een gevalideerde bijgewerkte milieuverklaring te beschikken zijn vrijgesteld, hun niet-gevalideerde bijgewerkte milieuverklaring bij de bevoegde instantie in.

Artikel 8

Belangrijke wijzigingen

1.  
Wanneer een geregistreerde organisatie voornemens is belangrijke wijzigingen te introduceren, voert die organisatie een milieuanalyse uit van deze wijzigingen, inclusief de milieuaspecten en -effecten daarvan.
2.  
De organisatie werkt, na de milieutechnische analyse van de veranderingen de initiële milieuanalyse bij, wijzigt het milieubeleid, milieuprogramma en milieubeheersysteem en werkt de gehele milieuverklaring dienovereenkomstig bij.
3.  
Alle overeenkomstig lid 2 gewijzigde en bijgewerkte documenten worden binnen zes maanden geverifieerd en gevalideerd.
4.  
Na de validering brengt de organisatie middels het formulier van bijlage VI de wijzigingen ter kennis van de bevoegde instantie en maakt zij deze wijzigingen publiek.

Artikel 9

Interne milieuaudit

1.  
Elke geregistreerde organisatie stelt een auditprogramma vast dat garandeert dat over een periode van ten hoogste drie of, indien de afwijking overeenkomstig artikel 7 van toepassing is, vier jaar alle activiteiten in de organisatie aan een interne milieuaudit worden onderworpen overeenkomstig de eisen van bijlage III.
2.  
De audit wordt uitgevoerd door auditors die individueel of gezamenlijk over de vereiste bekwaamheden beschikken voor het verrichten van deze taken en die een voldoende mate van onafhankelijkheid ten opzichte van de door te lichten activiteiten bezitten om een objectief oordeel te kunnen vellen.
3.  
In het milieuauditprogramma van de organisatie worden de doelstellingen van elke audit of auditcyclus vastgelegd, met inbegrip van de auditfrequentie voor elke activiteit.
4.  
Aan het einde van elke audit of auditcyclus stellen de auditors een schriftelijk auditverslag op.
5.  
De auditor deelt de bevindingen en conclusies van de audit mee aan de organisatie.
6.  
Na afloop van het auditproces wordt door de organisatie een passend actieplan opgesteld en uitgevoerd.
7.  
De organisatie treft passende regelingen om te garanderen dat aan de resultaten van de audit het nodige gevolg wordt gegeven.

Artikel 10

Gebruik van het EMAS-logo

1.  

Onverminderd het bepaalde in artikel 35, lid 2, mag het in bijlage V opgenomen EMAS-logo alleen door geregistreerde organisaties worden gebruikt, en zulks alleen zolang hun registratie geldig is.

Op het logo moet altijd het registratienummer van de organisatie worden vermeld.

2.  
Het EMAS-logo mag alleen worden gebruikt conform de in bijlage V opgenomen technische specificaties.
3.  
Ingeval een organisatie overeenkomstig artikel 3, lid 2, besluit niet al haar vestigingen in de collectieve registratie op te nemen, zorgt zij ervoor dat zij in haar communicatie met het publiek en bij het gebruik van het EMAS-logo duidelijk maakt op welke vestigingen de registratie betrekking heeft.
4.  

Het EMAS-logo mag niet worden gebruikt:

a) 

op producten of de verpakking daarvan, of

b) 

in combinatie met vergelijkende beweringen over andere activiteiten en diensten, noch op een manier waardoor verwarring kan ontstaan met milieukeurmerken voor producten.

5.  

Milieu-informatie die door een geregistreerde organisatie wordt gepubliceerd, mag van het EMAS-logo worden voorzien mits deze informatie een verwijzing bevat naar de meest recente milieuverklaring of bijgewerkte milieuverklaring van de organisatie waaraan zij is ontleend en mits zij door een milieuverificateur is gevalideerd als zijnde:

a) 

nauwkeurig;

b) 

onderbouwd en controleerbaar;

c) 

relevant en in de juiste context of in het juiste verband gebruikt;

d) 

representatief voor de algehele milieuprestaties van de organisatie;

e) 

niet voor verkeerde uitleg vatbaar, en

f) 

significant in relatie tot het algehele milieueffect.



HOOFDSTUK IV

REGELS BETREFFENDE DE BEVOEGDE INSTANTIES

Artikel 11

Aanwijzing en rol van de bevoegde instanties

1.  

De lidstaten wijzen de bevoegde instanties aan die verantwoordelijk zijn voor de registratie van in de Gemeenschap gevestigde organisaties overeenkomstig deze verordening.

De lidstaten kunnen bepalen dat de bevoegde instanties die zij aanwijzen verantwoordelijk zijn voor de registratie van in de Gemeenschap gevestigde organisaties overeenkomstig deze verordening.

De bevoegde instanties controleren de inschrijving en handhaving van organisaties in het register, o.m. schorsingen en schrappingen.

2.  
Er kunnen bevoegde instanties zijn op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau.
3.  
De bevoegde instanties worden zodanig samengesteld dat hun onafhankelijkheid en neutraliteit gewaarborgd zijn.
4.  
De bevoegde instanties dienen te beschikken over voldoende financiële en personele middelen voor een correcte uitvoering van hun taken.
5.  
De bevoegde instanties passen deze verordening op consistente wijze toe en nemen op regelmatige basis deel aan de in artikel 17 omschreven intercollegiale toetsing.

Artikel 12

Voorschriften betreffende het registratieproces

1.  

De bevoegde instanties stellen procedures vast voor de registratie van organisaties. Zij stellen met name regels vast voor:

a) 

het onderzoeken van de opmerkingen van belanghebbenden, waaronder erkennings- en vergunningsinstanties en bevoegde handhavingsautoriteiten, alsmede de instanties die de organisaties vertegenwoordigen, over kandidaatorganisaties of geregistreerde organisaties;

b) 

het weigeren van de registratie en het schorsen of schrappen van organisaties, en

c) 

de behandeling van beroepen of klachten die tegen hun besluiten worden ingediend.

2.  

De bevoegde instanties zorgen voor het opstellen en bijhouden van een register van in hun lidstaat geregistreerde organisaties, dat tevens informatie bevat over de wijze waarop de milieuverklaring en de bijgewerkte milieuverklaring kunnen worden verkregen en werken dat register als er veranderingen zijn maandelijks bij.

Het register wordt publiek gemaakt op een website.

3.  
De bevoegde instanties stellen de Commissie maandelijks afhankelijk van het besluit van de lidstaten in kwestie rechtstreeks of via de nationale instanties in kennis van wijzigingen in het in lid 2 bedoelde register.

Artikel 13

Registratie van organisaties

1.  
De bevoegde instanties behandelen de aanvragen tot registratie van organisaties conform de daartoe vastgestelde procedures.
2.  

Wanneer een organisatie een aanvraag tot registratie indient, registreert de bevoegde instantie die organisatie en kent zij haar een registratienummer toe mits aan alle hierna genoemde voorwaarden is voldaan:

a) 

de bevoegde instantie heeft een aanvraag tot registratie ontvangen die alle in artikel 5, lid 2, onder a) tot en met d), genoemde documenten bevat;

b) 

de bevoegde instantie heeft gecontroleerd dat de verificatie en de validering zijn uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 25, 26 en 27;

c) 

de bevoegde instantie is er op basis van de ontvangen materiële bewijsstukken bijvoorbeeld een schriftelijk verslag van de bevoegde handhavingsautoriteit van overtuigd dat er geen bewijs is van schending van toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften;

d) 

dat er van belanghebbenden geen ter zake dienende klachten zijn of dat deze op positieve wijze zijn opgelost;

e) 

de bevoegde instantie is er op basis van de ontvangen bewijsstukken van overtuigd dat de organisatie voldoet aan alle eisen van deze verordening, en

f) 

de bevoegde instantie heeft de eventueel verschuldigde registratievergoeding ontvangen.

3.  
De bevoegde instantie stelt de organisatie in kennis van het feit dat zij is geregistreerd en geeft haar haar registratienummer en het EMAS-logo.
4.  
Indien een bevoegde instantie tot het besluit komt dat een aanvragende organisatie niet aan de voorwaarden van lid 2 voldoet, weigert zij die organisatie te registreren en stuurt zij de organisatie een met redenen omklede motivering van haar besluit.
5.  
Indien een bevoegde instantie een schriftelijk toezichtrapport van de erkennings- of vergunningsinstantie ontvangt waaruit blijkt dat de werkzaamheden van de milieuverificateur niet adequaat genoeg zijn uitgevoerd om te waarborgen dat de aanvragende organisatie aan de eisen van deze verordening voldoet, weigert zij die organisatie te registreren. De bevoegde instantie verzoekt de organisatie een nieuwe registratieaanvraag in te dienen.
6.  
Teneinde het bewijsmateriaal te vergaren dat nodig is voor het nemen van een besluit tot weigering van de registratie van een organisatie, raadpleegt de bevoegde instantie de betrokken partijen met inbegrip van de organisatie.

Artikel 14

Vernieuwing van de registratie van de organisatie

1.  

Een bevoegde instantie vernieuwt de registratie van de organisatie als is voldaan aan alle hierna volgende voorwaarden:

a) 

de bevoegde instantie heeft een gevalideerde milieuverklaring overeenkomstig artikel 6, lid 1, letter c), een gevalideerde bijgewerkte milieuverklaring overeenkomstig artikel 6, lid 2, letter c), of een niet-gevalideerde bijgewerkte milieuverklaring overeenkomstig artikel 7, lid 3, ontvangen;

b) 

de bevoegde instantie heeft een ingevuld formulier ontvangen dat ten minste de minimale informatie bevat zoals omschreven in bijlage VI, overeenkomstig artikel 6, lid 1, letter d), en artikel 6, lid 2, letter d);

c) 

de bevoegde instantie heeft geen bewijs dat de verificatie en de validering niet zijn uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 25, 26 en 27;

d) 

de bevoegde instantie heeft geen bewijs dat de organisatie niet aan de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften heeft voldaan;

e) 

er zijn van belanghebbenden geen ter zake dienende klachten of deze zijn op positieve wijze opgelost;

f) 

de bevoegde instantie is er op basis van de ontvangen bewijsstukken van overtuigd dat de organisatie voldoet aan alle eisen van deze verordening, en

g) 

de bevoegde instantie heeft de eventueel verschuldigde vergoeding voor vernieuwing van de registratie ontvangen.

2.  
De bevoegde instantie stelt de organisatie in kennis van het feit dat haar registratie is verlengd.

Artikel 15

Schorsing of schrapping van organisaties uit het register

1.  
Indien een bevoegde instantie van oordeel is dat een geregistreerde organisatie deze verordening niet naleeft, biedt zij de organisatie de gelegenheid haar standpunt over de kwestie kenbaar te maken. Indien de organisatie geen bevredigend antwoord geeft, wordt zij uit het register geschrapt of geschorst.
2.  
Indien een bevoegde instantie een schriftelijk toezichtrapport van de accreditatie- of vergunningsinstantie ontvangt waaruit blijkt dat de werkzaamheden van de milieuverificateur niet adequaat genoeg zijn uitgevoerd om te waarborgen dat de geregistreerde organisatie aan de eisen van deze verordening voldoet, wordt de registratie geschorst.
3.  

Een geregistreerde organisatie wordt uit het register geschorst c.q. geschrapt indien zij nalaat de bevoegde instantie, binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek daartoe, de volgende stukken te doen toekomen:

a) 

de gevalideerde milieuverklaring, een bijwerking ervan of de in artikel 25, lid 9, bedoelde ondertekende verklaring;

b) 

een formulier dat ten minste de in bijlage VI bedoelde, door de organisatie te verstrekken minimuminformatie bevat.

4.  
Indien een bevoegde instantie er door de bevoegde handhavingsautoriteit middels een schriftelijk verslag van in kennis wordt gesteld dat de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften door de organisatie worden overtreden, schorst c.q. schrapt zij de vermelding van die organisatie uit het register.
5.  

Ingeval een bevoegde instantie beslist een registratie te schorsen of te schrappen, houdt zij in elk geval rekening met:

a) 

het milieueffect van de niet-naleving van de eisen van deze verordening door de organisatie;

b) 

de voorspelbaarheid van de niet-naleving van de eisen van deze verordening door de organisatie, of van daartoe leidende omstandigheden;

c) 

eerdere gevallen van niet-naleving van de eisen van deze verordening door de organisatie, en

d) 

de specifieke omstandigheden van de organisatie.

6.  
Om het bewijsmateriaal te vergaren dat nodig is voor het nemen van een besluit tot schorsing of schrapping van een organisatie uit het register, raadpleegt de bevoegde instantie de betrokken partijen met inbegrip van de organisatie.
7.  
Indien de bevoegde instantie op een andere wijze dan door middel van een schriftelijk toezichtrapport van de accreditatie- of vergunningsinstantie in het bezit is gekomen van aanwijzingen dat de werkzaamheden van de milieuverificateur niet adequaat genoeg zijn uitgevoerd om te waarborgen dat de organisatie aan de eisen van deze verordening voldoet, raadpleegt zij de accreditatie- of vergunningsinstantie die toezicht uitoefent op de milieuverificateur.
8.  
De bevoegde instantie motiveert alle door haar genomen maatregelen.
9.  
De bevoegde instantie informeert de organisatie op passende wijze over de raadpleging van de betrokken partijen.
10.  
De schorsing van een organisatie uit het register wordt opgeheven wanneer de bevoegde instantie informatie heeft ontvangen waaruit genoegzaam blijkt dat de organisatie voldoet aan de eisen van deze verordening.

Artikel 16

Forum van bevoegde instanties

1.  

Door de bevoegde instanties wordt een forum van bevoegde instanties, hierna „het forum van bevoegde instanties” genoemd, ingesteld en dit forum komt ten minste eenmaal per jaar bijeen in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de Commissie.

Het forum van bevoegde instanties stelt zijn reglement van orde vast.

2.  
Aan het forum van bevoegde instanties wordt deelgenomen door bevoegde instanties uit alle lidstaten. Indien er in een lidstaat meerdere bevoegde instanties zijn ingesteld, worden passende maatregelen genomen om te garanderen dat zij allemaal over de werkzaamheden van het forum van bevoegde instanties worden geïnformeerd.
3.  

Het forum van bevoegde instanties werkt richtsnoeren uit om ervoor te zorgen dat de procedures betreffende de registratie van organisaties overeenkomstig deze verordening, inclusief de vernieuwing van de registratie en de schorsing en schrapping van organisaties in en buiten de Gemeenschap uit het register, coherent worden toegepast.

Het forum van bevoegde instanties doet de documenten met richtsnoeren en de documenten betreffende de collegiale toetsing aan de Commissie toekomen.

4.  

Door het forum van bevoegde instanties goedgekeurde documenten die richtsnoeren bevatten in verband met harmonisatieprocedures worden eventueel door de Commissie ter goedkeuring voorgesteld overeenkomstig de in artikel 49, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Deze documenten worden openbaar gemaakt.

Artikel 17

Intercollegiale toetsing van de bevoegde instanties

1.  
Door het forum van bevoegde instanties wordt een intercollegiale toetsing georganiseerd om de conformiteit van het registratiesysteem van elke bevoegde instantie met deze verordening te beoordelen en een geharmoniseerde benadering van de toepassing van de regels inzake registratie uit te werken.
2.  
De collegiale toetsing vindt regelmatig en ten minste om de vier jaar plaats en omvat een beoordeling van de regels en procedures van de artikelen 12, 13 en 15. Alle bevoegde instanties nemen deel aan de intercollegiale toetsing.
3.  

De Commissie stelt procedures vast voor de uitvoering van de collegiale toetsing, met inbegrip van passende beroepsprocedures tegen als gevolg van de collegiale toetsing genomen besluiten.

Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 49, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

4.  
De in lid 3 bedoelde procedures worden opgezet alvorens de eerste collegiale toetsing plaatsvindt.
5.  

Het forum van bevoegde instanties doet de Commissie en het overeenkomstig artikel 49, lid 1, opgerichte comité regelmatig een verslag over de intercollegiale toetsing toekomen.

Dat verslag wordt na goedkeuring door het forum van bevoegde instanties en het in de eerste alinea bedoelde comité publiek gemaakt.



HOOFDSTUK V

MILIEUVERIFICATEURS

Artikel 18

Taken van de milieuverificateurs

1.  
De milieuverificateurs beoordelen of de milieuanalyse, het milieubeleid, het milieubeheersysteem, de auditprocedures en de tenuitvoerlegging daarvan van een organisatie in overeenstemming zijn met de eisen van deze verordening.
2.  

De milieuverificateurs verifiëren:

a) 

de naleving door de organisatie van alle eisen van deze verordening met betrekking tot de initiële milieuanalyse, het milieubeheersysteem, de milieuaudit en de resultaten daarvan alsook de milieuverklaring of de bijwerking ervan;

b) 

de naleving door de organisatie van de toepasselijke communautaire, nationale, regionale en plaatselijke wettelijke milieuvoorschriften;

c) 

de continue verbetering van de milieuprestaties van de organisatie, en

d) 

de betrouwbaarheid, geloofwaardigheid en juistheid van de gegevens en informatie in de volgende documenten:

i) 

de milieuverklaring;

ii) 

de bijgewerkte milieuverklaring;

iii) 

alle te valideren milieu-informatie.

