Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02009R0073-20130101

    Consolidated text: Verordening (EG) n r. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2009/73/2013-01-01

    2009R0073 — NL — 01.01.2013 — 009.001


    Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

    ►B

    VERORDENING (EG) Nr. 73/2009 VAN DE RAAD

    van 19 januari 2009

    tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003

    (PB L 030, 31.1.2009, p.16)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      No

    page

    date

     M1

    VERORDENING (EG) Nr. 889/2009 VAN DE COMMISSIE van 25 september 2009

      L 254

    73

    26.9.2009

     M2

    VERORDENING (EG) Nr. 992/2009 VAN DE COMMISSIE van 22 oktober 2009

      L 278

    7

    23.10.2009

    ►M3

    VERORDENING (EG) Nr. 1250/2009 VAN DE RAAD van 30 november 2009

      L 338

    1

    19.12.2009

     M4

    VERORDENING (EU) Nr. 360/2010 VAN DE COMMISSIE van 27 april 2010

      L 106

    1

    28.4.2010

     M5

    VERORDENING (EU) Nr. 307/2011 VAN DE COMMISSIE van 29 maart 2011

      L 82

    1

    30.3.2011

    ►M6

    UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 785/2011 VAN DE COMMISSIE van 5 augustus 2011

      L 203

    10

    6.8.2011

    ►M7

    UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 313/2012 VAN DE COMMISSIE van 12 april 2012

      L 103

    17

    13.4.2012

    ►M8

    UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 524/2012 VAN DE COMMISSIE van 20 juni 2012

      L 160

    13

    21.6.2012

    ►M9

    VERORDENING (EU) Nr. 671/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 11 juli 2012

      L 204

    11

    31.7.2012


    Gerectificeerd bij:

    ►C1

    Rectificatie, PB L 213, 18.8.2009, blz. 30  (73/2009)

    ►C2

    Rectificatie, PB L 043, 18.2.2010, blz. 7  (73/2009)

    ►C3

    Rectificatie, PB L 255, 1.10.2011, blz. 14  (73/2009)




    ▼B

    VERORDENING (EG) Nr. 73/2009 VAN DE RAAD

    van 19 januari 2009

    tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003



    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 36, artikel 37 en artikel 299, lid 2,

    Gelet op de Akte van toetreding van 1979, en met name op punt 6 van het daaraan gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Parlement ( 1 ),

    Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité ( 2 )

    Na raadpleging van het Comité van de Regio's ( 3 )

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Op grond van bepalingen die zijn opgenomen in de in 2003 en 2004 goedgekeurde hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moeten de doeltreffendheid van de hervormingen worden onderzocht. De Commissie heeft in dit verband op 20 november 2007 bij het Europees Parlement en de Raad de mededeling „Voorbereiding van de gezondheidscontrole van de GLB-hervorming” ingediend. Er moet rekening worden gehouden met deze mededeling, de bespreking van de belangrijkste daarin vervatte elementen in het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en de talrijke bijdragen in het kader van het openbaar overleg.

    (2)

    Bepaalde elementen van het steunmechanisme moeten worden aangepast, zo blijkt in het bijzonder uit de ervaring die is opgedaan bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen ( 4 ). Met name moeten meer vormen van rechtstreekse steun worden ontkoppeld en dient de werking van de bedrijfstoeslagregeling te worden vereenvoudigd. Bovendien is Verordening (EG) nr. 1782/2003 herhaaldelijk grondig gewijzigd. Om deze redenen en omwille van de duidelijkheid moet zij worden ingetrokken en worden vervangen door de onderhavige verordening.

    (3)

    Op grond van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt een verlaging of uitsluiting toegepast van de rechtstreekse steun aan landbouwers die niet voldoen aan bepaalde voorschriften op het gebied van volksgezondheid, gezondheid van dieren en planten, milieu en dierenwelzijn. Deze „randvoorwaarden” maken integraal deel uit van de communautaire steunverlening in de vorm van rechtstreekse betalingen en dienen derhalve te worden behouden. Een aantal voorschriften binnen de werkingssfeer van de randvoorwaarden blijkt echter onvoldoende betrekking te hebben op landbouwactiviteiten of landbouwgrond, of gaat veeleer de nationale autoriteiten aan dan de landbouwers. Daarom dient de werkingssfeer van de randvoorwaarden te worden aangepast.

    (4)

    Om te voorkomen dat landbouwgrond wordt opgegeven en te waarborgen dat deze grond in goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden, is bovendien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 een communautair kader vastgesteld waarbinnen de lidstaten normen vaststellen met inachtneming van de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden, inclusief de bodem- en klimaatgesteldheid en de bestaande landbouwsystemen, grondgebruik, vruchtwisseling, landbouwpraktijken en de structuur van de landbouwbedrijven. Dit kader moet worden gehandhaafd. De ervaring leert echter dat bepaalde normen niet voldoende relevant zijn of niet voldoende positieve effecten hebben om te rechtvaardigen dat zij door alle lidstaten worden toegepast. Dergelijke normen moeten derhalve facultatief zijn voor de lidstaten. Om voor een zo consistent mogelijk kader te zorgen, mag een norm niet facultatief zijn indien de betrokken lidstaat vóór 2009 op basis van de betrokken norm reeds een minimumeis heeft vastgesteld of indien er met betrekking tot deze norm nationale voorschriften zijn.

    (5)

    De afschaffing van de verplichte braaklegging in het kader van de bedrijfstoeslagregeling overeenkomstig deze verordening kan in bepaalde gevallen nadelige gevolgen hebben voor het milieu, met name voor sommige landschapselementen. Daarom moeten de communautaire bepalingen die tot doel hebben duidelijk omschreven landschapselementen te beschermen, worden aangescherpt. In specifieke situaties moet een lidstaat ook in de vaststelling en/of het behoud van habitats kunnen voorzien.

    (6)

    In bepaalde gebieden wordt het steeds problematischer de watervoorraden voor landbouwactiviteiten te beschermen en te beheren. Het communautaire kader voor een goede landbouw- en milieuconditie dient daarom ook te worden versterkt teneinde water tegen verontreiniging en afspoeling te beschermen en het watergebruik te beheren.

    (7)

    In Verordening (EG) nr. 1782/2003 is het positieve effect van blijvend grasland op het milieu erkend. De maatregelen in die verordening ter bevordering van de instandhouding van bestaand blijvend grasland om een massale omzetting in bouwland te voorkomen, dienen te worden gehandhaafd.

    (8)

    Voor een beter evenwicht tussen de beleidsinstrumenten die op bevordering van duurzame landbouw zijn gericht enerzijds, en die welke bevordering van de plattelandsontwikkeling tot doel hebben anderzijds, is bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 op verplichte basis een systeem ingevoerd waarbij de rechtstreekse betalingen geleidelijk worden verlaagd („modulatie”). Dit systeem moet worden behouden en moet de vrijstelling van modulatie voor de eerste 5 000 EUR aan rechtstreekse betalingen omvatten.

    (9)

    De besparingen die voortvloeien uit modulatie worden gebruikt voor de financiering van maatregelen in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid. Sinds de aanneming van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt de landbouwsector geconfronteerd met nieuwe, veeleisende uitdagingen, zoals de klimaatverandering en het toenemende belang van bio-energie, alsook de behoefte aan beter waterbeheer en aan een efficiëntere bescherming van de biodiversiteit. Als verdragsluitende partij bij het Protocol van Kyoto ( 5 ) is de Europese Gemeenschap ertoe gehouden haar beleid aan te passen in het licht van de klimaatveranderingsproblematiek. Naar aanleiding van ernstige problemen in verband met waterschaarste en droogte oordeelde de Raad bovendien in zijn conclusies „Waterschaarste en droogten” van 30 oktober 2007 dat de waterbeheersvraagstukken in de landbouw nader moeten worden bestudeerd. Voorts heeft de Raad er in zijn conclusies „Het biodiversiteitsverlies uiterlijk in 2010 een halt toeroepen” van 18 december 2006 op gewezen dat de bescherming van de biodiversiteit een zeer belangrijke uitdaging blijft en dat, hoewel belangrijke vorderingen zijn geboekt, extra inspanningen moeten worden geleverd, wil de Gemeenschap haar biodiversiteitsdoelstelling voor 2010 halen. Aangezien innovatie met name kan bijdragen tot de ontwikkeling van nieuwe technologieën, producten en procédés, dient zij de inspanningen om deze uitdagingen aan te pakken te ondersteunen. In 2015 verstrijkt de melkquotaregeling die is ingesteld op grond van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten ( 6 ). De zuivelproducenten zullen bijgevolg specifieke inspanningen moeten leveren om zich aan de nieuwe omstandigheden aan te passen, met name in probleemgebieden. Ook deze bijzondere situatie zou dus moeten worden omschreven als een nieuwe uitdaging waaraan de lidstaten het hoofd moeten kunnen bieden om voor een „zachte landing” van de zuivelsector in hun land te zorgen.

    (10)

    De Gemeenschap erkent de noodzaak om deze nieuwe uitdagingen in het kader van haar beleid aan te pakken. Op het gebied van de landbouw vormen de plattelandsontwikkelingsprogramma's die zijn goedgekeurd in het kader van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) ( 7 ), hiertoe een geschikt instrument. Om de lidstaten in staat te stellen hun plattelandsontwikkelingsprogramma's dienovereenkomstig aan te passen zonder hun lopende activiteiten op het gebied van plattelandsontwikkeling op andere gebieden te beperken, dienen aanvullende financiële middelen ter beschikking te worden gesteld. De financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 bieden echter geen ruimte om het plattelandsontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap met de nodige extra financiële middelen toe te rusten. In deze omstandigheden dienen de vereiste financiële middelen grotendeels te worden gehaald uit de opbrengsten van een geleidelijke verhoging van de voor de modulatie geldende verlagingspercentages voor de rechtstreekse betalingen.

    (11)

    Kenmerkend voor de verdeling van de rechtstreekse inkomenssteun over de landbouwers is dat een groot aantal betalingen worden toegewezen aan een vrij gering aantal grootschalige begunstigden. Het moge duidelijk zijn dat het voor een efficiënte verwezenlijking van het met inkomenssteun beoogde doel niet nodig is dat aan grootschalige begunstigden hetzelfde steunbedrag per eenheid wordt toegekend. Grote begunstigden hebben bovendien een groter aanpassingsvermogen en kunnen bijgevolg gemakkelijker werken met lagere steunbedragen per eenheid. Daarom is het billijk te verwachten dat landbouwers met hoge steunbedragen een bijzondere bijdrage leveren tot de financiering van plattelandsontwikkelingsmaatregelen die op de nieuwe uitdagingen zijn toegespitst. Hiertoe is het passend een mechanisme vast te stellen aan de hand waarvan op de hogere betalingen een forsere verlaging wordt toegepast en moeten de daaruit voortvloeiende opbrengsten moeten worden gebruikt om de nieuwe uitdagingen in het kader van de plattelandsontwikkeling aan te gaan.

    (12)

    De bijzondere geografische ligging, het insulaire karakter, de geringe oppervlakte, het bergachtige reliëf en het klimaat leggen de landbouw in de ultraperifere gebieden extra lasten op. Om deze lasten en beperkingen te milderen, moeten landbouwers in de ultraperifere gebieden vrijgesteld worden van de verplichte verlaging via de modulatie.

    (13)

    Lidstaten die voor vrijwillige modulatie hebben geopteerd, moeten de verhoogde percentages voor de verplichte modulatie in aanmerking nemen. Verordening (EG) nr. 378/2007 van de Raad van 27 maart 2007 houdende voorschriften voor een vrijwillige modulatie van de rechtstreekse betalingen waarin Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers voorziet ( 8 ), dient daarom overeenkomstig te worden gewijzigd.

    (14)

    De bedragen die voortvloeien uit de toepassing van de bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde verlaging van vijf procentpunten in het kader van de modulatie moeten aan de lidstaten worden toegewezen op basis van dezelfde criteria als die welke in die verordening zijn vastgesteld, dat wil zeggen objectieve criteria waarbij wordt bepaald dat een zeker percentage van de bedragen in de lidstaat blijft waar de bedragen zijn gegenereerd. Met het oog op de structurele aanpassingen ten gevolge van de afschaffing van de interventie voor rogge, dienen de specifieke maatregelen voor bepaalde roggeproducerende regio's, die met een deel van de door de modulatie gegenereerde bedragen moeten worden gefinancierd, te worden gehandhaafd. Tevens moeten de bedragen die afkomstig zijn uit de toepassing van aanvullende verlagingen in het kader van de modulatie ter beschikking worden gesteld van de lidstaten waar deze bedragen zijn gegenereerd.

    (15)

    Met het oog op een vlottere werking van de modulatie, vooral wat de procedures voor de verlening van rechtstreekse betalingen aan landbouwers en de overdrachten naar de plattelandsontwikkelingsprogramma's betreft, dient voor elke lidstaat een nettomaximum te worden vastgesteld voor de betalingen die na toepassing van de modulatie aan de landbouwers moeten worden verricht. Teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van de GLB-steun in de ultraperifere gebieden en met het feit dat modulatie niet van toepassing is op rechtstreekse betalingen, mogen in die gebieden de nettomaxima van de betrokken lidstaten niet van toepassing zijn op de rechtstreekse betalingen. Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ( 9 ) moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (16)

    Landbouwers in de nieuwe lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie toetreden worden geleidelijk in het systeem voor rechtstreekse betalingen geïntegreerd aan de hand van een bijzonder mechanisme waarin hun respectieve toetredingsovereenkomsten voorzien. Met het oog op een gepast evenwicht tussen de beleidsinstrumenten ter bevordering van de duurzame landbouw enerzijds, en die ter bevordering van de plattelandontwikkeling anderzijds, dient de modulatieregeling pas op landbouwers in de nieuwe lidstaten van toepassing te worden wanneer het niveau van de rechtstreekse betalingen in die lidstaten gelijk is aan het in de andere lidstaten dan de nieuwe lidstaten geldende niveau.

    (17)

    Toepassing van de modulatie mag er niet toe leiden dat het nettobedrag dat aan een landbouwer in een nieuwe lidstaat wordt betaald, lager ligt dan het aan vergelijkbare landbouwers in de andere lidstaten dan de nieuwe lidstaten betaalde bedrag. Zodra de modulatie van toepassing wordt op landbouwers in de nieuwe lidstaten, dient de toe te passen verlaging derhalve te worden beperkt tot het verschil tussen het niveau dat onder het mechanisme voor geleidelijke integratie gold en het niveau dat in de andere lidstaten dan de nieuwe lidstaten na toepassing van de modulatie werd bereikt. Bovendien moet de modulatie in aanmerking worden genomen bij de verlening van aanvullende nationale rechtstreekse betalingen aan landbouwers in de nieuwe lidstaten op wie de modulatie van toepassing is.

    (18)

    Om ervoor te zorgen dat de bedragen ter financiering van het GLB de jaarlijkse maxima van de financiële vooruitzichten niet overschrijden, moet het financieel mechanisme van Verordening (EG) nr. 1782/2003, dat voorziet in aanpassing van de rechtstreekse steun wanneer volgens de vooruitzichten het submaximum van rubriek 2, met een veiligheidsmarge van 300 000 000 EUR, in een bepaald begrotingsjaar zal worden overschreden, worden gehandhaafd. Rekening houdend met de niveaus van de rechtstreekse betalingen die tengevolge van de geleidelijke integratie aan landbouwers in de nieuwe lidstaten worden verricht, mag in het kader van de toepassing van het mechanisme voor geleidelijke integratie op alle in de nieuwe lidstaten verleende rechtstreekse betalingen het instrument voor begrotingsdiscipline in die lidstaten pas in werking treden wanneer het in die lidstaten geldende niveau van de rechtstreekse betalingen ten minste gelijk is aan het niveau dat in de andere lidstaten dan de nieuwe lidstaten geldt. Aangezien het eigen middel, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder c), van Besluit 2007/436/EG, Euratom van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen ( 10 ) in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, in de Gemeenschapsbegroting een bijzonder gewicht heeft, is het passend er bij wijze van uitzondering in te voorzien dat de Raad op voorstel van de Commissie het noodzakelijke besluit ter toepassing van het instrument van financiële discipline vaststelt.

    (19)

    Om de landbouwers te helpen zich te voegen naar de normen voor een moderne, kwalitatief hoogwaardige landbouw, is het noodzakelijk dat de lidstaten het omvattend systeem van advisering ten behoeve van landbouwbedrijven als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1782/2003 voortzetten. Het bedrijfsadviseringssysteem moet de landbouwers helpen zich bewuster te worden van de materiaalstromen en bedrijfsprocessen in relatie tot de normen op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn, zonder dat op enigerlei wijze iets wordt afgedaan aan hun verplichting en verantwoordelijkheid om die normen in acht te nemen.

    (20)

    Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 moeten de lidstaten de nodige maatregelen treffen om zich ervan te vergewissen dat de door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde maatregelen daadwerkelijk en op regelmatige wijze worden uitgevoerd, en om onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen. Hiertoe moeten zij een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor de rechtstreekse betalingen toepassen. Om de Gemeenschapssteun doeltreffender te maken en beter te kunnen controleren moeten de lidstaten toestemming krijgen om het geïntegreerd systeem ook toe te passen op Gemeenschapsregelingen die niet onder deze verordening vallen.

    (21)

    De voornaamste bestanddelen van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem moeten worden gehandhaafd, met name bepalingen inzake een geautomatiseerde gegevensbank, een systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen, steunaanvragen van de landbouwers, een geharmoniseerd controlesysteem en, wat de bedrijfstoeslagregeling betreft, een systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten.

    (22)

    Het beheer van kleine bedragen blijkt omslachtig te zijn voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Om buitensporige administratieve lasten te voorkomen dienen de lidstaten als algemene regel af te zien van rechtstreekse betalingen indien het bedrag van de betaling lager zou liggen dan 100 EUR of indien het subsidiabele areaal van het bedrijf waarvoor steun wordt aangevraagd, minder dan één hectare bedraagt. Aangezien de structuurkenmerken van de landbouweconomie van de lidstaten grote verschillen vertonen en aanzienlijk kunnen afwijken van de gemiddelde landbouwbedrijfsstructuur in de Gemeenschap, dienen specifieke bepalingen te worden vastgesteld om de lidstaten de mogelijkheid te bieden minima toe te passen die hun specifieke situatie weerspiegelen. In verband met de zeer specifieke landbouwbedrijfsstructuur in de ultraperifere gebieden en op de eilanden in de Egeïsche Zee, moeten voor deze gebieden geen minima worden toegepast. De lidstaten dienen voorts de mogelijkheid te hebben om, rekening houdend met de structuurkenmerken van hun landbouwsector, te opteren voor de eerste, dan wel de tweede soort minima. Voor de bijzondere toeslagrechten die aan landbouwers met een zogenaamd „bedrijf zonder land” zijn toegewezen, heeft de toepassing van een op het aantal hectaren gebaseerde drempel geen nut. Voor dergelijke landbouwers dient derhalve het aan de gemiddelde steun gerelateerde minimumbedrag te gelden. Om een gelijke behandeling te waarborgen van landbouwers voor wier directe betalingen een geleidelijke integratie van toepassing is, moet het minimum worden gebaseerd op het uiteindelijke bedrag dat aan het einde van het proces van geleidelijke integratie wordt toegekend.

    (23)

    Uit de ervaring met de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling is gebleken dat de ontkoppelde inkomenssteun in sommige gevallen werd toegewezen aan begunstigden wier landbouwactiviteiten slechts een onbeduidend deel van hun totale economische activiteit uitmaakten of wier zakelijk doel niet of nauwelijks gericht was op de uitoefening van een landbouwactiviteit. Om de verlening van landbouwinkomenssteun aan dergelijke begunstigden te voorkomen en om ervoor te zorgen dat de communautaire steun volledig wordt gebruikt om de landbouwgemeenschap een redelijke levensstandaard te garanderen, moeten lidstaten waar dergelijke toewijzingen plaatsvinden, de bevoegdheid krijgen om af te zien van de op de onderhavige verordening gebaseerde rechtstreekse betalingen aan dergelijke natuurlijke of rechtspersonen.

    (24)

    De bevoegde nationale autoriteiten dienen de betalingen waarin de communautaire steunregelingen voorzien, binnen een voorgeschreven termijn volledig aan de begunstigden uit te keren onder voorbehoud van de verlagingen waarin de onderhavige verordening voorziet. Met het oog op een flexibeler beheer van de rechtstreekse betalingen dienen de lidstaten de mogelijkheid te krijgen om de rechtstreekse betalingen in maximaal twee tranches per jaar te verrichten.

    (25)

    De rechtstreekse inkomenssteun waarin de steunregelingen in het kader van het GLB voorzien, heeft vooral tot doel de landbouwgemeenschap een redelijke levensstandaard te verzekeren. Dit doel hangt nauw samen met de instandhouding van plattelandsgebieden. Om iedere verkeerde besteding van communautaire middelen te vermijden, mogen geen steunbetalingen worden gedaan aan landbouwers die de voorwaarden voor het verkrijgen van die betalingen kunstmatig hebben gecreëerd.

