Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02009R0401-20210729

Consolidated text: Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (Gecodificeerde versie)

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2009/401/2021-07-29

02009R0401 — NL — 29.07.2021 — 001.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EG) Nr. 401/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 april 2009

inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk

(Gecodificeerde versie)

(PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) 2021/1119 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 30 juni 2021

  L 243

1

9.7.2021




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 401/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 april 2009

inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk

(Gecodificeerde versie)



Artikel 1

1.  
Deze verordening stelt regels vast voor het Europees Milieuagentschap, hierna „het Agentschap” genoemd, en beoogt de vorming van een Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk.
2.  

Om de bij het Verdrag en de achtereenvolgende communautaire milieuactieprogramma’s vastgestelde doelstellingen op het gebied van bescherming en verbetering van het milieu alsmede duurzame ontwikkeling te verwezenlijken, hebben het Agentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk tot doel de Gemeenschap en de lidstaten:

a) 

objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie op Europees niveau te verschaffen op grond waarvan zij de nodige maatregelen ter bescherming van het milieu kunnen nemen, de resultaten daarvan kunnen beoordelen en het publiek degelijke informatie kunnen geven over de toestand van het milieu, en te dien einde

b) 

in technisch en wetenschappelijk opzicht de nodige bijstand te verlenen.

Artikel 2

Om het in artikel 1 gestelde doel te bereiken, vervult het Agentschap de volgende taken:

a) 

in samenwerking met de lidstaten het in artikel 4 bedoelde netwerk tot stand brengen en coördineren; daartoe zorgt het Agentschap voor het verzamelen, verwerken en analyseren van gegevens, met name op de in artikel 3 genoemde gebieden;

b) 

de Gemeenschap en de lidstaten voorzien van de objectieve informatie die noodzakelijk is voor het bepalen en uitvoeren van een oordeelkundig en doeltreffend milieubeleid; daartoe met name aan de Commissie de nodige informatie verschaffen zodat zij haar taken op het gebied van het identificeren, voorbereiden en evalueren van milieumaatregelen en -wetgeving succesvol kan uitvoeren;

c) 

assistentie verlenen bij het controleren van milieumaatregelen via aangepaste steun ten behoeve van de rapportering (ook door deelneming aan de opstelling van vragenlijsten, de verwerking van rapporten van de lidstaten en de verspreiding van de resultaten) overeenkomstig zijn meerjarenprogramma teneinde de rapportage te coördineren;

d) 

afzonderlijke lidstaten op verzoek van advies dienen, wanneer dat strookt met zijn jaarprogramma, over het ontwerpen, opzetten en uitbreiden van hun systemen voor de controle op milieumaatregelen, mits die activiteiten het vervullen van de andere in dit artikel genoemde taken niet in gevaar brengen; dit advies kan op uitdrukkelijk verzoek van lidstaten ook evaluatie door deskundigen op het betrokken vakgebied (peer reviews) omvatten;

e) 

registreren, compileren en evalueren van gegevens betreffende de toestand van het milieu, opstellen van deskundigenrapporten betreffende kwaliteit, gevoeligheid en belasting van het milieu op het grondgebied van de Gemeenschap, aanleggen van uniforme criteria voor de evaluatie van milieu-informatie in alle lidstaten, verdere ontwikkeling en behoud van een referentiecentrum van milieu-informatie; de Commissie maakt van deze informatie gebruik bij haar opdracht om de tenuitvoerlegging van de communautaire milieuwetgeving te verzekeren;

f) 

bijdragen tot het vergelijkbaar maken van de milieugegevens op Europees niveau en, indien nodig, via passende wegen een betere harmonisatie van de meetmethoden bevorderen;

g) 

bevorderen van integratie van de Europese milieu-informatie in internationale milieubewakingsprogramma’s, zoals die welke in het kader van de Verenigde Naties en de gespecialiseerde instellingen daarvan zijn opgesteld;

h) 

om de vijf jaar een rapport over de toestand van het milieu en de tendensen en vooruitzichten op milieugebied publiceren, aangevuld met indicatorrapporten over specifieke vraagstukken;

i) 