3.  
Meer in het bijzonder verifiëren de milieuverificateurs de geschiktheid van de initiële milieuanalyse of van de milieuaudit of andere door de organisatie toegepaste procedures, zonder die procedures onnodig te dupliceren.
4.  
De milieuverificateurs verifiëren of de resultaten van de interne audit betrouwbaar zijn. Eventueel doen zij hiervoor steekproeven.
5.  

Bij de verificatie met het oog op de voorbereiding van de registratie van een organisatie controleert de milieuverificateur dat de organisatie ten minste aan de volgende eisen voldoet:

a) 

er functioneert een volledig operationeel milieubeheersysteem overeenkomstig bijlage II;

b) 

er bestaat een volledig uitgewerkt en reeds gestart auditprogramma overeenkomstig bijlage III, waardoor ten minste de belangrijkste milieueffecten worden bestreken;

c) 

de in bijlage II, deel A, bedoelde management-toetsing is voltooid, en

d) 

er is een milieuverklaring opgesteld overeenkomstig bijlage IV, en eventueel beschikbare sectorale documenten zijn in de overwegingen betrokken.

6.  

Ten behoeve van de verificatie met het oog op de vernieuwing van de registratie als bedoeld in artikel 6, lid 1, controleert de milieuverificateur of de organisatie aan de volgende eisen voldoet:

a) 

de organisatie beschikt over een volledig operationeel milieubeheersysteem overeenkomstig bijlage II;

b) 

de organisatie beschikt over een volledig uitgewerkt en operationeel auditprogramma dat al ten minste een auditcyclus heeft doorlopen overeenkomstig bijlage III;

c) 

de organisatie heeft een management-toetsing afgerond, en

d) 

de organisatie heeft een milieuverklaring opgesteld overeenkomstig bijlage IV, en eventueel beschikbare sectorale documenten zijn in de overwegingen betrokken.

7.  

Ten behoeve van de verificatie met het oog op de vernieuwing van de registratie als bedoeld in artikel 6, lid 2, controleert de milieuverificateur of de organisatie ten minste aan de volgende eisen voldoet:

a) 

de organisatie heeft een interne audit uitgevoerd van de milieuprestaties en de naleving van de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften overeenkomstig bijlage III;

b) 

de organisatie levert het bewijs dat zij de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften blijft naleven en haar milieuprestaties voortdurend verbetert, en

c) 

de organisatie heeft een bijgewerkte milieuverklaring opgesteld overeenkomstig bijlage IV, en eventueel beschikbare sectorale documenten zijn in de overwegingen betrokken.

Artikel 19

Verificatiefrequentie

1.  
In overleg met de organisatie stelt de milieuverificateur een programma op dat garandeert dat alle voor de registratie en de vernieuwing van de registratie vereiste elementen, als vermeld in de artikelen 4, 5 en 6, worden geverifieerd.
2.  

De milieuverificateur valideert met tussenpozen van maximaal 12 maanden alle bijgewerkte informatie in de milieuverklaring of de bijwerking ervan.

Zo nodig geldt de afwijking bedoeld in artikel 7.

Artikel 20

Eisen met betrekking tot de milieuverificateurs

1.  

Teneinde overeenkomstig deze verordening te worden geaccrediteerd of een vergunning te krijgen, dient een kandidaat-milieuverificateur een verzoek in bij de accreditatie- of vergunninginstantie waarbij hij de accreditatie of vergunning wenst aan te vragen.

In dit verzoek specificeert hij de reikwijdte van de verlangde erkenning of vergunning aan de hand van de statistische classificatie van economische activiteiten zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 ( 2 ).

2.  

De milieuverificateur verstrekt de accreditatie- of vergunningsinstantie de passende bewijzen van zijn bekwaamheid, met inbegrip van kennis, relevante ervaring en voor de reikwijdte van de verlangde accreditatie of vergunning relevante technische capaciteiten op de volgende gebieden:

a) 

deze verordening;

b) 

het functioneren van milieubeheersystemen in het algemeen;

c) 

de relevante door de Commissie overeenkomstig artikel 46 uitgebrachte sectorale referentiedocumenten voor de toepassing van deze verordening;

d) 

de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften die relevant zijn voor de te verifiëren en te valideren activiteit;

e) 

milieuaspecten en -effecten, met inbegrip van de milieudimensie van duurzame ontwikkeling;

f) 

de vanuit milieuoogpunt relevante technische aspecten van de te verifiëren en te valideren activiteit;

g) 

het functioneren van de te verifiëren en te valideren activiteit in het algemeen, teneinde de geschiktheid van het beheersysteem te beoordelen in relatie tot de milieu-interacties van de organisatie en haar producten, diensten en werkzaamheden, ten minste met inbegrip van:

i) 

de door de organisatie gebruikte technologieën;

ii) 

de terminologie die eigen is aan de activiteiten van de organisatie en het daarbij ingezette instrumentarium;

iii) 

operationele activiteiten en de karakteristieken van hun interactie met het milieu;

iv) 

methodieken voor de beoordeling van belangrijke milieuaspecten;

v) 

technologieën voor de beheersing en de beperking van verontreiniging;

h) 

de eisen en methodieken van milieuaudits, met inbegrip van het vermogen om een doeltreffende verificatieaudit van een milieubeheersysteem uit te voeren, passende bevindingen en conclusies van een dergelijke audit te formuleren en zowel mondelinge als schriftelijke auditverslagen op te stellen en te presenteren die een duidelijke neerslag van de verificatieaudit opleveren;

i) 

informatieaudits, de milieuverklaringen en de bijwerking ervan in samenhang met gegevensbeheer, gegevensopslag, gegevensverwerking, presentatie van gegevens in schriftelijke en grafische vorm ten behoeve van de evaluatie van mogelijke fouten en het gebruik van aannames en ramingen;

j) 

de milieudimensie van producten en diensten, met inbegrip van hun milieuaspecten en milieuprestaties in de gebruiksfase en daarna, en de integriteit van de voor de milieubesluitvorming beschikbaar gestelde gegevens.

3.  
Van de milieuverificateur wordt verlangd dat hij aantoont over een permanente professionele ontwikkeling in de in lid 2 omschreven deskundigheidsgebieden te beschikken en dat hij de accreditatie- of vergunningsinstantie in staat stelt op deze ontwikkeling toe te zien.
4.  
De milieuverificateur is bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden een derde partij van buiten, onafhankelijk van, met name, de auditor of consultant van de organisatie, onpartijdig en objectief.
5.  
De milieuverificateur zorgt ervoor dat hij vrij is van elke commerciële, financiële of andere druk die zijn oordeel zou kunnen beïnvloeden of het vertrouwen in zijn onafhankelijk oordeel en integriteit in verband met de verificatiewerkzaamheden in gevaar zou kunnen brengen. De milieuverificateur zorgt ervoor dat alle in dit verband toepasselijke regels worden nageleefd.
6.  
De milieuverificateur hanteert gedocumenteerde methoden en procedures, met inbegrip van instrumenten voor kwaliteitscontrole en vertrouwelijkheidsvoorschriften, teneinde aan de verificatie- en valideringsvereisten van deze verordening te voldoen.
7.  

Een organisatie die als milieuverificateur optreedt, houdt een organisatieschema met de structuren en verantwoordelijkheden binnen de organisatie en een verklaring betreffende haar juridische status, eigenaar(s) en financieringsbronnen bij.

De organisatie stelt dat schema op verzoek ter beschikking.

8.  
De inachtneming van deze voorschriften wordt gewaarborgd door de beoordeling die aan de accreditatie of verlening van de vergunning voorafgaat en door het toezicht dat door de accreditatie- of vergunningsinstantie wordt uitgeoefend.

Artikel 21

Aanvullende eisen met betrekking tot milieuverificateurs die natuurlijke personen zijn en hun verificatie- en valideringswerkzaamheden zelfstandig uitoefenen

Voor natuurlijke personen die als milieuverificateur optreden en zelfstandig verificaties en valideringen uitvoeren geldt, naast de voorwaarde dat zij aan de eisen van artikel 20 moeten voldoen, tevens dat:

a) 

zij over alle noodzakelijke bekwaamheden dienen te beschikken om verificatie- en valideringswerkzaamheden uit te voeren op de gebieden waarop hun vergunning betrekking heeft;

b) 

de vergunning beperkt is qua reikwijdte, overeenkomstig hun persoonlijke bekwaamheden.

Artikel 22

Aanvullende eisen met betrekking tot milieuverificateurs die werkzaamheden ontplooien in derde landen

1.  
Indien een milieuverificateur voornemens is verificatie- en valideringswerkzaamheden te verrichten in derde landen, vraagt hij een accreditatie of vergunning voor specifieke derde landen aan.
2.  

Teneinde een accreditatie of vergunning te verkrijgen voor een derde land dient de milieuverificateur, naast de eisen van de artikelen 20 en 21, aan de volgende eisen te voldoen:

a) 

kennis en begrip van de wettelijke en bestuursrechtelijke milieuvoorschriften van het derde land waarvoor de accreditatie of vergunning wordt aangevraagd;

b) 

kennis en begrip van de officiële taal van het derde land waarvoor de accreditatie of vergunning wordt aangevraagd.

3.  

Aan de eisen van lid 2 wordt geacht te zijn voldaan indien de milieuverificateur het bestaan aantoont van een contractuele relatie tussen hemzelf en een gekwalificeerde persoon of organisatie die aan deze eisen voldoet.

Die persoon of organisatie dient onafhankelijk te zijn van de te verifiëren organisatie.

Artikel 23

Toezicht op milieuverificateurs

1.  

Het toezicht op de verificatie- en valideringswerkzaamheden van de milieuverificateurs in:

a) 

de lidstaat waar zij zijn geaccrediteerd, of een vergunning hebben wordt uitgeoefend door de accreditatie- of vergunningsinstantie die de accreditatie of vergunning heeft verleend;

b) 

een derde land wordt uitgeoefend door de accreditatie- of vergunningsinstantie die de milieuverificateur voor die werkzaamheden de accreditatie of vergunning heeft verleend;

c) 

een andere lidstaat dan die waar de erkenning of vergunning werd verleend, wordt uitgeoefend door de accreditatie- of vergunningsinstantie van de lidstaat waar de verificatie plaats vindt.

2.  
Ten minste vier weken vóór elke verificatie in een lidstaat brengt de milieuverificateur de gegevens met betrekking tot zijn accreditatie of vergunning alsook het tijdstip en de plaats van de verificatie ter kennis van de accreditatie- of vergunningsinstantie die verantwoordelijk is voor het toezicht op de betrokken milieuverificateur.
3.  
De milieuverificateur stelt de erkenning- of vergunningssinstantie onverwijld in kennis van elke verandering die gevolgen kan hebben voor de erkenning of vergunning of de reikwijdte daarvan.
4.  
Op gezette tijden, maar ten minste om de 24 maanden, gaat de accreditatie- of vergunningsinstantie na of de milieuverificateur nog steeds aan de accreditatie- of vergunningsvoorwaarden voldoet en controleert zij de kwaliteit van de uitgevoerde verificatie- en valideringswerkzaamheden.
5.  

Het toezicht kan de vorm hebben van audits van de administratie, toezicht ter plaatse in de organisaties, enquêtes, toetsing van door de verificateur gevalideerde milieuverklaringen of de bijwerking ervan en toetsing van verificatierapporten.

Het toezicht dient in verhouding te staan tot de door de verificateur verrichte werkzaamheden.

6.  
Organisaties moeten de accreditatie- of vergunningsinstanties in staat stellen toezicht te houden op de milieuverificateur tijdens het verificatie- en valideringsproces.
7.  
Een eventueel besluit van de accreditatie- of vergunningsinstantie om de accreditatie of vergunning in te trekken of te schorsen dan wel de reikwijdte van de accreditatie of vergunning te beperken, kan pas worden genomen nadat de milieuverificateur de gelegenheid heeft gehad om gehoord te worden.
8.  

Indien de toezichthoudende accreditatie- of vergunningsinstantie van mening is dat de kwaliteit van het werk van de milieuverificateur niet beantwoordt aan de eisen van deze verordening, wordt een schriftelijk toezichtrapport toegezonden aan de betrokken milieuverificateur en aan de bevoegde instantie waarbij de betrokken organisatie haar aanvraag tot registratie wenst in te dienen of die de betrokken organisatie heeft geregistreerd.

Indien het geschil daarmee niet is opgelost, wordt het toezichtrapport toegezonden aan het in artikel 30 bedoelde forum van accreditatie- of vergunningsinstanties.

Artikel 24

Extra eisen inzake toezicht op milieuverificateurs die werkzaamheden verrichten in een andere lidstaat dan die waar zij zijn geaccrediteerd of een vergunning hebben.

1.  

Een milieuverificateur die in een bepaalde lidstaat is geaccrediteerd of een vergunning heeft, stelt, ten minste vier weken voor hij in een andere lidstaat verificatie- en valideringswerkzaamheden uitvoert, de accreditatie- of vergunningsinstantie van laatstgenoemde lidstaat in kennis van de volgende gegevens:

a) 

de gegevens met betrekking tot zijn accreditatie, deskundigheid, in het bijzonder zijn kennis van de wettelijke milieuvoorschriften en de officiële taal van de andere lidstaat, en in voorkomend geval de samenstelling van zijn team;

b) 

het tijdstip en de plaats van de verificatie en de validering;

c) 

het adres en de contactgegevens van de organisatie.

Deze kennisgeving wordt voor iedere verificatie en validering opnieuw gedaan.

2.  
De accreditatie- of vergunningsinstantie kan verzoeken om meer informatie over de kennis die de verificateur bezit van de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften.
3.  
De accreditatie- of vergunningsinstantie kan andere voorwaarden stellen dan de in lid 1 genoemde, mits die andere voorwaarden geen afbreuk doen aan het recht van de milieuverificateur om zijn diensten aan te bieden in een andere lidstaat dan die waar de accreditatie of vergunning is verleend.
4.  
De accreditatie- of vergunningsinstantie maakt geen gebruik van de in lid 1 bedoelde procedure om de komst van de milieuverificateur uit te stellen. Indien de accreditatie- of vergunningsinstantie niet in de mogelijkheid verkeert haar taken overeenkomstig de leden 2 en 3 te verrichten vóór het tijdstip van de verificatie en validering waarvan de verificateur overeenkomstig lid 1, onder b), kennis heeft gegeven, doet zij de verificateur een gemotiveerde verklaring toekomen.
5.  
Er worden door de accreditatie- of vergunningsinstanties geen discriminerende kennisgevings- of toezichtsvergoedingen in rekening gebracht.
6.  
Indien de toezichthoudende accreditatie- of vergunningsinstantie van mening is dat de kwaliteit van het werk van de milieuverificateur niet beantwoordt aan de eisen van deze verordening, wordt een schriftelijk toezichtrapport toegezonden aan de betrokken milieuverificateur, aan de accreditatie- of vergunningsinstantie die de accreditatie of vergunning heeft verleend en aan de bevoegde instantie waarbij de betrokken organisatie haar aanvraag tot registratie wenst in te dienen of die de betrokken organisatie heeft geregistreerd. Indien het geschil daarmee niet is opgelost, wordt het toezichtrapport toegezonden aan het in artikel 30 bedoelde forum van de accreditatie- of vergunningsinstanties.

Artikel 25

Voorwaarden voor de uitvoering van verificaties en valideringen

1.  

De milieuverificateur verricht zijn werkzaamheden binnen de reikwijdte van zijn accreditatie of vergunning en op basis van een schriftelijke overeenkomst met de organisatie.

Die overeenkomst:

a) 

specificeert de reikwijdte van de werkzaamheden;

b) 

specificeert de voorwaarden die de milieuverificateur in staat moeten stellen om op onafhankelijke en professionele wijze te werk te gaan, en

c) 

verplicht de organisatie ertoe de nodige medewerking te verlenen.

2.  

De milieuverificateur zorgt ervoor dat alle onderdelen van de organisatie ondubbelzinnig zijn gedefinieerd overeenkomstig de werkelijke indeling van de activiteiten.

De milieuverklaring dient duidelijk de verschillende onderdelen van de organisatie te specificeren waarop de verificatie of validering betrekking heeft.

3.  
De milieuverificateur beoordeelt de in artikel 18 genoemde elementen.
4.  
De door de milieuverificateur uitgevoerde verificatie- en valideringswerkzaamheden omvatten het onderzoek van documenten, een bezoek aan de organisatie, de uitvoering van steekproefsgewijze controles en het voeren van gesprekken met het personeel.
5.  
Voorafgaand aan een bezoek van de milieuverificateur verstrekt de organisatie de verificateur essentiële informatie over de organisatie en haar activiteiten, het milieubeleid en het milieuprogramma, een beschrijving van het in de organisatie toegepaste milieubeheersysteem, bijzonderheden omtrent de uitgevoerde milieuanalyse of milieuaudit, het rapport over die analyse of audit en over eventueel naderhand genomen bijsturingsmaatregelen, alsmede de concept-milieuverklaring of de bijwerking ervan.
6.  

De milieuverificateur stelt voor de organisatie een schriftelijk rapport op over het resultaat van de verificatie, waarin de volgende elementen uitdrukkelijk aan de orde komen:

a) 

alle kwesties die relevant zijn voor de werkzaamheden van de milieuverificateur;

b) 

een beschrijving van de conformiteit met alle eisen van deze verordening, met inbegrip van bewijsmateriaal, bevindingen en conclusies;

c) 

een vergelijking van de resultaten en streefdoelen van voorgaande milieuverklaringen en een beoordeling van de milieuprestaties en van de continue verbetering van de milieuprestaties van de organisatie;

d) 

indien van toepassing, de technische tekortkomingen in de milieuanalyse, de auditmethode, het milieubeheersysteem of enig ander relevant proces.