    (26)

    Om de doelstellingen van het GLB te verwezenlijken, moeten de communautaire steunregelingen aan veranderende ontwikkelingen kunnen worden aangepast, zo nodig op korte termijn. De begunstigden kunnen er bijgevolg niet op vertrouwen dat de steunvoorwaarden ongewijzigd blijven, en dienen voorbereid te zijn op een mogelijke herziening van de regelingen, met name in het licht van economische ontwikkelingen of de begrotingssituatie.

    (27)

    Bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 is een bedrijfstoeslagregeling ingesteld waarin de verschillende bestaande steunmechanismen in één regeling voor ontkoppelde rechtstreekse betalingen zijn ondergebracht. Uit de ervaring met de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling is gebleken dat een aantal elementen van deze regeling in het belang van de landbouwers en de beheersautoriteiten kan worden vereenvoudigd. Aangezien de bedrijfstoeslagregeling inmiddels ten uitvoer is gelegd door alle lidstaten die dat moesten doen, is een aantal bepalingen over de voorlopige toepassing van deze regeling bovendien achterhaald en aan aanpassing toe. In dit verband werd in een aantal gevallen een aanzienlijke onderbenutting van toeslagrechten geconstateerd. Aangezien dit probleem moet worden vermeden en in aanmerking moet worden genomen dat de landbouwers inmiddels voldoende vertrouwd zijn met de werking van de bedrijfstoeslagregeling, moet de oorspronkelijk vastgestelde periode voor het afstaan van niet-gebruikte toeslagrechten aan de nationale reserve, worden ingekort tot twee jaar.

    (28)

    De belangrijkste bestanddelen van de bedrijfstoeslagregeling moeten behouden blijven. De vaststelling van de nationale maxima dient er met name voor te zorgen dat het totale niveau van de steun en de toeslagrechten de bestaande begrotingsbeperkingen niet overschrijdt. De lidstaten dienen ook een nationale reserve te beheren die onder meer kan worden gebruikt om de deelname van landbouwers aan de regeling te bevorderen of om rekening te houden met specifieke behoeften in bepaalde regio's. Er moeten bepalingen voor de overdracht en het gebruik van toeslagrechten worden vastgesteld om speculatieve overdracht en cumulatie van toeslagrechten zonder overeenkomstige agrarische basis te voorkomen.

    (29)

    Als gevolg van de geleidelijke integratie van nieuwe sectoren in de bedrijfstoeslagregeling moet de definitie van grond die in aanmerking komt voor de toepassing van de regeling of voor de activering van toeslagrechten, worden herzien. Steunverlening voor met groenten en fruit beteelde oppervlakten in lidstaten die ervoor gekozen hebben deze sector later in de bedrijfstoeslagregeling op te nemen, dient echter te worden uitgesloten. Voorts moeten specifieke bepalingen voor hennep worden vastgesteld om te voorkomen dat steun wordt verleend aan illegale teelten.

    (30)

    De verplichte braaklegging van bouwland had oorspronkelijk tot doel het aanbod te beheersen. Dit instrument is als gevolg van marktontwikkelingen in de sector akkerbouwgewassen en de invoering van ontkoppelde steun echter overbodig geworden en moet worden afgeschaft. De overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde braakleggingstoeslagrechten moeten daarom worden geactiveerd voor hectaren die voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden die voor elk ander toeslagrecht gelden. De afschaffing van de braakleggingsverplichting kan tot gevolg hebben dat land dat in aanmerking kwam voor het activeren van braakleggingstoeslagrechten, niet langer daarvoor in aanmerking komt. Om ervoor te zorgen dat dergelijk land daarvoor in aanmerking blijft komen, moet worden bepaald dat bepaalde beboste gebieden, met inbegrip van gebieden die worden bebost op grond van nationale regelingen die stroken met de desbetreffende voorschriften van Verordening (EG) nr. 1698/2005 of gebieden die aan bepaalde milieuafspraken zijn onderworpen, in aanmerking komen voor de bedrijfstoeslagregeling.

    (31)

    Niet alleen werd voordien gekoppelde marktsteun in de bedrijfstoeslagregeling opgenomen, maar ook werd het bedrag van de toeslagrechten in lidstaten die kozen voor de uitvoering van het historische model, gebaseerd op het individuele niveau van in het verleden verleende steun. Nu de bedrijfstoeslagregeling reeds geruime tijd van toepassing is en er meer sectoren omvat, wordt het steeds moeilijker om de legitimiteit van aanzienlijke individuele verschillen in het steunniveau, die slechts gebaseerd zijn op in het verleden verleende steun, te rechtvaardigen. Daarom moeten de lidstaten die hebben gekozen voor de toepassing van het historische model, de mogelijkheid krijgen om onder bepaalde voorwaarden en met inachtneming van de algemene beginselen van de Gemeenschapswetgeving en de doelstellingen van het GLB de toegewezen toeslagrechten in die zin te herzien dat de betrokken eenheidsbedragen dichter bij elkaar komen te liggen. De lidstaten kunnen bij de vaststelling van dichter bij elkaar liggende bedragen rekening houden met de specifieke kenmerken van geografische gebieden. Met het oog op het gelijktrekken van de toeslagrechten moet worden voorzien in een adequate overgangsperiode en een beperkte verlagingsmarge, teneinde de landbouwers in de gelegenheid te stellen zich op een redelijke wijze aan de veranderende steunniveaus aan te passen.

    (32)

    In het kader van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kregen de lidstaten de mogelijkheid de bedrijfstoeslagregeling aan de hand van het historische, dan wel het regionale model ten uitvoer te leggen. De lidstaten hebben inmiddels de gelegenheid gehad om de gevolgen van hun keuze vanuit economisch en administratief standpunt te evalueren. Tegen deze achtergrond dient de lidstaten de kans te worden geboden hun oorspronkelijke keuze in het licht van de opgedane ervaring te herzien. Hiertoe dient, naast de mogelijkheid het bedrag van de toeslagrechten gelijk te trekken, aan de lidstaten die het historische model hebben toegepast, de mogelijkheid te worden geboden over te schakelen naar een geregionaliseerde toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, overeenkomstig de opties waarin Verordening (EG) nr. 1782/2003 reeds voorziet. De lidstaten zouden met name de territoriale spreiding van de directe steun moeten kunnen bijstellen door een geleidelijk herverdeling tussen de regio's. Deze mogelijkheid zou de lidstaten meer flexibiliteit bieden, zodat zij de directe steun op de meest passende wijze kunnen sturen conform de in artikel 33 van het Verdrag neergelegde doelstellingen en op basis van objectieve, niet-discriminerende criteria, zoals landbouwpotentieel en milieuoverwegingen. Lidstaten die hebben geopteerd voor het regionale model, moeten eveneens in de gelegenheid worden gesteld hun besluit onder bepaalde voorwaarden te herzien in de zin dat, met inachtneming van de algemene beginselen van de Gemeenschapswetgeving en de doelstellingen van het GLB, de bedragen van de toeslagrechten volgens vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen dichter bij elkaar komen te liggen. Met het oog op het gelijktrekken van de toeslagrechten moet worden voorzien in een adequate overgangsperiode en een beperkte verlagingsmarge, teneinde de landbouwers in de gelegenheid te stellen zich op een redelijke wijze aan de veranderende steunniveaus aan te passen.

    (33)

    De lidstaten konden in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingevoerde bedrijfstoeslagregeling bepaalde betalingen geheel of gedeeltelijk van de toepassing van die regeling uitsluiten. Die verordening voorzag ook in de evaluatie en, eventueel, herziening van die optie in het licht van markt- en structurele ontwikkelingen. Uit de analyse van de in dit verband opgedane ervaring blijkt dat er inzake te verbouwen producten dankzij de ontkoppeling soepeler keuzes kunnen worden gemaakt, waardoor de producenten hun beslissingen over de productie kunnen afstemmen op rendabiliteit en de signalen van de markt. Dit geldt met name voor de sectoren akkerbouwgewassen en hop, en in bepaalde mate ook voor de sectoren rund- en kalfsvlees en zaaizaad. De gedeeltelijk gekoppelde betalingen voor de sectoren akkerbouwgewassen en hop moeten daarom met ingang van 2010 in de bedrijfstoeslagregeling worden opgenomen. Wat hop betreft, mochten de lidstaten op grond van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een deel van de areaalsteun voor hop aan erkende producentenorganisaties verlenen. Teneinde de producentenorganisaties in staat te stellen hun activiteiten te blijven uitoefenen zoals voorheen, wordt in Verordening (EG) nr. 1234/2007 als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 72/2009 ( 11 ) van 19 januari 2009 tot wijziging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, bepaald dat in de betrokken lidstaat voor dezelfde activiteiten gelijke bedragen worden toegepast. Deze bedragen moeten daarom in mindering worden gebracht van de nationale maxima waarin de onderhavige verordening voor die lidstaat voorziet. Om de landbouwers in de sectoren rund- en kalfsvlees en zaaizaad in de gelegenheid te stellen zich aan de nieuwe steunbepalingen aan te passen, dienen de betalingen voor rund- en kalfsvlees alsmede de steun voor zaaizaad uiterlijk in 2012 geïntegreerd te zijn. Aangezien gedeeltelijk gekoppelde betalingen in de sectoren groenten en fruit pas onlangs, en slechts als overgangsmaatregel, werden ingevoerd, moet de mogelijkheid om deze betalingen van de bedrijfstoeslagregeling uit te sluiten, gehandhaafd blijven, terwijl de lidstaten moet worden toegestaan hun besluit te herzien om het ontkoppelingspercentage te verhogen.

    (34)

    Wat de sector zoogkoeien, schapen- en geitenvlees betreft, kan het echter nog steeds nodig zijn om in het belang van de landbouweconomie in bepaalde regio's, met name waar geen economische alternatieven voor landbouwers voorhanden zijn, een minimaal landbouwproductieniveau te handhaven. Daarom moeten de lidstaten kunnen opteren voor het behoud van gekoppelde steun op het huidige niveau of op een lager niveau. In dat geval moet, met name met het oog op de traceerbaarheid van de dieren, worden bepaald dat de identificatie- en registratievoorschriften van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten ( 12 ), en van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten ( 13 ) in acht moeten worden genomen.

    (35)

    De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen om tot 10 % van hun nationaal maximum voor de bedrijfstoeslagregeling te gebruiken voor de verlening van specifieke steun in duidelijk omschreven gevallen. Deze steun moet de lidstaten in staat stellen milieu- en dierenwelzijnsproblemen aan te pakken en de kwaliteit en de afzet van landbouwproducten te verbeteren. Tevens dient te worden voorzien in specifieke steun om de gevolgen van de geleidelijke afschaffing van de melkquota en de ontkoppeling van de steun in bijzonder kwetsbare sectoren op te vangen. Gezien het toenemende belang van doeltreffend risicobeheer moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen financieel bij te dragen aan door de landbouwers te betalen oogst-, dier- en plantverzekeringspremies en aan de vergoeding van bepaalde economische verliezen ten gevolge van dier- of plantenziekten en milieuongevallen. Met het oog op de naleving van de door de Gemeenschap aangegane internationale verbintenissen moeten de middelen die voor gekoppelde steun kunnen worden gebruikt, tot een gepast niveau worden beperkt, terwijl er tegelijk overgangsmaatregelen moeten worden toegestaan voor lidstaten die bijzondere moeilijkheden ondervinden. De voorwaarden voor de financiële bijdrage aan oogst-, dier- en plantverzekeringen en vergoedingen tengevolge van dier- of plantenziekten en milieuongevallen moeten dienovereenkomstig worden vastgesteld. Voorts moeten de lidstaten die een beroep gedaan hebben op artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een voldoende overgangstermijn krijgen zodat ze vlot kunnen overschakelen op de nieuwe regels voor specifieke steun.

    (36)

    De ervaring heeft geleerd dat de lidstaten de beschikbare middelen onder de nationale maxima voor de bedrijfstoeslagregeling momenteel niet volledig benutten, met name bij niet-activering van toeslagrechten. Om een efficiëntere benutting van middelen te bevorderen, is het zinvol om de lidstaten toe te staan steun te verlenen boven hun nationale maxima, tot een zodanig bedrag dat zij binnen de marges van onderbesteding ten opzichte van hun nationale maxima blijven. Dat bedrag moet worden berekend op grond van de onderbesteding ten opzichte van de begroting voor het recentste beschikbare jaar en mag de eerbiediging van het totale nettomaximum van de rechtstreekse betalingen per lidstaat niet in het gedrang brengen. Daarom, en om ervoor te zorgen dat de landbouwers niet met onvoorziene verlagingen van de betalingen te maken krijgen, moet de berekening binnen bepaalde veiligheidsmarges plaatsvinden. Deze bedragen moeten worden gebruikt voor de financiering van specifieke steun of worden overgedragen naar het ELFPO.

    (37)

    De rechtstreekse betalingen in het kader van de bedrijfstoeslagregeling waren gebaseerd op de referentiebedragen van de in het verleden ontvangen rechtstreekse betalingen of op geregionaliseerde bedragen per hectare. De landbouwers in de nieuwe lidstaten kregen geen rechtstreekse betalingen van de Gemeenschap en beschikten niet over historische referenties voor de kalenderjaren 2000, 2001 en 2002. Daarom werd in Verordening (EG) nr. 1782/2003 bepaald dat de bedrijfstoeslagregeling in de nieuwe lidstaten moest worden gebaseerd op geregionaliseerde bedragen per hectare. Nu deze landen reeds enige jaren deel uitmaken van de Gemeenschap, kan het gebruik van referentieperioden echter worden overwogen voor de nieuwe lidstaten die nog niet op de bedrijfstoeslagregeling zijn overgeschakeld. Om de overgang naar de bedrijfstoeslagregeling te vergemakkelijken en met name om speculatieve aanvragen te voorkomen, dient de nieuwe lidstaten daarom de mogelijkheid te worden geboden om de oppervlakten waarvoor, historisch gezien, steun werd verleend in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling, in aanmerking te nemen voor de berekening van de toeslagrechten in het kader van de bedrijfstoeslagregeling.

    (38)

    In het kader van het regionale model voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling dient de nieuwe lidstaten de mogelijkheid te worden geboden om het bedrag van het toeslagrecht per hectare op basis van objectieve criteria aan te passen, teneinde een gelijke behandeling van alle landbouwers te garanderen en marktverstoringen te voorkomen.

    (39)

    De nieuwe lidstaten moeten dezelfde mogelijkheden als de andere lidstaten krijgen om de bedrijfstoeslagregeling gedeeltelijk ten uitvoer te leggen.

    (40)

    De ontkoppeling van de rechtstreekse steun en de invoering van de bedrijfstoeslagregeling waren hoekstenen in de hervorming van het GLB. In 2003 bestond echter een aantal redenen om specifieke steun voor een aantal gewassen te behouden. De ervaring die is opgedaan bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de ontwikkeling van de marktsituatie wijzen erop dat regelingen die in 2003 van de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling werden uitgesloten, inmiddels met het oog op een meer marktgerichte en duurzame landbouw in de regeling kunnen worden opgenomen. Dit geldt met name voor de sector olijfolie, waar slechts een marginale vorm van koppeling werd toegepast, alsmede voor de betalingen in de sectoren durumtarwe, eiwithoudende gewassen, aardappelzetmeel en noten, waar het nut van ontkoppeling wordt bekrachtigd door de afnemende doeltreffendheid van de resterende gekoppelde betaling. Met betrekking tot vlas en hennep, gedroogde voedergewassen en aardappelzetmeel moet de verwerkingssteun eveneens worden ontkoppeld en moeten de betrokken bedragen in de bedrijfstoeslagregeling worden geïntegreerd. Met betrekking tot eiwithoudende gewassen, rijst, aardappelzetmeel, noten, vlas en hennep, is het passend de steun voor die sectoren vanaf 2012 in de bedrijfstoeslagregeling op te nemen, en de lidstaten tegelijkertijd toe te staan te besluiten om deze steun, met uitzondering van de verwerkingssteun bedoeld in Verordening (EG) nr. 1234/2007, vroeger op te nemen. Wat noten betreft, moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen het nationale deel van de steun op een gekoppelde manier te blijven betalen om zo de gevolgen van de ontkoppeling beter te kunnen opvangen.

    (41)

    Als gevolg van de integratie van nieuwe sectoren in de bedrijfstoeslagregeling moet worden voorzien in de berekening van het nieuwe niveau van individuele inkomenssteun in het kader van die regeling. Met betrekking tot noten, aardappelzetmeel, vlas en hennep en gedroogde voedergewassen, moet deze stijging worden toegekend op basis van de steun die de landbouwers gedurende de laatste jaren hebben ontvangen. Wat de integratie van betalingen betreft die gedeeltelijk van de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling waren uitgesloten, moeten de lidstaten echter de mogelijkheid krijgen de oorspronkelijke referentieperioden te gebruiken. Voor aardappelzetmeel moet bij de vaststelling van de voor distributie in Duitsland en Nederland beschikbare hoeveelheden rekening worden gehouden met de grensoverschrijdende levering van in de een van deze lidstaten geproduceerd aardappelzetmeel ten behoeve van verwerking in de andere lidstaat. Teneinde te voorzien in de specifieke behoeften van hun landbouwsectoren en ervoor te zorgen dat de steun die de landbouwers in het verleden hebben ontvangen niet drastisch wordt verminderd, dient de lidstaten te worden toegestaan de in de bedrijfstoeslagregeling op te nemen middelen binnen bepaalde grenzen te gebruiken om steun te verlenen aan landbouwers die in dezelfde periode in andere sectoren bepaalde landbouwactiviteiten hebben uitgeoefend, zoals het gebruik van grasland of het houden van dieren.

    (42)

    Om de sector energiegewassen bij zijn ontwikkeling te helpen, is bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 specifieke steun voor deze gewassen vastgesteld. Vanwege recente ontwikkelingen in de sector bio-energie, en met name de grote vraag naar dergelijke producten op de internationale markten en de invoering van bindende streefdoelen voor het aandeel bio-energie in de totale energiemix tegen 2020, zijn de voornaamste redenen voor het verlenen van specifieke steun voor energiegewassen weggevallen.

    (43)

    Toen de katoensector in de bedrijfstoeslagregeling is geïntegreerd, werd het noodzakelijk geacht om, ter voorkoming van eventuele productieverstoringen in de katoenproducerende gebieden, de steun gedeeltelijk aan de katoenproductie gekoppeld te houden door middel van een gewasspecifieke betaling per subsidiabele hectare. Deze benadering moet worden aangehouden overeenkomstig de doelstellingen die zijn opgenomen in Protocol nr. 4 inzake katoen bij de Akte van Toetreding van 1979.

    (44)

    Om de gevolgen van het herstructureringsproces in lidstaten die de in Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap ( 14 ) vastgestelde herstructureringssteun hebben verleend, op te vangen, moet de steun gedurende maximaal vijf opeenvolgende jaren, waarin was voorzien voor producenten van suikerbieten en suikerriet, worden gehandhaafd.

    (45)

    Bij de opneming van de sectoren fruit en groenten in de bedrijfstoeslagregeling is bepaald dat voor aardbeien en frambozen een tijdelijke gekoppelde oppervlaktesteun zou worden toegekend. Het is passend de oorspronkelijk geplande termijn voor de toekenning van deze steun te verlengen en tegelijkertijd deze steun los te koppelen van de productie. Nationale maxima moeten worden aangepast om hiermee rekening te houden.

    (46)

    Het vereenvoudigd en op areaal gebaseerd steunmechanisme voor rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaten, de regeling inzake een enkele areaalbetaling, is een doeltreffend en eenvoudig systeem gebleken voor de verlening van inkomenssteun aan landbouwers in de nieuwe lidstaten. In het belang van de vereenvoudiging dienen de nieuwe lidstaten die voor de regeling gekozen hebben, toestemming te krijgen om die tot eind 2013 te blijven toepassen.

    (47)

    Naar aanleiding van de respectieve hervormingen van de sectoren suiker en groenten en fruit en de opname van deze sectoren in de bedrijfstoeslagregeling moeten de lidstaten die voor toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben geopteerd, toestemming krijgen om inkomenssteun in de vorm van afzonderlijke betalingen te verlenen aan producenten van suikerbieten, suikerriet en cichorei en aan producenten van bepaalde soorten groenten en fruit. Deze lidstaten moeten tevens toestemming krijgen om afzonderlijke specifieke steun te verlenen onder dezelfde voorwaarden als die welke voor de andere lidstaten gelden.

    (48)

    Als gevolg van de geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaten, werd het nieuwe lidstaten toegestaan aanvullende nationale rechtstreekse betalingen te doen. De voorwaarden voor dergelijke betalingen moeten worden gehandhaafd.

    (49)

    Bij de initiële toewijzing van toeslagrechten door de lidstaten is een aantal vergissingen begaan die aan de basis lagen van bijzonder hoge betalingen aan landbouwers. Deze niet-naleving van de voorschriften leidt normaliter tot een financiële correctie totdat corrigerende maatregelen zijn getroffen. Gezien de tijd die verlopen is sedert voor het eerst toeslagrechten zijn toegewezen, zou de vereiste correctie echter voor lidstaten onevenredige juridische en administratieve problemen met zich meebrengen. Omwille van de rechtszekerheid dient de toewijzing van dergelijke betalingen daarom te worden geregulariseerd.