stimuleren van de ontwikkeling en de toepassing van technieken voor milieuprognoses op grond waarvan tijdig adequate preventieve maatregelen kunnen worden genomen;

j) 

stimuleren van de ontwikkeling van methoden voor de evaluatie van de kosten van schade aan het milieu en van de kosten van een beleid gericht op preventie en bescherming en herstel van het milieu;

k) 

stimuleren van de uitwisseling van informatie over de beste technologie die beschikbaar is om schade aan het milieu te voorkomen of te verminderen;

l) 

samenwerken met de in artikel 15 bedoelde instanties en programma’s;

m) 

zorgen voor een ruime verspreiding van betrouwbare en vergelijkbare milieu-informatie, met name over de toestand van het milieu, onder het grote publiek en daartoe het gebruik van nieuwe telematicatechnologieën bevorderen;

n) 

de Commissie assisteren bij de uitwisseling van informatie over de ontwikkeling van methodieken en beste praktijken voor milieubeoordelingen;

o) 

de Commissie assisteren bij de verspreiding van informatie over de resultaten van relevant milieuonderzoek in een vorm die de beleidsontwikkeling het beste dient.

Artikel 3

1.  

De voornaamste werkterreinen van het Agentschap omvatten, voor zover mogelijk, alles wat dienstig kan zijn voor het verzamelen van informatie met behulp waarvan de huidige en de te verwachten toestand van het milieu kan worden beschreven vanuit de volgende invalshoeken:

a) 

kwaliteit van het milieu,

b) 

belasting van het milieu,

c) 

gevoeligheid van het milieu,

en het plaatsen van die aspecten in de context van een duurzame ontwikkeling.

2.  

Het Agentschap verschaft informatie die bij de tenuitvoerlegging van het milieubeleid van de Gemeenschap rechtstreeks te gebruiken is.

Aan de volgende werkterreinen wordt voorrang gegeven:

a) 

luchtkwaliteit en emissies in de atmosfeer;

b) 

waterkwaliteit, verontreinigende stoffen en watervoorraden;

c) 

toestand van bodem, flora, fauna en biotopen;

d) 

bodemgebruik en natuurlijke hulpbronnen;

e) 

afvalbeheer;

f) 

geluidsemissies;

g) 

milieugevaarlijke chemische stoffen;

h) 

bescherming van de kust en de zee.

In het bijzonder worden grensoverschrijdende, plurinationale en globale verschijnselen behandeld.

De sociaaleconomische aspecten worden eveneens in aanmerking genomen.

3.  

Het Agentschap kan ook samenwerken bij de uitwisseling van informatie met andere organisaties, waaronder het Europees netwerk voor de toepassing van en het toezicht op de milieuwetgeving (IMPEL-netwerk).

Het Agentschap vermijdt dat zijn werk de door andere instellingen en organisaties reeds ondernomen activiteiten overlapt.

Artikel 4

1.  

Het netwerk omvat:

a) 

de voornaamste componenten van de nationale informatienetwerken;

b) 

de nationale knooppunten;

c) 

de thematische centra.

2.  

De lidstaten houden het Agentschap op de hoogte van de voornaamste componenten van hun nationale milieu-informatienetwerken, in het bijzonder op de in artikel 3, lid 2, genoemde prioritaire gebieden, en delen mede welke instellingen volgens hen aan de werkzaamheden van het Agentschap zouden kunnen meewerken, gelet op de noodzaak dat hun grondgebied zo volledig mogelijk wordt bestreken.

De lidstaten werken zo nodig samen met het Agentschap en dragen bij tot het werk van het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk, overeenkomstig het werkprogramma van het Agentschap, door in het gehele land gegevens te vergaren, met elkaar te vergelijken en te analyseren.

De lidstaten kunnen zich ook verenigen om daarbij op transnationaal niveau samen te werken.

3.  
De lidstaten kunnen met name een van de in lid 2 genoemde instellingen of een andere op hun grondgebied gevestigde organisatie aanwijzen als „nationaal knooppunt”, belast met de coördinatie en/of het doorsturen van de informatie die op nationaal niveau moet worden verstrekt aan het Agentschap en aan de instellingen of organisaties die deel uitmaken van het netwerk, met inbegrip van de in lid 4 genoemde thematische centra.
4.  