7.  

In geval van niet-conformiteit met de bepalingen in deze verordening worden in het rapport bovendien nader gespecificeerd:

a) 

de bevindingen en conclusies betreffende de niet-conformiteit van de organisatie en het bewijsmateriaal waarop die bevindingen en conclusies gebaseerd zijn;

b) 

de punten waarop het rapport niet met de concept-milieuverklaring of de bijwerking ervan overeenstemt, alsmede een specificering van de wijzigingen of toevoegingen die in de milieuverklaring of de bijwerking ervan moeten worden aangebracht.

8.  

Na de verificatie valideert de milieuverificateur de milieuverklaring, of de bijwerking ervan, van de organisatie en bevestigt dat de verklaring aan de eisen van deze verordening voldoet, mits het resultaat van de verificatie en de validering bevestigt dat:

a) 

de informatie en de gegevens in de milieuverklaring, of de bijwerking ervan, van de organisatie betrouwbaar en juist zijn en aan de eisen van deze verordening voldoen, en

b) 

er geen aanwijzingen zijn dat de organisatie niet voldoet aan de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften.

9.  
Bij de validering geeft de milieuverificateur een ondertekende verklaring als bedoeld in bijlage VII af, waarin wordt bevestigd dat de verificatie en validering overeenkomstig deze verordening zijn uitgevoerd.
10.  

Milieuverificateurs die in één lidstaat zijn geaccrediteerd of een vergunning hebben, mogen verificatie- en valideringswerkzaamheden verrichten in alle andere lidstaten overeenkomstig de eisen van deze verordening.

Op de verificatie- of valideringswerkzaamheden wordt toegezien door de accreditatie- of vergunningsinstantie van de lidstaat waar die werkzaamheden plaatsvinden. De aanvang van de activiteiten wordt aan deze accreditatie- of vergunningsinstantie medegedeeld volgens het tijdschema beschreven in artikel 24, lid 1.

Artikel 26

Verificatie en validering van kleine organisaties

1.  

Bij het verrichten van zijn verificatie- en valideringswerkzaamheden houdt de milieuverificateur rekening met de specifieke kenmerken van kleine organisaties, waaronder:

a) 

korte rapportagelijnen;

b) 

multifunctioneel personeel;

c) 

opleiding op de werkplek;

d) 

het vermogen om snel in te spelen op veranderingen, en

e) 

beperkte documentatie van procedures.

2.  
De milieuverificateur voert de verificatie of validering op zodanige wijze uit dat kleine organisaties daardoor niet onnodig worden belast.
3.  
De milieuverificateur houdt rekening met objectieve aanwijzingen voor de doeltreffendheid van het systeem, met inbegrip van het bestaan binnen de organisatie van procedures die zijn afgestemd op de omvang en complexiteit van de operatie, de aard van de daardoor veroorzaakte milieueffecten en de deskundigheid van het uitvoerend personeel.

Artikel 27

Verificatie- en valideringsvoorwaarden in derde landen

1.  
Milieuverificateurs die in een lidstaat zijn geaccrediteerd of aan wie een vergunning is afgegeven, mogen verificatie- en valideringswerkzaamheden verrichten voor een in een derde land gevestigde organisatie overeenkomstig de eisen van deze verordening.
2.  
Ten minste zes weken vóór elke verificatie of validering in een derde land brengt de milieuverificateur de gegevens met betrekking tot zijn accreditatie of vergunning alsook het tijdstip en de plaats van de verificatie of validering ter kennis van de accreditatie- of vergunningsinstantie van de lidstaat waar de betrokken organisatie geregistreerd is of haar aanvraag tot registratie wenst in te dienen.
3.  
Op de verificatie- of valideringswerkzaamheden wordt toegezien door de accreditatie- of vergunningsinstantie van de lidstaat waar de milieuverificateur is geaccrediteerd of een vergunning heeft. De aanvang van de activiteiten wordt aan deze accreditatie- of vergunningsinstantie medegedeeld volgens het tijdschema in lid 2.



HOOFDSTUK VI

ACCREDITATIE- EN VERGUNNINGSINSTANTIES

Artikel 28

Verloop van het accreditatie- en vergunningsproces

1.  
De uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 765/2008 door de lidstaten aangewezen accreditatie -instanties zijn bevoegd voor de accreditatie van de milieuverificateurs en het toezicht op de door milieuverificateurs overeenkomstig deze verordening verrichte werkzaamheden.
2.  
De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 765/2008 een vergunningsinstantie aanwijzen die verantwoordelijk is voor het afgeven van vergunning aan en het toezicht op milieuverificateurs.
3.  
De lidstaten kunnen besluiten aan natuurlijke personen geen accreditatie of vergunning als milieuverificateur te verlenen.
4.  
De accreditatie- of vergunningsinstanties beoordelen de deskundigheid van de milieuverificateurs in het licht van de in de artikelen 20, 21 en 22 omschreven elementen die relevant zijn voor de reikwijdte van de verlangde accreditatie of vergunning.
5.  
De reikwijdte van de accreditatie of vergunning van de verificateurs wordt bepaald aan de hand van de statistische classificatie van economische activiteiten zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1893/2006. Die reikwijdte wordt begrensd overeenkomstig de deskundigheid van de milieuverificateur, in voorkomend geval rekening houdend met de omvang en de complexiteit van de activiteit.
6.  

De accreditatie- en vergunningsinstanties stellen passende procedures vast voor de erkenning of vergunning, de weigering tot erkenning of van vergunning en de schorsing en intrekking van de erkenning of vergunning van milieuverificateurs en het toezicht op milieuverificateurs.

Die procedures omvatten mechanismen om rekening te houden met de opmerkingen van belanghebbenden, waaronder de bevoegde instanties en de vertegenwoordigende instanties van organisaties, over kandidaat-milieuverificateurs en geaccrediteerde of over een vergunning beschikkende milieuverificateurs.

7.  
In geval van weigering tot accreditatie of vergunning stelt de accreditatie- of vergunningsinstantie de milieuverificateur in kennis van de redenen voor haar besluit.
8.  
De accreditatie- of vergunningsinstanties zorgen voor de opstelling, herziening en bijwerking van een lijst van milieuverificateurs in hun lidstaat, met vermelding van de reikwijdte van hun accreditatie of vergunning, en stellen de Commissie en de bevoegde instantie van de lidstaat waar de accreditatie- of vergunningsinstantie is gevestigd maandelijks rechtstreeks of via de nationale instanties zoals is besloten door de lidstaat in kwestie in kennis van de wijzigingen in deze lijst.
9.  

In het kader van de regels en procedures inzake toezicht op activiteiten van artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 765/2008 stellen accreditatie- en vergunningsinstanties een toezichtrapport op indien zij, na de betrokken milieuverificateur te hebben gehoord, tot het besluit komen dat zich een van de volgende twee gevallen voordoet:

a) 

de werkzaamheden van de milieuverificateur zijn niet adequaat genoeg uitgevoerd om te waarborgen dat de organisatie voldoet aan de eisen van deze verordening;

b) 

de verificatie en de validering door de milieuverificateur zijn verricht in strijd met een of meer bepalingen van deze verordening.

Dit rapport wordt toegezonden aan de bevoegde instantie van de lidstaat waar de organisatie is geregistreerd of een aanvraag tot registratie heeft ingediend, en, indien van toepassing, aan de accreditatie- of vergunningsinstantie die de accreditatie of vergunning heeft verleend.

Artikel 29

Schorsing en intrekking van accreditatie of vergunning

1.  
Voor de schorsing of intrekking van de accreditatie of vergunning moeten de betrokken partijen, waaronder de milieuverificateur, worden gehoord opdat de accreditatie- of vergunningsinstantie over de nodige gegevens kan beschikken voor het nemen van haar beslissing.
2.  
De accreditatie- of vergunningsinstantie stelt de milieuverificateur in kennis van de redenen voor de getroffen maatregelen en, in voorkomend geval, van het met de bevoegde handhavingsautoriteit gevoerde overleg.
3.  
De accreditatie of vergunning wordt geschorst of ingetrokken totdat, naar gelang van de aard en omvang van de tekortkoming of schending van de wettelijke voorschriften, passende zekerheid is verkregen omtrent de naleving van de eisen van deze verordening door de milieuverificateur.
4.  
De schorsing van de accreditatie of vergunning wordt opgeheven wanneer de accreditatie- of vergunningsinstantie informatie ontvangt waaruit genoegzaam blijkt dat de milieuverificateur voldoet aan deze verordening.

Artikel 30

Forum van de accreditatie- en vergunningsinstanties

1.  
Er wordt een forum opgericht van alle accreditatie- en vergunningsinstanties van alle lidstaten, hierna „forum van de accreditatie- en vergunningsinstanties” genoemd, en dit komt ten minste een keer per jaar in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de Commissie bijeen.
2.  

Het forum van de accreditatie- en vergunningsinstanties heeft tot taak de coherentie te garanderen van de procedures met betrekking tot:

a) 

de erkenning van en het verlenen van vergunningen aan milieuverificateurs in het kader van deze verordening, met inbegrip van de weigering tot erkenning en de schorsing en intrekking van erkenningen en vergunningen;

b) 

het toezicht op de werkzaamheden van de milieuverificateurs die werden erkend of aan wie een vergunning werd verleend.

3.  
Het forum van de accreditatie- en vergunningsinstanties stelt richtsnoeren op voor kwesties die tot de bevoegdheid van de accreditatie- en vergunningsinstanties behoren.
4.  
Het forum van de accreditatie- en vergunningsinstanties stelt zijn reglement van orde vast.
5.  
De in lid 3 bedoelde richtsnoeren en het in lid 4 bedoelde reglement van orde worden aan de Commissie toegezonden.
6.  

Door het forum van de accreditatie- en vergunningsinstanties goedgekeurde documenten die richtsnoeren bevatten in verband met harmonisatieprocedures worden eventueel door de Commissie ter goedkeuring voorgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing zoals bedoeld in artikel 49, lid 3.

Deze documenten worden openbaar gemaakt.

Artikel 31

Intercollegiale toetsing van accreditatie- en vergunningsinstanties

1.  

De collegiale toetsing inzake de accreditatie en vergunning van milieuverificateurs in het kader van deze verordening, die door het forum van accreditatie- en vergunningsinstanties moet worden georganiseerd, gebeurt regelmatig, en wel minstens eens in de vier jaar, en omvat een beoordeling van de regels en procedures van de artikelen 28 en 29.

Alle accreditatie- en vergunningsinstanties nemen deel aan de collegiale toetsing.

2.  

Het in artikel 30, lid 1, bedoelde forum van accreditatie- en vergunningsinstanties doet de Commissie en het overeenkomstig artikel 49, lid 1, opgerichte comité regelmatig een verslag over de intercollegiale toetsing toekomen

Dat verslag wordt publiek gemaakt na goedkeuring door het forum van accreditatie- en vergunningsinstanties en het in de eerste alinea bedoelde comité.



HOOFDSTUK VII

REGELS BETREFFENDE DE LIDSTATEN

Artikel 32

Bijstand aan organisaties in verband met de naleving van de wettelijke milieuvoorschriften

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat voor organisaties mogelijke informatie en bijstand beschikbaar zijn in verband met de wettelijke milieuvoorschriften in de betrokken lidstaat.
2.  

De bijstand omvat:

a) 

informatie over de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften;

b) 

specificatie van de bevoegde handhavingsautoriteit per specifiek wettelijk milieuvoorschrift waarvan is vastgesteld dat het van toepassing is;

3.  
De lidstaten kunnen de in de leden 1 en 2 omschreven taak toevertrouwen aan de bevoegde instanties of aan enige andere instantie met de noodzakelijke deskundigheid en passende middelen voor de taak.
4.  
De lidstaten zien erop toe dat de handhavingsautoriteiten ten minste verzoeken van kleine organisaties met betrekking tot de onder hun bevoegdheid vallende toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften beantwoorden en de organisaties informeren over de wijze waarop kan worden aangetoond dat de organisaties voldoen aan de toepasselijke wettelijke voorschriften.
5.  

De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde handhavingsautoriteiten een geval van niet-naleving van toepasbare wettelijke milieueisen door een geregistreerde organisatie signaleren aan de bevoegde instantie die de organisatie heeft geregistreerd.

De bevoegde handhavingsinstantie stelt de bevoegde instantie zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen een termijn van een maand nadat de niet-naleving haar ter kennis is gekomen op de hoogte.

Artikel 33

EMAS-promotieplan

1.  
In samenwerking met de bevoegde instanties, de handhavingsinstanties en andere desbetreffende belanghebbenden bevorderen de lidstaten het EMAS-programma, rekening houdend met de in de artikelen 34 tot en met 38 bedoelde activiteiten.
2.  
Met het oog hierop kunnen de lidstaten een promotiestrategie opzetten, die regelmatig herzien wordt.

Artikel 34

Informatie

1.  

De lidstaten nemen passende maatregelen om informatie te bieden aan:

a) 

het publiek over de doelstellingen en belangrijkste elementen van EMAS;

b) 

organisaties over de inhoud van deze verordening.

2.  

De lidstaten maken, waar passend gebruik van vakpublicaties, lokale kranten, promotiecampagnes of andere functionele middelen om algemene bekendheid met EMAS te bevorderen.

De lidstaten mogen in het bijzonder samenwerken met beroepsverenigingen, consumentenorganisaties, milieuorganisaties, vakverenigingen, plaatselijke instellingen en andere belanghebbenden.

Artikel 35

Promotieactiviteiten

1.  

De lidstaten ontplooien promotieactiviteiten voor EMAS. Deze activiteiten kunnen omvatten:

a) 

de bevordering van de uitwisseling van kennis en beste praktijken inzake EMAS tussen alle betrokken partijen;

b) 

de ontwikkeling van doeltreffende instrumenten om EMAS te promoten en de bekendmaking daarvan aan organisaties;

c) 

de technische ondersteuning van organisaties bij de uitwerking en uitvoering van hun aan EMAS gerelateerde marketingactiviteiten;

d) 

de stimulering van partnerschappen tussen organisaties ter promotie van EMAS.

2.  
Het EMAS-logo zonder registratienummer kan door bevoegde instanties, accreditatie- en vergunningsinstanties, nationale overheden en andere belanghebbenden worden gebruikt voor marketing en reclame in verband met EMAS. In dit soort gevallen mag het gebruik van het in bijlage V beschreven EMAS-logo het niet doen voorkomen dat de gebruiker geregistreerd is, als zulks niet het geval is.

Artikel 36

Bevordering van de deelneming van kleine organisaties

De lidstaten nemen passende maatregelen om de deelneming van kleine organisaties aan te moedigen door o.m.:

a) 

de toegang tot specifiek op dergelijke organisaties toegesneden informatie en ondersteunende financiering te vergemakkelijken;

b) 

ervoor te zorgen dat dergelijke organisaties dankzij redelijke registratiekosten tot deelneming worden aangespoord;

c) 

propagering van maatregelen voor technische bijstand.

Artikel 37

Geclusterde en stapsgewijze aanpak

1.  

De lidstaten sporen de plaatselijke overheden aan om, in samenwerking met beroepsverenigingen, kamers van koophandel en andere betrokken partijen, specifieke bijstand te verlenen aan clusters van organisaties om aan de registratie-eisen van de artikelen 4, 5 en 6 te voldoen.

Iedere organisatie van de cluster wordt afzonderlijk geregistreerd.

2.  
De lidstaten zetten organisaties ertoe aan om een milieubeheersysteem te implementeren. Zij moedigen met name een stapsgewijze benadering aan die leidt tot een EMAS-registratie.
3.  
Overeenkomstig de leden 1 en 2 opgezette systemen moeten op dusdanige wijze functioneren dat onnodige kosten voor deelnemers, meer bepaald kleine organisaties, worden vermeden.

Artikel 38

EMAS en andere communautaire beleidsoriëntaties en -instrumenten

1.  

Onverminderd de Gemeenschapswetgeving bekijken de lidstaten de manier waarop de EMAS-registratie overeenkomstig deze verordening kan worden:

a) 

meegenomen bij de ontwikkeling van nieuwe wetgeving;

b) 

gebruikt als instrument ter uitvoering en handhaving van de wetgeving;

c) 

meegenomen bij overheidsopdrachten en -aankopen.

2.  

Onverminderd de Gemeenschapswetgeving, met name inzake concurrentie, fiscaliteit en staatssteun, nemen de lidstaten waar passend maatregelen die het voor organisaties gemakkelijker maken om een EMAS-registratie te verkrijgen of te behouden.

Deze maatregelen kunnen onder meer onderstaande behelzen:

a) 

verlichting van de regelgeving, zodanig dat een geregistreerde organisatie, geacht wordt te voldoen aan bepaalde — door de bevoegde instanties te specificeren — wettelijke milieuvoorschriften die in andere rechtsinstrumenten zijn vervat;

b) 

betere regelgeving, waarbij andere rechtsinstrumenten zo worden gewijzigd dat de lasten voor aan EMAS deelnemende organisaties worden weggenomen, beperkt of verlicht, teneinde het doeltreffend functioneren van de markten te bevorderen en het concurrentievermogen te versterken.