    (50)

    Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben Frankrijk, Portugal en Spanje besloten de rechtstreekse betalingen voor respectievelijk de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden buiten de bedrijfstoeslagregeling te laten en deze toe te kennen onder de in titel IV van die verordening vastgestelde voorwaarden. Een deel van de in die titel vastgestelde steun is volledig in de bedrijfstoeslagregeling opgenomen. Ter wille van de vereenvoudiging en om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de ultraperifere gebieden, dient deze soort steun te worden beheerd in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad van 30 januari 2006 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie vastgestelde steunprogramma's ( 15 ). Hiertoe moeten de betrokken fondsen worden overgeheveld van de nationale maxima voor de rechtstreekse betalingen naar het in die verordening vastgestelde bedrag. Opdat de betrokken lidstaten de steunprogramma's kunnen aanpassen, dienen die overdrachten pas in 2010 plaats te vinden. Inmiddels zullen in de ultraperifere gebieden rechtstreekse betalingen van toepassing zijn, conform het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1782/2003. Verordening (EG) nr. 247/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (51)

    Er moet worden vastgesteld dat bepalingen van de onderhavige verordening die aanleiding kunnen geven tot mogelijk als staatssteun te beschouwen nationale maatregelen, tenzij in de onderhavige verordening anders is vastgesteld, worden uitgesloten van de toepassing van de regels inzake staatssteun aangezien in de betrokken bepalingen reeds adequate steunverleningsvoorwaarden ter voorkoming van ongerechtvaardigde concurrentievervalsing zijn vastgesteld of in die bepalingen wordt voorzien in de vaststelling van dergelijke voorwaarden door de Commissie.

    (52)

    De voor de uitvoering van de onderhavige verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 16 ).

    (53)

    Opdat de bij deze verordening ingevoerde vereenvoudingsmechanismen ten bate komen van zowel de lidstaten als de landbouwers, met name vanaf de afschaffing van de braakleggingsverplichting, dient deze verordening per 1 januari 2009 in werking te treden. De bepalingen die tot een vermindering van de rechten van de landbouwers kunnen leiden of nieuwe verplichtingen scheppen, onder andere de randvoorwaarden waaraan de landbouwers het hele jaar moeten voldoen, mogen echter pas vanaf 2010 in werking treden en, wat betreft de norm inzake het aanleggen van bufferstroken langs waterlopen pas per 1 januari 2012. Voorts moeten de lidstaten voldoende tijd krijgen voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake een verdere ontkoppeling van rechtstreekse betalingen en inzake de herziening van in het kader van de hervorming van 2003 genomen beslissingen. Daarom moeten de betrokken bepalingen van de onderhavige verordening pas met ingang van 2010 van toepassing worden en moet de ingetrokken Verordening (EG) nr. 1782/2003 in 2009 worden toegepast op de steunregelingen die pas met ingang van 2010 in de bedrijfstoeslagregeling worden opgenomen,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



    TITEL I

    WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

    Artikel 1

    Werkingssfeer

    Bij deze verordening worden vastgesteld:

    a) gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse betalingen;

    b) een inkomenssteunregeling voor landbouwers (hierna de „bedrijfstoeslagregeling” genoemd);

    c) een voorlopige vereenvoudigde inkomenssteunregeling voor landbouwers in de nieuwe lidstaten, als gedefinieerd in artikel 2, punt g) (hierna de „regeling inzake een enkele areaalbetaling” genoemd);

    d) steunregelingen voor landbouwers die rijst, zetmeelaardappelen, eiwithoudende gewassen, noten, zaden, katoen, suiker, groenten en fruit, schapenvlees, geitenvlees, rundvlees of kalfsvlees produceren;

    e) een kader om de nieuwe lidstaten, als gedefinieerd in artikel 2, punt g), in staat te stellen de rechtstreekse betalingen aan te vullen.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van de onderhavige verordening gelden de volgende definities:

    a) „landbouwer”: een natuurlijke of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, waarvan het bedrijf zich bevindt op het grondgebied van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 299 van het Verdrag en die een landbouwactiviteit uitoefent;

    b) „bedrijf”: het geheel van de productie-eenheden dat door de landbouwer wordt beheerd en zich bevindt op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;

    ▼C1

    c) „landbouwactiviteit”: landbouwproducten produceren, fokken of telen met inbegrip van het oogsten, het melken, het fokken en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden of de grond in goede landbouw- en milieuconditie als vastgesteld op grond van artikel 6 houden;

    ▼B

    d) „rechtstreekse betaling”: een betaling die rechtstreeks aan landbouwers wordt toegekend op grond van een in bijlage I genoemde steunregeling;

    e) „betalingen in een bepaald kalenderjaar” of „betalingen tijdens de referentieperiode”: de voor het betrokken jaar/de betrokken jaren toegekende of toe te kennen betalingen met inbegrip van alle betalingen voor andere perioden die in dat kalenderjaar/die kalenderjaren beginnen;

    f) „landbouwproducten”: de in bijlage I van het Verdrag genoemde producten, exclusief visserijproducten, alsmede katoen;

    g) „nieuwe lidstaten”: Bulgarije, Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije;

    h) „landbouwgrond”: om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, blijvend grasland of voor de teelt van blijvende gewassen.

    Artikel 3

    Financiering van rechtstreekse betalingen

    De in bijlage I bij de onderhavige verordening genoemde steunregelingen worden gefinancierd overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt c), van Verordening (EG) nr. 1290/2005.



    TITEL II

    ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE RECHTSTREEKSE BETALINGEN



    HOOFDSTUK 1

    Randvoorwaarden

    Artikel 4

    Belangrijkste eisen

    1.  Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, neemt de in bijlage II genoemde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de in artikel 6 bedoelde eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie in acht.

    De in de eerste alinea bedoelde verplichting geldt alleen voor de landbouwactiviteit van de landbouwer of de landbouwgrond van het bedrijf.

    2.  De bevoegde nationale autoriteit bezorgt de landbouwer, onder meer met gebruikmaking van elektronische hulpmiddelen, de lijst van de in acht te nemen uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie.

    Artikel 5

    Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen

    1.  De in bijlage II opgenomen uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen worden vastgesteld in communautaire regelgeving op de volgende gebieden:

    a) volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten,

    b) milieu,

    c) dierenwelzijn.

    2.  De in bijlage II genoemde besluiten gelden in de versie waarin zij van kracht zijn en, in het geval van richtlijnen, zoals geïmplementeerd door de lidstaten.

    Artikel 6

    Goede landbouw- en milieuconditie

    1.  De lidstaten zorgen ervoor dat alle landbouwgrond, in het bijzonder grond die niet langer wordt gebruikt voor productiedoeleinden, in goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden. De lidstaten stellen op nationaal of op regionaal niveau minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie vast op basis van het in bijlage III vastgestelde kader, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden, met inbegrip van de bodem- en de klimaatgesteldheid, de bestaande landbouwsystemen, het grondgebruik, de vruchtwisseling, de landbouwpraktijken en de structuur van de landbouwbedrijven. De lidstaten mogen geen minimumeisen vaststellen indien daarin in dat kader niet is voorzien.

    De in de derde kolom van bijlage III vermelde normen zijn facultatief, tenzij:

    a) een lidstaat vóór 1 januari 2009 een minimumeis inzake goede landbouw- en milieuconditie voor de betrokken norm had vastgesteld, en/of;

    b) in de lidstaat nationale voorschriften inzake de norm worden toegepast.

    2.  De andere dan de nieuwe lidstaten zien erop toe dat grond die op de voor de aanvragen van oppervlaktesteun voor 2003 vastgestelde datum blijvend grasland was, als blijvend grasland wordt gehandhaafd. De nieuwe lidstaten, behoudens Bulgarije en Roemenië, zien erop toe dat grond die op 1 mei 2004 blijvend grasland was, als blijvend grasland wordt gehandhaafd. Bulgarije en Roemenië zien erop toe dat grond die op 1 januari 2007 blijvend grasland was, als blijvend grasland wordt gehandhaafd.

    Een lidstaat mag evenwel, in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden, afwijken van het bepaalde in de eerste alinea, mits er maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de totale oppervlakte blijvend grasland aanzienlijk afneemt.

    De eerste alinea is niet van toepassing op permanent grasland dat zal worden bebost, indien die bebossing verenigbaar is met het milieu, en met uitsluiting van de aanplant van kerstbomen en snelgroeiende soorten met korte omlooptijd.



    HOOFDSTUK 2

    Modulatie en financiële discipline

    Artikel 7

    Modulatie

    1.  Elk in een bepaald kalenderjaar aan een landbouwer te verlenen bedrag aan rechtstreekse betalingen dat 5 000 EUR overschrijdt, wordt voor elk jaar tot en met 2012 verlaagd met de volgende percentages:

    a) 2009: 7 %,

    b) 2010: 8 %,

    c) 2011: 9 %,

    d) 2012: 10 %.

    2.  De in lid 1 vastgestelde verlagingspercentages worden met 4 percentpunten verhoogd voor bedragen van meer dan 300 000 EUR.

    3.  De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op rechtstreekse betalingen aan landbouwers in de Franse overzeese departementen, op de Azoren en Madeira, op de Canarische Eilanden en op de eilanden in de Egeïsche Zee.

    Artikel 8

    Nettomaxima

    ▼M9

    1.  Onverminderd artikel 11 mogen de totale nettobedragen van de rechtstreekse betalingen die na toepassing van de artikelen 7 en 10 van de onderhavige verordening en artikel 1 van Verordening (EG) nr. 378/2007 in een bepaalde lidstaat en in een bepaald kalenderjaar vóór 2013, of na toepassing van de artikelen 10 bis en 10 ter van de onderhavige verordening in het kalenderjaar 2013, mogen worden toegekend, met uitzondering van de rechtstreekse betalingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 247/2006 en Verordening (EG) nr. 1405/2006, niet hoger liggen dan de in bijlage IV bij de onderhavige verordening vastgestelde maxima. Zo nodig passen de lidstaten een lineaire verlaging toe op de bedragen aan rechtstreekse betalingen waarvoor de verlaging bedoeld in de artikelen 7 en 10 van de onderhavige verordening en artikel 1 van Verordening (EG) nr. 378/2007 met betrekking tot een kalenderjaar vóór 2013 of in de artikelen 10 bis en 10 ter van de onderhavige verordening met betrekking tot het kalenderjaar 2013 geldt, om ervoor te zorgen dat de in bijlage IV bij de onderhavige verordening vastgestelde maxima in acht worden genomen.

    ▼B

    2.  De Commissie herziet de in bijlage IV van de onderhavige verordening vastgestelde maxima volgens de in artikel 141, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde procedure herzien om rekening te houden met:

    a) wijzigingen van de totale maximumbedragen aan rechtstreekse betalingen die kunnen worden toegekend,

    b) wijzigingen van de vrijwillige modulatieregeling waarin Verordening (EG) nr. 378/2007 voorziet,

    c) structurele wijzigingen van de bedrijven,

    d) overdrachten aan het ELFPO overeenkomstig artikel 136 van deze verordening.

    Artikel 9

    Uit de modulatie voortvloeiende bedragen

    1.  De bedragen die in andere dan de nieuwe lidstaten voortvloeien uit de toepassing van de in artikel 7 vastgestelde verlagingen zijn overeenkomstig dit artikel beschikbaar als aanvullende communautaire steun voor maatregelen in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma's die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1698/2005 worden gefinancierd met middelen uit het ELFPO.

    2.  De met een procentpunt overeenkomende bedragen worden toegekend aan de lidstaten waar de desbetreffende bedragen zijn gegenereerd. De uit de toepassing van de verlaging met 4 procentpunten voortvloeiende bedragen worden volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure aan de betrokken lidstaten toegewezen op basis van de volgende criteria:

    a) landbouwgrond,

    b) werkgelegenheid in de landbouw,

    c) bruto binnenlands product (BBP) per inwoner gecorrigeerd voor koopkracht.

    Elke betrokken lidstaat ontvangt evenwel ten minste 80 % van het totaal aan in de eerste alinea bedoelde bedragen die in die lidstaat worden gegenereerd.

    3.  Indien het aandeel van rogge in de totale graanproductie van een lidstaat tijdens de periode 2000-2002 gemiddeld meer dan 5 % bedraagt en zijn aandeel in de totale communautaire roggeproductie in dezelfde periode meer dan 50 % bedraagt, wordt minimaal 90 % van de bedragen die in die lidstaat door modulatie worden gegenereerd, in afwijking van lid 2, tweede alinea, tot en met 2013 naar die lidstaat teruggesluisd.

    Onverminderd de in artikel 68 geboden mogelijkheden is in dat geval ten minste 10 % van het aan die lidstaat toegekende bedrag beschikbaar voor de in lid 1 bedoelde maatregelen in rogge producerende regio's.

    Voor de toepassing van dit lid wordt onder „graan” verstaan, de in bijlage V opgenomen producten.

    4.  Het resterende bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 7, lid 1, en de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 7, lid 2, worden volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure toegewezen aan de lidstaat waar de betrokken bedragen zijn gegenereerd. Dit bedrag wordt gebruikt overeenkomstig artikel 69, lid 5 bis, van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

    Artikel 10

    Bijzondere voorschriften voor de modulatie in de nieuwe lidstaten

    1.  Artikel 7 is op landbouwers in een nieuwe lidstaat in een bepaald kalenderjaar slechts van toepassing indien het krachtens artikel 121 in die lidstaat en voor dat bepaalde kalenderjaar geldende niveau van de rechtstreekse betalingen minstens even hoog ligt als het niveau in de andere dan de nieuwe lidstaten, rekening houdend met op grond van artikel 7, lid 1, toegepaste verlagingen.

    2.  Indien artikel 7 van toepassing is op landbouwers in een nieuwe lidstaat, mag het op grond van artikel 7, lid 1, geldende percentage niet meer bedragen dan het verschil tussen het krachtens artikel 121 voor die lidstaat geldende niveau van de rechtstreekse betalingen en het niveau in de andere dan de nieuwe lidstaten, rekening houdend met op grond van artikel 7, lid 1, toegepaste verlagingen.

    3.  Het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 7, leden 1 en 2, wordt volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure toegewezen aan de nieuwe lidstaat waar de overeenkomstige bedragen zijn gegenereerd. Dit bedrag wordt gebruikt overeenkomstig artikel 69, lid 5 bis, van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

    ▼M9

    Artikel 10 bis

    Aanpassing van de rechtstreekse betalingen in 2013

    1.  Elk in het kalenderjaar 2013 aan een landbouwer toe te kennen bedrag van rechtstreekse betalingen dat 5 000 EUR overschrijdt, wordt met 10 % verlaagd.

    2.  Het in lid 1 vastgestelde verlagingspercentage wordt met vier percentpunten verhoogd voor bedragen van meer dan 300 000 EUR.

    3.  De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op rechtstreekse betalingen aan landbouwers in Bulgarije en Roemenië, in de Franse overzeese departementen, op de Azoren en Madeira, op de Canarische Eilanden en op de eilanden in de Egeïsche Zee.

    4.  In afwijking van lid 1 wordt de in dat lid bedoelde verlaging vastgesteld op 0 % voor andere nieuwe lidstaten dan Bulgarije en Roemenië.

    Artikel 10 ter

    Vrijwillige aanpassing van de rechtstreekse betalingen in 2013

    1.  Lidstaten die artikel 1 van Verordening (EG) nr. 378/2007 hebben toegepast met betrekking tot het kalenderjaar 2012 kunnen een verlaging toepassen (hierna „vrijwillige aanpassing”) op alle bedragen van de rechtstreekse betalingen die op hun grondgebied moeten worden verstrekt met betrekking tot het kalenderjaar 2013. Vrijwillige aanpassing wordt toegepast naast de aanpassing van de rechtstreekse betalingen waarin is voorzien in artikel 10 bis van deze verordening.

    De vrijwillige aanpassing kan regionaal gedifferentieerd worden, mits de lidstaat in kwestie gebruik heeft gemaakt van de optie die is voorzien in artikel 3, lid 1, onder b) van Verordening (EG) nr. 378/2007.

    2.  Het maximumverlagingspercentage dat voortvloeit uit de gecombineerde toepassing van artikel 10 bis en lid 1 van dit artikel ligt niet hoger dan het verlagingspercentage dat voortvloeit uit de gecombineerde toepassing van artikel 7 van deze verordening en artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 378/2007 op de bedragen die met betrekking tot het kalenderjaar 2012 aan landbouwers in de betrokken regio’s moeten worden betaald.

    3.  De bedragen die voortvloeien uit de toepassing van de vrijwillige aanpassing mogen de nettobedragen die de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 378/2007 voor het kalenderjaar 2012 heeft vastgesteld, niet overschrijden.

    4.  De nettobedragen die voortvloeien uit de toepassing van de vrijwillige modulatie zijn beschikbaar in de lidstaten waar ze zijn gegenereerd in de vorm van Uniesteun in het kader van programma’s en financiering voor plattelandsontwikkeling en in Elfpo-verband.

    5.  Uiterlijk op 8 oktober 2012 nemen de lidstaten een besluit over de volgende punten, en delen zij dit mee aan de Commissie:

    a) het percentage van de vrijwillige aanpassing voor het gehele grondgebied en, indien van toepassing, voor iedere regio;

    b) het totaalbedrag van de verlaging in het kader van de vrijwillige modulatie voor het gehele grondgebied en, indien van toepassing, voor iedere regio.

    Artikel 10 quater

    Bedragen die voortvloeien uit de vrijwillige aanpassing en uit de toepassing van artikel 136

    1.  Op basis van de bedragen die de lidstaten overeenkomstig artikel 10 ter, lid 5, hebben meegedeeld, stelt de Commissie, zonder de in artikel 141, lid 2, of artikel 141 ter, lid 2, bedoelde procedure toe te passen, uitvoeringshandelingen vast met het oog op de vaststelling van de bedragen die voortvloeien uit de vrijwillige aanpassing.

    2.  De overeenkomstig lid 1 vastgestelde bedragen, en de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 136 voor het begrotingsjaar 2014, worden toegevoegd aan de jaarlijkse verdeling per lidstaat van de bijdrage uit het Elfpo aan de programma’s voor plattelandsontwikkeling.

    3.  De lidstaten kunnen besluiten het maximumpercentage van de bijdrage uit het Elfpo te overschrijden voor de bedragen die worden toegevoegd aan de jaarlijkse verdeling per lidstaat als bedoeld in lid 2.

    Voor de bedragen die worden toegevoegd aan de jaarlijkse verdeling per lidstaat als bedoeld in lid 2, geldt niet de voorwaarde van betaling van de enkele voorfinanciering die bij de programma’s voor plattelandsontwikkeling van toepassing is.

    4.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin regels worden vastgesteld voor de wijze waarop de in lid 2 bedoelde bedragen in de financieringsplannen van de programma’s voor plattelandsontwikkeling moeten worden opgenomen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 141 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 10 quinquies

    Nettomaximum ELGF

    1.  Het maximum voor de uitgaven uit het ELGF met betrekking tot het begrotingsjaar 2014 wordt berekend als de maximumbedragen die voor dit Fonds zijn vastgesteld in de door de Raad overeenkomstig artikel 312, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aangenomen verordening, verminderd met de in artikel 10 quater, lid 2, van deze verordening vastgestelde bedragen.

    2.  De Commissie stelt, zonder de in artikel 141, lid 2, of artikel 141 ter, lid 2, bedoelde procedure toe te passen, uitvoeringshandelingen vast waarin het nettosaldo wordt vastgesteld dat beschikbaar is voor ELGF-uitgaven met betrekking tot het begrotingsjaar 2014, op basis van de in lid 1 bedoelde gegevens.

    ▼B

    Artikel 11

    Financiële discipline

    ▼M3

    1.  Om ervoor te zorgen dat de bedragen ter financiering van de marktuitgaven en de rechtstreekse betalingen in het kader van het GLB, die momenteel onder bijlage I, rubriek 2, van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer ( 17 ) vallen, de jaarlijkse maxima die zijn vastgesteld in Besluit 2002/929/EG van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 18 november 2002 betreffende de conclusies van de Europese Raad van Brussel van 24 en 25 oktober 2002 ( 18 ) niet overschrijden, wordt een aanpassing van de rechtstreekse betalingen vastgesteld wanneer de voor een gegeven begrotingsjaar geldende ramingen voor de financiering van de bovenbedoelde maatregelen in het kader van rubriek 2, vermeerderd met de in artikel 190 bis van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde bedragen, de in de artikelen 134 en 135 van de onderhavige verordening vastgestelde bedragen en de in artikel 136 van de onderhavige verordening bedoelde bedragen en vóór toepassing van de in de artikelen 7 en 10 van de onderhavige verordening en artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 378/2007 bedoelde modulatie, erop wijzen dat het bovenbedoelde toepasselijk jaarmaximum, behoudens een ondermarge van 300 000 000 EUR, zal worden overschreden.