De lidstaten kunnen tevens uiterlijk op 30 april 1994 de op hun grondgebied gevestigde instellingen of andere organisaties aanwijzen die specifiek zouden kunnen worden belast met samenwerking met het Agentschap ten aanzien van bepaalde thema’s die van bijzonder belang zijn.

Een aldus aangewezen instelling zou een overeenkomst met het Agentschap moeten kunnen sluiten om als thematisch centrum van het netwerk op te treden voor het vervullen van specifieke taken.

Deze centra werken samen met andere instellingen die deel uitmaken van het netwerk.

5.  
De thematische centra worden aangewezen door de raad van bestuur, als omschreven in artikel 8, lid 1, voor een periode die niet langer is dan de looptijd van elk meerjarig werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 4. Deze aanwijzing kan echter worden verlengd.
6.  
De toekenning van de specifieke taken aan de thematische centra wordt vermeld in het in artikel 8, lid 4, bedoelde meerjarige werkprogramma van het Agentschap.
7.  
In het licht van met name het meerjarige werkprogramma onderwerpt het Agentschap de in lid 2 bedoelde componenten van het netwerk aan een periodieke heroverweging en brengt het daarin de wijzigingen aan waartoe de raad van bestuur heeft besloten, met inachtneming van eventuele nieuwe aanwijzingen van de lidstaten.

Artikel 5

Het Agentschap kan met de in artikel 4 bedoelde instellingen of organisaties die deel uitmaken van het netwerk, de nodige regelingen treffen, en met name contracten sluiten, om de taken die het deze kan toevertrouwen succesvol uit te voeren.

Een lidstaat kan voor op zijn grondgebied gevestigde nationale instellingen of organisaties bepalen dat dergelijke regelingen met het Agentschap moeten worden getroffen met instemming van het nationale knooppunt.

Artikel 6

1.  
Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die bij het Agentschap berusten.
2.  
Tegen de beslissingen van het Agentschap uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan beroep worden ingesteld, door middel van een klacht bij de Europese Ombudsman of door middel van een beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 195 en artikel 230 van het Verdrag.

Artikel 7

Het Agentschap bezit rechtspersoonlijkheid. Het geniet in alle lidstaten de ruimste handelingsbevoegdheid die door de nationale wetgevingen aan rechtspersonen wordt toegekend.

Artikel 8

1.  

Het Agentschap heeft een raad van bestuur bestaande uit één vertegenwoordiger van iedere lidstaat en twee vertegenwoordigers van de Commissie. Bovendien kan er een vertegenwoordiger zijn van ieder ander land dat deelneemt aan het Agentschap, overeenkomstig de toepasselijke bepalingen.

Voorts wijst het Europees Parlement als leden van de raad van bestuur twee vooraanstaande wetenschappers aan, die vooral deskundig zijn op het gebied van de milieubescherming en die op grond van de van hen te verwachten persoonlijke bijdrage tot de werkzaamheden van het Agentschap worden gekozen.

Elk lid van de raad van bestuur kan zich door een plaatsvervangend lid doen vervangen.

2.  

De raad van bestuur kiest zijn voorzitter uit zijn leden voor een periode van drie jaar en stelt zijn reglement van orde vast. Ieder lid van de raad van bestuur beschikt over één stem.

De raad van bestuur verkiest een bureau waaraan hij uitvoeringsbesluiten kan delegeren volgens het reglement dat hij vaststelt.

3.  
De besluiten van de raad van bestuur worden met een meerderheid van twee derden van zijn leden genomen.
4.  
De raad van bestuur neemt op basis van een ontwerp dat de in artikel 9 bedoelde uitvoerend directeur na raadpleging van het in artikel 10 bedoelde wetenschappelijke comité en na advies van de Commissie heeft voorgelegd, een meerjarig werkprogramma aan waarin wordt uitgegaan van de in artikel 3, lid 2, beschreven prioritaire thema’s. Het meerjarige werkprogramma bevat een meerjarige begrotingsraming, onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Gemeenschap.
5.  
In het kader van het meerjarige programma neemt de raad van bestuur ieder jaar het werkprogramma van het Agentschap aan op basis van een ontwerp dat de uitvoerend directeur na raadpleging van het wetenschappelijke comité en na advies van de Commissie heeft voorgelegd. Dit programma kan in de loop van het jaar volgens dezelfde procedure worden aangepast.
6.  
De raad van bestuur stelt het jaarverslag over de activiteiten van het Agentschap vast en dient dit uiterlijk op 15 juni in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de lidstaten.
7.  
Het Agentschap doet de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toekomen.