Artikel 39

Vergoedingen

1.  

De lidstaten kunnen vergoedingen in rekening brengen, rekening houdend met:

a) 

de kosten verbonden aan de informatieverstrekking en bijstandsverlening aan organisaties door de daartoe overeenkomstig artikel 32 door de lidstaten aangewezen of ingestelde instanties;

b) 

de kosten verbonden aan de accreditatie van en het toezicht op de milieuverificateurs;

c) 

de kosten verbonden aan registratie, vernieuwing van registratie, schorsing en schrapping door de bevoegde instanties, alsook de extra kosten verbonden aan het beheer van deze procedures voor buiten de Gemeenschap gevestigde organisaties.

Die vergoedingen dienen beperkt te blijven tot een redelijk bedrag en in verhouding te staan tot de omvang van de organisatie en van de te verrichten werkzaamheden.

2.  
De lidstaten zien erop toe dat organisaties op de hoogte worden gesteld van de geldende vergoedingen.

Artikel 40

Niet-naleving

1.  
De lidstaten nemen passende juridische of administratieve maatregelen in geval van niet-naleving van deze verordening.
2.  

De lidstaten voeren doeltreffende bepalingen in tegen elk gebruik van het EMAS-logo dat in strijd is met deze verordening.

Bepalingen die zijn vastgesteld overeenkomstig Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt ( 3 ), mogen worden gebruikt.

Artikel 41

Informering van en verslaglegging aan de Commissie

1.  
De lidstaten informeren de Commissie over de structuur en de procedures voor het functioneren van de bevoegde instanties en accreditatie- en vergunningsinstanties en werken deze informatie zo nodig geregeld bij.
2.  

De lidstaten brengen om de twee jaar bij de Commissie verslag uit van bijgewerkte gegevens over de krachtens deze verordening genomen maatregelen.

In die verslagen houden de lidstaten rekening met het jongste verslag dat de Commissie overeenkomstig artikel 47 bij het Europees Parlement en de Raad heeft ingediend.



HOOFDSTUK VIII

REGELS BETREFFENDE DE COMMISSIE

Artikel 42

Informatie

1.  

De Commissie informeert:

a) 

het publiek over de doelstellingen en belangrijkste elementen van EMAS;

b) 

organisaties over de inhoud van deze verordening.

2.  

De Commissie zorgt voor het bijhouden en openbaar maken van:

a) 

een register van milieuverificateurs en geregistreerde organisaties;

b) 

een databank van milieuverklaringen in elektronische vorm;

c) 

een databank van optimale werkmethoden inzake EMAS, met onder meer doeltreffende instrumenten om EMAS te promoten en voorbeelden van technische ondersteuning van organisaties;

d) 

een overzicht van Gemeenschapsmiddelen voor de financiering van de tenuitvoerlegging van EMAS, en daarmee verband houdende projecten en activiteiten.

Artikel 43

Samenwerking en coördinatie

1.  

De Commissie stimuleert, zo nodig, de samenwerking tussen de lidstaten, met name om in heel de Gemeenschap te komen tot een uniforme en coherente toepassing van de regels betreffende:

a) 

de registratie van organisaties;

b) 

de milieuverificateurs;

c) 

de in artikel 32 bedoelde informatie en bijstand.

2.  
Onverminderd de Gemeenschapswetgeving inzake overheidsopdrachten verwijzen de Commissie en de andere Gemeenschapsinstellingen en -organen waar passend naar EMAS of andere overeenkomstig artikel 45 erkende of gelijkwaardige milieubeheersystemen als prestatiegerelateerde contractvoorwaarde voor werkzaamheden en diensten.

Artikel 44

Integratie van EMAS en andere milieubeleidsvormen en -instrumenten in de Gemeenschap

De Commissie bekijkt de manier waarop de EMAS-registratie overeenkomstig deze verordening kan worden:

1. 

meegenomen bij de ontwikkeling van nieuwe wetgeving en de herziening van de bestaande wetgeving, in het bijzonder in de vorm van verlichting van de regelgeving en betere regelgeving zoals beschreven in artikel 38, lid 2,

2. 

gebruikt als instrument in de context van uitvoering en handhaving van de wetgeving.

Artikel 45

Verband met andere milieubeheersystemen

1.  
De lidstaten kunnen bij de Commissie een schriftelijk verzoek indienen om bestaande milieubeheersystemen, of onderdelen daarvan, die zijn gecertificeerd overeenkomstig passende certificeringsprocedures die op nationaal of regionaal niveau zijn erkend, te accepteren als zijnde in overeenstemming met de betreffende eisen van deze verordening.
2.  
De lidstaten specificeren in hun verzoek de relevante onderdelen van de milieubeheersystemen en de betreffende eisen van deze verordening.
3.  
De lidstaten leveren het bewijs van de gelijkwaardigheid met deze verordening van alle relevante onderdelen van het betrokken milieubeheersysteem.
4.  

De Commissie accepteert, na het in lid 1 bedoelde verzoek te hebben onderzocht en volgens de in artikel 49, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, de relevante onderdelen van de milieubeheersystemen en de accreditatie- of vergunningsvoorschriften voor de certificeringsinstanties indien zij van mening is dat de lidstaat:

a) 

in zijn verzoek de relevante onderdelen van de milieubeheersystemen en de betreffende eisen van deze verordening voldoende duidelijk heeft gespecificeerd;

b) 

het afdoende bewijs heeft geleverd van de gelijkwaardigheid met deze verordening van alle relevante onderdelen van het betrokken milieubeheersysteem.

5.  
De Commissie maakt de referenties van de geaccepteerde milieubeheersystemen, met inbegrip van de relevante onderdelen van EMAS als omschreven in bijlage I waarop deze referenties van toepassing zijn, en de geaccepteerde accreditatie- of vergunningsvoorschriften bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 46

Opstelling van referentiedocumenten en gidsen

1.  

De Commissie zorgt in overleg met de lidstaten en andere belanghebbenden voor het opstellen van sectorale referentiedocumenten die bevatten:

a) 

optimale werkmethoden op het gebied van milieubeheer;

b) 

indicatoren van milieuprestaties voor specifieke sectoren;

c) 

zo nodig criteria voor topprestaties en evaluatiesystemen voor milieuprestatieniveaus.

Ook kan de Commissie referentiedocumenten voor sectoroverschrijdend gebruik opstellen.

2.  
De Commissie houdt rekening met bestaande referentiedocumenten en milieuprestatie-indicatoren die zijn opgesteld volgens andere milieubeleidsvormen en -instrumenten in de Gemeenschap of volgens internationale normen.
3.  

De Commissie stelt vóór eind 2010 een werkprogramma op met een indicatieve lijst van sectoren en subsectoren die als prioritair worden beschouwd voor de vaststelling van sectorale en sectoroverschrijdende referentiedocumenten.

Het werkprogramma wordt algemeen beschikbaar gesteld en regelmatig bijgewerkt.

4.  
In samenwerking met het forum van bevoegde instanties stelt de Commissie een gids op over de registratie van organisaties buiten de Gemeenschap.
5.  

De Commissie publiceert een leidraad met uitleg over de nodige stappen voor deelname aan EMAS.

De leidraad is online beschikbaar in alle officiële talen van de instellingen van de Europese Unie.

6.  
Overeenkomstig de leden 1 en 4 opgestelde documenten worden voor aanneming overgelegd. Deze maatregelen, die beogen om niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 49, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 47

Rapportage

Om de vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een rapport in dat informatie bevat over de in het kader van dit hoofdstuk ondernomen acties en maatregelen, alsook de informatie die zij uit hoofde van artikel 41 van de lidstaten heeft ontvangen.

Het verslag bevat een beoordeling van de effecten van het systeem op het milieu en de tendens met betrekking tot het aantal deelnemers.



HOOFDSTUK IX

SLOTBEPALINGEN

Artikel 48

Wijziging van de bijlagen

1.  
De Commissie kan de bijlagen bij deze verordening indien nodig of passend wijzigen in het licht van de ervaring die met de werking van EMAS wordt opgedaan, naar aanleiding van een vastgestelde behoefte aan richtsnoeren betreffende EMAS-eisen en in het licht van eventuele veranderingen op het stuk van internationale normen of nieuwe normen die relevant zijn voor het doeltreffend functioneren van deze verordening.
2.  
Deze maatregelen, die beogen om niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 49, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 49

Comitéprocedure

1.  
De Commissie wordt bijgestaan door een comité.
2.  
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
3.  
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 50

Toetsing

De Commissie toetst EMAS uiterlijk 11 januari 2015 in het licht van de opgedane ervaring en de internationale ontwikkelingen. Zij houdt rekening met de overeenkomstig artikel 47 bij het Europees Parlement en de Raad ingediende rapporten.

Artikel 51

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.  

De volgende besluiten worden ingetrokken:

a) 

Verordening (EG) nr. 761/2001;

b) 

Beschikking 2001/681/EG van de Commissie van 7 september 2001 betreffende leidraden bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) ( 4 );

c) 

Beschikking 2006/193/EG van de Commissie van 1 maart 2006 houdende vaststelling van voorschriften, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad, betreffende het gebruik van het EMAS-logo in het uitzonderingsgeval van verzendverpakking en tertiaire verpakking ( 5 ).

2.  

In afwijking van lid 1:

a) 

blijven nationale erkenningsinstanties en bevoegde instanties die op grond van Verordening (EG) nr. 761/2001 zijn opgericht, functioneren. De lidstaten brengen de procedures die door de accreditatie-instanties en bevoegde instanties worden toegepast, in overeenstemming met deze verordening. De lidstaten zien erop toe dat de systemen tot uitvoering van de gewijzigde procedures uiterlijk op 11 januari 2011 volledig operationeel zijn;

b) 

blijven organisaties die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 761/2001 zijn geregistreerd, opgenomen in het EMAS-register. Bij de eerstvolgende verificatie van de organisatie controleert de milieuverificateur of de organisatie de nieuwe voorschriften van deze verordening naleeft. Indien de volgende verificatie voor 11 juli 2010 moet plaatsvinden, kan het tijdstip van de volgende verificatie in overleg met de milieuverificateur en de bevoegde instanties met zes maanden worden uitgesteld;

c) 

mogen milieuverificateurs die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 761/2001 zijn erkend, hun werkzaamheden blijven uitvoeren overeenkomstig de eisen van deze verordening.

3.  
Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 761/2001 gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen overeenkomstig de in bijlage VIII opgenomen concordantietabel.

Artikel 52

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

▼M2




BIJLAGE I

MILIEUANALYSE

De milieuanalyse bestrijkt de volgende gebieden:

1.    Bepaling van de organisatorische context

De organisatie bepaalt de externe en interne problemen die een positieve of negatieve invloed kunnen hebben op haar vermogen om de beoogde resultaten van haar milieubeheersysteem te bereiken.

Dergelijke problemen omvatten relevante milieuomstandigheden zoals klimaat, luchtkwaliteit, waterkwaliteit, beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen, biodiversiteit.

Deze kunnen ook bestaan uit, maar zijn niet beperkt tot, de volgende omstandigheden:

— 
externe omstandigheden (zoals culturele, sociale, politieke, wettelijke, regelgevende, financiële, technologische, economische, natuurlijke en competitieve omstandigheden),
— 
interne omstandigheden met betrekking tot de kenmerken van de organisatie (zoals haar activiteiten, producten en diensten, strategische richting, cultuur en capaciteiten).

2.    Identificatie van de belanghebbenden en bepaling van hun relevante behoeften en verwachtingen.

De organisatie bepaalt de belanghebbenden die relevant zijn voor het milieubeheersysteem en hun relevante behoeften en verwachtingen, en bepaalt aan welke van deze behoeften en verwachtingen zij moet voldoen of kiest om te voldoen.

Als de organisatie beslist op vrijwillige basis tegemoet te komen aan of akkoord te gaan met relevante behoeften of verwachtingen van belanghebbenden die niet vallen onder wettelijke eisen, worden deze deel van haar nalevingsverplichtingen.

3.    Identificatie van de toepasselijke wettelijke milieueisen

Naast de opstelling van een register van toepasselijke wettelijke eisen moet de organisatie ook aangeven hoe kan worden aangetoond dat zij aan de verschillende wettelijke eisen voldoet.

4.    Identificatie van directe en indirecte milieuaspecten en bepaling van de significante aspecten daarvan

De organisatie identificeert alle directe en indirecte milieuaspecten met een positief of negatief effect op het milieu, waar van toepassing gekwalificeerd en gekwantificeerd, en geeft in een register alle geïdentificeerde milieuaspecten aan. De organisatie bepaalt ook welke van deze aspecten significant zijn op basis van de overeenkomstig punt 5 van deze bijlage vastgestelde criteria.

Bij de identificatie van directe en indirecte milieuaspecten is het essentieel dat organisaties ook de milieuaspecten in aanmerking nemen die verband houden met hun kernactiviteit. Een inventarisatie die beperkt blijft tot de milieuaspecten van de vestiging en installaties van een organisatie, is niet voldoende

Bij de identificatie van directe en indirecte milieuaspecten van haar activiteiten, producten en diensten moet de organisatie handelen vanuit het perspectief van de levensduur, door rekening te houden met de verschillende fasen van de levenscyclus die zij kan controleren of beïnvloeden. Dergelijke fasen omvatten gewoonlijk de aankoop van grondstoffen, aankoop en inkoop, ontwerp, productie, transport, gebruik, recyclage en definitieve verwijdering afhankelijk van de activiteit van de organisatie.

4.1.    Directe milieuaspecten

Directe milieuaspecten zijn verbonden aan activiteiten, producten en diensten van de organisatie zelf, waarover zij directe beheerscontrole heeft.

Alle organisaties moeten rekening houden met de directe aspecten van hun activiteiten.

Directe milieuaspecten omvatten onder andere maar niet uitsluitend:

1. 

de uitstoot in de lucht;

2. 

de lozing in water (waaronder infiltraties naar grondwater);

3. 

de productie, de recycling, het hergebruik, het vervoer en de verwijdering van vast en ander afval, met name gevaarlijk afval;

4. 

het gebruik en de verontreiniging van de bodem;

5. 

het gebruik van energie, natuurlijke bronnen (waaronder water, fauna en flora) en grondstoffen;

6. 

het gebruik van toevoegingen, hulpvoorzieningen en halffabricaten;

7. 

lokale overlast (geluid, trillingen, stank, stof, visuele hinder enz.).

Bij de identificatie van de milieuaspecten moet ook met het volgende rekening worden gehouden:

— 
risico op milieuongelukken en andere noodsituaties met een mogelijk effect op het milieu (bv. chemische ongelukken) en mogelijke abnormale situaties die tot een effect op het milieu zouden kunnen leiden,
— 
transportkwesties voor goederen en diensten en voor personeel dat op zakenreis gaat.

4.2.    Indirecte milieuaspecten

Indirecte milieuaspecten kunnen een gevolg zijn van de interactie van een organisatie met derden die tot op redelijke hoogte door de organisatie kan worden beïnvloed.

Hieronder vallen onder andere maar niet uitsluitend:

1. 

kwesties met betrekking tot de levensduur van producten en diensten die de organisatie kan beïnvloeden (de aankoop van grondstoffen, ontwerp, aankoop en inkoop, productie, transport, gebruik, recyclage en definitieve verwijdering);

2. 

investeringen, kredietverlening en verzekeringsdiensten;

3. 

nieuwe markten;

4. 

de keuze en samenstelling van diensten (bv. vervoer of catering);

5. 

administratieve en planningsbeslissingen;

6. 

de samenstelling van het assortiment;

7. 

de milieuprestaties en praktijken van aannemers, onderaannemers, leveranciers en subleveranciers.

Organisaties moeten kunnen aantonen dat er in het beheersysteem aandacht wordt besteed aan de belangrijke milieuaspecten en effecten van deze aspecten.

De organisatie moet trachten ervoor te zorgen dat de leveranciers en degenen die namens de organisatie optreden, zich voegen naar het milieubeleid van de organisatie binnen de grenzen van de activiteiten die zij in het kader van het contract uitvoeren.

Een organisatie gaat na in hoeverre zij invloed kan uitoefenen op deze indirecte milieuaspecten en welke maatregelen zij kan nemen om de milieueffecten te beperken en de milieubaten te verhogen.

5.    Beoordeling van het belang van de milieuaspecten

Organisaties stellen de criteria vast voor het beoordelen van het belang van de milieuaspecten van hun activiteiten, producten en diensten en passen deze toe om na te gaan welke milieuaspecten belangrijke milieueffecten hebben vanuit het perspectief van de levensduur.

De organisatie dient bij de ontwikkeling van de criteria rekening te houden met de wetgeving en de criteria dienen breed, onafhankelijk controleerbaar en reproduceerbaar te zijn en dienen te worden gepubliceerd.

Bij de bepaling van deze criteria houdt de organisatie met de volgende elementen rekening:

1. 

mogelijke schade of voordelen voor het milieu, waaronder de biodiversiteit;

2. 

de toestand van het milieu (zoals de kwetsbaarheid van het plaatselijke, regionale of mondiale milieu);

3. 

de omvang, het aantal, de frequentie en de omkeerbaarheid van het aspect of effect;

4. 

het bestaan van relevante milieuwetgeving en de eisen daarvan;

5. 

standpunten van belanghebbenden, waaronder werknemers van de organisatie.