    ▼M9

    In het begrotingsjaar 2014 wordt de in de eerste alinea bedoelde aanpassing bepaald met inachtneming van de in de eerste alinea bedoelde ramingen voor de financiering van de rechtstreekse betalingen en de marktuitgaven in het kader van het GLB, in de door de Raad overeenkomstig artikel 312, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde verordening, vermeerderd met de bedragen bedoeld in artikel 10 ter van deze verordening en de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 136 daarvan op het begrotingsjaar 2014, vóór de aanpassing van de rechtstreekse betalingen waarin is voorzien in artikel 10 bis van deze verordening, maar zonder rekening te houden met de marge van 300 000 000 EUR.

    ▼M9

    2.  Op basis van een voorstel dat de Commissie indient uiterlijk op 31 maart van het kalenderjaar waarop de in lid 1 bedoelde aanpassingen van toepassing zijn, stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure deze aanpassingen vast uiterlijk op 30 juni van hetzelfde kalenderjaar.

    ▼B

    3.  In het kader van de toepassing van de in artikel 121 vastgestelde toenameregeling op alle in de nieuwe lidstaten toegekende rechtstreekse betalingen, is lid 1 van dit artikel voor de nieuwe lidstaten pas van toepassing vanaf het kalenderjaar waarvoor het in de nieuwe lidstaten geldende niveau van de rechtstreekse betalingen ten minste gelijk is aan het niveau van die betalingen dat dan geldt in de andere lidstaten dan de nieuwe lidstaten.

    ▼M9

    Artikel 11 bis

    Bevoegdheidsdelegatie

    Met het oog op een optimale toepassing van de aanpassingen van de rechtstreekse betalingen in 2013 en van de financiële discipline voor het kalenderjaar 2013, is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 141 bis tot vaststelling van de grondslag voor de berekening van de verlagingen die de lidstaten vanwege de aanpassing van de betalingen in 2013 overeenkomstig artikel 10 bis en de financiële discipline overeenkomstig artikel 11 op de landbouwers moeten toepassen.

    ▼B



    HOOFDSTUK 3

    Bedrijfsadviseringssysteem

    Artikel 12

    Bedrijfsadviseringssysteem

    1.  De lidstaten zetten een systeem op voor de advisering van de landbouwers over grond- en bedrijfsbeheer (hierna het „bedrijfsadviseringssysteem” genoemd), dat wordt beheerd door één of meer aangewezen autoriteiten of door particuliere instanties.

    2.  Het bedrijfsadviseringssysteem heeft ten minste betrekking op de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in hoofdstuk 1.

    3.  Landbouwers kunnen op vrijwillige basis aan het bedrijfsadviseringssysteem deelnemen.

    De lidstaten kunnen op grond van objectieve criteria bepalen welke categorieën landbouwers, in welke rangorde, toegang tot het bedrijfsadviseringssysteem krijgen.

    4.  Uiterlijk op 31 december 2010 dient de Commissie bij de Raad een verslag in over de toepassing van het bedrijfsadviseringssysteem, indien nodig vergezeld van passende voorstellen.

    Artikel 13

    Verplichtingen van de aangewezen autoriteiten en de particuliere instanties

    Onverminderd de nationale wetgeving inzake toegang tot documenten zorgen de lidstaten ervoor dat de in artikel 12, lid 1, bedoelde aangewezen autoriteiten en particuliere instanties geen bij hun adviseringsactiviteit verkregen persoonlijke of individuele informatie en gegevens meedelen aan andere personen dan de landbouwer die het betrokken bedrijf beheert, met uitzondering van bij hun activiteit geconstateerde onregelmatigheden of inbreuken die vallen onder een in communautair of nationaal recht vastgestelde verplichting om een overheidsorgaan te informeren, in het bijzonder in het geval van strafbare feiten.



    HOOFDSTUK 4

    Geïntegreerd beheers- en controlesysteem

    Artikel 14

    Werkingssfeer

    Elke lidstaat zet een geïntegreerd beheers- en controlesysteem op (hierna het „geïntegreerd systeem” genoemd).

    Het geïntegreerd systeem is van toepassing op de in bijlage I vermelde steunregelingen.

    Voor zover nodig, is het ook van toepassing op het beheer en de controle inzake de in de hoofdstukken 1 en 2 vastgestelde voorschriften.

    Artikel 15

    Onderdelen van het geïntegreerd systeem

    1.  Het geïntegreerd systeem omvat de volgende onderdelen:

    a) een geautomatiseerde gegevensbank;

    b) een systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen;

    c) een systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten

    d) steunaanvragen;

    e) een geïntegreerd controlesysteem;

    f) één enkel systeem om de identiteit te registreren van elke landbouwer die een steunaanvraag indient.

    2.  Wanneer de artikelen 52 en 53 van de onderhavige verordening van toepassing zijn, omvat het geïntegreerd systeem een systeem voor de identificatie en de registratie van dieren dat is opgezet overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000 en Verordening (EG) nr. 21/2004.

    3.  De lidstaten kunnen in het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen een geografisch informatiesysteem voor de olijventeelt opnemen.

    Artikel 16

    Geautomatiseerde gegevensbank

    1.  In de geautomatiseerde gegevensbank worden voor elk landbouwbedrijf de gegevens uit de steunaanvragen opgenomen.

    Deze gegevensbank moet met name de mogelijkheid bieden om via de bevoegde autoriteit van de lidstaat de gegevens betreffende de kalenderjaren en/of verkoopseizoenen vanaf 2000 te raadplegen. De gegevensbank moet ook de mogelijkheid bieden om de gegevens betreffende de laatste vier kalenderjaren rechtstreeks en onmiddellijk te raadplegen.

    2.  De lidstaten kunnen gedecentraliseerde gegevensbanken opzetten op voorwaarde dat deze gegevensbanken en de administratieve procedures om de gegevens vast te leggen en te raadplegen, op het hele grondgebied van de lidstaat homogeen van opzet zijn en onderling compatibel zijn om kruiscontroles mogelijk te maken.

    Artikel 17

    Systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen

    Het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen wordt opgezet op basis van kaarten of kadastrale documenten of andere cartografische gegevens. Daarbij wordt gebruikgemaakt van technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem, bij voorkeur inclusief orthobeelden van lucht- of satellietopnamen, met een homogene norm die een precisie waarborgt die ten minste overeenkomt met die van kaarten op schaal 1:10000.

    Artikel 18

    Systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten

    1.  Er wordt een systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten opgezet zodanig dat het verificatie van de toeslagrechten en kruiscontroles door vergelijking met de steunaanvragen en door vergelijking met het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen mogelijk maakt.

    2.  Het in lid 1 bedoelde systeem moet de mogelijkheid bieden om via de bevoegde autoriteit van de lidstaat de gegevens betreffende ten minste de laatste vier opeenvolgende kalenderjaren rechtstreeks en onmiddellijk te raadplegen.

    Artikel 19

    Steunaanvragen

    1.  Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor rechtstreekse betalingen in waarin, voor zover van toepassing, worden vermeld:

    a) alle landbouwpercelen op het bedrijf en, bij toepassing van artikel 15, lid 3, door de lidstaat, het aantal olijfbomen en de standplaats ervan in het perceel,

    b) de voor activering aangegeven toeslagrechten,

    c) alle andere bij de onderhavige verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.

    2.  De lidstaten verstrekken, onder meer met gebruikmaking van elektronische hulpmiddelen, vooraf opgestelde formulieren die zijn gebaseerd op de in het voorgaande jaar geconstateerde oppervlakten, en grafisch materiaal dat de ligging van die oppervlakten en, in voorkomend geval, de standplaats van olijfbomen aangeeft. Een lidstaat kan besluiten dat in de steunaanvraag alleen de veranderingen ten opzichte van de in het voorgaande jaar ingediende steunaanvraag hoeven te worden opgegeven.

    3.  Een lidstaat kan besluiten dat één en dezelfde steunaanvraag betrekking heeft op verscheidene of alle in bijlage I vermelde steunregelingen of andere steunregelingen.

    Artikel 20

    Verificatie van de voorwaarden voor subsidiabiliteit

    1.  De lidstaten voeren administratieve controles van de steunaanvragen uit om de subsidiabiliteitsvoorwaarden van de steun te verifiëren.

    2.  De administratieve controles worden aangevuld met een op verificatie van de subsidiabiliteit van de steun gericht systeem van controles ter plaatse. Hiertoe stellen de lidstaten een steekproefplan op voor de landbouwbedrijven.

    De lidstaten kunnen teledetectietechnieken en GNSS-technieken (Global Navigation Satellite System — wereldwijd satellietnavigatiesysteem) gebruiken als middel om inspecties ter plaatse van landbouwpercelen uit te voeren.

    3.  Elke lidstaat wijst een autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de bij dit hoofdstuk voorgeschreven controles en inspecties.

    Wanneer een lidstaat een regeling treft om sommige aspecten van de op grond van dit hoofdstuk te verrichten werkzaamheden op te dragen aan gespecialiseerde instellingen of bedrijven, dient de aangewezen autoriteit de controle over en de verantwoordelijkheid voor de betrokken werkzaamheden te behouden.

    Artikel 21

    Verlagingen en uitsluitingen bij niet-naleving van de subsidiabiliteitsvoorschriften

    1.  Onverminderd elke in artikel 23 bedoelde verlaging en uitsluiting, worden, wanneer een landbouwer niet blijkt te voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor de toekenning van de steun waarin de onderhavige verordening voorziet, op de toegekende of toe te kennen betaling of het deel daarvan waarvoor aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden is voldaan, de verlagingen en uitsluitingen toegepast die volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

    2.  Het verlagingspercentage staat in verhouding tot de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en kan gaan tot volledige uitsluiting van één of meer steunregelingen voor één of meer kalenderjaren.

    Artikel 22

    Controles op de naleving van de randvoorwaarden

    1.  De lidstaten verrichten inspecties ter plaatse, om na te gaan of een landbouwer de in hoofdstuk 1 bedoelde verplichtingen nakomt.

    2.  De lidstaten kunnen gebruik maken van hun bestaande beheers- en controlesystemen om erop toe te zien dat de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie worden nageleefd.

    Deze systemen, en met name het overeenkomstig Richtlijn 2008/71/EEG van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens ( 19 ), Verordening (EG) nr. 1760/2000 en Verordening (EG) nr. 21/2004 opgezette systeem voor de identificatie en de registratie van dieren, moeten compatibel zijn met het in artikel 26, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde geïntegreerd systeem.

    Artikel 23

    Verlaging of uitsluiting van betalingen bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden

    1.  Wanneer de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie op om het even welk moment in een bepaald kalenderjaar (hierna het „betrokken kalenderjaar” genoemd) niet worden nageleefd tengevolge van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de landbouwer die de steunaanvraag in het betrokken kalenderjaar heeft ingediend, wordt het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die na toepassing van de artikelen 7, 10 en 11 aan die landbouwer worden of moeten worden toegekend, verlaagd of uitgesloten overeenkomstig de op grond van artikel 24 vastgestelde uitvoeringsbepalingen.

    De eerste alinea is tevens van toepassing wanneer de betrokken niet-naleving het gevolg is van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de persoon aan wie of door wie de landbouwgrond was overgedragen.

    Voor de toepassing van dit lid wordt onder „overdracht” verstaan enigerlei soort transactie op grond waarvan de cedent de beschikking over de landbouwgrond verliest.

    In afwijking van de tweede alinea, wordt vanaf 2010, indien de persoon aan wie het handelen of nalaten rechtstreeks kan worden toegeschreven, een steunaanvraag in het betrokken kalenderjaar heeft ingediend, de vermindering of de uitsluiting toegepast op de aan die persoon toegekende of toe te kennen totale bedragen aan rechtstreekse betalingen.

    2.  Onverminderd lid 1 en overeenkomstig de voorwaarden zoals vastgesteld in de in artikel 24, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde uitvoeringsbepalingen, kunnen de lidstaten besluiten geen verlaging of uitsluiting toe te passen, indien die verlaging of uitsluiting ten hoogste 100 EUR per landbouwer en per kalenderjaar bedraagt.

    Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de in de eerste alinea geboden mogelijkheid, neemt de bevoegde autoriteit het volgende jaar de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de landbouwer de betrokken geconstateerde niet-naleving corrigeert. De constatering van de niet-naleving en de verplichting corrigerende actie te ondernemen worden de landbouwer meegedeeld.

    Artikel 24

    Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot verlagingen of uitsluitingen van betalingen bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden

    1.  Volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure worden uitvoeringsbepalingen betreffende de in artikel 23 bedoelde verlagingen en uitsluitingen vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en met de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde criteria.

    2.  Bij nalatigheid bedraagt het verlagingspercentage niet meer dan 5 % en bij herhaalde niet-naleving niet meer dan 15 %.

    In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten besluiten dat geen verlaging wordt toegepast wanneer een geval van niet-naleving, gelet op de ernst, de omvang en het permanente karakter ervan, als van gering belang moet worden beschouwd. Gevallen van niet-naleving die een rechtstreeks gevaar voor de volksgezondheid of de gezondheid van dieren vormen, worden evenwel niet als van gering belang beschouwd.

    Tenzij de landbouwer onmiddellijk corrigerende actie heeft ondernomen waarmee een einde wordt gemaakt aan de geconstateerde niet-naleving, treft de bevoegde autoriteit de vereiste maatregelen, welke in voorkomend geval kunnen worden beperkt tot een administratieve controle, om ervoor te zorgen dat de landbouwer de geconstateerde niet-naleving corrigeert. De constatering van geringe niet-naleving en de verplichting corrigerende actie te ondernemen worden de landbouwer meegedeeld.

    3.  In geval van opzettelijke niet-naleving mag het verlagingspercentage in principe niet lager zijn 20 % en kan het tot de volledige uitsluiting van één of meer steunregelingen gaan en voor één of meer kalenderjaren gelden.

    4.  Het totale bedrag van verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar kan niet meer belopen dan het totaalbedrag zoals bedoeld in artikel 23, lid 1.

    Artikel 25

    Uit de toepassing van de randvoorwaarden voortvloeiende bedragen

    De bedragen die voortvloeien uit de bij niet-naleving van hoofdstuk 1 toegepaste verlagingen en uitsluitingen worden aan het ELGF gecrediteerd. De lidstaten mogen 25 % van die bedragen behouden.

    Artikel 26

    Compatibiliteit van steunregelingen met het geïntegreerd systeem

    1.  Voor de toepassing van de in bijlage VI vermelde steunregelingen zorgen de lidstaten ervoor dat de voor die regelingen toegepaste beheers- en controleprocedures op de volgende punten compatibel zijn met het geïntegreerd systeem:

    a) de geautomatiseerde gegevensbank,

    b) de systemen voor de identificatie van de landbouwpercelen,

    c) de administratieve controles.

    Hiertoe worden de gegevensbank, de systemen en de controles, bedoeld onder a), b) en c) zo opgezet dat zij geschikt zijn om zonder problemen of conflicten samen te functioneren of onderling gegevens uit te wisselen.

    2.  Voor de toepassing van andere dan de in bijlage VI opgenomen communautaire of nationale steunregelingen kunnen de lidstaten één of meer onderdelen van het geïntegreerd systeem opnemen in hun beheers- en controleprocedures.

    Artikel 27

    Informatieverstrekking en controle

    1.  De Commissie wordt regelmatig geïnformeerd over de toepassing van het geïntegreerd systeem.

    Zij organiseert gedachtewisselingen over dit onderwerp met de lidstaten.

    2.  Na de betrokken bevoegde autoriteiten tijdig te hebben geïnformeerd, kunnen door de Commissie aangestelde gemachtigde vertegenwoordigers overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1290/2005:

    a) elk onderzoek of elke controle verrichten met betrekking tot de maatregelen die zijn genomen om het geïntegreerd systeem op te zetten en uit te voeren;

    b) controles verrichten bij de in artikel 20, lid 3, bedoelde gespecialiseerde instellingen en bedrijven.

    3.  Onverminderd de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de uitvoering en toepassing van het geïntegreerd systeem, kan de Commissie de hulp van gespecialiseerde instanties of personen inroepen om het opzetten van, het toezicht op en het gebruik van het geïntegreerd systeem te vergemakkelijken, en met name om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten desgewenst technische adviezen te verstrekken.



    HOOFDSTUK 5

    Andere algemene bepalingen

    Artikel 28

    Minimumvereisten voor het ontvangen van rechtstreekse betalingen

    1.  Met ingang van 2010 kennen de lidstaten in de volgende gevallen geen rechtstreekse betalingen toe aan een landbouwer:

    a) indien het totaalbedrag van de in een bepaald kalenderjaar aangevraagde of toe te kennen rechtstreekse betalingen vóór toepassing van de in de artikelen 21 en 23 vastgestelde verlagingen en uitsluitingen lager is dan 100 EUR, of

    b) indien het subsidiabele areaal van het bedrijf waarvoor rechtstreekse betalingen worden aangevraagd of moeten worden toegekend vóór de in artikel 21 bedoelde verlagingen en uitsluitingen minder dan één hectare bedraagt.

    De lidstaten kunnen, om rekening te houden met de structuur van hun landbouweconomie, de in de punten a) en b) bedoelde drempels aanpassen binnen de in bijlage VII vastgestelde limieten.

    Voor landbouwers die over de in artikel 44, lid 1, bedoelde bijzondere toeslagrechten beschikken, is alleen de onder a) bedoelde voorwaarde van toepassing.

    De betrokken lidstaten kunnen besluiten dit lid niet toe te passen in de Franse overzeese departementen, op de Azoren en Madeira, op de Canarische Eilanden en op de eilanden in de Egeïsche Zee.

    Indien het betaalde bedrag wordt verlaagd ten gevolge van een geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen overeenkomstig artikel 121 van de onderhavige verordening, bijlage VII, of punt K, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, of bijlage IX, punt C, van de onderhavige verordening wordt het aangevraagde of toe te kennen bedrag berekend op basis van het definitieve bedrag van de door de landbouwer te ontvangen steun.

    2.  Met ingang van 2010 kunnen de lidstaten objectieve en niet-discriminerende criteria opstellen om ervoor te zorgen dat er geen rechtstreekse betalingen worden verstrekt aan een natuurlijke of rechtspersoon:

    a) wiens landbouwactiviteiten slechts een onaanzienlijk deel uitmaken van zijn totale economische activiteiten of

    b) wiens voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel niet de uitoefening van een landbouwactiviteit is.

    3.  Toeslagrechten die op grond van lid 1 of lid 2 gedurende twee opeenvolgende jaren geen recht op betalingen geven, worden toegevoegd aan de nationale reserve.

    Artikel 29

    Betaling

    1.  Tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald, worden de betalingen op grond van de in bijlage I genoemde steunregelingen volledig aan de begunstigden uitgekeerd.

    2.  De betalingen worden in maximaal twee tranches per jaar uitgekeerd binnen de periode van 1 december tot en met 30 juni van het volgende kalenderjaar.

    3.  Betalingen op grond van de in bijlage I vermelde steunregelingen worden pas verricht nadat de lidstaat op grond van artikel 20 de subsidiabiliteitsvoorwaarden heeft getoetst.

    4.  In afwijking van lid 2 en volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure kan de Commissie

    a) voorzien in voorschotten;

    b) de lidstaten machtigen om, onder voorbehoud van de begrotingssituatie, vóór 1 december in regio's waar de landbouwers zich als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden voor ernstige financiële moeilijkheden geplaatst zien, voorschotten uit te betalen:

    i) tot 50 % van de betalingen

    of

    ii) tot 80 % van de betalingen indien er reeds is voorzien in voorschotten.

    Artikel 30

    Misleiding

    Onverminderd bijzondere bepalingen in afzonderlijke steunregelingen, wordt niet uitbetaald aan begunstigden van wie vaststaat dat zij de voorwaarden voor de uitbetaling kunstmatig hebben gecreëerd om een voordeel te verkrijgen dat in strijd is met de doelstellingen van de betrokken steunregeling.

    Artikel 31

    Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden

    Voor de toepassing van de onderhavige verordening worden overmacht en uitzonderlijke omstandigheden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen als:

    a) het overlijden van de landbouwer;

    b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer;

    c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast;

    d) het door een ongeluk tenietgaan van veehouderijgebouwen van het bedrijf;

    e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.

    Artikel 32

    Evaluatie

    De in bijlage I vermelde steunregelingen zijn van toepassing onverminderd de mogelijkheid deze op elk tijdstip in het licht van de economische ontwikkelingen en de begrotingssituatie te herzien.



    TITEL III

    BEDRIJFSTOESLAGREGELING



    HOOFDSTUK 1

    Algemene tenuitvoerlegging

    Artikel 33

    Toeslagrechten

    1.  In het kader van de bedrijfstoeslagregeling wordt steun beschikbaar gesteld voor landbouwers die:

    a) beschikken over toeslagrechten die zij overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben verkregen;

    b) op grond van de onderhavige verordening toeslagrechten verwerven:

    i) via overdracht,

    ii) uit de nationale reserve,

    iii) krachtens bijlage IX,

    iv) krachtens artikel 47, lid 2, artikel 59, artikel 64, lid 2, derde alinea, artikel 65 en artikel 68, lid 4, punt c).