Artikel 9

1.  

Het Agentschap staat onder leiding van een uitvoerend directeur, die door de raad van bestuur op voorstel van de Commissie wordt benoemd voor een periode van vijf jaar, welke telkens met vijf jaar kan worden verlengd.

De uitvoerend directeur is de wettelijke vertegenwoordiger van het Agentschap.

De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor:

a) 

een passende uitwerking en uitvoering van de door de raad van bestuur vastgestelde besluiten en programma’s;

b) 

de dagelijkse leiding van het Agentschap;

c) 

de uitvoering van de in de artikelen 12 en 13 beschreven taken;

d) 

de opstelling en publicatie van de in artikel 2, onder h), genoemde rapporten;

e) 

voor alle personeelsaangelegenheden, voor de uitvoering van de in artikel 8, leden 4 en 5, bedoelde taken.

Hij wint voor de aanwerving van het wetenschappelijk personeel van het Agentschap advies in bij het in artikel 10 bedoelde wetenschappelijke comité.

2.  
Hij is voor zijn activiteiten aan de raad van bestuur verantwoording schuldig.

Artikel 10

1.  

De raad van bestuur en de uitvoerend directeur worden bijgestaan door een wetenschappelijk comité. Dit comité heeft tot taak advies te geven in de in deze verordening bedoelde gevallen en over elke wetenschappelijke aangelegenheid die met de werkzaamheden van het Agentschap verband houdt en door de raad van bestuur of door de uitvoerend directeur aan het comité wordt voorgelegd.

De adviezen van het wetenschappelijke comité worden gepubliceerd.

2.  
Het wetenschappelijke comité bestaat uit leden die bijzonder gekwalificeerd zijn op milieugebied en door de raad van bestuur worden aangewezen voor een periode van vier jaar, die eenmaal met vier jaar kan worden verlengd, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met de wetenschapsgebieden die in het comité vertegenwoordigd moeten zijn ter ondersteuning van het Agentschap op de gebieden waarop het werkzaam is. In het in artikel 8, lid 2, bedoelde reglement van orde wordt de werking van het comité geregeld.

▼M1

Artikel 10 bis

1.  
Er wordt een Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering (“adviesraad”) opgericht.
2.  
De adviesraad bestaat uit 15 vooraanstaande wetenschappelijke deskundigen uit een breed scala aan relevante disciplines. De leden van de adviesraad moeten aan de criteria van lid 3 voldoen. Niet meer dan twee leden van de adviesraad mogen de nationaliteit van eenzelfde lidstaat bezitten. De onafhankelijkheid van de leden van de adviesraad moet boven iedere twijfel verheven zijn.
3.  

De raad van bestuur wijst de leden van de adviesraad aan voor een periode van vier jaar, die eenmaal kan worden verlengd na een open, eerlijke en transparante selectieprocedure. Bij de selectie van de leden van de adviesraad streeft de raad van bestuur naar variatie in wetenschappelijke en sectorale deskundigheid, evenals naar genderevenwicht en geografisch evenwicht. De selectie berust op de volgende criteria:

a) 

wetenschappelijke excellentie;

b) 

ervaring met het verrichten van wetenschappelijke beoordelingen en met het verlenen van wetenschappelijk advies op de expertisegebieden;

c) 

grote deskundigheid op het gebied van klimaat- en milieuwetenschappen of andere wetenschappelijke gebieden die relevant zijn voor de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Unie;

d) 

beroepservaring in een interdisciplinaire omgeving in een internationale context.