Er kan rekening gehouden worden met aanvullende relevante elementen afhankelijk van het type activiteiten, producten en diensten van de organisatie.

Op basis van de vastgestelde criteria beoordeelt de organisatie het belang van haar milieuaspecten en -effecten. Daartoe houdt de organisatie rekening met overwegingen die mogelijk maar niet uitsluitend omvatten:

1. 

de bestaande gegevens van de organisatie over de risico's in verband met materiaal- en energieverbruik, lozingen, afvalstoffen en emissies;

2. 

de activiteiten van de organisatie waarvoor milieuregelgeving bestaat;

3. 

inkoopactiviteiten;

4. 

ontwerp, ontwikkeling, vervaardiging, distributie, onderhoud, gebruik, hergebruik, recycling en verwijdering van de producten van de organisatie;

5. 

de activiteiten van de organisatie die de belangrijkste milieukosten en milieubaten meebrengen.

De organisatie gaat bij de beoordeling van het belang van de milieueffecten van haar activiteiten uit van de normale bedrijfsomstandigheden, alsook van de omstandigheden bij het opstarten en stilleggen en van redelijkerwijs voorzienbare noodsituaties. Er wordt rekening gehouden met de vroegere, de huidige en de geplande activiteiten.

6.    Beoordeling van feedback die afkomstig is van het onderzoek van eerdere incidenten

De organisatie houdt rekening met de feedback uit het onderzoek van eerdere incidenten die een invloed zouden kunnen hebben op haar vermogen om de beoogde resultaten van haar milieubeheersysteem te bereiken.

7.    Bepaling en documentatie van risico's en mogelijkheden.

De organisatie bepaalt de risico's en mogelijkheden in verband met de milieuaspecten, de nalevingsverplichtingen en andere kwesties en eisen die zijn opgenomen in de punten 1 tot en met 4.

De organisatie richt zich op de risico's en mogelijkheden die aangepakt moeten worden om ervoor te zorgen dat het milieubeheersysteem zijn beoogde resultaten kan bereiken, om ongewenste effecten of ongelukken te voorkomen en om een continue verbetering van de milieuprestaties van de organisatie te bereiken.

8.    Onderzoek van bestaande processen, praktijken en procedures.

De organisatie onderzoekt de bestaande processen, praktijken en procedures en bepaalt welke noodzakelijk zijn om te zorgen voor een langetermijnhandhaving van het milieubeheer.




BIJLAGE II

MILIEUBEHEERSYSTEEMEISEN EN ANDERE AANDACHTSPUNTEN VOOR ORGANISATIES DIE EMAS INVOEREN

De milieubeheersysteemeisen in het kader van EMAS zijn vastgelegd in de delen 4 tot en met 10 van de norm EN ISO 14001:2015. Deze eisen zijn opgenomen in deel A.

De verwijzingen in artikel 4 naar specifieke punten van deze bijlage worden begrepen als volgt:

Verwijzing naar A.3.1 wordt begrepen als verwijzing naar deel A.6.1.
Verwijzing naar A.5.5 wordt begrepen als verwijzing naar deel A.9.2.

Daarnaast moeten organisaties die EMAS invoeren verschillende andere aandachtspunten aanpakken, die rechtstreeks gekoppeld zijn aan bepaalde onderdelen van deel 4 van de norm EN ISO 14001:2015. Deze aanvullende eisen zijn opgenomen in deel B van deze bijlage.



DEEL A

milieubeheersysteemeisen uit hoofde van EN ISO 14001:2015

DEEL B

aanvullende eisen voor organisaties die EMAS invoeren

Organisaties die deelnemen aan het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) moeten de eisen naleven van EN ISO 14001:2015 (1), die hieronder onverkort worden weergegeven.

A.4.  Context van de organisatie

A.4.1.  Inzicht in de organisatie en haar context

De organisatie stelt de externe en interne problemen vast die relevant zijn voor haar doel en die een invloed hebben op haar vermogen om de beoogde resultaten van haar milieubeheersysteem te bereiken. Dergelijke problemen zijn onder andere milieuomstandigheden die worden beïnvloed door of een invloed kunnen hebben op de organisatie.

A.4.2.  Inzicht in de behoeften en verwachtingen van belanghebbenden

De organisatie bepaalt:

a)  de belanghebbenden die relevant zijn voor het milieubeheersysteem;

b)  de relevante behoeften en verwachtingen (d.w.z. eisen) van deze belanghebbenden;

c)  welke van deze behoeften en verwachtingen haar nalevingsverplichtingen worden.

A.4.3.  Het toepassingsgebied van het milieumanagementsysteem vaststellen

De organisatie bepaalt de grenzen en toepasbaarheid van het milieubeheersysteem om het toepassingsgebied ervan vast te stellen.

Bij het vaststellen van dit toepassingsgebied houdt de organisatie rekening met:

a)  de externe en interne problemen zoals bedoeld in A.4.1;

b)  de nalevingsverplichtingen zoals bedoeld in A.4.2;

c)  haar organisatorische eenheid/eenheden, functie(s) en fysieke grenzen;

d)  haar activiteiten, producten en diensten;

e)  haar bevoegdheid en vermogen om controle en invloed uit te oefenen.

Zodra het toepassingsgebied is bepaald, worden alle activiteiten, producten en diensten van de organisatie binnen dat toepassingsgebied opgenomen in het milieubeheersysteem.

Het toepassingsgebied wordt als gedocumenteerde informatie bewaard en is beschikbaar voor belanghebbenden.

A.4.4.  Milieubeheersysteem

Om de beoogde resultaten, waaronder een verbetering van haar milieuprestaties, te bereiken, bepaalt, implementeert, handhaaft en verbetert de organisatie continu een milieubeheersysteem, waaronder de processen die nodig zijn en de interacties ervan, in overeenstemming met de eisen van deze internationale norm.

Bij het vaststellen en handhaven van het milieubeheersysteem neemt de organisatie de in 4.1 en 4.2 opgedane kennis in aanmerking.

 

A.5.  Leiderschap

A.5.1.  Leiderschap en inzet

Het hoogste leidinggevende niveau toont leiderschap en inzet met betrekking tot het milieubeheersysteem door:

a)  rekenschap af te leggen voor de doeltreffendheid van het milieubeheersysteem;

b)  ervoor te zorgen dat het milieubeleid en de milieudoelstellingen worden bepaald en compatibel zijn met de strategische richting en de context van de organisatie;

c)  te zorgen voor de integratie van de milieubeheersysteemeisen in de bedrijfsprocessen van de organisatie;

d)  ervoor te zorgen dat de middelen die noodzakelijk zijn voor het milieubeheersysteem beschikbaar zijn;

e)  te communiceren over het belang van doeltreffend milieubeheer en zich aan te passen aan de milieubeheersysteemeisen;

f)  ervoor te zorgen dat het milieubeheersysteem zijn beoogde resultaten bereikt;

g)  personen te sturen en te steunen om bij te dragen aan de doeltreffendheid van het milieubeheersysteem;

h)  continue verbetering te bevorderen;

i)  andere relevante managementrollen te steunen om, waar van toepassing, leiderschap te tonen binnen hun verantwoordelijkheidsgebieden.

Opmerking:  Een verwijzing naar „bedrijf” in deze internationale norm mag worden geïnterpreteerd in ruime zin en begrepen als activiteiten die essentieel zijn voor de bestaansdoelen van de organisatie.

 

A.5.2.  Milieubeleid

Het hoogste leidinggevende niveau bepaalt, implementeert en handhaaft een milieubeleid dat, binnen het vastgestelde toepassingsgebied van zijn milieubeheersysteem:

a)  passend is voor het doel en de context van de organisatie, waaronder de aard, omvang en milieueffecten van haar activiteiten, producten en diensten;

b)  een kader biedt voor het bepalen van de milieudoelstellingen;

c)  een verbintenis bevat tot bescherming van het milieu, waaronder preventie van verontreiniging en een of meer andere specifieke verbintenissen die relevant zijn voor de context van de organisatie;

Opmerking:  Andere specifieke verbintenissen om het milieu te beschermen, zijn onder andere het duurzame gebruik van hulpbronnen, de beperking en aanpassing van de verandering van het klimaat, en de bescherming van biodiversiteit en ecosystemen.

d)  een verbintenis bevat tot het voldoen aan de nalevingsverplichtingen;

e)  een verbintenis bevat tot continue verbetering van het milieubeheersysteem voor betere milieuprestaties.

Het milieubeleid moet:

— als gedocumenteerde informatie worden bewaard,

— binnen de organisatie worden gecommuniceerd,

— beschikbaar zijn voor belanghebbenden.

B.1.  Continue verbetering van milieuprestaties

Organisaties verbinden zich tot een continue verbetering van hun milieuprestaties.

Indien een organisatie een of meer vestigingen omvat, moet elke locatie waarop EMAS van toepassing is, voldoen aan alle EMAS-eisen, waarondereen continue verbetering van de in artikel 2, lid 2, bepaalde milieuprestaties.

A.5.3.  Organisatorische rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden

Het hoogste leidinggevende niveau zorgt ervoor dat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor relevante rollen binnen de organisatie worden toegewezen en gecommuniceerd.

Het hoogste leidinggevende niveau duidt aan wie verantwoordelijk en bevoegd is om:

a)  ervoor te zorgen dat het milieubeheersysteem voldoet aan de eisen van deze internationale norm;

b)  verslag uit te brengen aan het hoogste leidinggevende niveau over de prestaties van het milieubeheersysteem, met inbegrip van de milieuprestaties.

B.2.  Vertegenwoordiger(s) van het leidinggevende niveau

Het hoogste leidinggevende niveau stelt één of meer specifieke vertegenwoordigers van het hoogste leiddinggevende niveau aan die, ongeacht andere verantwoordelijkheden, bepaalde rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden hebben om te zorgen voor een milieubeheersysteem dat voldoet aan deze verordening en om aan het hoogste leidinggevende niveau verslag uit te brengen over de prestaties van het milieubeheersysteem.

De vertegenwoordiger van het hoogste leidinggevende niveau kan lid zijn van het hoogste leidinggevende niveau van de organisatie.

A.6.  Planning

A.6.1.  Acties om de risico's en mogelijkheden aan te pakken

A.6.1.1.  Algemeen

De organisatie bepaalt, implementeert en handhaaft de processen die nodig zijn om te voldoen aan de eisen in 6.1.1 tot en met 6.1.4.

Bij de planning van het milieubeheersysteem houdt de organisatie rekening met:

— de in 4.1 genoemde problemen,

— de in 4.2 genoemde eisen,

— het toepassingsgebied van haar milieubeheersysteem; en bepaalt zij de risico's en mogelijkheden met betrekking tot haar:

— 

— milieuaspecten (zie 6.1.2),

— nalevingsverplichtingen (zie 6.1.3),

— andere kwesties en eisen zoals genoemd in 4.1 en 4.2; die moeten worden aangepakt om,

— 

— te garanderen dat het milieubeheersysteem de beoogde resultaten kan behalen,

— ongewenste effecten te voorkomen, of te verminderen, met inbegrip van de kans dat externe milieuomstandigheden een invloed hebben op de organisatie,

— continue verbetering te bereiken.

Binnen het toepassingsgebied van het milieubeheersysteem bepaalt de organisatie mogelijke noodsituaties, waaronder de situaties die gevolgen kunnen hebben voor het milieu.

De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie over haar:

— risico's en mogelijkheden die aangepakt moeten worden,

— processen die nodig zijn in 6.1.1 tot en met 6.1.4, in de mate die nodig is om erop te kunnen vertrouwen dat zij zoals gepland worden uitgevoerd.

A.6.1.2.  Milieuaspecten

De organisatie bepaalt, binnen het bepaalde toepassingsgebied van het milieubeheersysteem, de milieuaspecten van haar activiteiten, producten en diensten waarop het systeem controle en invloed kan uitoefenen, alsook de daarmee gepaard gaande milieueffecten, en dit vanuit het perspectief van de levensduur.

Bij de bepaling van de milieuaspecten houdt de organisatie rekening met:

a)  verandering, met inbegrip van geplande of nieuwe ontwikkelingen, en nieuwe of gewijzigde activiteiten, producten en diensten;

b)  abnormale omstandigheden en redelijkerwijs voorzienbare noodsituaties.

De organisatie moet aan de hand van vastgestelde criteria de aspecten bepalen die een belangrijk milieueffect hebben of kunnen hebben.

De organisatie communiceert over haar belangrijke milieuaspecten binnen de verschillende niveaus en functies van de organisatie.

De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie over:

— haar milieuaspecten en aanverwante milieueffecten,

— de criteria die worden gebruikt voor het bepalen van haar belangrijke milieuaspecten,

— belangrijke milieuaspecten.

Opmerking:  Belangrijke milieuaspecten kunnen risico's en mogelijkheden tot gevolg hebben die geassocieerd zijn met hetzij schadelijke milieueffecten (bedreigingen), hetzij gunstige milieueffecten (mogelijkheden).

B.3.  Milieuanalyse

Organisaties moeten een initiële milieuanalyse uitvoeren en deze documenteren zoals uiteengezet in bijlage I.

Organisaties van buiten de Unie moeten tevens verwijzen naar de wettelijke milieueisen die op soortgelijke organisaties van toepassing zijn in de lidstaten waar zij hun aanvraag willen indienen.

A.6.1.3.  Nalevingsverplichtingen

De organisatie moet:

a)  de nalevingsverplichtingen met betrekking tot haar milieuaspecten bepalen en daartoe toegang hebben;

b)  bepalen hoe deze nalevingsverplichtingen van toepassing zijn op de organisatie;

c)  rekening houden met deze nalevingsverplichtingen bij de bepaling, de toepassing, het behoud en de continue verbetering van haar milieubeheersysteem.

De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie over haar nalevingsverplichtingen.

Opmerking:  Nalevingsverplichtingen kunnen risico's en mogelijkheden voor de organisatie tot gevolg hebben.

A.6.1.4.  Plannen van acties

De organisatie plant:

a)  acties om:

1)  belangrijke milieuaspecten;

2)  nalevingsverplichtingen;

3)  risico's en mogelijkheden zoals genoemd in 6.1.1 aan te pakken, en

b)  plant op welke manier:

1)  de acties in haar milieubeheersysteemprocessen (zie 6.2, 7, 8 en 9.1), of andere bedrijfsprocessen worden geïntegreerd en geïmplementeerd;

2)  de doeltreffendheid van deze acties wordt geëvalueerd (zie 9.1).

Bij het plannen van deze acties houdt de organisatie rekening met haar technologische opties en haar financiële, operationele en zakelijke behoeften.

B.4.  Naleving van wettelijke eisen

Organisaties die bij EMAS geregistreerd zijn of die geregistreerd willen worden, moeten aantonen dat zij voldoen aan de volgende voorwaarden:

1)  zij hebben gespecificeerd welke wettelijke milieueisen op hun van toepassing zijn en kennen de implicaties daarvan voor de organisatie;

2)  zij leven de wettelijke milieueisen, met inbegrip van vergunningen en grenswaarden in vergunningen, na en leveren daarvoor het juiste bewijs, en

3)  zij hebben procedures ingevoerd die de organisatie in staat stellen de wettelijke milieueisen na te leven.

A.6.2.  Milieudoelstellingen en planning om ze te bereiken

 

A.6.2.1.  Milieudoelstellingen

De organisatie bepaalt milieudoelstellingen op relevante functies en niveaus, rekening houdend met de belangrijke milieuaspecten en de aanverwante nalevingsverplichtingen van de organisatie, alsook met haar risico's en mogelijkheden.

De milieudoelstellingen moeten:

a)  consistent zijn met het milieubeleid;

b)  meetbaar zijn (indien mogelijk);

c)  aan toezicht onderworpen zijn;

d)  worden gecommuniceerd;

e)  indien nodig worden bijgewerkt.

De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie over de milieudoelstellingen.

A.6.2.2.  Plannen van acties om de milieudoelstellingen te bereiken

Bij het plannen van acties om de milieudoelstellingen te bereiken, bepaalt de organisatie:

a)  wat er zal worden gedaan;

b)  welke middelen vereist zijn;

c)  wie verantwoordelijk is;

d)  wanneer het voltooid zal zijn;

e)  hoe de resultaten geëvalueerd zullen worden, met inbegrip van indicatoren voor het monitoren van de voortgang bij het bereiken van haar meetbare milieudoelstellingen (zie 9.1.1).

De organisatie bepaalt hoe acties om haar milieudoelstellingen te bereiken in de bedrijfsprocessen van de organisatie kunnen worden opgenomen.

B.5.  Milieudoelstellingen

Organisaties kunnen aantonen dat het milieubeheersysteem en de auditprocedures betrekking hebben op de werkelijke milieuprestaties van de organisatie ten aanzien van de directe en indirecte aspecten.

De middelen om de doelstellingen en taakstellingen te bereiken, kunnen geen milieudoelstellingen zijn.

A.7.  Ondersteuning

A.7.1.  Middelen

De organisatie bepaalt en verstrekt de middelen die nodig zijn voor het bepalen, invoeren, handhaven en continu verbeteren van het milieubeheersysteem.