    2.  Voor de toepassing van artikel 47, lid 2, artikel 57, lid 6, artikel 64, lid 2, en artikel 66 wordt een landbouwer geacht over toeslagrechten te beschikken indien er toeslagrechten aan hem zijn toegewezen of definitief zijn overgedragen.

    3.  Voor de overeenkomstig artikel 53, lid 2, artikel 63, lid 2, en artikel 71, punt j), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde braakleggingstoeslagrechten gelden vorige braakleggingsverplichtingen niet.

    Artikel 34

    Activering van toeslagrechten per subsidiabele hectare

    1.  De steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling wordt aan landbouwers toegekend na activering van een toeslagrecht per subsidiabele hectare. Elk geactiveerd toeslagrecht geeft recht op betaling van het in het kader van dat toeslagrecht vastgestelde bedrag.

    2.  Voor de toepassing van deze titel wordt onder „subsidiabele hectare” verstaan:

    a) om het even welke landbouwgrond van het bedrijf, en grond beplant met hakhout met een korte omlooptijd (GN-code ex060290 41), die wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of die, indien de grond ook voor niet-landbouwactiviteiten gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt, en

    b) om het even welke grond die in 2008 recht gaf op betalingen uit hoofde van de bedrijfstoeslagregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling en die

    i) niet langer voldoet aan de subsidiabiliteitsdefinitie als gevolg van de uitvoering van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand ( 20 ) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna ( 21 ) en van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid ( 22 ), of

    ►C1  ii) voor de looptijd van de toepasselijke verbintenis van de individuele landbouwer is bebost op grond van artikel 31 ◄ van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 27 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) ( 23 ), of artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 of een nationale regeling waarvan de voorwaarden stroken met artikel 43, leden 1, 2 en 3 van genoemde verordening.

    iii) voor de looptijd van de toepasselijke verbintenis van de individuele landbouwer braakgelegd is krachtens de artikelen 22 tot en met 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 of krachtens artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

    De Commissie stelt volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsbepalingen vast inzake het gebruik van subsidiabele hectaren voor niet-landbouwactiviteiten.

    Behalve in geval van overmacht of in uitzonderlijke omstandigheden moeten de betrokken hectaren op om het even welk moment in een kalenderjaar aan de subsidiabiliteitsvoorwaarde voldoen.

    Artikel 35

    Aangifte van subsidiabele hectaren

    1.  De landbouwer geeft aan welke percelen overeenstemmen met de subsidiabele hectaren die met een toeslagrecht gepaard gaan. Behalve in gevallen van overmacht of in uitzonderlijke omstandigheden moeten deze percelen ter beschikking van de landbouwer staan op een door de lidstaat vastgesteld tijdstip, maar niet later dan de in die lidstaat vastgestelde datum voor wijziging van de steunaanvraag.

    2.  De lidstaten kunnen, in naar behoren gemotiveerde gevallen, de landbouwer toestaan zijn aangifte te wijzigen op voorwaarde dat hij het aantal hectares in acht neemt dat overeenstemt met zijn toeslagrechten en de voorwaarden in acht neemt die worden gesteld aan de betaling voor het betrokken areaal.

    Artikel 36

    Wijziging van de toeslagrechten

    De toeslagrechten per hectare worden niet gewijzigd, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald.

    De Commissie stelt volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsbepalingen vast inzake de wijziging, met ingang van 2010, van toeslagrechten en met name delen van toeslagrechten.

    Artikel 37

    Meervoudige aanvragen

    De met het aantal subsidiabele hectaren overeenkomende oppervlakte waarvoor een aanvraag voor een bedrijfstoeslag wordt ingediend, kan het voorwerp zijn van een aanvraag voor enig andere rechtstreekse betaling, alsmede voor iedere andere steun die niet onder de onderhavige verordening valt, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald.

    Artikel 38

    Gebruik van grond in het kader van de uitgestelde integratie van de sector groenten en fruit

    Wanneer een lidstaat heeft besloten gebruik te makenvan de in artikel 51, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie (hierna „uitgestelde integratie” genoemd), zijn de percelen in de regio's waarop dat besluit van toepassing is, tot uiterlijk 31 december 2010 niet subsidiabel indien deze percelen worden gebruikt voor:

    a) de productie van groenten en fruit,

    b) de productie van consumptieaardappelen, of

    c) kwekerijproducten.

    In het kader van de in de eerste alinea bedoelde uitgestelde integratie kunnen de lidstaten besluiten secundaire teelten toe te laten op de subsidiabele hectaren gedurende een periode van ten hoogste drie maanden die elk jaar op 15 augustus begint. Op verzoek van een lidstaat kan deze datum volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure echter worden gewijzigd voor gebieden waar granen gewoonlijk eerder worden geoogst wegens klimaatredenen.

    Artikel 39

    Gebruik van grond voor de productie van hennep

    1.  Voor de productie van hennep gebruikte arealen zijn slechts subsidiabel wanneer het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de gebruikte rassen maximaal 0,2 % bedraagt. De lidstaten voeren een systeem in voor het controleren van het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de geteelde gewassen op ten minste 30 % van de henneparealen. Indien een lidstaat voor deze teelt een systeem van voorafgaande vergunningen invoert, geldt echter een minimum van 20 %.

    2.  Volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure wordt het toekennen van betalingen afhankelijk gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde rassen.

    Artikel 40

    Nationale maxima

    1.  De totale waarde van alle toegewezen toeslagrechten en van de overeenkomstig artikel 51, lid 2, en artikel 69, lid 3, van de onderhavige verordening of, voor 2009, overeenkomstig artikel 64, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde maxima mag voor elke lidstaat en voor elk jaar niet hoger zijn dan het in bijlage VIII van de onderhavige verordening vastgestelde overeenkomstige nationale maximum.

    Indien toeslagrechten worden toegewezen aan wijnbouwers, past de Commissie, rekening houdend met de meest recente gegevens die haar overeenkomstig artikel 9 en artikel 102, lid 6, van Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad van 29 april 2008 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt ( 24 ) door de lidstaten ter beschikking worden gesteld, de in bijlage VIII bij de onderhavige verordening vastgestelde nationale maxima aan volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure. Uiterlijk op 1 december van het jaar dat voorafgaat aan de aanpassing van de nationale maxima, stellen de lidstaten de Commissie in kennis van het regionale gemiddelde van de bedragen van de in bijlage IX, punt B, van de onderhavige verordening bedoelde toeslagrechten.

    2.  Zo nodig past de lidstaat een lineaire verlaging op het bedrag van de toeslagrechten toe om de naleving van het in bijlage VIII vastgestelde maximum te garanderen.

    Artikel 41

    Nationale reserve

    1.  Elke lidstaat beheert een nationale reserve waarin het verschil wordt opgenomen tussen:

    a) de in bijlage VIII van de onderhavige verordening vastgestelde nationale maxima; en

    b) het totaalbedrag van alle toegewezen toeslagrechten en de overeenkomstig artikel 51, lid 2, en artikel 69, lid 3, van de onderhavige verordening of, voor 2009, overeenkomstig artikel 64, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde maxima.

    2.  De lidstaten kunnen de nationale reserve gebruiken om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, bij voorrang toeslagrechten toe te wijzen aan landbouwers die met hun landbouwactiviteiten beginnen.

    3.  Lidstaten die artikel 68, lid 1, punt c), niet toepassen, kunnen de nationale reserve gebruiken om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, toeslagrechten vast te stellen voor landbouwers in gebieden waar aan een of andere vorm van overheidssteun gekoppelde herstructurerings- en ontwikkelingsprogramma's lopen om te voorkomen dat het land wordt verlaten en/of om landbouwers te compenseren voor specifieke nadelen in die gebieden.

    ►C3  4.  De lidstaten gebruiken de nationale reserve ◄ om, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, toeslagrechten toe te wijzen aan landbouwers die zich in een bijzondere, door de Commissie volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure te omschrijven situatie bevinden.

    5.  In het kader van de toepassing van dit artikel kunnen de lidstaten het eenheidsbedrag van de toeslagrechten en/of het aantal aan landbouwers toegewezen toeslagrechten verhogen.

    ▼M3

    6.  Wanneer een lidstaat artikel 59 of 63 toepast, kan hij, op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, bepalen dat, in geval van verkoop, afstaan of verstrijken van de huur van een bedrijf of een gedeelte daarvan, of van premierechten, de toeslagrechten of de toename van de waarde van de toeslagrechten die aan de desbetreffende landbouwer zouden worden toegewezen, geheel of gedeeltelijk aan de nationale reserve worden toegevoegd indien de toewijzing of de toename tot onverhoopte winst voor de landbouwer in kwestie zou leiden. De criteria omvatten ten minste:

    a) de minimumtermijn voor de huur;

    b) de periode waarin de verkoop, het afstaan of het verstrijken van de huur kan worden geacht tot onverhoopte winst te leiden. Die periode begint ten vroegste op de aanvangsdatum van de desbetreffende referentieperiode voor de ontkoppeling en eindigt uiterlijk op de datum waarop de betrokken landbouwer op de hoogte wordt gesteld van de ontkoppeling en van de desbetreffende voorwaarden;

    c) het aandeel in de ontvangen betaling dat aan de nationale reserve moet worden toegevoegd.

    ▼B

    Artikel 42

    Ongebruikte toeslagrechten

    Toeslagrechten die gedurende twee jaar niet zijn geactiveerd overeenkomstig artikel 34, worden toegevoegd aan de nationale reserve, behalve in gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Voor 2009 worden toeslagrechten die gedurende het tweejarige tijdvak 2007-2008 niet geactiveerd waren echter niet aan de nationale reserve toegevoegd indien zij in 2006 geactiveerd waren; voor 2010 worden toeslagrechten die gedurende het tweejarige tijdvak 2008-2009 niet zijn geactiveerd niet aan de nationale reserve toegevoegd indien zij in 2007 geactiveerd waren.

    Artikel 43

    Overdracht van toeslagrechten

    1.  Toeslagrechten kunnen uitsluitend worden overgedragen aan een landbouwer die in dezelfde lidstaat is gevestigd, behalve in het geval van overdracht door feitelijke of verwachte vererving.

    Zelfs in het geval van overdracht door feitelijke of verwachte vererving mogen de toeslagrechten evenwel uitsluitend worden gebruikt in de lidstaat waar de toeslagrechten zijn vastgesteld.

    Een lidstaat kan besluiten dat toeslagrechten alleen binnen eenzelfde regio mogen worden overgedragen of gebruikt.

    2.  Toeslagrechten kunnen worden overgedragen door verkoop of elke andere vorm van definitieve overdracht met of zonder grond. Verhuur of soortgelijke transacties zijn daarentegen slechts toegestaan indien de overdracht van de toeslagrechten gepaard gaat met de overdracht van een overeenkomstig aantal subsidiabele hectaren.

    3.  Indien toeslagrechten worden verkocht, met of zonder land, kunnen de lidstaten, met inachtneming van de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, besluiten dat een deel van de verkochte toeslagrechten aan de nationale reserve wordt toegevoegd of dat het eenheidsbedrag van de toeslagrechten wordt verlaagd ten behoeve van de nationale reserve, op basis van door de Commissie volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen criteria.

    Artikel 44

    Voorwaarden voor bijzondere toeslagrechten

    1.  Tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald, gelden voor toeslagrechten die zijn vastgesteld op grond van titel III, hoofdstuk 3, afdeling 2, en artikel 71 quaterdecies van Verordening (EG) nr. 1782/2003, en op grond van artikel 60 en artikel 65, vierde alinea, van de onderhavige verordening, hierna „bijzondere toeslagrechten” genoemd, de voorwaarden van de leden 2 en 3 van het onderhavige artikel.

    2.  In afwijking van artikel 34, lid 1, wordt een landbouwer die over bijzondere toeslagrechten beschikt, door de lidstaat gemachtigd om af te wijken van de verplichting zijn toeslagrechten te activeren op basis van een overeenkomstig aantal subsidiabele hectaren, op voorwaarde dat deze landbouwer ten minste:

    a) 50 % van de tijdens de in Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde referentieperiode uitgeoefende en in grootvee-eenheden (GVE) uitgedrukte landbouwactiviteiten behoudt of,

    b) in het geval van de op grond van artikel 60 vastgestelde bijzondere toeslagrechten, 50 % van de vóór de overgang naar de bedrijfstoeslagregeling uitgeoefende en in grootvee-eenheden (GVE) uitgedrukte landbouwactiviteiten behoudt of,

    c) in het geval van artikel 65, 50 % van de gedurende de toepassing van de artikelen 67 en 68 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 uitgeoefende landbouwactiviteiten, uitgedrukt in GVE, behoudt.

    Een landbouwer die bijzondere toeslagrechten toegewezen heeft gekregen op grond van zowel Verordening (EG) nr. 1782/2003 als de onderhavige verordening, is evenwel verplicht om ten minste 50 % van de hoogste van de in de eerste alinea bedoelde activiteitsgraden te behouden.

    De in de eerste alinea vastgestelde voorwaarde is niet van toepassing op Malta.

    3.  Bij overdracht van de bijzondere toeslagrechten in 2009, 2010 en 2011 kan de overnemer alleen voor de in lid 2 vastgestelde afwijking in aanmerking komen, indien alle bijzondere toeslagrechten worden overgedragen. Met ingang van 2012 komt de overnemer niet in aanmerking voor de afwijking, tenzij in geval van feitelijke of verwachte vererving.

    De eerste alinea is niet van toepassing op Malta.

    Artikel 45

    Herziening van de toeslagrechten

    1.  In gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten die de bedrijfstoeslagregeling op grond van titel III, de hoofdstukken 1 tot en met 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben ingevoerd met inachtneming van de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, besluiten om in of na 2010 de bedragen van de toeslagrechten dichter bij elkaar te brengen.

    Om vanaf 2010 te gelden, moet het besluit uiterlijk op 1 augustus 2009 genomen zijn. In alle andere gevallen moet het uiterlijk op 1 augustus 2010 genomen zijn.

    2.  Voor de toepassing van de eerste alinea van lid 1 kunnen jaarlijks de toeslagrechten geleidelijk worden gewijzigd op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria. Indien de wijziging een vermindering van de waarde van de toeslagrechten tot gevolg heeft, wordt deze wijziging doorgevoerd in ten minste drie vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen.

    In elk van de in de eerste alinea bedoelde jaarlijkse stappen bedraagt de vermindering van de waarde van de toeslagrechten niet meer dan 50 % van het verschil tussen de oorspronkelijke en de uiteindelijke waarde. Indien de waardevermindering minder dan 10 % van de oorspronkelijke waarde bedraagt, mogen de lidstaten minder dan drie stappen toepassen.

    3.  De lidstaten kunnen besluiten dit artikel toe te passen:

    a) op het gepaste geografische niveau, dat wordt vastgesteld op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals hun institutionele of administratieve structuur en/of het agrarische potentieel; of

    b) in de regio die is vastgesteld overeenkomstig artikel 46, lid 2, indien artikel 46, lid 4, wordt toegepast.



    HOOFDSTUK 2

    Regionale en gedeeltelijke uitvoering



    Afdeling 1

    Regionale uitvoering

    Artikel 46

    Regionale toewijzing van het in artikel 40 bedoelde maximum

    1.  Een lidstaat die de bedrijfstoeslagregeling overeenkomstig titel III, hoofdstukken 1 tot en met 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 heeft ingevoerd, kan besluiten de bedrijfstoeslagregeling in of na 2010 op regionaal niveau toe te passen onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden.

    Om vanaf 2010 te gelden, moet het besluit uiterlijk op 1 augustus 2009 genomen zijn. In alle andere gevallen moet het uiterlijk op 1 augustus 2010 genomen zijn.

    2.  De lidstaten stellen de regio's vast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals hun institutionele of administratieve structuur en het regionale agrarische potentieel.

    Lidstaten kunnen hun gehele grondgebied als één regio beschouwen.

    3.  De lidstaten verdelen het in artikel 40 bedoelde nationale maxima op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria over de regio's. De lidstaten kunnen besluiten dat deze regionale maxima jaarlijks geleidelijk worden gewijzigd in ten hoogste drie vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen en op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals landbouwpotentieel of milieuoverwegingen.

    4.  Indien een lidstaat die de leden 1, 2 en 3 toepast, besluit artikel 47 niet toe te passen, past hij, voor zover nodig om de toepasselijke regionale maxima na te leven, de waarde van de toeslagrechten in elk van zijn regio's aan. Hiertoe wordt de waarde van de toeslagrechten lineair verlaagd of verhoogd. De totale verlaging van de waarde van de toeslagrechten op grond van dit lid is beperkt tot 10 % van hun oorspronkelijke waarde.

    5.  Indien een lidstaat besluit zowel artikel 45 als dit artikel toe te passen, wordt met de in lid 4 van het onderhavige artikel bedoelde verlagingen van de waarde van de toeslagrechten rekening gehouden bij de berekening van de in artikel 45, lid 2, vastgestelde grenswaarden.

    Artikel 47

    Regionalisering van de bedrijftoeslagregeling

    1.  In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten besluiten niet meer dan 50 % van het op grond van artikel 46 vastgestelde regionale maximum te verdelen over alle landbouwers wier bedrijf in de betrokken regio is gelegen, met inbegrip van landbouwers die niet over toeslagrechten beschikken.

    2.  De landbouwers ontvangen toeslagrechten waarvan het eenheidsbedrag wordt berekend door het overeenkomstige deel van het op grond van artikel 46 vastgestelde regionale maximum te delen door het aantal subsidiabele hectaren zoals dat op regionaal niveau is vastgesteld.

    Het bedrag van deze toeslagrechten wordt verhoogd wanneer een landbouwer voordat dit artikel van toepassing is over toeslagrechten beschikt. Hiertoe wordt het regionale eenheidsbedrag van elk van de toeslagrechten van de betrokken landbouwer verhoogd met een bedrag dat wordt berekend op basis van het totale bedrag van de toeslagrechten waarover de landbouwer op een door de betrokken lidstaat te bepalen datum beschikt. Deze verhogingen worden berekend binnen de grenzen van het resterende deel van het regionale maximum, na toepassing van lid 1.

    3.  Het aantal toeslagrechten per landbouwer is gelijk aan het aantal hectaren dat hij overeenkomstig artikel 34, lid 2, aangeeft in het jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling op regionaal niveau, bedoeld in artikel 46, lid 1, behalve in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

    4.  De toeslagrechten waarover de landbouwer vóór de in de leden 1 en 2 bedoelde verdeling beschikt, worden ingetrokken en vervangen door de nieuwe in lid 3 bedoelde toeslagrechten.

    Artikel 48

    Herziening van de toeslagrechten

    1.  In gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten die artikel 47 toepassen in overeenstemming met de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht besluiten om in het jaar dat volgt op de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling op regionaal niveau als bedoeld in artikel 46, lid 1, de bedragen van de op grond van deze afdeling vastgestelde toeslagrechten dichter bij elkaar te brengen

    Om vanaf 2010 te gelden, moet dat besluit uiterlijk op 1 augustus 2009 genomen zijn. In alle andere gevallen moet het uiterlijk op 1 augustus 2010 genomen zijn.

    Voor de toepassing van de eerste alinea kunnen jaarlijks de toeslagrechten geleidelijk worden gewijzigd op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria. Indien de wijziging een vermindering van de waarde van de toeslagrechten tot gevolg heeft, wordt deze wijziging doorgevoerd in ten minste twee vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen.

    2.  In gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten die de bedrijfstoeslagregeling op grond van titel III, hoofdstuk 5, afdeling 1, of hoofdstuk 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben ingevoerd met inachtneming van de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, besluiten om in of na 2010 de bedragen van de toeslagrechten dichter bij elkaar te brengen.

    Om vanaf 2010 te gelden, moet dat besluit uiterlijk op 1 augustus 2009 genomen zijn. In alle andere gevallen moet het uiterlijk op 1 augustus 2010 genomen zijn.

    Voor de toepassing van de eerste alinea worden jaarlijks de toeslagrechten geleidelijk gewijzigd op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria. Indien de wijziging een vermindering van de waarde van de toeslagrechten tot gevolg heeft, wordt deze wijziging doorgevoerd in ten minste drie vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen.

    De eerste alinea geldt onverminderd de door lidstaten genomen besluiten krachtens artikel 63, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Deze lidstaten kunnen afwijken van het in de eerste alinea vastgestelde minimumaantal stappen en van de in lid 3 van dit artikel vastgestelde maxima.

    3.  In elk van de in alinea 1 en 2 bedoelde jaarlijkse stappen bedraagt de vermindering van de waarde van de toeslagrechten niet meer dan 50 % van het verschil tussen de oorspronkelijke en de uiteindelijke waarde. Indien de waardevermindering minder dan 10 % van de oorspronkelijke waarde bedraagt, mogen de lidstaten minder dan drie stappen toepassen.