4.  
De leden van de adviesraad worden op persoonlijke titel benoemd en geven hun standpunten volledig onafhankelijk van de lidstaten en de instellingen van de Unie. De adviesraad kiest zijn voorzitter uit zijn leden voor een periode van vier jaar en stelt zijn reglement van orde vast.
5.  
De adviesraad vult de werkzaamheden van het Agentschap aan en treedt bij de uitoefening van zijn taken onafhankelijk op. De adviesraad stelt onafhankelijk zijn jaarlijks werkprogramma op en raadpleegt daarbij de raad van bestuur. De voorzitter van de adviesraad brengt de raad van bestuur en de uitvoerend directeur op de hoogte van dat programma en de uitvoering ervan.

▼B

Artikel 11

1.  
Voor alle ontvangsten en uitgaven van het Agentschap moeten ramingen worden gemaakt voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar; deze ontvangsten en uitgaven moeten worden opgenomen in de begroting van het Agentschap.
2.  
De ontvangsten en uitgaven op de begroting moeten in evenwicht zijn.
3.  
De ontvangsten van het Agentschap omvatten, onverminderd andere inkomsten, een in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen opgenomen bijdrage van de Gemeenschap en de betalingen ontvangen ter vergoeding van verleende diensten.
4.  
De uitgaven van het Agentschap omvatten met name de bezoldiging van het personeel, de uitgaven voor administratie en infrastructuur, de huishoudelijke kosten en de uitgaven uit hoofde van de met instellingen of organisaties die deel uitmaken van het netwerk, alsmede met derden gesloten contracten.

▼M1

5.  
De begroting van het Agentschap omvat ook de uitgaven in verband met de adviesraad.

▼B

Artikel 12

1.  
De raad van bestuur stelt jaarlijks, op basis van een ontwerp van de uitvoerend directeur, de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar vast. Deze raming, die tevens een ontwerppersoneelsformatie bevat, wordt uiterlijk op 31 maart door de raad van bestuur bij de Commissie ingediend.
2.  
De raming wordt samen met het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen door de Commissie ingediend bij het Europees Parlement en de Raad („de begrotingsautoriteit”).
3.  
Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, dat zij overeenkomstig artikel 272 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit.
4.  

De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan het Agentschap goed.

De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van het Agentschap vast.

5.  
De begroting wordt vastgesteld door de raad van bestuur. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.
6.  

De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie daarvan op de hoogte.

Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies aan de raad van bestuur toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.

Artikel 13

1.  
De uitvoerend directeur voert de begroting van het Agentschap uit.
2.  
Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van het Agentschap de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen ( 1 ).
3.  
Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het Agentschap met het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het begrotingsjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
4.  
Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Agentschap overeenkomstig artikel 129 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 maakt de uitvoerend directeur onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het Agentschap op en legt deze voor advies voor aan de raad van bestuur.
5.  
De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het Agentschap.
6.  
Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen met het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
7.  
De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.
8.  
De uitvoerend directeur dient uiterlijk op 30 september een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling. Hij dient dit antwoord ook in bij de raad van bestuur.
9.  
De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek, overeenkomstig het bepaalde in artikel 146, lid 3, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.
10.  
Vóór 30 april van het jaar n + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar n.

Artikel 14

De financiële regeling die van toepassing is op het Agentschap wordt vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze financiële regeling mag slechts afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen ( 2 ), indien de specifieke vereisten van de werking van het Agentschap dit noodzakelijk maken en mits de Commissie hiermee voorafgaandelijk heeft ingestemd.

Artikel 15

1.  

Het Agentschap streeft actief naar samenwerking met andere communautaire instanties en programma’s, met name het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen (Eurostat) en de communautaire milieuonderzoek- en -ontwikkelingsprogramma’s. Daarbij geldt dat:

a) 

de samenwerking met het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek met name de in punt A van bijlage I omschreven taken omvat;

b) 

de coördinatie met Eurostat en het Statistiekprogramma van de Europese Gemeenschappen volgens de richtsnoeren in punt B van bijlage I geschiedt.