 

A.7.2.  Vakbekwaamheid

De organisatie moet:

a)  de noodzakelijke vakbekwaamheden bepalen van de perso(o)n(en) die onder haar controle werken en die een invloed hebben op haar milieuprestaties en haar vermogen om aan haar nalevingsverplichtingen te voldoen;

b)  ervoor zorgen dat deze personen vakbekwaam zijn op basis van de geschikte studies, opleiding of ervaring;

c)  opleidingsbehoeften bepalen in samenhang met de voor haar relevante milieuaspecten en haar milieubeheersysteem;

d)  indien nodig, acties ondernemen om de nodige vakbekwaamheid te verwerven, en de doeltreffendheid van de ondernomen acties evalueren.

Opmerking:  Toepasselijke acties zijn bijvoorbeeld het verstrekken van opleiding aan, de begeleiding van, of het toewijzen van een andere functie aan personen die op dat ogenblik in dienst zijn; of het aanwerven van of het sluiten van een overeenkomst met bekwame personen.

De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie als bewijs van de vakbekwaamheid.

B.6.  Betrokkenheid van de werknemers

1.  De organisatie moet beseffen dat actieve betrokkenheid van de werknemers een impuls en voorwaarde is voor continue en succesvolle milieuverbeteringen en daarnaast een cruciaal hulpmiddel vormt bij de verbetering van de milieuprestaties en de juiste manier is om het milieubeheer- en milieuauditsysteem op succesvolle wijze in de organisatie te verankeren.

2.  „Betrokkenheid van de werknemers” betekent zowel rechtstreekse werknemersparticipatie als het verstrekken van informatie aan werknemers en hun vertegenwoordigers. Er moet dan ook worden voorzien in een regeling voor werknemersparticipatie op alle niveaus. De organisatie moet beseffen dat het tonen van inzet, een luisterend oor en actieve steun door het leidinggevende niveau een eerste vereiste is om deze processen tot een succes te maken. In deze context moet het leidinggevende niveau passende feedback geven aan de werknemers.

3.  Naast deze eisen worden werknemers of hun vertegenwoordigers bij het proces betrokken met het oog op een continue verbetering van de milieuprestaties van de organisatie via:

a)  de initiële milieuanalyse

b)  de vaststelling en invoering van een milieubeheer- en milieuauditsysteem om de milieuprestaties te verbeteren;

c)  milieucomités of werkgroepen die informatie verzamelen en de participatie tussen de milieufunctionaris/vertegenwoordigers van de directie en de werknemers en hun vertegenwoordigers waarborgen,

d)  gemeenschappelijke werkgroepen voor het milieuactieprogramma en milieuaudits;

e)  de voorbereiding van de milieuverklaringen.

4.  Hiertoe moet gebruik worden gemaakt van passende participatievormen zoals een ideeënboek of projectgericht groepswerk of milieucomités. De organisaties houden daarbij rekening met de richtsnoeren van de Commissie inzake beste praktijk op dit gebied. Indien zij daarom verzoeken, worden ook vertegenwoordigers van het personeel daarbij betrokken.

A.7.3.  Bewustmaking

De organisatie zorgt ervoor dat personen die onder de controle van de organisatie werken op de hoogte zijn van:

a)  het milieubeleid;

b)  de belangrijke milieuaspecten en de daarmee samenhangende feitelijke of potentiële milieueffecten van hun werk;

c)  hun bijdrage aan de doeltreffendheid van het milieubeheersysteem, met inbegrip van de voordelen van een verbeterde milieuprestatie;

d)  de gevolgen bij niet-naleving van de milieubeheersysteemeisen, met inbegrip van de gevolgen bij niet-nakoming van de nalevingsverplichtingen van de organisatie.

 

A.7.4.  Communicatie

A.7.4.1.  Algemeen

De organisatie bepaalt, implementeert en handhaaft de processen die nodig zijn voor interne en externe communicatie in het kader van het milieubeheersysteem, met inbegrip van:

a)  waarover zij zal communiceren;

b)  wanneer zij zal communiceren;

c)  met wie zij zal communiceren;

d)  hoe zij zal communiceren.

Bij de bepaling van haar communicatieproces(sen) moet de organisatie:

— rekening houden met haar nalevingsverplichtingen,

— ervoor zorgen dat de gecommuniceerde milieu-informatie in overeenstemming is met de informatie die is gegenereerd binnen het milieubeheersysteem, en betrouwbaar is.

De organisatie reageert op relevante communicatie over haar milieubeheersysteem.

Waar nodig bewaart de organisatie gedocumenteerde informatie als bewijs van haar communicatie.

A.7.4.2.  Interne communicatie

De organisatie moet:

a)  informatie met betrekking tot het milieubeheersysteem intern communiceren binnen de verschillende niveaus en functies van de organisatie, met inbegrip van veranderingen aan het milieubeheersysteem, indien van toepassing;

b)  ervoor zorgen dat haar communicatieproces(sen) personen die onder controle van de organisatie werken, in staat stelt of stellen om bij te dragen aan continue verbetering.

 

A.7.4.3.  Externe communicatie

De organisatie zorgt voor de externe communicatie van informatie over het milieubeheersysteem, zoals vastgesteld door het of de communicatieproces(sen) van de organisatie en zoals vereist overeenkomstig haar nalevingsverplichtingen.

B.7.  Communicatie

1)  Organisaties kunnen aantonen dat zij met het publiek, de autoriteiten en andere belanghebbenden, met inbegrip van de lokale gemeenschappen en klanten, een open dialoog voeren over de milieueffecten van hun activiteiten, producten en diensten.

2)  Om een hoog niveau van transparantie en de opbouw van een vertrouwensrelatie met belanghebbenden te garanderen, maken onder EMAS geregistreerde organisaties specifieke milieu-informatie bekend, zoals bepaald door bijlage IV Milieurapportage.

A.7.5.  Gedocumenteerde informatie

A.7.5.1.  Algemeen

Het milieubeheersysteem van de organisatie omvat:

a)  gedocumenteerde informatie die krachtens deze internationale norm vereist is;

b)  gedocumenteerde informatie die door de organisatie is bepaald als zijnde noodzakelijk voor de doeltreffendheid van het milieubeheersysteem.

Opmerking:  De omvang van gedocumenteerde informatie voor een milieubeheersysteem kan verschillen tussen organisaties wegens:

— de grootte van de organisatie en haar soort activiteiten, processen, producten en diensten,

— de noodzaak om de naleving van haar nalevingsverplichtingen aan te tonen,

— de complexiteit van processen en hun interacties,

— de vakbekwaamheid van personen die onder de controle van de organisatie werken.

A.7.5.2.  Aanmaken en bijwerken

Bij het aanmaken en bijwerken van gedocumenteerde informatie zorgt de organisatie voor:

a)  een passende identificatie en beschrijving (bv. een titel, auteur of referentienummer);

b)  een passend formaat (bv. taal, softwareversie, afbeeldingen) en passende media (bv. papier, elektronisch);

c)  een passende evaluatie en goedkeuring voor geschiktheid en adequaatheid.

A.7.5.3.  Controle van gedocumenteerde informatie

De krachtens het milieubeheersysteem en deze internationale norm vereiste gedocumenteerde informatie wordt beheerd om ervoor te zorgen dat:

a)  zij beschikbaar en geschikt voor gebruik is, waar en wanneer nodig;

b)  zij op passende wijze wordt beveiligd (bv. verlies van vertrouwelijkheid, ongepast gebruik of verlies van integriteit).

Voor de controle van gedocumenteerde informatie onderneemt de organisatie indien van toepassing de volgende activiteiten:

— verspreiden, openen, raadplegen en gebruiken,

— opslaan en behouden, met inbegrip van behoud van leesbaarheid,

— controleren van veranderingen (bv. versiecontrole),

— bewaren en verwijderen.

Gedocumenteerde informatie van externe oorsprong die de organisatie voor de planning en het functioneren van het milieuzorgsysteem noodzakelijk acht, wordt eventueel geïdentificeerd en gecontroleerd;

Opmerking:  Openen kan een beslissing inhouden met betrekking tot de toelating om de gedocumenteerde informatie enkel in te kijken, of de toelating en de bevoegdheid om de gedocumenteerde informatie in te kijken en te veranderen.

A.8.  Uitvoering

A.8.1.  Operationele planning en controle

De organisatie bepaalt, implementeert, controleert en handhaaft de processen die nodig zijn om te voldoen aan de milieubeheersysteemeisen, en om de acties opgenomen in 6.1 en 6.2 uit te voeren, door:

— uitvoeringscriteria voor het proces of de processen te bepalen,

— controle van het proces of de processen uit te voeren in overeenstemming met de uitvoeringscriteria.

Opmerking:  Controles kunnen engineeringcontroles en -procedures omvatten. Controles kunnen toegepast worden volgens een hiërarchie (bv. eliminatie, substitutie, administratieve) en kunnen afzonderlijk of in combinatie worden gebruikt.

De organisatie controleert geplande veranderingen en analyseert de gevolgen van onbedoelde veranderingen, waarbij zij indien nodig maatregelen neemt om eventuele nadelige effecten te verminderen.

De organisatie zorgt ervoor dat uitbestede processen worden gecontroleerd of beïnvloed. Het soort en de omvang van controle of invloed die moet worden uitgeoefend op het of de proces(sen), wordt bepaald in het milieubeheersysteem.

Vanuit een levenscyclusperspectief moet de organisatie:

a)  indien nodig controles bepalen, om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de milieueisen in het ontwerp- en ontwikkelingsproces voor het product of de dienst, rekening houdend met elke fase van de levenscyclus;

b)  haar milieueis(en) bepalen voor de aankoop van producten en diensten, indien van toepassing;

c)  haar relevante milieueis(en) communiceren aan externe leveranciers, waaronder aannemers;

d)  rekening houden met de behoefte om informatie te verstrekken over mogelijke belangrijke milieueffecten in verband met het transport of de levering, het gebruik, de recyclage en de definitieve verwijdering van haar producten en diensten.

De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie in de mate dat dit noodzakelijk is om vertrouwen te hebben dat het of de processen is of zijn uitgevoerd zoals gepland.

A.8.2.  Paraatheid en reactie op noodsituaties

De organisatie bepaalt, implementeert en handhaaft de processen die nodig zijn om paraat te staan voor en te reageren op mogelijke noodsituaties die zijn bepaald in 6.1.1.

De organisatie moet:

a)  paraat staan om te reageren door acties te plannen om ongunstige milieueffecten als gevolg van noodsituaties te voorkomen of te verminderen;

b)  reageren op reële noodsituaties;

c)  naargelang de omvang van de noodsituatie en het mogelijke milieueffect, passende acties ondernemen om de gevolgen van noodsituaties te voorkomen of te verminderen;

d)  de geplande responsacties periodiek testen, indien mogelijk;

e)  het proces of de processen en geplande responsacties periodiek analyseren en herzien, in het bijzonder nadat zich een noodsituatie heeft voorgedaan of na tests;

f)  waar nodig relevante informatie en opleiding met betrekking tot de paraatheid en respons bij noodsituaties verstrekken aan relevante belanghebbenden, waaronder personen die in de organisatie werken.

De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie voor zover dit nodig is om erop te kunnen vertrouwen dat het proces of de processen zoals gepland zijn uitgevoerd.

A.9.  Evaluatie van de prestaties

A.9.1.  Monitoring, metingen, analyse en evaluatie

A.9.1.1.  Algemeen

De organisatie monitort, meet, analyseert en evalueert haar milieuprestaties.

De organisatie bepaalt:

a)  wat moet worden gemonitord en gemeten;

b)  de methoden voor het monitoren, meten, analyseren en evalueren, al naargelang het geval, om te zorgen voor geldige resultaten;

c)  de criteria op basis waarvan de organisatie haar milieuprestaties zal evalueren, en passende indicatoren;

d)  wanneer de monitoring en de meting moeten worden uitgevoerd;

e)  wanneer de resultaten van de monitoring en meting moeten worden geanalyseerd en geëvalueerd.

De organisatie ziet erop toe dat gekalibreerde of geverifieerde monitoring- en meetapparatuur wordt gebruikt en onderhouden, al naargelang het geval.

De organisatie evalueert haar milieuprestaties en de doeltreffendheid van haar milieubeheersysteem.

De organisatie communiceert relevante informatie over milieuprestaties zowel intern als extern, zoals bepaald in haar communicatieproces(sen) en zoals vereist krachtens haar nalevingsverplichtingen.

De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie als bewijs van de monitoring-, meting-, analyse- en evaluatieresultaten.

A.9.1.2.  Evaluatie van de naleving

De organisatie bepaalt, implementeert en handhaaft de processen die nodig zijn om de vervulling van haar nalevingsverplichtingen te evalueren.

De organisatie moet:

a)  bepalen hoe vaak de naleving zal worden geëvalueerd;

b)  de naleving evalueren en indien nodig actie ondernemen;

c)  kennis van en inzicht in haar nalevingsstatus bewaren.

De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie als bewijs van de resulta(a)t(en) van de beoordeling van de naleving.

A.9.2.  Interne audit

A.9.2.1.  Algemeen

De organisatie voert op geplande tijdstippen interne audits uit om informatie te verstrekken over de mate waarin het milieubeheersysteem:

a)  voldoet aan:

1)  de eigen eisen van de organisatie met betrekking tot haar milieubeheersysteem;

2)  de eisen van deze internationale norm;

b)  effectief toegepast en gehandhaafd wordt.

A.9.2.2.  Intern auditprogramma

De organisatie bepaalt, implementeert en handhaaft één of meer interne auditprogramma's, met inbegrip van de frequentie, methoden, verantwoordelijkheden, planningseisen en rapportering van haar interne audits.

Bij de bepaling van het interne auditprogramma houdt de organisatie rekening met het milieubelang van de desbetreffende processen, veranderingen die een invloed hebben op de organisatie en de resultaten van vroegere audits.

De organisatie moet:

a)  de auditcriteria en de reikwijdte voor elke audit bepalen;

b)  auditeurs selecteren en audits uitvoeren om de objectiviteit en de onpartijdigheid van het auditproces te garanderen;

c)  ervoor zorgen dat de resultaten van de audits worden gemeld aan het relevante leidinggevende niveau.

De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie als bewijs van de toepassing van het auditprogramma en de auditresultaten.

A.9.3.  Beoordeling door het leidinggevende niveau

Het hoogste leidinggevende niveau van de organisatie beoordeelt op geregelde tijdstippen het milieubeheersysteem van de organisatie om te waarborgen dat het geschikt, passend en doeltreffend blijft.

Bij de beoordeling door het leidinggevende niveau wordt onder andere het volgende in aanmerking genomen:

a)  de status van acties die resulteren uit eerdere beoordelingen door het leidinggevende niveau;

b)  veranderingen in:

1.  externe en interne kwesties die relevant zijn voor het milieubeheersysteem;

2.  de behoeften en verwachtingen van belanghebbenden, met inbegrip van nalevingsverplichtingen;

3.  haar belangrijke milieuaspecten;

4.  risico's en mogelijkheden;

c)  de mate waarin milieudoelstellingen zijn bereikt;

d)  informatie over de milieuprestaties van de organisatie, met inbegrip van tendensen op het gebied van:

1.  niet-conformiteiten en corrigerende maatregelen;

2.  monitoring en meetresultaten;

3.  vervulling van haar nalevingsverplichtingen;

4.  auditresultaten;

e)  adequaatheid van middelen;

f)  relevante mededeling(en) van belanghebbenden, met inbegrip van klachten;

g)  mogelijkheden voor continue verbetering.

De resultaten van de beoordelingen door het leidinggevende niveau omvatten:

— conclusies inzake de verdere geschiktheid, adequaatheid en doeltreffendheid van het milieubeheersysteem,

— besluiten met betrekking tot mogelijkheden voor continue verbetering,

— besluiten met betrekking tot de eventuele behoefte aan veranderingen aan het milieubeheersysteem, met inbegrip van middelen,

— eventuele maatregelen wanneer de milieudoelstellingen niet zijn bereikt,

— mogelijkheden om de eventuele integratie van het milieubeheersysteem met andere bedrijfsprocessen te verbeteren,

— eventuele gevolgen voor de strategische richting van de organisatie.

De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie als bewijs van de resultaten van de beoordelingen door het leidinggevende niveau.

A.10.  Verbetering

A.10.1.  Algemeen

De organisatie bepaalt mogelijkheden tot verbetering (zie 9.1, 9.2 en 9.3) en past de noodzakelijke maatregelen toe om de beoogde resultaten van haar milieubeheersysteem te bereiken.

A.10.2.  Niet-conformiteit en corrigerende maatregelen

In geval van een niet-conformiteit moet de organisatie:

a)  reageren op de niet-conformiteit en, indien nodig:

1.  maatregelen nemen om deze te beheersen en te corrigeren;

2.  de gevolgen aanpakken, waaronder het verminderen van nadelige milieueffecten;

b)  evalueren of het nodig is om actie te ondernemen om de oorzaken van de niet-conformiteit te elimineren, zodat deze zich niet opnieuw of elders voordoet, door:

1.  de niet-conformiteit te beoordelen;

2.  de oorzaken van de niet-conformiteit te bepalen;

3.  te bepalen of er gelijkaardige niet-conformiteiten bestaan, of zich zouden kunnen voordoen;

c)  eventuele noodzakelijke maatregelen treffen;

d)  de doeltreffendheid van eventuele genomen corrigerende maatregelen beoordelen;

e)  veranderingen aanbrengen aan het milieubeheersysteem, indien nodig.

Corrigerende maatregelen moeten afgestemd zijn op het belang van de effecten van de opgetreden niet-conformiteiten, met inbegrip van milieueffect(en).