    4.  De lidstaten kunnen besluiten de leden 1, 2 en 3 toe te passen op het gepaste geografische niveau, dat wordt vastgesteld op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals hun institutionele of administratieve structuur en/of het agrarische potentieel.

    Artikel 49

    Grasland

    De lidstaten die artikel 47 toepassen, kunnen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en met inachtneming van het krachtens artikel 46 vastgestelde regionale maximum of een deel daarvan, verschillende eenheidsbedragen van de toeslagrechten vaststellen voor de aan de in artikel 47, lid 1, bedoelde landbouwers toe te wijzen toeslagrechten:

    a) voor op de voor de aanvragen van oppervlaktesteun voor 2008 vastgestelde datum als grasland gebruikte hectaren en voor andere subsidiabele hectaren, dan wel,

    b) voor op de voor de aanvragen van oppervlaktesteun voor 2008 vastgestelde datum als blijvend grasland gebruikte hectaren en voor andere subsidiabele hectaren.

    Artikel 50

    Voorwaarden voor de krachtens deze afdeling vastgestelde toeslagrechten

    1.  Toeslagrechten die zijn vastgesteld overeenkomstig deze afdeling of titel III, hoofdstuk 5, afdeling 1, of hoofdstuk 6 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, mogen slechts worden overgedragen binnen één regio of tussen regio's indien de bedragen van de toeslagrechten per hectare dezelfde zijn en de toeslagrechten in die regio's worden gebruikt.

    2.  Behoudens andersluidende bepalingen in deze afdeling, gelden de overige bepalingen van deze titel ook voor deze afdeling.



    Afdeling 2

    Gedeeltelijke uitvoering

    Artikel 51

    Algemene bepalingen

    1.  De lidstaten die krachtens titel III, hoofdstuk 5, afdeling 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 betalingen in de sectoren schapenvlees en geitenvlees of de betalingen voor rund- en kalfsvlees hebben toegekend, kunnen vóór 1 augustus 2009 besluiten deze betalingen onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden verder toe te kennen. Zij kunnen ook besluiten het aandeel van hun nationale maxima dat moet worden gebruikt voor de toekenning van deze betalingen vast te stellen op een lager niveau dan het niveau waartoe is besloten overeenkomstig artikel 64, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Indien een lidstaat dit besluit niet neemt, worden de betalingen met ingang van 2010 overeenkomstig artikel 66 van deze verordening in de bedrijfstoeslagregeling geïntegreerd.

    In het geval van de in artikel 53, lid 2, van deze verordening bedoelde betalingen voor rund- en kalfsvlees kunnen de lidstaten voor 1 augustus 2010 ook besluiten de betalingen niet toe te kennen, maar deze met ingang van 2011 overeenkomstig artikel 66 van deze verordening in de bedrijfstoeslagregeling te integreren.

    Lidstaten die op grond van artikel 68 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 de betalingen voor groenten en fruit volledig of gedeeltelijk van de bedrijfstoeslagregeling hebben uitgesloten, kunnen:

    a) met ingang van 2010 de betalingen voor groenten en fruit toekennen volgens de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden en in overeenstemming met het op grond van artikel 68 ter, leden 1 en 2, en artikel 143 ter quater, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genomen besluit, of

    b) voor 1 augustus 2009 besluiten de op grond van artikel 68 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de bedrijfstoeslagregeling uitgesloten betalingen voor groenten en fruit overeenkomstig artikel 66 van deze verordening in de bedrijfstoeslagregeling te integreren, of

    c) voor 1 augustus 2009 besluiten de overgangsbetaling voor groenten en fruit onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden toe te kennen op een lager niveau dan het niveau waartoe is besloten overeenkomstig van artikel 68 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

    De nieuwe lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast, kunnen, wanneer zij de bedrijfstoeslagregeling invoeren, besluiten de in de eerste alinea bedoelde betalingen toe te kennen onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden. In het geval van de overgangsbetaling voor groenten en fruit passen de nieuwe lidstaten die artikel 143 ter quater van Verordening (EG) nr. 1782/2003 niet hebben toegepast, artikel 54 van deze verordening niet toe. In het geval van de overgangsbetaling voor groenten en fruit houden nieuwe lidstaten, voor zover van toepassing, rekening met artikel 128, lid 3, van deze verordening.

    ▼M3

    De lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de optie in titel III, hoofdstuk 5, afdeling 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voor het toepassen van de bedrijfstoeslagregeling op regionaal niveau, kunnen de eerste en de tweede alinea toepassen op hetzelfde regionale niveau.

    ▼B

    2.  Al naargelang de door iedere lidstaat gemaakte keuze bepaalt de Commissie volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure een maximum voor elk van de in de artikelen 52, 53 en 54 genoemde rechtstreekse betalingen.

    Dit maximum is gelijk aan het aandeel van elk type rechtstreekse betaling in de in artikel 40 bedoelde nationale maxima, vermenigvuldigd met de verlagingspercentages die de lidstaten overeenkomstig de artikelen 52, 53 en 54 toepassen.

    ▼M3

    3.  Lidstaten die gebruikmaken van de in lid 1, vijfde alinea, bedoelde mogelijkheid, verstrekken uiterlijk op 1 december 2009 de volgende gegevens aan de Commissie:

    a) de verdeling per regio van de bedragen waarin wordt voorzien voor de desbetreffende maatregel of maatregelen voor de jaren 2010 tot en met 2012, op basis van objectieve criteria;

    b) de statistische en andere gegevens op grond waarvan de in punt a) bedoelde bedragen werden vastgesteld.

    De lidstaten geven binnen een maand gevolg aan ieder verzoek van de Commissie om verdere verduidelijking van de verstrekte gegevens.

    De Commissie gebruikt de in punt a) van de eerste alinea van dit lid bedoelde bedragen als basis voor de vaststelling van het maximum van alle in de artikelen 52 en 53 genoemde rechtstreekse betalingen van de betrokken lidstaten zoals bepaald in lid 2 van dit artikel.

    ▼B

    Artikel 52

    Betalingen voor schapenvlees en geitenvlees

    De lidstaten mogen tot 50 % van het aandeel van de in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 opgenomen betalingen in de sectoren schapenvlees en geitenvlees, behouden. In dat geval doen zij jaarlijks een extra betaling aan landbouwers.

    De extra betaling wordt volgens de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 10, van de onderhavige verordening en met inachtneming van het overeenkomstig artikel 51, lid 2, van de onderhavige verordening bepaalde maximum verleend aan landbouwers die schapen en geiten houden.

    Artikel 53

    Rund- en kalfsvleesbetalingen

    1.  De lidstaten die artikel 68, lid 2, onder a), i), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben toegepast en de nieuwe lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast, mogen het aandeel van de in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI van Verordening (EG) nr. 1782/2003 opgenomen zoogkoeienpremie, geheel of gedeeltelijk behouden. In die gevallen doen zij jaarlijks een extra betaling aan landbouwers.

    De extra betaling wordt volgens de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 11, van de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden en met inachtneming van het overeenkomstig artikel 51, lid 2, van de onderhavige verordening bepaalde maximum verleend aan landbouwers die zoogkoeien houden.

    2.  In 2010 en 2011 mogen de lidstaten die artikel 68, lid 1, artikel 68, lid 2, punt a), ii), of artikel 68, lid 2, punt b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben toegepast en nieuwe lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast, het aandeel van de in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de slachtpremie voor kalveren, de slachtpremie voor andere runderen dan kalveren of de speciale premie voor mannelijke runderen, geheel of gedeeltelijk behouden. In die gevallen doen zij jaarlijks een extra betaling aan landbouwers. De extra betalingen worden overeenkomstig de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 11, van de onderhavige verordening en binnen het overeenkomstig artikel 51, lid 2, van de onderhavige verordening vastgestelde maximum verleend voor het slachten van kalveren en van andere runderen dan kalveren en voor het houden van mannelijke runderen.

    Artikel 54

    Overgangsbetalingen voor groenten en fruit

    1.  Tot en met 31 december 2011 mogen de lidstaten tot 50 % van de aandelen van de in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima die bestemd zijn voor steun voor de productie van tomaten, behouden.

    In dit geval doet de betrokken lidstaat jaarlijks binnen het overeenkomstig artikel 51, lid 2, vastgestelde maximum een extra betaling aan landbouwers.

    De extra betaling wordt verleend aan landbouwers die tomaten produceren overeenkomstig de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 8, van de onderhavige verordening.

    2.  De lidstaten mogen:

    a) tot en met 31 december 2010, tot 100 % behouden van het aandeel in de in artikel 40 van de onderhavige verordening genoemde nationale maxima dat bestemd is voor steun voor de productie van bepaalde in de derde alinea bedoelde andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige die ter verwerking worden geleverd en subsidiabel waren uit hoofde van de steunregelingen van Verordening (EG) nr. 2201/96 en Verordening (EG) nr. 2202/96; en

    b) van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012, tot 75 % behouden van het aandeel in de in artikel 40 van de onderhavige verordening genoemde nationale maxima dat bestemd is voor steun voor de productie van bepaalde in de derde alinea bedoelde andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige die ter verwerking worden geleverd en subsidiabel waren uit hoofde van de steunregelingen van Verordening (EG) nr. 2201/96 van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector verwerkte produkten op basis van groenten en fruit ( 25 ) en Verordening (EG) nr. 2202/96 van de Raad van 28 oktober 1996 tot invoering van een steunregeling voor telers van bepaalde citrussoorten ( 26 ).

    In dit geval doet de betrokken lidstaat jaarlijks binnen het overeenkomstig artikel 51, lid 2, van de onderhavige verordening vastgestelde maximum een extra betaling aan landbouwers.

    De extra betaling wordt volgens de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 8, toegekend aan landbouwers die een of meer van de volgende groente- en fruitsoorten produceren, zoals vastgesteld door de betrokken lidstaat:

    i) verse vijgen,

    ii) verse citrusvruchten,

    iii) tafeldruiven,

    iv) peren,

    v) perziken en nectarines, en

    vi) bepaalde soorten pruimen verkregen uit „prunes d'Ente”.

    3.  De in de leden 1 en 2 bedoelde aandelen van de nationale maxima worden vastgesteld in bijlage X.



    HOOFDSTUK 3

    Uitvoering in de nieuwe lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast

    Artikel 55

    Invoering van de bedrijfstoeslagregeling in de lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast

    1.  Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, is deze titel van toepassing op de nieuwe lidstaten die de in titel V, hoofdstuk 2, bedoelde regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast.

    Artikel 41 en hoofdstuk 2, afdeling 1, zijn niet van toepassing.

    2.  Elke nieuwe lidstaat die de regeling inzake een enkele areaalbetaling heeft toegepast, neemt de in artikel 51, lid 1, en artikel 69, lid 1, bedoelde besluiten uiterlijk op 1 augustus van het jaar vóór het jaar waarin hij de bedrijfstoeslagregeling voor het eerst zal toepassen.

    3.  Elke nieuwe lidstaat die de regeling inzake een enkele areaalbetaling heeft toegepast, behalve Bulgarije en Roemenië kan, in aanvulling op de in artikel 34, lid 2, vastgestelde subsidiabiliteitsvoorwaarden bepalen dat onder „subsidiabele hectare” wordt verstaan, landbouwgrond van het bedrijf die op 30 juni 2003 in goede landbouwconditie verkeerde, ongeacht of die grond op die datum in productie was.

    Artikel 56

    Steunaanvraag

    1.  De landbouwers vragen steun op grond van de bedrijfstoeslagregeling uiterlijk op een door de nieuwe lidstaten vast te stellen datum aan, maar niet later dan 15 mei.

    2.  Behalve in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden worden alleen toeslagrechten toegekend aan de landbouwers die uiterlijk op 15 mei van het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling een aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling hebben ingediend.

    Artikel 57

    Nationale reserve

    1.  Elke nieuwe lidstaat past op zijn in artikel 40 bedoelde nationale maximum een lineaire procentuele verlaging toe, die een nationale reserve vormt.

    2.  De nieuwe lidstaten gebruiken de nationale reserve om, op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, toeslagrechten toe te wijzen aan landbouwers die zich in een bijzondere, door de Commissie volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure te omschrijven situatie bevinden.

    3.  Gedurende het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling kunnen de nieuwe lidstaten de nationale reserve gebruiken om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, toeslagrechten toe te kennen aan landbouwers in specifieke sectoren die zich in een bijzondere situatie bevinden als gevolg van de overgang naar de bedrijfstoeslagregeling.

    4.  De nieuwe lidstaten kunnen de nationale reserve gebruiken om, op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, toeslagrechten toe te wijzen aan landbouwers die na 1 januari van het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling met hun landbouwactiviteit zijn begonnen en dat jaar geen rechtstreekse betaling hebben ontvangen.

    5.  De nieuwe lidstaten die artikel 68, lid 1, punt c), niet toepassen, kunnen de nationale reserve gebruiken om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, toeslagrechten vast te stellen voor landbouwers in gebieden waar aan een of andere vorm van overheidssteun gekoppelde herstructurerings- en ontwikkelingsprogramma's lopen om te voorkomen dat het land wordt verlaten en om landbouwers te compenseren voor specifieke nadelen in die gebieden.

    6.  Voor de toepassing van de leden 2 tot en met 5, kunnen de lidstaten het eenheidsbedrag van de toeslagrechten waarover de betrokken landbouwer beschikt tot een maximum van 5 000 EUR verhogen of kunnen zij nieuwe toeslagrechten aan de betrokken landbouwer toewijzen.

    7.  De nieuwe lidstaten passen een lineaire verlaging op de toeslagrechten toe indien hun nationale reserve ontoereikend is om de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde gevallen te dekken.

    Artikel 58

    Regionale toewijzing van de nationale maxima, bedoeld in artikel 40

    1.  De nieuwe lidstaten kunnen de bedrijfstoeslagregeling op regionaal niveau toepassen.

    2.  De nieuwe lidstaten stellen de regio's vast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

    3.  In voorkomend geval verdelen de nieuwe lidstaten het in artikel 40 bedoelde nationale maximum, na toepassing van de in artikel 57 bedoelde verlaging, over de regio's op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

    Artikel 59

    Toewijzing van toeslagrechten

    1.  Landbouwers ontvangen toeslagrechten waarvan het eenheidsbedrag wordt berekend door het in artikel 40 bedoelde toepasselijke nationale maximum na toepassing van de in artikel 57 bedoelde verlaging te delen door het aantal toeslagrechten dat overeenkomstig lid 2 van het onderhavige artikel op nationaal niveau is vastgesteld.

    2.  Het aantal toeslagrechten per landbouwer is gelijk aan het aantal hectaren dat de betrokken landbouwer overeenkomstig artikel 35, lid 1, aangeeft in het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling, behalve in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

    3.  In afwijking van lid 2 kunnen de nieuwe lidstaten besluiten dat het aantal toeslagrechten per landbouwer gelijk is aan het jaarlijkse gemiddelde van alle hectaren die recht gaven op de enkele areaalbetaling gedurende een of meer jaar van een door de betrokken lidstaat vast te stellen representatieve periode die, behalve in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, niet na 2008 mag vallen.

    Voor een landbouwer die tijdens de representatieve periode een landbouwactiviteit is begonnen, wordt het gemiddelde aantal hectaren gebaseerd op de betalingen die hem zijn toegekend tijdens het kalenderjaar/de kalenderjaren waarin hij de landbouwactiviteit heeft uitgeoefend.

    Artikel 60

    Landbouwers die geen subsidiabele hectaren hebben

    Een landbouwer die actief was in de sectoren rund- en kalfsvlees, zuivel of schapenvlees en geitenvlees die het recht heeft overeenkomstig artikel 57, lid 3, en artikel 59 toeslagrechten te ontvangen waarvoor hij in het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling geen subsidiabele hectaren heeft, krijgt, tot een maximum van 5 000 EUR per toeslagrecht, bijzondere toeslagrechten als bedoeld in artikel 44 toegewezen.

    Artikel 61

    Grasland

    Nieuwe lidstaten kunnen ook, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en met inachtneming van het krachtens artikel 58 vastgestelde regionale maximum of een deel ervan, voor de in artikel 59, lid 1, bedoelde landbouwers verschillende eenheidsbedragen van de toeslagrechten vaststellen:

    a) voor hectaren grasland zoals geïdentificeerd op 30 juni 2008 en voor andere subsidiabele hectaren, dan wel,

    b) voor hectaren blijvend grasland zoals geïdentificeerd op 30 juni 2008 en voor andere subsidiabele hectaren.

    Artikel 62

    Voorwaarden voor toeslagrechten

    1.  Overeenkomstig dit hoofdstuk vastgestelde toeslagrechten mogen slechts worden overgedragen binnen één regio of tussen regio's met dezelfde toeslagrechten per hectare.

    2.  Nieuwe lidstaten kunnen, in overeenstemming met het algemene beginsel van het Gemeenschapsrecht, besluiten de bedragen van de overeenkomstig dit hoofdstuk vastgestelde toeslagrechten dichter bij elkaar te brengen. Dit besluit wordt genomen uiterlijk 1 augustus van het jaar vóór het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling.

    Voor de toepassing van de eerste alinea worden jaarlijks de toeslagrechten geleidelijk gewijzigd op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en volgens van tevoren bepaalde jaarlijkse stappen.

    3.  Behalve in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan een landbouwer zijn toeslagrechten zonder grond alleen overdragen nadat hij, in de zin van artikel 34, ten minste 80 % van zijn toeslagrechten gedurende ten minste een kalenderjaar heeft geactiveerd, dan wel nadat hij alle toeslagrechten die hij gedurende het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling niet heeft gebruikt, vrijwillig heeft afgestaan aan de nationale reserve.



    HOOFDSTUK 4

    Integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling

    Artikel 63

    Integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling

    1.  Met ingang van 2010 integreren de lidstaten de steun die beschikbaar is in het kader van de in bijlage XI opgenomen regelingen voor gekoppelde steun overeenkomstig de in de artikelen 64, 65, 66 en 67 vastgestelde voorschriften in de bedrijfstoeslagregeling.

    2.  In afwijking van lid 1:

    a) mogen de lidstaten die overeenkomstig titel III, hoofdstukken 1 tot en met 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 de bedrijfstoeslagregeling hebben ingevoerd, besluiten de in lid 1 bedoelde steun geheel of gedeeltelijk te gebruiken voor het vaststellen van toeslagrechten of het verhogen van de waarde van toeslagrechten op basis van het soort landbouwactiviteiten die de landbouwers in de periode 2005-2008 gedurende een of meer jaren hebben uitgeoefend, en op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals landbouwpotentieel of milieuoverwegingen;

    b) mogen de lidstaten die overeenkomstig titel III, hoofdstuk 5, afdeling 1, of hoofdstuk 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 de bedrijfstoeslagregeling hebben ingevoerd of die gebruik maken van de in artikel 47 van deze verordening geboden keuzemogelijkheid, besluiten de in lid 1 bedoelde steun geheel of gedeeltelijk te gebruiken om het bedrag van alle toeslagrechten te verhogen met een extra bedrag dat overeenkomt met de verhoging van het regionale maximum, gedeeld door het totale aantal toeslagrechten.

    De lidstaten kunnen de verhoging van het bedrag van de toeslagrechten ook differentiëren door rekening te houden met de in artikel 64, lid 1, bedoelde criteria dan wel op basis van het soort landbouwactiviteiten die de landbouwers in de periode 2005-2008 gedurende een of meer jaren hebben uitgeoefend, en op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals landbouwpotentieel of milieuoverwegingen.

    3.  Lidstaten die gebruik maken van de in lid 2, onder a), bedoelde afwijking, nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat landbouwers die de in lid 1 bedoelde steun hebben genoten, niet worden uitgesloten van de bedrijfstoeslagregeling. Zij zien er met name op toe dat de totale steun die de landbouwers na de integratie van de in lid 1 bedoelde regelingen inzake gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling zullen ontvangen, niet minder bedraagt dan 75 % van de gemiddelde jaarlijkse steun die de landbouwers in de toepasselijke referentieperiodes bedoeld in de artikelen 64, 65 en 66 op grond van de rechtstreekse betalingen hebben ontvangen.

    Artikel 64

    Integratie van gekoppelde steun die is uitgesloten uit de bedrijfstoeslagregeling

    1.  De in bijlage XII vermelde bedragen die beschikbaar waren voor gekoppelde steun in het kader van de in bijlage XI, punten 1 en 2, vermelde steunregelingen, worden door de lidstaten op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria verdeeld over de landbouwers in de betrokken sectoren met inachtneming van, met name, de steun die deze landbouwers direct of indirect in het kader van de betrokken steunregelingen hebben ontvangen gedurende een of meer jaren van de periode 2005-2008. Voor de in bijlage XI, punten 1 en 2, bedoelde steunregelingen inzake aardappelzetmeel kunnen de lidstaten evenwel de uit hoofde van die regelingen beschikbare bedragen verdelen met inaanmerkingneming van de hoeveelheden aardappelen waarvoor tussen de aardappelproducent en de zetmeelfabrikant een teeltcontract is gesloten, binnen de grenzen van het aan deze laatste toegewezen contingent als bedoeld in artikel 84 bis van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad in een gegeven jaar.