2.  
Het Agentschap werkt tevens actief samen met andere organisaties, zoals het Europees Ruimteagentschap, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de Raad van Europa, het Internationale Energieagentschap, de Verenigde Naties en de gespecialiseerde instellingen ervan, met name het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP), de Wereld Meteorologische Organisatie en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie.
3.  
Op gebieden van gemeenschappelijk belang kan het Agentschap samenwerken met instellingen in landen die geen lid zijn van de Gemeenschap, maar die gegevens, informatie en deskundigheid of methodieken voor het verzamelen, analyseren en evalueren van gegevens ter beschikking kunnen stellen die van gemeenschappelijk belang en voor de succesvolle uitvoering van het werk van het Agentschap noodzakelijk zijn.
4.  
Bij de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde samenwerking wordt met name rekening gehouden met de noodzaak overlappingen te vermijden.

Artikel 16

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is op het Agentschap van toepassing.

Artikel 17

Het personeel van het Agentschap is onderworpen aan de verordeningen en regelingen van toepassing op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.

Het Agentschap oefent ten aanzien van zijn personeel de bevoegdheden uit van het tot aanstelling bevoegde gezag.

De raad van bestuur stelt in overeenstemming met de Commissie passende uitvoeringsbepalingen vast.

Artikel 18

1.  
De contractuele aansprakelijkheid van het Agentschap wordt beheerst door de wet die op het betrokken contract van toepassing is. Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding dat in een door het Agentschap gesloten overeenkomst is opgenomen.
2.  

Wat de niet-contractuele aansprakelijkheid betreft, moet het Agentschap, overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden die door het Agentschap of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.

Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen in geschillen over vergoeding van deze schade.

3.  
De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Agentschap wordt geregeld bij de bepalingen die op het personeel van het Agentschap van toepassing zijn.

Artikel 19

Het Agentschap staat open voor landen die geen lid zijn van de Gemeenschap, maar met de Gemeenschap en de lidstaten de belangstelling delen voor de doelstellingen van het Agentschap, krachtens tussen die landen en de Gemeenschap overeenkomstig de procedure van artikel 300 van het Verdrag gesloten akkoorden.

Artikel 20

Verordening (EEG) nr. 1210/90, zoals gewijzigd bij de in bijlage II genoemde verordeningen, wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 21

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

A. 

Samenwerking met het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek

— 
Harmonisatie van milieumeetmethoden ( 3 ).
— 
Onderlinge ijking van apparatuur (3) .
— 
Standaardisatie van dataformats.
— 
Ontwikkeling van nieuwe milieumeetmethoden en apparatuur daarvoor.
— 
Andere taken als overeengekomen tussen de uitvoerend directeur van het Agentschap en de directeur-generaal van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek.
B. 

Samenwerking met Eurostat

1. 

Het Agentschap maakt zoveel mogelijk gebruik van gegevens die verzameld zijn via de officiële statistiekdiensten van de Gemeenschap. Die gegevens vloeien voort uit de werkzaamheden van Eurostat en de nationale statistiekdiensten op het gebied van de verzameling, validering en verspreiding van sociale en economische statistieken, met inbegrip van nationale rekeningen en aanverwante informatie.

2. 

Het Statistiekprogramma op milieugebied wordt door de uitvoerend directeur van het Agentschap en de directeur-generaal van Eurostat in onderling overleg opgesteld en aan de raad van bestuur van het Agentschap en aan het Comité voor het Statistiekprogramma ter goedkeuring voorgelegd.

3. 

Het Statistiekprogramma wordt opgezet en uitgevoerd in het kader dat door internationale statistische organisaties, zoals de Statistical Commission van de Verenigde Naties, de Conferentie van Europese statistici en de OESO is opgezet.




BIJLAGE II

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 20)



Verordening (EEG) nr. 1210/90 van de Raad

(PB L 120 van 11.5.1990, blz. 1)

Verordening (EG) nr. 933/1999 van de Raad

(PB L 117 van 5.5.1999, blz. 1)

Verordening (EG) nr. 1641/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 245 van 29.9.2003, blz. 1)




BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL



Verordening (EEG) nr. 1210/90

De onderhavige verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, eerste streepje

Artikel 1, lid 2, onder a)

Artikel 1, lid 2, tweede streepje

Artikel 1, lid 2, onder b)

Artikel 2, aanhef

Artikel 2, aanhef

Artikel 2, punt i)

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, punt ii), eerste streepje

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, punt ii), tweede streepje

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, punt ii), derde streepje

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, punt iii)