De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie als bewijs van:

— de aard van de niet-conformiteiten en eventuele daaropvolgende getroffen maatregelen,

— de resultaten van eventuele corrigerende maatregelen.

A.10.3.  Continue verbetering

De organisatie verbetert de geschiktheid, adequaatheid en doeltreffendheid van het milieubeheersysteem continu om haar milieuprestaties te verbeteren.

 

(1)   

De in deze bijlage weergegeven tekst van de nationale norm wordt gebruikt met toestemming van het CEN. De volledige tekst van de nationale norm is bij de nationale normaliseringsinstellingen verkrijgbaar. Een lijst van deze instellingen is te vinden op de officiële website van het CEN. Deze bijlage mag op geen enkele wijze voor commerciële doeleinden worden gereproduceerd.




BIJLAGE III

INTERNE MILIEUAUDIT

1.    Auditprogramma en auditfrequentie

1.1.    Auditprogramma

Met het auditprogramma wordt gewaarborgd dat het leidinggevende niveau van de organisatie de informatie krijgt die het nodig heeft om de milieuprestaties van de organisatie en de effectiviteit van het milieubeheersysteem te toetsen en om te kunnen aantonen dat deze onder controle zijn.

1.2.    Doelstellingen van het auditprogramma

De doelstellingen omvatten in het bijzonder een beoordeling van de ingevoerde milieubeheersystemen en de vaststelling of zij in overeenstemming zijn met het milieubeleid en het milieuprogramma van de organisatie, inclusief de naleving van de wettelijke eisen en andere milieueisen.

1.3.    Reikwijdte van het auditprogramma

De algehele reikwijdte van de afzonderlijke audits of eventueel van elke fase van een auditcyclus wordt duidelijk omschreven, met uitdrukkelijke vermelding van:

1. 

de bestreken gebieden;

2. 

de door te lichten activiteiten;

3. 

de in aanmerking te nemen milieucriteria;

4. 

de door de audit bestreken periode.

De milieuaudit omvat een beoordeling van de feitelijke gegevens die nodig zijn om de milieuprestaties te evalueren.

1.4.    Auditfrequentie

Audits of auditcycli die alle activiteiten van de organisatie bestrijken, worden voor zover van toepassing uitgevoerd met tussenpozen van ten hoogste drie jaar, of vier jaar indien de in artikel 7 bepaalde afwijking van toepassing is. De frequentie waarmee activiteiten aan een audit worden onderworpen, varieert naargelang:

1. 

de aard, de omvang en de complexiteit van de activiteiten;

2. 

het belang van de daarmee samenhangende milieueffecten;

3. 

de omvang en urgentie van de in eerdere audits gesignaleerde problemen;

4. 

milieuproblemen in het verleden.

Complexere activiteiten met significantere milieueffecten worden vaker doorgelicht.

De organisatie voert audits ten minste jaarlijks uit, aangezien dit bijdraagt tot het aantonen aan het leidinggevende niveau van de organisatie en de milieuverificateur dat zij haar significante milieuaspecten onder controle heeft.

De organisatie voert audits uit met betrekking tot:

1. 

de milieuprestaties van de organisatie, en

2. 

de naleving van de toepasselijke wettelijke eisen en andere milieueisen door de organisatie.

2.    Auditwerkzaamheden

Auditwerkzaamheden omvatten besprekingen met het personeel met betrekking tot de milieuprestaties, inspectie van de bedrijfsomstandigheden en apparatuur en controle van de registers, schriftelijke procedures en andere relevante documentatie. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd om de milieuprestaties van de activiteit die wordt gecontroleerd te evalueren om vast te stellen of deze activiteit aan de toepasselijke normen, regelgeving of milieudoelstellingen en —taakstellingen voldoet. Hierbij wordt ook bepaald of het ingevoerde systeem om de milieuverantwoordelijkheden en -prestaties te beheren, doeltreffend en passend is en daarom wordt hierbij onder meer een steekproefsgewijze toetsing uitgevoerd van de naleving van deze criteria om de doeltreffendheid van het volledige beheersysteem te bepalen.

Het auditproces omvat met name de volgende stappen:

1. 

het verwerven van inzicht in de milieubeheersystemen;

2. 

het evalueren van de sterke en zwakke punten van de milieubeheersystemen;

3. 

het verzamelen van bewijs om aan te tonen waar het beheersysteem al dan niet werkt;

4. 

het evalueren van de resultaten van de audit;

5. 

het formuleren van de conclusies van de audit;

6. 

de rapportage over de resultaten en de conclusies van de audit.

3.    Rapportage over de resultaten en de conclusies van de audit

De hoofddoelstellingen van een schriftelijk auditverslag zijn:

1. 

de reikwijdte van de audit vastleggen;

2. 

informatie verstrekken aan het leidinggevende niveau over de mate waarin het milieubeleid van de organisatie in acht wordt genomen en de organisatie op milieugebied vorderingen boekt;

3. 

het leidinggevende niveau informeren over de status van de naleving van de wettelijke eisen en andere milieueisen en over de maatregelen die zijn genomen om ervoor te zorgen dat de naleving kan worden aangetoond;

4. 

informatie verstrekken aan het leidinggevende niveau over de doeltreffendheid en betrouwbaarheid van de maatregelen die zijn genomen om de milieueffecten van de organisatie te monitoren en te verminderen;

5. 

indien van toepassing aantonen dat corrigerende maatregelen nodig zijn.

Het schriftelijke auditrapport bevat de noodzakelijke informatie om aan deze doelstellingen te voldoen.

▼M3




BIJLAGE IV

MILIEURAPPORTAGE

A.    Inleiding

Milieu-informatie wordt op duidelijke en coherente wijze gepresenteerd en wordt bij voorkeur in elektronische of gedrukte vorm verstrekt. De organisatie bepaalt de beste vorm om deze informatie op gebruikersvriendelijke manier beschikbaar te maken voor haar belanghebbenden.

B.    Milieuverklaring

De milieuverklaring bevat ten minste de volgende onderdelen en voldoet aan onderstaande minimale eisen:

a) 

een overzicht van de activiteiten, producten en diensten van de organisatie, de relatie van de organisatie met alle eventuele overkoepelende organisaties en een duidelijke en ondubbelzinnige beschrijving van de reikwijdte van de EMAS-registratie, met inbegrip van een lijst van de vestigingen waarop die registratie betrekking heeft;

b) 

het milieubeleid en een korte beschrijving van de beheersstructuur waarop het milieubeheersysteem van de organisatie steunt;

c) 

een beschrijving van alle significante directe en indirecte milieuaspecten die tot significante milieueffecten van de organisatie leiden, een korte beschrijving van de aanpak die werd gehanteerd om het belang daarvan te bepalen, en een toelichting bij de aard van de effecten, gerelateerd aan die aspecten;

d) 

een beschrijving van de milieudoelstellingen en -streefdoelen in verband met de significante milieuaspecten en -effecten;

e) 

een beschrijving van de maatregelen die zijn ingevoerd en gepland om de milieuprestaties te verbeteren, de doelstellingen en streefdoelen te verwezenlijken en naleving van de wettelijke milieuvoorschriften te waarborgen.

Indien voorhanden moet worden verwezen naar de relevante optimale werkmethoden op het gebied van milieubeheer die in de sectorale referentiedocumenten zoals bedoeld in artikel 46 zijn verstrekt;

f) 

een overzicht van de beschikbare gegevens over de milieuprestaties van de organisatie met betrekking tot haar significante milieueffecten.

Daarbij wordt verslag uitgebracht over de kernindicatoren en specifieke indicatoren van milieuprestaties, zoals vermeld in deel C. Indien milieudoelstellingen en -streefdoelen zijn vastgesteld, worden de bijbehorende gegevens gerapporteerd;

g) 

een verwijzing naar de voornaamste wettelijke bepalingen die de organisatie in aanmerking moet nemen om naleving van de wettelijke milieuvoorschriften te waarborgen en een verklaring van naleving van de wettelijke eisen;

h) 

een bevestiging met betrekking tot de in artikel 25, lid 8, vastgelegde voorschriften, de naam en het nummer van de accreditatie of de vergunning van de milieuverificateur en de datum van validering. In plaats daarvan mag de in bijlage VII bedoelde verklaring, ondertekend door de milieuverificateur, worden gebruikt.

De bijgewerkte milieuverklaring bevat ten minste de volgende onderdelen en voldoet aan de minimale eisen in de punten e) tot en met h).

Organisaties mogen besluiten om aanvullende feitelijke informatie met betrekking tot de activiteiten, producten en diensten van de organisatie of tot de naleving van specifieke voorschriften daarvan in hun milieuverklaring op te nemen. Alle informatie in de milieuverklaring wordt gevalideerd door de milieuverificateur.

De milieuverklaring mag in andere rapportagedocumenten van de organisatie (bv. verslagen inzake beheer, duurzaamheid of maatschappelijke verantwoordelijkheid van de onderneming) worden opgenomen. Bij opname in dergelijke rapportagedocumenten wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen gevalideerde en niet-gevalideerde informatie. De milieuverklaring wordt duidelijk aangeduid (bv. door middel van het EMAS-logo) en het document bevat een korte toelichting bij het valideringsproces in het kader van EMAS.

C.    Rapportage op basis van milieuprestatie-indicatoren en kwalitatieve informatie

1.    Inleiding

Organisaties rapporteren zowel in de milieuverklaring als in de bijgewerkte milieuverklaring hun significante directe en indirecte milieuaspecten door de kernindicatoren inzake milieuprestaties en de specifieke indicatoren inzake milieuprestaties te gebruiken zoals hieronder uiteengezet. Indien er geen kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, rapporteren organisaties kwalitatieve informatie zoals beschreven in punt 4.

De rapportage bevat gegevens over het werkelijke verbruik en de werkelijke productie. Indien bekendmaking de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële gegevens van de organisatie in gevaar brengt, in gevallen waarin deze vertrouwelijkheid door nationale of Uniewetgeving mogelijk wordt gemaakt om een legitiem economisch belang te beschermen, kan aan de organisatie toestemming worden verleend deze gegevens in haar rapportage te indexeren, bijvoorbeeld door een uitgangsjaar (met index 100) vast te stellen op basis waarvan de ontwikkeling van het werkelijke verbruik of de werkelijke productie zou blijken.

De indicatoren moeten:

a) 

een correct beeld geven van de milieuprestaties van de organisatie;

b) 

gemakkelijk te begrijpen en ondubbelzinnig zijn;

c) 

het mogelijk maken om de milieuprestaties van de organisatie van jaar tot jaar te vergelijken om zo te kunnen beoordelen of zij zijn verbeterd. Om deze vergelijking te kunnen maken, moet de rapportage de activiteiten over een periode van ten minste drie jaar bestrijken, mits de gegevens beschikbaar zijn;

d) 

het mogelijk maken om eventueel een vergelijking te maken met sectorale, nationale of regionale referentiepunten;

e) 

het mogelijk maken om eventueel een vergelijking te maken met de regelgevingseisen.

Ter ondersteuning hiervan geeft de organisatie op beknopte wijze de reikwijdte (met inbegrip van de organisatorische en materiële grenzen, de toepasbaarheid en de berekeningsmethode) van elke indicator aan.

2.    Kernindicatoren inzake milieuprestaties

a) 

Kernindicatoren zijn gericht op de prestaties op de volgende cruciale milieugebieden:

i) 

energie;

ii) 

materialen;

iii) 

water;

iv) 

afval;

v) 

„landgebruik” met betrekking tot biodiversiteit, en

vi) 

emissies.

Over kernindicatoren inzake milieuprestaties moet verplicht verslag worden uitgebracht. Een organisatie mag de relevantie van die indicatoren echter wel beoordelen binnen de context van haar significante milieuaspecten en -effecten. Indien een organisatie tot de slotsom komt dat één of meer kernindicatoren niet ter zake doen voor haar significante directe milieuaspecten en -effecten, is het toegestaan dat deze organisatie geen verslag uitbrengt over deze kernindicatoren. In dat geval legt de organisatie in de milieuverklaring duidelijk uit om welke redenen zij daarover geen verslag uitbrengt.

b) 

Elke kernindicator bestaat uit:

i) 

een getal A dat het totale jaarlijkse verbruik/de totale jaarlijkse productie op het desbetreffende gebied aangeeft;

ii) 

een getal B dat een jaarlijkse referentiewaarde aangeeft die de activiteit van de organisatie vertegenwoordigt, en

iii) 

een getal R dat de verhouding A/B aangeeft.

Elke organisatie rapporteert voor elke indicator alle drie onderdelen.

c) 

Het totale jaarlijkse verbruik/de totale jaarlijkse productie op het desbetreffende gebied (getal A) wordt als volgt gerapporteerd:

i) 

energie

— 
het „totale directe energieverbruik”, dat overeenkomt met de totale jaarlijkse hoeveelheid energie die door de organisatie wordt verbruikt;
— 
het „totale verbruik van hernieuwbare energie”, dat overeenkomt met de totale jaarlijkse hoeveelheid door de organisatie verbruikte energie die uit hernieuwbare energiebronnen wordt opgewekt;
— 
de „totale hoeveelheid opgewekte hernieuwbare energie”, die overeenkomt met de totale jaarlijkse hoeveelheid energie die door de organisatie uit hernieuwbare energiebronnen wordt opgewekt.

Over dit laatste gegeven wordt enkel verslag uitgebracht indien de totale hoeveelheid energie die door de organisatie uit hernieuwbare energiebronnen wordt opgewekt aanzienlijk groter is dan de totale hoeveelheid energie die door de organisatie wordt verbruikt, of indien de organisatie de door haar opgewekte hernieuwbare energie niet zelf verbruikt.

Indien er verschillende soorten energie worden verbruikt, of, in het geval van hernieuwbare energie, opgewekt (zoals elektriciteit, warmte, brandstof of andere), wordt het jaarlijkse verbruik daarvan zo nodig afzonderlijk gerapporteerd.

Energie moet bij voorkeur worden uitgedrukt in kWh, MWh, GJ of in een andere eenheid die algemeen wordt gebruikt om het soort verbruikte of opgewekte energie te rapporteren;

ii) 

materialen

— 
de „jaarlijkse massastroom van essentiële gebruikte materialen” (met uitzondering van energiedragers en water), bij voorkeur uitgedrukt in een eenheid van gewicht (bv. kilogram of ton) of volume (bv. m3) of andere eenheden die algemeen in de sector worden gebruikt.

Indien er verschillende soorten materialen worden gebruikt, moet hun jaarlijkse massastroom zo nodig afzonderlijk worden gerapporteerd;

iii) 

water

— 
het „totale jaarlijkse waterverbruik”, uitgedrukt in een eenheid van volume (bv. liter of m3);
iv) 

afval

— 
de „totale jaarlijkse afvalproductie”, uitgesplitst volgens soort, bij voorkeur uitgedrukt in een eenheid van gewicht (bv. kilogram of ton) of volume (bv. m3) of in een andere eenheid die algemeen in de sector wordt gebruikt;
— 
de „totale jaarlijkse productie van gevaarlijk afval”, bij voorkeur uitgedrukt in een eenheid van gewicht (bv. kilogram of ton) of volume (bv. m3) of in een andere eenheid die algemeen in de sector wordt gebruikt;
v) 

„landgebruik” met betrekking tot biodiversiteit;

— 
de soorten landgebruik met betrekking tot biodiversiteit, uitgedrukt in een eenheid van oppervlakte (bv. m2 of ha):
— 
totaal landgebruik
— 
totale verharde oppervlakte
— 
totale natuurgerichte oppervlakte op het terrein
— 
totale natuurgerichte oppervlakte buiten het terrein

„Natuurgerichte oppervlakte” is een gebied dat voornamelijk bestemd is voor natuurbehoud of -herstel. Natuurgerichte oppervlakten kunnen zich op het terrein van de vestiging bevinden en daken, gevels, waterafvoervoorzieningen of andere elementen omvatten die zijn ontworpen, aangepast of beheerd met het oog op de bevordering van de diversiteit. Natuurgerichte oppervlakten kunnen ook buiten het terrein van de organisatie liggen, mits het gebied in eigendom is van of wordt beheerd door de organisatie en voornamelijk bestemd is voor de bevordering van de biodiversiteit. Gezamenlijk beheerde gebieden die bestemd zijn voor de bevordering van de diversiteit kunnen ook in de rapportage worden opgenomen, mits de omvang van het gezamenlijk beheer duidelijk is afgebakend.

„Verharde oppervlakte” is elk gebied waar de oorspronkelijke bodem is bedekt (zoals wegen), waardoor hij ondoorlatend is geworden. Deze ondoorlatendheid kan milieueffecten met zich meebrengen;

vi) 

emissies

— 
de „totale jaarlijkse emissie van broeikasgassen”, met in begrip van ten minste de emissie van CO2, CH4, N2O, HFK's, PFK's, NF3 en SF6, uitgedrukt in ton CO2-equivalent;

De organisatie moet overwegen haar emissie van broeikasgassen te rapporteren volgens een vastgestelde methode, zoals het broeikasgassenprotocol.