    2.  De lidstaten verhogen het bedrag van de toeslagrechten waarover de betrokken landbouwers beschikten op basis van de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van lid 1.

    De verhoging van het bedrag per toeslagrecht per landbouwer wordt berekend door de in de eerste alinea bedoelde bedragen te delen door het aantal toeslagrechten van elke betrokken landbouwer.

    Aan landbouwers in een betrokken sector die niet over toeslagrechten beschikken, worden evenwel toeslagrechten toegewezen waarvan:

    a) het aantal gelijk is aan het aantal hectaren dat hij overeenkomstig artikel 35, lid 1, aangeeft voor het jaar waarin de regeling voor gekoppelde steun wordt geïntegreerd in de bedrijfstoeslagregeling,

    b) het bedrag wordt vastgesteld door het door de toepassing van lid 1 verkregen bedrag te delen door het overeenkomstig het bepaalde onder a) van deze alinea vastgestelde aantal.

    ▼M3

    In afwijking van de derde alinea krijgt een landbouwer van de betrokken sector die niet over toeslagrechten beschikt, maar een aantal verhuurde toeslagrechten aangeeft in het eerste jaar waarin de regeling voor gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling wordt geïntegreerd, een aantal toeslagrechten toegewezen die overeenstemmen met het verschil tussen het aantal subsidiabele hectaren dat hij aangeeft en het aantal gehuurde toeslagrechten dat hij aangeeft. De waarde van de toegewezen rechten wordt vastgesteld door het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van lid 1 te delen door het aantal toe te wijzen rechten. De waarde van ieder toegewezen recht is evenwel niet hoger dan 5 000 EUR.

    Teneinde te zorgen voor de volledige toewijzing van het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van lid 1 na toepassing van de vierde alinea van dit lid, krijgt de landbouwer uit de betrokken sector toeslagrechten toegewezen met een maximale waarde van 5 000 EUR per recht. In afwijking van artikel 35 geven deze toeslagrechten recht op jaarlijkse steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling zonder aangifte van de overeenkomstige hectaren. Het aantal onder gebruikmaking van deze afwijking geactiveerde toeslagrechten mag in een gegeven jaar het aantal door de landbouwer krachtens artikel 35 geactiveerde toeslagrechten evenwel niet overschrijden. Deze afwijking geldt uiterlijk tot het eerste jaar waarin en voor zover de landbouwer uit de betrokken sector voldoende subsidiabele hectaren aangeeft voor het activeren van de toeslagrechten of een deel daarvan overeenkomstig artikel 35. Die toeslagrechten worden op de beschikbare subsidiabele hectaren geactiveerd vóór de toeslagrechten aan de landbouwer worden overgedragen, na de toewijzing van toeslagrechten overeenkomstig de eerste zin van deze alinea.

    In geval van een overdracht van toeslagrechten die het resultaat is van de vijfde alinea van dit lid, en die niet geschiedt door feitelijke of verwachte vererving of als gevolg van een wijziging in rechtspositie, is artikel 35 van toepassing wanneer de overnemer die toeslagrechten activeert.

    ▼B

    3.  Indien het bedrag per steunregeling lager is dan 250 000 EUR, kan de betrokken lidstaat evenwel besluiten de bedragen niet te verdelen, maar deze aan de nationale reserve toe te voegen.

    Artikel 65

    Integratie van gekoppelde steun die gedeeltelijk is uitgesloten van de bedrijfstoeslagregeling

    De bedragen die beschikbaar waren voor gekoppelde steun in het kader van de in bijlage XI, punt 3, vermelde steunregelingen, worden door de lidstaten over de landbouwers in de betrokken sectoren verdeeld naar evenredigheid van de steun die deze landbouwers in het kader van de betrokken steunregelingen hebben ontvangen gedurende de toepasselijke in Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde referentieperioden.

    De lidstaten kunnen evenwel een meer recente representatieve periode kiezen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en, indien een lidstaat de bedrijfstoeslagregeling overeenkomstig titel III, hoofdstuk 5, afdeling 1, of hoofdstuk 6 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 heeft ingevoerd of gebruik maakt van de in artikel 47 van de onderhavige verordening geboden mogelijkheid, op basis van artikel 63, lid 2, onder b).

    De lidstaten verhogen het bedrag van de toeslagrechten van de betrokken landbouwers of wijzen toeslagrechten toe overeenkomstig artikel 64, lid 2.

    Indien een landbouwer die krachtens de artikelen 67 en 68 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 rechtstreekse betalingen ontving, het recht zou hebben overeenkomstig dit artikel toeslagrechten te ontvangen waarvoor hij in het jaar van de integratie van de regeling voor gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling geen subsidiabele hectaren heeft, of indien zijn toeslagrecht per hectare uitkomt op een bedrag dat hoger is dan 5 000 EUR, krijgt hij, tot een maximum van 5 000 EUR per toeslagrecht, bijzondere toeslagrechten als bedoeld in artikel 44 toegewezen.

    Artikel 66

    Facultatieve integratie van gekoppelde steun die gedeeltelijk is uitgesloten van de bedrijfstoeslagregeling

    Indien een lidstaat:

    a) het in artikel 51, lid 1, eerste alinea, bedoelde besluit niet neemt;

    b) ter toepassing van artikel 51, lid 1, tweede alinea, besluit de in artikel 53, lid 2, bedoelde betalingen voor rund- en kalfsvlees niet toe te kennen met ingang van 2011; of

    c) ter toepassing van artikel 51, lid 1, derde alinea, besluit de betalingen voor groenten en fruit niet toe te kennen,

    worden de bedragen die beschikbaar waren voor gekoppelde steun in het kader van de in bijlage XI, punt 4, vermelde steunregelingen, overeenkomstig artikel 65 in de bedrijfstoeslagregeling geïntegreerd.

    Artikel 67

    Vervroegde integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling

    ►M3  1. ◄   De lidstaten kunnen vóór 1 augustus 2009 besluiten de in titel IV, afdeling 5, bedoelde steun voor zaaizaad en de in bijlage XI, punt 1, bedoelde regelingen, met uitzondering van de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe, in 2010 of 2011 in de bedrijfstoeslagregeling te integreren. In dat geval past de Commissie, overeenkomstig de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure, de in artikel 40 bedoelde nationale maxima aan door de bedragen van bijlage XII voor de betrokken steunregeling toe te voegen.

    ▼M3

    2.  De lidstaten die slechts op bepaalde delen van hun grondgebied gebruik hebben gemaakt van de optie in titel III, hoofdstuk 5, afdeling 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voor het toepassen van de bedrijfstoeslagregeling op regionaal niveau, kunnen dit artikel op hetzelfde regionale niveau toepassen.

    Lidstaten die gebruikmaken van de in de eerste alinea bedoelde mogelijkheid verstrekken uiterlijk op 1 december 2009 de volgende gegevens aan de Commissie:

    a) de verdeling per regio van de bedragen waarin wordt voorzien voor de desbetreffende maatregel of maatregelen voor de jaren 2010 tot en met 2012, op basis van objectieve criteria;

    b) de statistische en andere gegevens op grond waarvan de in punt a) bedoelde bedragen werden vastgesteld.

    De lidstaten geven binnen een maand gevolg aan ieder verzoek van de Commissie om verdere verduidelijking van de verstrekte gegevens.

    De Commissie gebruikt de in punt a) van de tweede alinea van dit lid bedoelde bedragen als basis voor de aanpassing van de in artikel 40 bedoelde nationale maxima voor de betrokken lidstaten overeenkomstig dit artikel.

    ▼B



    HOOFDSTUK 5

    Specifieke steun

    Artikel 68

    Algemene voorschriften

    1.  De lidstaten kunnen specifieke steun verlenen aan de landbouwers onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden:

    a) voor:

    i) specifieke soorten van landbouw die belangrijk zijn voor de bescherming of de verbetering van het milieu,

    ii) de verbetering van de kwaliteit van landbouwproducten,

    iii) de verbetering van de afzet van landbouwproducten,

    iv) de toepassing van aangescherpte dierenwelzijnsnormen,

    v) specifieke landbouwactiviteiten die meerwaarde voor het landbouwmilieu opleveren;

    b) om de specifieke nadelen te verhelpen waarmee landbouwers in de sectoren zuivel, rund- en kalfsvlees, schapenvlees, geitenvlees en rijst, die actief zijn in economisch of ecologisch kwetsbare gebieden,worden geconfronteerd, of in dezelfde sectoren, voor economisch kwetsbare soorten landbouw,

    c) in gebieden met herstructurerings- en ontwikkelingsprogramma's om te voorkomen dat het land wordt verlaten en/of om specifieke nadelen voor landbouwers in die gebieden te helpen compenseren,

    d) in de vorm van bijdragen aan oogst-, dier- en plantverzekeringspremies, overeenkomstig de in artikel 70 vastgestelde voorwaarden,

    e) bij wijze van onderlinge fondsen voor dier- en plantenziekten en milieuongevallen, overeenkomstig de in artikel 71 vastgestelde voorwaarden.

    2.  De in lid 1, onder a), bedoelde steun mag slechts worden verleend indien:

    a) met betrekking tot de in lid 1, onder a), punt v), bedoelde specifieke landbouwactiviteiten,

    i) wordt voldaan aan de in artikel 39, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde voorschriften, en alleen om daadwerkelijk gemaakte extra kosten en verbeurde inkomsten te dekken met het oog op het bereiken van de betrokken doelstelling; en

    ii) deze door de Commissie is goedgekeurd.

    b) met betrekking de in lid 1, onder a), punt ii), bedoelde verbetering van de kwaliteit van landbouwproducten, wordt voldaan aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen ( 27 ), Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen ( 28 ), Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten ( 29 ) en deel II, titel II, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007,

    c) met betrekking tot de in lid 1, onder a), punt iii), bedoelde verbetering van de afzet van landbouwproducten, wordt voldaan aan de in de artikelen 2 tot en met 5 van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad van 17 december 2007 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen ( 30 ) vastgestelde criteria.

    3.  De in lid 1, onder b), bedoelde steun mag slechts worden verleend voor zover dat als stimulans noodzakelijk is om de huidige productie op peil te houden.

    Voor de sectoren schapenvlees, geitenvlees, rund- en kalfsvlees, mag, indien die steun en de op grond van de artikelen 52 en 53 verleende steun samen worden toegepast, de totale steun niet hoger zijn dan het totaalbedrag van de steun dat wordt verkregen na toepassing van de maximumpercentages die de lidstaten mogen behouden overeenkomstig de artikelen 67 en 68 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

    Voor de rijstsector kan de in lid 1, onder b), bedoelde steun alleen worden verleend vanaf het kalenderjaar waarin de lidstaten de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 1, bedoelde gewasspecifieke betaling voor rijst integreren in de bedrijfstoeslagregeling.

    4.  De steun, bedoeld in:

    a) lid 1, onder a) en d), wordt verleend in de vorm van jaarlijkse extra betalingen,

    b) lid 1, onder b), wordt verleend in de vorm van jaarlijkse extra betalingen, zoals veebetalingen of graslandpremies,

    c) lid 1, onder c), wordt verleend in de vorm van een verhoging van het eenheidsbedrag van de toeslagrechten en/of het aantal toeslagrechten van de landbouwer,

    d) lid 1, onder e), wordt verleend in de vorm van de in artikel 71 bedoelde compensatiebetalingen.

    5.  Toeslagrechten waarvan het eenheidsbedrag is verhoogd en extra toeslagrechten, als bedoeld in lid 4, onder c), mogen slechts worden overgedragen indien samen met de toeslagrechten een overeenkomstig aantal hectaren wordt overgedragen.

    6.  Steun die uit hoofde van lid 1 wordt verleend, moet in overeenstemming zijn met andere communautaire maatregelen en beleidslijnen.

    7.  De Commissie stelt volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure de voorwaarden voor de in lid 2, onder a), ii), bedoelde goedkeuring van de Commissie en de voorwaarden voor de toekenning van de in deze afdeling bedoelde steun vast, met name om de samenhang met andere communautaire maatregelen en ander communautair beleid te garanderen en cumulatie van steun te voorkomen.

    ▼M9

    8.  Lidstaten die het in artikel 69, lid 1, bedoelde besluit hebben genomen kunnen dat uiterlijk op 1 september 2012 herzien en vanaf 2013 besluiten om:

    ▼B

    a) de bedragen voor de financiering van de in dit hoofdstuk bedoelde steun wijzigen binnen de limieten van artikel 69; of

    b) specifieke steunverlening op grond van dit hoofdstuk te beëindigen.

    Al naargelang het door iedere lidstaat op grond van de eerste alinea genomen besluit, bepaalt de Commissie volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure het overeenkomstige maximum voor die steun.

    Wanneer een lidstaat besluit om de toepassing van dit hoofdstuk te beëindigen of wanneer hij de bedragen voor de financiering ervan vermindert, is artikel 72, lid 2, van toepassing.

    Artikel 69

    Financiële bepalingen voor specifieke steun

    ▼M9

    1.  De lidstaten kunnen uiterlijk op 1 augustus van 2009, 2010 of 2011 of uiterlijk op 1 september 2012 besluiten om met ingang van het jaar volgend op dat besluit tot 10 % van hun in artikel 40 bedoelde nationale maxima, of in het geval van Malta, een bedrag van 2 000 000 EUR, te gebruiken voor de in artikel 68, lid 1, bedoelde specifieke steun.

    ▼B

    2.  De lidstaten mogen de inhouding van 10 % toepassen op sectorale basis, door 10 % te behouden van het aandeel van hun in artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde nationale maximum voor een in bijlage VI bij die verordening genoemde sector. De ingehouden bedragen mogen alleen worden gebruikt voor de toepassing van de in artikel 68, lid 1, van deze verordening bedoelde steun, in de sectoren waarop de inhouding betrekking heeft.

    3.  Al naargelang het door iedere lidstaat op grond van lid 1 genomen besluit betreffende het bedrag van het nationale maximum dat moet worden gebruikt, bepaalt de Commissie volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure het overeenkomstige maximum voor die steun.

    Met als enige doel ervoor te zorgen dat aan de nationale maxima bedoeld in artikel 40, lid 2, wordt voldaan, worden de bedragen die worden gebruikt voor de in artikel 68, lid 1, onder c), bedoelde steun van het in artikel 40, lid 1, bedoelde nationale maximum afgetrokken. Zij worden meegeteld als toegewezen toeslagrechten.

    4.  Steun als bedoeld in lid 1, onder a), punten i), ii), iii) en iv), en lid 1, onder b) en e), van artikel 68, wordt beperkt tot 3,5 % van de nationale maxima bedoeld in artikel 40, of in het geval van Malta, tot het bedrag van 2 000 000 EUR als bedoeld in artikel 69, lid 1, van deze verordening, en kan met name worden gebruikt voor de financiering van de maatregelen bedoeld in artikel 68, lid 1, onder b), van deze verordening in de zuivelsector.

    De lidstaten kunnen voor elke maatregel een apart maximum vaststellen.

     

    In afwijking van lid 4 wordt tijdens de kalenderjaren 2010 tot en met 2013 in de lidstaat die steun heeft verleend voor zoogkoeien overeenkomstig artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zonder dat hij de optie van artikel 68, lid 2, onder a), i), van die verordening heeft toegepast en die in dat verband meer dan 50 % van de overeenkomstig artikel 69 van die verordening vastgestelde bedragen voor de rundvleessector heeft gebruikt, de in lid 4 van het onderhavige artikel opgenomen limiet op 6 % van het in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maximum van die lidstaat vastgesteld. Voorts wordt in een lidstaat waar meer dan 60 % van de melkproductie ten noorden van de 62e breedtegraad plaatsvindt, die limiet op 10 % van het in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maximum van die lidstaat vastgesteld.

     ◄

    Steun die de 3,5 % van hun in artikel 40 bedoelde nationale maximum vastgesteld overschrijdt, zal echter uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van maatregelen bedoeld in artikel 68, lid 1, onder b,) van deze Verordening in de zuivel- en de rundvleessector.

    De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 2013 verslag aan de Raad uit over de toepassing van dit lid.

    6.  De lidstaten zorgen voor de middelen die nodig zijn ter financiering van de steun bedoeld in:

    a) artikel 68, lid 1, waarbij wordt uitgegaan van een bedrag dat door de Commissie wordt berekend op grond van lid 7 en dat wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 141, lid 2, en/of

    b) artikel 68, lid 1, onder a), b), c) en d), door een lineaire verlaging toe te passen op het bedrag van de aan de landbouwers toegewezen toeslagrechten en/of op de rechtstreekse betalingen bedoeld in de artikelen 52 en 53 en/of uit de nationale reserve;

    c) lid 68, lid 1, onder e), door, zo nodig, een lineaire verlaging toe te passen op een of meer van de betalingen die aan de begunstigden van de betrokken betalingen moeten worden gedaan overeenkomstig deze titel en binnen de in de leden 1 en 4 vastgestelde grenzen.

    Met als enige doel ervoor te zorgen dat aan de nationale maxima bedoeld in artikel 40, lid 2, wordt voldaan, wordt wanneer een lidstaat gebruik maakt van de in punt a) van de eerste alinea van dit lid opgenomen optie, het betrokken bedrag niet meegeteld bij de berekening van de in lid 3 vastgestelde maxima.

    7.  De in lid 6, onder a) bedoelde bedragen zullen gelijk zijn aan het verschil tussen:

    a) de nationale maxima die in bijlage VIII of bijlage VIII bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn vastgesteld voor 2007, na toepassing van artikel 10, lid 1, van die Verordening en artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 378/2007 en na een verlaging met 0,5 %; en

    b) de uitvoering in het kader van de begroting 2008 van de bedrijfstoeslagregeling en de betalingen bedoeld in titel III, hoofdstuk 5, afdeling 2 en afdeling 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, wat betreft de betalingen met betrekking tot het in punt a) van deze alinea bedoelde verlaagde maximum voor 2007.

    Dit bedrag is in geen geval hoger dan 4 % van het maximum bedoeld in punt a) van deze alinea.

    Voor de nieuwe lidstaten die in 2007 de bedrijfstoeslagregeling toegepast hebben, wordt dit bedrag vermenigvuldigd met 1,75 in 2010, 2 in 2011, 2,25 in 2012 en 2,5 vanaf 2013.

    Op verzoek van een lidstaat herziet de Commissie de bedragen volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure en op basis van de gedetailleerde regels die volgens dezelfde procedure worden vastgesteld.

    Het gebruik van die bedragen door de lidstaten laat de toepassing van artikel 8 van deze verordening onverlet.

    8.  Het in lid 1, in artikel 68, lid 8, en in artikel 131, lid 1, bedoelde besluit bepaalt welke maatregelen zullen worden toegepast en bevat alle nadere uitvoeringsregelingen betreffende de toepassing van dit hoofdstuk, met inbegrip van de beschrijving van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de toe te passen maatregelen, het betrokken bedrag en de financiële middelen die ter beschikking moeten worden gesteld.

    9.  De nieuwe lidstaten kunnen besluiten de leden 1, 2, 4, 5 en 6 van dit artikel en lid 1 van artikel 131 toe te passen op basis van hun nationale maxima:

    a) voor het jaar 2016 in het geval van Bulgarije en Roemenië,

    b) voor het jaar 2013 voor de overige nieuwe lidstaten.

    In dat geval is artikel 132 niet van toepassing op de maatregelen die overeenkomstig dit artikel worden genomen.

    Artikel 70

    Oogst-, dier- en plantverzekering

    1.  De lidstaten kunnen financieel bijdragen in premies om de oogst, de dieren en de planten te verzekeren tegen door ongunstige weersomstandigheden en dier- of plantenziekten of plagen veroorzaakte economische verliezen.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    a) onder „ongunstige weersomstandigheden” wordt verstaan weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zoals vorst, hagel, ijs, regen of droogte,

    b) onder „dierziekten” wordt verstaan ziekten die zijn vermeld in de lijst van dierziekten die is opgesteld door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) en/of in de lijst van dierziekten die is opgenomen in de bijlage bij Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied ( 31 ),

    c) „economische verliezen”: aanvullende kosten die een landbouwer maakt als gevolg van door hem genomen uitzonderlijke maatregelen om het aanbod op de betrokken markt of substantieel productieverlies te verminderen.

    2.  Er mag alleen financieel worden bijdragen voor door ongunstige weersomstandigheden, dier- of plantenziekten of plagen veroorzaakte verliezen die voor een landbouwer leiden tot een verlies van meer dan 30 % van de gemiddelde jaarproductie in de laatste drie jaar of de gemiddelde productie van drie van de laatste vijf jaren, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend.

    3.  De per landbouwer toegekende financiële bijdrage bedraagt maximaal 65 % van de verschuldigde verzekeringspremie.

    De lidstaten kunnen het bedrag van de voor de financiële bijdrage in aanmerking komende premie koppelen aan een adequaat maximum.