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, punt iv)

Artikel 2, onder f)

Artikel 2, punt v)

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, punt vi)

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, punt vii)

Artikel 2, onder i)

Artikel 2, punt viii)

Artikel 2, onder j)

Artikel 2, punt ix)

Artikel 2, onder k)

Artikel 2, punt x)

Artikel 2, onder l)

Artikel 2, punt xi)

Artikel 2, onder m)

Artikel 2, punt xii)

Artikel 2, onder n)

Artikel 2, punt xiii)

Artikel 2, onder o)

Artikel 3, lid 1, aanhef

Artikel 3, lid 1, aanhef

Artikel 3, lid 1, punt i)

Artikel 3, lid 1, onder a)

Artikel 3, lid 1, punt ii)

Artikel 3, lid 1, onder b)

Artikel 3, lid 1, punt iii)

Artikel 3, lid 1, onder c)

Artikel 3, lid 1, slot

Artikel 3, lid 1, slot

Artikel 3, lid 2, eerste alinea

Artikel 3, lid 2, eerste alinea

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, aanhef

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, aanhef

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, eerste streepje

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, onder a)

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, tweede streepje

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, onder b)

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, derde streepje

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, onder c)

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, vierde streepje

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, onder d)

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, vijfde streepje

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, onder e)

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, zesde streepje

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, onder f)

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, zevende streepje

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, onder g)

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, achtste streepje

Artikel 3, lid 2, tweede alinea, onder h)

Artikel 3, lid 2, derde alinea

Artikel 3, lid 2, derde alinea

Artikel 3, lid 2, vierde alinea

Artikel 3, lid 2, vierde alinea

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 3

Artikel 4, lid 1, aanhef

Artikel 4, lid 1, aanhef

Artikel 4, lid 1, eerste streepje

Artikel 4, lid 1, onder a)

Artikel 4, lid 1, tweede streepje

Artikel 4, lid 1, onder b)

Artikel 4, lid 1, derde streepje

Artikel 4, lid 1, onder c)

Artikel 4, lid 2, eerste alinea, van „om” tot „zijn”

Artikel 4, lid 2, eerste alinea, van „in” tot „bestreken”

Artikel 4, lid 2, eerste alinea, einde van de eerste zin

Artikel 4, lid 2, tweede alinea

Artikel 4, lid 2, eerste, tweede en derde alinea

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 4, eerste, tweede en derde alinea

Artikel 4, lid 5, eerste alinea

Artikel 4, lid 5, tweede alinea

Artikel 4, lid 5

Artikel 4, leden 6 en 7

Artikel 4, leden 6 en 7

Artikel 5

Artikel 5, eerste en tweede alinea

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 3

Artikel 6, lid 2

Artikelen 7 en 8

Artikelen 7 en 8

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, eerste zin

Artikel 9, lid 1, eerste alinea

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, tweede zin

Artikel 9, lid 1, tweede alinea

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 9, lid 1, derde alinea, aanhef

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 9, lid 1, derde alinea, onder a)

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 9, lid 1, derde alinea, onder b)

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, derde streepje

Artikel 9, lid 1, derde alinea, onder c)

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, vierde streepje

Artikel 9, lid 1, derde alinea, onder d)

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, vijfde streepje

Artikel 9, lid 1, derde alinea, onder e)

Artikel 9, lid 1, tweede alinea

Artikel 9, lid 1, vierde alinea

Artikel 9, lid 2

Artikel 9, lid 2

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 15, lid 1, aanhef

Artikel 15, lid 1, aanhef

Artikel 15, lid 1, eerste streepje

Artikel 15, lid 1, onder a)

Artikel 15, lid 1, tweede streepje

Artikel 15, lid 1, onder b)

Artikel 15, lid 2

Artikel 15, lid 2

Artikel 15, lid 2a

Artikel 15, lid 3

Artikel 15, lid 3

Artikel 15, lid 4

Artikel 16

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 21

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III



( 1 ) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

( 2 ) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

( 3 ) Bij samenwerking op deze gebieden moet ook rekening worden gehouden met de werkzaamheden van het Instituut voor referentiematerialen en -metingen.

Top