— 
de „totale jaarlijkse emissie in de atmosfeer” met inbegrip van ten minste de emissie van SO2, NOx en PM, uitgedrukt in kilogram of ton;
d) 

de jaarlijkse referentiewaarde die de activiteit van de organisatie vertegenwoordigt (getal B), wordt geselecteerd en gerapporteerd op basis van de volgende voorschriften:

getal B moet:

i) 

begrijpelijk zijn;

ii) 

een getal zijn dat de totale jaarlijkse activiteit van de organisatie zo goed mogelijk vertegenwoordigt;

iii) 

het mogelijk maken om de milieuprestaties van de organisatie correct te beschrijven, rekening houdend met de eigenheden en activiteiten van de organisatie;

iv) 

een gemeenschappelijke referentiewaarde zijn voor de sector waarin de organisatie werkt, zoals de volgende voorbeelden:

— 
totale jaarlijkse fysieke productie
— 
totaal aantal werknemers
— 
totaal aantal overnachtingen
— 
totaal aantal inwoners in een gebied (in het geval van een openbare administratie)
— 
ton verwerkt afval (voor organisaties die actief zijn in de afvalverwerkingssector)
— 
totale hoeveelheid geproduceerde energie (voor organisaties die actief zijn in de energieproductiesector);
v) 

de vergelijkbaarheid van de gerapporteerde indicatoren in de loop der tijd waarborgen. Zodra het is vastgesteld, wordt getal B gebruikt in toekomstige milieuverklaringen.

Een wijziging van getal B wordt toegelicht in de milieuverklaring. In het geval van een wijziging van getal B zorgt de organisatie ervoor dat het getal ten minste over een periode van drie jaar kan worden vergeleken door de indicatoren voor de voorbije jaren te herberekenen volgens het nieuw vastgestelde getal B.

3.    Specifieke indicatoren inzake milieuprestaties

Elke organisatie brengt ook jaarlijks verslag uit over haar prestaties met betrekking tot de significante directe en indirecte milieuaspecten en -effecten die verband houden met haar kernactiviteiten, die meetbaar en verifieerbaar zijn en niet reeds in de kernindicatoren zijn opgenomen.

De rapportage over die indicatoren gebeurt in overeenstemming met de in de inleiding van dit deel vastgestelde eisen.

Indien beschikbaar houdt de organisatie rekening met de in artikel 46 bedoelde sectorale referentiedocumenten om de identificatie van relevante sectorspecifieke indicatoren te bevorderen.

4.    Rapportage over significante milieuaspecten op basis van kwalitatieve informatie

Indien er geen kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn om verslag uit te brengen over significante directe of indirecte milieuaspecten, rapporteren organisaties hun prestaties op basis van kwalitatieve informatie.

D.    Lokale verantwoordingsplicht

Het is mogelijk dat organisaties die EMAS-registratie wensen, één milieuverklaring willen opstellen waarin een aantal verschillende geografische locaties wordt bestreken.

Aangezien het de bedoeling van EMAS is dat er op lokaal niveau verantwoording wordt afgelegd, moeten de organisaties ervoor zorgen dat de significante milieueffecten van elke vestiging duidelijk in de gemeenschappelijke milieuverklaring worden gespecificeerd en gerapporteerd.

E.    Openbaarheid

De organisatie zorgt ervoor dat zij aan de milieuverificateur kan aantonen dat iedereen met belangstelling voor de milieuprestaties van de organisatie eenvoudig en onbelemmerd toegang kan krijgen tot de in de delen B en C verplicht gestelde informatie. Om in die transparantie te voorzien, moet de milieuverklaring bij voorkeur openbaar beschikbaar zijn op de website van de organisatie.

De organisatie zorgt ervoor dat deze informatie over een afzonderlijke vestiging of organisatie wordt bekendgemaakt in (een van) de officiële ta(a)l(en) van de lidstaat of het derde land waar de organisatie is gevestigd.

Daarnaast zorgt de organisatie er, in het geval van een gemeenschappelijke milieuverklaring, voor (voor registratiedoeleinden) dat deze informatie beschikbaar is in (een van) de officiële ta(a)l(en) van de lidstaat waar de organisatie is geregistreerd of in (een van) de officiële ta(a)l(en) van de Unie die met de voor de registratie bevoegde instantie is/zijn overeengekomen.

De milieuverklaring mag ook beschikbaar worden gemaakt in aanvullende talen, mits de inhoud van het vertaalde document strookt met de inhoud van de originele milieuverklaring die door de milieuverificateur is gevalideerd en er duidelijk wordt vermeld dat het een vertaling is van het gevalideerde document.

▼B




BIJLAGE V

HET EMAS-LOGO

image

▼M1

1.

Het logo kan in de 24 talen worden gebruikt, mits onderstaande formulering wordt gebruikt:



Bulgaars:

„Проверено управление по околна среда”

Tsjechisch:

„Ověřený systém environmentálního řízení”

Kroaats:

„Verificirani sustav upravljanja okolišem”

Deens:

„Verificeret miljøledelse”

Nederlands:

„Geverifieerd milieuzorgsysteem”

Engels:

„Verified environmental management”

Ests:

„Tõendatud keskkonnajuhtimine”

Fins:

„Todennettu ympäristöasioiden hallinta”

Frans:

„Management environnemental vérifié”

Duits:

„Geprüftes Umweltmanagement”

Grieks:

„επιθεωρημένη περιβαλλοντική διαχείριση”

Hongaars:

„Hitelesített környezetvédelmi vezetési rendszer”

Italiaans:

„Gestione ambientale verificata”

Iers:

„Bainistíocht comhshaoil fíoraithe”

Lets:

„Verificēta vides pārvaldība”

Litouws:

„Įvertinta aplinkosaugos vadyba”

Maltees:

„Immaniggjar Ambjentali Verifikat”

Pools:

„Zweryfikowany system zarządzania środowiskowego”

Portugees:

„Gestão ambiental verificada”

Roemeens:

„Management de mediu verificat”

Slowaaks:

„Overené environmentálne manažérstvo”

Sloveens:

„Preverjen sistem ravnanja z okoljem”

Spaans:

„Gestión medioambiental verificada”

Zweeds:

„Verifierat miljöledningssystem”

▼B

2.

Het logo wordt gebruikt:

— 
in drie kleuren (Pantone nr. 355 Groen; Pantone nr. 109 Geel; Pantone nr. 286 Blauw);
— 
in het zwart;
— 
in het wit, of
— 
in grijstinten.




BIJLAGE VI

VOOR REGISTRATIE VEREISTE INFORMATIE

(informatie die, indien van toepassing, moet worden verstrekt)



1.  ORGANISATIE

 

Naam

Adres

Plaats

Postcode

Land/deelstaat/gewest/autonome regio

Contactpersoon

Telefoon

FAX

E-mail:

Website

Toegang van de burger tot de milieuverklaring of de bijwerking daarvan

 

a)  in gedrukte vorm

b)  in elektronische vorm

Registratienummer

Registratiedatum

Schorsingsdatum van registratie

Schrappingsdatum van registratie

Datum eerstkomende milieuverklaring

Datum eerstkomende bijgewerkte milieuverklaring

Verzoek om afwijking overeenkomstig artikel 7

JA — NEEN

NACE-code van de activiteiten

Aantal werknemers

Omzet of jaarbalans

2.  VESTIGING

 

Naam

Adres

Postcode

Plaats

Land/deelstaat/gewest/autonome regio

Contactpersoon

Telefoon

FAX

E-mail:

Website

Toegang van de burger tot de milieuverklaring of de bijwerking daarvan.

 

a)  in gedrukte vorm

b)  in elektronische vorm

Registratienummer

Registratiedatum

Schorsingsdatum van registratie

Schrappingsdatum van registratie

Datum eerstkomende milieuverklaring

Datum eerstkomende bijgewerkte milieuverklaring

Verzoek om afwijking overeenkomstig artikel 7

JA — NEEN

NACE-code van de activiteiten

Aantal werknemers

Omzet of jaarbalans

3.  MILIEUVERIFICATEUR

 

Naam van de verificateur

Adres

Postcode

Plaats

Land/deelstaat/gewest/autonome regio

Telefoon

FAX

E-mail:

Registratienummer accreditatie of vergunning

Reikwijdte van de accreditatie of vergunning (NACE-codes)

Accreditatie- of vergunningsinstantie

Gedaan te op …/…/20

Handtekening van de vertegenwoordiger van de organisatie




BIJLAGE VII

VERKLARING VAN DE MILIEUVERIFICATEUR OVER DE VERIFICATIE- EN VALIDERINGSWERKZAAMHEDEN

… (naam), EMAS-milieuverificateur met registratienummer …

geaccrediteerd met als reikwijdte … (NACE-code)

geaccrediteerd of in het bezit van een vergunning voor … (NACE Code)

verklaart dat hij/zij heeft geverifieerd of de vestiging(en) of de hele organisatie, zoals vermeld in de milieuverklaring/bijgewerkte milieuverklaring ( *1 ) van de organisatie … (naam)

met registratienummer (indien beschikbaar) …

voldoet aan alle eisen van Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS).

Met de ondertekening van deze verklaring verklaar ik dat:

— 
de verificatie en validering volledig overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1221/2009 zijn uitgevoerd;
— 
uit het resultaat van de verificatie en validering blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat niet aan de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften is voldaan;
— 
de gegevens en informatie van de milieuverklaring/bijgewerkte milieuverklaring (*1)  van de organisatie/vestiging (*1)  een betrouwbaar, geloofwaardig en juist beeld geven van alle activiteiten van de organisatie/vestiging (*1)  binnen de in de milieuverklaring vermelde reikwijdte.

Dit document is niet gelijk aan een EMAS-registratie. EMAS-registratie kan alleen worden gedaan door een bevoegde instantie in de zin van Verordening (EG) 1221/2009. Dit document wordt niet gebruikt als een zelfstandig stuk openbare communicatie.

Gedaan te op …/…/20..

Handtekening




BIJLAGE VIII

CONCORDANTIETABEL



Verordening (EG) nr. 761/2001

Deze verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 1

Artikel 1, lid 2, onder a)

Artikel 1, lid 2, onder b)

Artikel 1, lid 2, onder c)

Artikel 1, lid 2, onder d)

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, lid 9

Artikel 2, onder f)

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, lid 8

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, lid 10

Artikel 2, onder i)

Artikel 2, lid 11

Artikel 2, onder j)

Artikel 2, lid 12

Artikel 2, onder k)

Artikel 2, lid 13

Artikel 2, onder l)

Artikel 2, lid 16

Artikel 2, onder l), punt i)

Artikel 2, onder l), punt ii)

Artikel 2, onder m)

Artikel 2, onder n)

Artikel 2, lid 17

Artikel 2, onder o)

Artikel 2, lid 18

Artikel 2, onder p)

Artikel 2, onder q)

Artikel 2, lid 20

Artikel 2, onder r)

Artikel 2, onder s), eerste alinea

Artikel 2, lid 21

Artikel 2, onder s), tweede alinea

Artikel 2, onder t)

Artikel 2, lid 22

Artikel 2, onder u)

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 2, onder a), eerste alinea

Artikel 4, lid 1, onder a) en b)

Artikel 3, lid 2, onder a), tweede alinea

Artikel 4, lid 3

Artikel 3, lid 2, onder b)

Artikel 4, lid 1, onder c)

Artikel 3, lid 2, onder c)

Artikel 4, lid 1, onder d)

Artikel 3, lid 2, onder d)

Artikel 4, lid 5

Artikel 3, lid 2, onder e)

Artikel 5, lid 2, eerste alinea; Artikel 6, lid 3

Artikel 3, lid 3, onder a)

Artikel 6, lid 1, onder a)

Artikel 3, lid 3, onder b), eerste zin

Artikel 6, lid 1, onder b) en c)

Artikel 3, lid 3, onder b), tweede zin

Artikel 7, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 2

Artikel 51, lid 2

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 5, eerste zin

Artikel 25, lid 10, eerste alinea

Artikel 4, lid 5, tweede zin

Artikel 25, lid 10, tweede alinea, tweede zin

Artikel 4, lid 6

Artikel 41

Artikel 4, lid 7

Artikel 4, lid 8, eerste alinea

Artikel 30, lid 1

Artikel 4, lid 8, tweede alinea

Artikel 30, leden 3 en 5

Artikel 4, lid 8, derde alinea, eerste en tweede zin

Artikel 31, lid 1

Artikel 4, lid 8, derde alinea, laatste zin

Artikel 31, lid 2

Artikel 5, lid 1

Artikel 11, lid 1, eerste alinea

Artikel 5, lid 2

Artikel 11, lid 3

Artikel 5, lid 3, eerste zin

Artikel 12, lid 1

Artikel 5, lid 3, tweede zin, eerste streepje

Artikel 12, lid 1, onder a)

Artikel 5, lid 3, tweede zin, tweede streepje

Artikel 12, lid 1, onder b)

Artikel 5, lid 4

Artikel 11, lid 1, tweede en derde alinea

Artikel 5, lid 5, eerste zin

Artikel 16, lid 1

Artikel 5, lid 5, tweede zin

Artikel 16, lid 3, eerste zin

Artikel 5, lid 5, derde zin

Artikel 17, lid 1

Artikel 5, lid 5, vierde zin

Artikel 16, lid 3, tweede alinea en artikel 16, lid 4, tweede alinea

Artikel 6, lid 1

Artikel 13, lid 1

Artikel 6, punt 1, eerste streepje

Artikel 13, lid 2, onder a) en artikel 5, lid 2, onder a)

Artikel 6, punt 1, tweede streepje

Artikel 13, lid 2, onder a) en artikel 5, lid 2, onder c)

Artikel 6, punt 1, derde streepje

Artikel 13, lid 2, onder f) en artikel 5, lid 2, onder d)

Artikel 6, punt 1, vierde streepje

Artikel 13, lid 2, onder c)

Artikel 6, punt 1, tweede alinea

Artikel 13, lid 2, eerste zin

Artikel 6, punt 2

Artikel 15, lid 3

Artikel 6, punt 3, eerste streepje

Artikel 15, lid 3, onder a)

Artikel 6, punt 3, tweede streepje

Artikel 15, lid 3, onder b)

Artikel 6, punt 3, derde streepje

Artikel 6, punt 3, laatste zin

Artikel 15, lid 8

Artikel 6, punt 4, eerste alinea

Artikel 15, lid 2

Artikel 6, punt 4, tweede alinea

Artikel 15, lid 4

Artikel 6, punt 5, eerste zin

Artikel 15, lid 6

Artikel 6, punt 5, tweede zin

Artikel 15, leden 8 en 9

Artikel 6, punt 6

Artikel 15, lid 10

Artikel 7, lid 1

Artikel 28, lid 8

Artikel 7, lid 2, eerste zin

Artikel 12, lid 2

Artikel 7, lid 2, tweede zin

Artikel 12, lid 3

Artikel 7, lid 3

Artikel 42, lid 2, onder a)

Artikel 8, lid 1, eerste zin

Artikel 10, lid 1

Artikel 8, lid 1, tweede zin

Artikel 10, lid 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, lid 3, eerste alinea

Artikel 10, lid 4

Artikel 8, lid 3, tweede alinea

Artikel 9, lid 1, inleidende zin

Artikel 4, lid 3

Artikel 9, lid 1, onder a)

Artikel 45, lid 4

Artikel 9, lid 1, onder b)

Artikel 45, lid 4

Artikel 9, lid 1, tweede alinea

Artikel 45, lid 5

Artikel 9, lid 2

Artikel 10, lid 1

Artikel 10, lid 2, eerste alinea

Artikel 38, leden 1 en 2

Artikel 10, lid 2, tweede alinea, eerste zin

Artikel 41

Artikel 10, lid 2, tweede alinea, tweede zin

Artikel 47

Artikel 11, lid 1, eerste alinea

Artikel 36

Artikel 11, lid 1, eerste streepje

Artikel 36, onder a)

Artikel 11, lid 1, tweede streepje

Artikel 36, onder c)

Artikel 11, lid 1, derde streepje

Artikel 36, onder b)

Artikel 11, lid 1, tweede alinea, eerste zin

Artikel 37, lid 1

Artikel 11, lid 1, tweede alinea, tweede zin

Artikel 11, lid 1, tweede alinea, derde zin

Artikel 37, lid 2

Artikel 11, lid 1, tweede alinea, vierde zin

Artikel 37, lid 3

Artikel 11, lid 2

Artikel 43, lid 2

Artikel 11, lid 3, eerste zin

Artikel 41, lid 2

Artikel 11, lid 3, tweede zin

Artikel 47

Artikel 12, lid 1, onder a)

Artikel 12, lid 1, onder b)

Artikel 35, lid 1

Artikel 12, lid 1, tweede alinea

Artikel 12, lid 2

Artikel 41, lid 2

Artikel 12, lid 3

Artikel 13

Artikel 40, lid 1

Artikel 14, lid 1

Artikel 49, lid 1

Artikel 14, lid 2

Artikel 14, lid 3

Artikel 15, lid 1

Artikel 50

Artikel 15, lid 2

Artikel 48

Artikel 15, lid 3

Artikel 16, lid 1

Artikel 39, lid 1

Artikel 16, lid 2

Artikel 42, lid 2

Artikel 17, lid 1

Artikel 17, leden 2, 3 en 4

Artikel 51, lid 2

Artikel 17, lid 5

Artikel 18

Artikel 52



( 1 ) PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

( 2 ) Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

( 3 ) PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.

( 4 ) PB L 247 van 17.9.2001, blz. 24.

( 5 ) PB L 70 van 9.3.2006, blz. 63.

( *1 ) doorhalen wat niet van toepassing is.

Top