    4.  Er wordt slechts in dekking door de oogst- en/of dier- en/of plantverzekering voorzien indien de ongunstige weersomstandigheden of de uitbraak van een dier- of plantenziekte of plaag officieel als zodanig zijn erkend door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

    De lidstaten stellen in voorkomend geval vooraf criteria vast op grond waarvan formele erkenning wordt geacht te zijn verleend.

    5.  De verzekeringsbetalingen zijn bestemd ter vergoeding van niet meer dan de totale kosten van de vervanging van de in lid 1 bedoelde verliezen en zijn niet gekoppeld aan eisen inzake wat of hoeveel in de toekomst moet worden geproduceerd.

    6.  De financiële bijdrage wordt rechtstreeks aan de betrokken landbouwer betaald.

    7.  De middelen die de lidstaten aan financiële bijdragen uitgeven, worden door de Gemeenschap met de in artikel 69, lid 1, bedoelde middelen voor 75 % meegefinanceerd.

    Het bepaalde in de eerste alinea doet op geen enkele wijze afbreuk aan bevoegdheden van de lidstaten om hun deelname in de financiering van de financiële bijdragen en het deel van de verzekeringspremie dat door de landbouwers wordt gedragen geheel of gedeeltelijk te dekken met behulp van in de betrokken sectoren toegepaste verplichte regelingen voor collectieve aansprakelijkheid. Dit is mogelijk onverminderd de artikelen 125 terdecies en 125 quaterdecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

    8.  De lidstaten dragen er zorg voor dat economische verliezen die gecompenseerd worden op grond van andere communautaire bepalingen waaronder artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en andere gezondheids-, veterinaire of fytosanitaire maatregelen niet extra worden gecompenseerd conform lid 1, eerste alinea.

    9.  De financiële bijdrage mag de werking van de interne markt voor verzekeringsdiensten niet belemmeren. De verlening van de financiële bijdrage mag niet worden beperkt tot door één verzekeringsonderneming of één groep ondernemingen aangeboden verzekeringen, noch worden gekoppeld aan de voorwaarde dat de verzekering moet worden afgesloten bij een in de betrokken lidstaat gevestigde onderneming.

    Artikel 71

    Onderlinge fondsen voor dier- en plantenziekten en milieuongevallen

    1.  De lidstaten kunnen in de vorm van financiële bijdragen aan onderlinge fondsen de landbouwers vergoeden voor economische verliezen als gevolg van de uitbraak van een dier- of een plantenziekte of een milieuongeval.

    2.  Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    a) „onderling fonds”: een door de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving geaccrediteerd systeem dat de aangesloten landbouwers in de gelegenheid stelt zich te verzekeren en aan de betrokken landbouwers die als gevolg van de uitbraak van een dier- of plantenziekte of een milieuongeval economische verliezen hebben geleden, compensatiebetalingen te doen;

    b) „economische verliezen”: aanvullende kosten die een landbouwer maakt als gevolg van door hem genomen uitzonderlijke maatregelen om het aanbod op de betrokken markt of substantieel productieverlies te verminderen;

    c) „milieuongeval”: een specifiek voorval van verontreiniging, besmetting of degradatie van de kwaliteit van het milieu als gevolg van een specifieke gebeurtenis, met een beperkte geografische uitwerking. Hieronder vallen niet algemene milieurisico's die niet het gevolg zijn van een specifieke gebeurtenis, zoals klimaatverandering of zure regen.

    3.  Wat dierziekten betreft, wordt alleen financiële compensatie toegekend voor de ziekten die zijn vermeld in de lijst van dierziekten die is opgesteld door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) en/of in de lijst van dierziekten die is opgenomen in de bijlage bij Beschikking 90/424/EEG.

    4.  De lidstaten dragen er zorg voor dat economische verliezen die financieel gecompenseerd worden op grond van andere communautaire bepalingen waaronder artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en andere gezondheids-, veterinaire of fytosanitaire maatregelen niet extra worden gecompenseerd conform lid 1, eerste alinea.

    5.  De uit de onderlinge fondsen gefinancierde vergoeding wordt rechtstreeks aan de aangesloten, door de economische verliezen getroffen landbouwers betaald.

    De vergoeding die door de onderlinge fondsen wordt betaald, is afkomstig uit:

    a) door de aangesloten of niet-aangesloten landbouwers, of andere exploitanten in de landbouwketen in het fonds gestort kapitaal of,

    b) door de fondsen afgesloten commerciële leningen, en

    c) de conform lid 11 terugbetaalde bedragen.

    Initieel kapitaal wordt niet gefinancierd met openbare middelen.

    6.  De in lid 1 bedoelde financiële bijdragen kunnen betrekking hebben op:

    a) de administratieve kosten van de oprichting van onderlinge fondsen, gespreid over maximaal drie jaar,

    b) de terugbetaling van het kapitaal en de betaling van de rente voor commerciële leningen die het onderling fonds heeft afgesloten ter financiering van de voor de landbouwers bestemde vergoeding,

    c) de bedragen die het onderling fonds uit zijn kapitaal betaalt in de vorm van vergoedingen aan de landbouwers.

    De minimum- en maximumlooptijd van de commerciële leningen waarvoor een financiële bijdrage kan worden verleend, wordt door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure.

    Wanneer het fonds overeenkomstig de eerste alinea, onder c), een vergoeding betaalt, volgt de openbare financiële bijdrage hetzelfde tempo als een commerciële lening met een minimale looptijd.

    7.  De financiële bijdrage bedraagt niet meer dan 65 % van de in lid 6 bedoelde kosten. Niet door de financiële bijdragen gedekte kosten komen ten laste van de aangesloten landbouwers.

    De lidstaten kunnen de voor een financiële bijdrage in aanmerking komende kosten beperken aan de hand van:

    a) maxima per fonds,

    b) adequate maxima per eenheid.

    8.  De middelen die de lidstaten aan financiële bijdragen uitgeven, worden door de Gemeenschap met de in artikel 69, lid 1, bedoelde middelen voor 75 % meegefinancierd.

    Het bepaalde in de eerste alinea doet op geen enkele wijze afbreuk aan bevoegdheden van de lidstaten om hun deelname en/of de deelname van aangesloten landbouwers in de financiering van de financiële bijdragen geheel of gedeeltelijk te dekken met behulp van in de betrokken sectoren toegepaste verplichte regelingen inzake collectieve aansprakelijkheid. Dit is mogelijk onverminderd de artikelen 125 terdecies en 125 quaterdecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

    9.  De lidstaten stellen de voorschriften vast voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen, met name met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen aan landbouwers in crisissituaties, of voor het beheer en de controle van de naleving van deze voorschriften.

    10.  De lidstaten dienen jaarlijks een verslag over de tenuitvoerlegging van dit artikel in bij de Commissie. De Commissie stelt de vorm, de inhoud, het tijdschema en de termijnen van de verslaglegging vast volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure.

    11.  Wanneer een landbouwer op grond van dit artikel een vergoeding ontvangt uit een onderling fonds, wordt het recht dat de landbouwer in voorkomend geval op grond van het communautair of het nationaal recht heeft om de vergoede economische verliezen op een derde partij te verhalen, volgens een door de betrokken lidstaat vast te stellen regeling overgedragen aan het onderling fonds.

    Artikel 72

    Overgangsbepalingen

    1.  Indien een lidstaat die artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 toepaste, worden de krachtens dat artikel 69 ingehouden bedragen overeenkomstig artikel 65 van de onderhavige verordening in de bedrijfstoeslagregeling geïntegreerd.

    2.  Indien een lidstaat die artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 toepaste, besluit de specifieke steun waarin wordt voorzien bij dit hoofdstuk, toe te passen, kan hij in afwijking van lid 1 de krachtens artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingehouden bedragen gebruiken om de in artikel 69, lid 6, van de onderhavige verordening bedoelde financieringsbehoefte te dekken. Indien de in artikel 69, lid 6 bedoelde financieringsbehoefte lager uitvalt dan de krachtens artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingehouden bedragen, wordt het verschil overeenkomstig artikel 65 van de onderhavige verordening in de bedrijfstoeslagregeling geïntegreerd.

    3.  Indien een lidstaat besluit de specifieke steun waarin wordt voorzien bij dit hoofdstuk toe te passen en tevens krachtens artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 maatregelen toepaste die niet verenigbaar zijn met dit hoofdstuk, kan die lidstaat uiterlijk op 1 augustus 2009 besluiten om krachtens artikel 68 van de onderhavige verordening in 2010, 2011 en 2012 de maatregelen met de bijbehorende uitvoeringsvoorschriften toe te passen die krachtens artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn meegedeeld. In afwijking van artikel 69, lid 4, kan de totale steun in het kader van de in artikel 68, lid 1, onder a), b) en e), bedoelde maatregelen worden beperkt tot het plafond dat conform artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voor de bedoelde lidstaat is vastgesteld.

    In dat geval kunnen de lidstaten ook, uiterlijk op 1 augustus 2009 besluiten om dergelijke maatregelen jaarlijks aan te passen teneinde ze geleidelijk verenigbaar met dit hoofdstuk te maken. Indien een lidstaat besluit de maatregelen niet verenigbaar te maken, worden de betrokken bedragen overeenkomstig artikel 65 van de onderhavige verordening in de bedrijfstoeslagregeling geïntegreerd.

    4.  De lidstaten kunnen de in dit hoofdstuk bedoelde steun toekennen vanaf 2009, mits zij in afwijking van artikel 69, lid 6, van deze verordening de in artikel 68, lid 1, bedoelde steun alleen financieren met behulp van de bedragen van de nationale reserve en er nationale bepalingen van kracht zijn op de termijn die de lidstaten hebben vastgesteld voor de indiening van de steunaanvraag.



    TITEL IV

    ANDERE STEUNREGELINGEN



    HOOFDSTUK 1

    Communautaire steunregelingen



    Afdeling 1

    Gewasspecifieke betaling voor rijst

    Artikel 73

    Werkingssfeer

    Voor 2009, 2010 en 2011 wordt aan de landbouwers die rijst van GN-code 1006 10 produceren, steun verleend onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden („gewasspecifieke betaling voor rijst”).

    Artikel 74

    Steunvoorwaarden en steunbedrag

    1.  De gewasspecifieke betaling voor rijst wordt verleend per met rijst ingezaaide hectare grond waarop het gewas tot ten minste het begin van de bloei in normale groeiomstandigheden in stand wordt gehouden.

    Gewassen die volgens de plaatselijke normen op volledig ingezaaide oppervlakten worden geteeld, maar het bloeistadium niet bereiken als gevolg van door de betrokken lidstaten erkende uitzonderlijke weersomstandigheden, blijven echter voor de steun in aanmerking komen op voorwaarde dat de betrokken oppervlakten tot dit groeistadium niet voor enig ander doel worden gebruikt.

    2.  Op grond van de fysieke opbrengsten in de betrokken lidstaten bedraagt de gewasspecifieke betaling voor rijst:



    Lidstaat

    EUR/ha

    Bulgarije

    345,255

    Griekenland

    561,00

    Spanje

    476,25

    Frankrijk

    —  Europees grondgebied

    411,75

    —  Frans-Guyana

    563,25

    Italië

    453,00

    Hongarije

    232,50

    Portugal

    453,75

    Roemenië

    126,075

    Artikel 75

    Arealen

    Hierbij worden voor elke producerende lidstaat de volgende basisarealen vastgesteld:



    Lidstaat

    EUR/

    (ha)

    Bulgarije

    4 166

    Griekenland

    20 333

    Spanje

    104 973

    Frankrijk

    —  Europees grondgebied

    19 050

    —  uitsluitend voor 2009, Frans-Guyana

    4 190

    Italië

    219 588

    Hongarije

    3 222

    Portugal

    24 667

    Roemenië

    500

    Een lidstaat kan zijn basisareaal of zijn basisarealen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria in subbasisarealen onderverdelen.

    Artikel 76

    Overschrijding van de arealen

    1.  Indien in een lidstaat de in een bepaald jaar met rijst beteelde oppervlakte het in artikel 75 vastgestelde basisareaal overschrijdt, wordt in het betrokken jaar de oppervlakte per landbouwer waarvoor de gewasspecifieke betaling voor rijst is aangevraagd, proportioneel verlaagd.

    2.  Indien een lidstaat zijn basisareaal onderverdeelt in subbasisarealen, geldt de verlaging van lid 1 alleen voor landbouwers in subbasisarealen waar de subbasisareaallimiet is overschreden. Deze verlaging wordt toegepast wanneer in de betrokken lidstaat de oppervlakten in de subarealen die de subbasisareaallimiet niet hebben bereikt, zijn herverdeeld in subarealen waar de subbasisareaallimiet is overschreden.



    Afdeling 2

    Steun voor zetmeelaardappeltelers

    Artikel 77

    Werkingssfeer en bedrag van de steun

    Voor de verkoopseizoenen 2009/2010, 2010/2011 en 2011/2012 wordt er, onder de in deze afdeling neergelegde voorwaarden, steun toegekend aan landbouwers die voor de zetmeelproductie bestemde aardappelen produceren („steun voor zetmeelaardappeltelers”).

    De steun bedraagt 66,32 EUR per hoeveelheid aardappelen die nodig is voor de productie van één ton zetmeel.

    Het bedrag wordt aangepast op grond van het zetmeelgehalte van de aardappelen.

    Artikel 78

    Voorwaarden

    De steun voor zetmeelaardappeltelers wordt slechts uitbetaald voor de hoeveelheid aardappelen waarvoor tussen de aardappelproducent en de aardappelzetmeelfabrikant een teeltcontract is gesloten, binnen de grenzen van het aan de aardappelzetmeelfabrikant toegewezen contingent overeenkomstig in artikel 84 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad.



    Afdeling 3

    Premie voor eiwithoudende gewassen

    Artikel 79

    Werkingssfeer

    Voor 2009, 2010 en 2011 wordt aan de eiwithoudende gewassen producerende landbouwers steun verleend onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden („premie voor eiwithoudende gewassen”).

    Eiwithoudende gewassen omvatten:

    a) erwten van GN-code 0713 10,

    b) tuinbonen, paardenbonen en duivenbonen van GN-code 0713 50,

    c) niet-bittere lupinen van GN-code ex120929 50.

    Artikel 80

    Bedrag en subsidiabiliteit

    De premie voor eiwithoudende gewassen bedraagt 55,57 EUR per hectare na het melkrijpheidsstadium geoogste eiwithoudende gewassen.

    Gewassen die volgens de plaatselijke normen op volledig ingezaaide oppervlakten worden geteeld, maar het melkrijpheidsstadium niet bereiken als gevolg van door de betrokken lidstaten erkende uitzonderlijke weersomstandigheden, blijven echter voor de premie voor eiwithoudende gewassen in aanmerking komen op voorwaarde dat de betrokken oppervlakten tot dit groeistadium niet voor enig ander doel worden gebruikt.

    Artikel 81

    Areaal

    ▼M6

    1.  Het gegarandeerde maximumareaal waarvoor de premie voor eiwithoudende gewassen kan worden verleend, bedraagt 1 505 056 ha.

    ▼B

    2.  Indien de oppervlakte waarvoor de premie voor eiwithoudende gewassen wordt aangevraagd, groter is dan het gegarandeerde maximumareaal, wordt in het betrokken jaar de oppervlakte per landbouwer waarvoor de premie voor eiwithoudende gewassen wordt aangevraagd, volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure proportioneel verlaagd.

    3.  Indien een lidstaat overeenkomstig artikel 67 besluit de in deze afdeling vastgestelde premie voor eiwithoudende gewassen in de bedrijfstoeslagregeling te integreren, vermindert de Commissie overeenkomstig de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure het in lid 1 bedoelde gegarandeerde maximumareaal naar rato van de in bijlage XII van deze verordening voor de betrokken lidstaten opgenomen bedragen voor eiwithoudende gewassen.



    Afdeling 4

    Areaalbetaling voor noten

    Artikel 82

    Communautaire areaalbetaling voor noten

    1.  Voor 2009, 2010 en 2011 wordt aan noten producerende landbouwers onder de in deze afdeling (hierna „Areaalbetaling voor noten”) vastgestelde voorwaarden een communautaire steun verleend.

    Noten omvatten:

    a) amandelen van de GN-codes 0802 11 en 0802 12,

    b) hazelnoten van de GN-codes 0802 21 en 0802 22,

    c) walnoten van de GN-codes 0802 31 en 0802 32,

    d) pimpernoten (pistaches) van GN-code 0802 50,

    e) sint-jansbrood van GN-code 1212 10 10.

    2.  De lidstaten mogen de areaalbetaling voor noten differentiëren naar de producten of door de in artikel 83, lid 3, vastgestelde nationale gegarandeerde arealen (hierna: „NGA's”) te vergroten of te verkleinen. In elke lidstaat mag het totaalbedrag aan in een bepaald jaar toegekende areaalbetalingen voor noten echter niet hoger zijn dan het in artikel 83, lid 4, genoemde maximum.

    Artikel 83

    Arealen

    1.  Een lidstaat kent de communautaire areaalbetaling voor noten toe onder een maximum dat wordt berekend door het aantal in lid 3 vastgestelde hectaren van zijn NGA te vermenigvuldigen met het gemiddelde bedrag van 120,75 EUR.

    2.  Het gegarandeerde maximumareaal bedraagt 829 229 ha.

    3.  Het in lid 2 vastgestelde gegarandeerde maximumareaal wordt verdeeld in de volgende NGA's:



    Nationaal gegarandeerd areaal

    NGA

    (ha)

    België

    100

    Bulgarije

    11 984

    Duitsland

    1 500

    Griekenland

    41 100

    Spanje

    568 200

    Frankrijk

    17 300

    Italië

    130 100

    Cyprus

    5 100

    Luxemburg

    100

    Hongarije

    2 900

    Nederland

    100

    Oostenrijk

    100

    Polen

    4 200

    Portugal

    41 300

    Roemenië

    1 645

    Slovenië

    300

    Slowakije

    3 100

    Verenigd Koninkrijk

    100

    4.  Een lidstaat kan zijn NGA op basis van objectieve criteria onderverdelen in subarealen, met name op regionaal niveau of in relatie tot de productie.

    Artikel 84

    Overschrijding van de subarealen

    Wanneer een lidstaat zijn NGA onderverdeelt in subarealen en één of meer subarealen zijn overschreden, wordt in het betrokken jaar de oppervlakte per landbouwer waarvoor een areaalbetaling voor noten is aangevraagd, voor de landbouwers in de subarealen waar de limieten zijn overschreden, proportioneel verlaagd. Deze verlaging wordt toegepast wanneer in de betrokken lidstaat de oppervlakten in de subarealen die hun limieten niet hebben bereikt, zijn herverdeeld in de subarealen waar deze limieten zijn overschreden.

    Artikel 85

    Voorwaarden voor subsidiabiliteit

    1.  Uitbetaling van de areaalbetaling voor noten is met name afhankelijk van een minimale perceelsgrootte en boomdichtheid.

    2.  De lidstaten kunnen aan het toekennen van de areaalbetaling voor noten de voorwaarde verbinden dat de landbouwers lid zijn van een overeenkomstig artikel 125 ter van Verordening (EG) nr. 1234/2007 erkende producentenorganisatie.

    3.  Indien lid 2 wordt toegepast, mogen de lidstaten besluiten dat de betaling van de in lid 1 bedoelde areaalbetaling voor noten plaatsvindt aan een producentenorganisatie ten behoeve van haar leden. Het door de telersvereniging ontvangen steunbedrag wordt in dat geval uitbetaald aan haar leden. De lidstaten kunnen een producentenorganisatie evenwel toestaan om het bedrag van de areaalbetaling voor noten met maximaal 2 % te verlagen als vergoeding voor de diensten aan haar leden.

    Artikel 86

    Nationale steun

    1.  De lidstaten kunnen, als aanvulling op de areaalbetaling voor noten, nationale steun tot een maximum van 120,75 EUR per hectare per jaar verlenen.

    2.  De nationale steun kan slechts worden uitbetaald voor de oppervlakten waarvoor de areaalbetaling voor noten wordt ontvangen.

    3.  De lidstaten kunnen aan het toekennen van de nationale steun de voorwaarde verbinden dat de landbouwers lid zijn van een overeenkomstig artikel 125 ter van Verordening (EG) nr. 1234/2007 erkende producentenorganisatie.



    Afdeling 5

    Steun voor zaaizaad

    Artikel 87

    Steun

    1.  Voor 2009, 20101 en 2011 verlenen de lidstaten die artikel 70 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben toegepast en geen gebruik maken van de in artikel 67 bedoelde optie, jaarlijks, onder de in deze afdeling neergelegde voorwaarden, de in bijlage XIII vastgestelde steun voor de productie van basiszaad of gecertificeerd zaad van een of meer van de in bijlage XIII (hierna „steun voor zaaizaad”) genoemde soorten.

    2.  Indien het voor certificering aanvaarde areaal waarvoor de steun voor zaaizaad wordt aangevraagd, ook wordt gebruikt voor het aanvragen van steun uit hoofde van de bedrijfstoeslagregeling, wordt het bedrag van de steun voor zaaizaad, behalve in het geval van zaad van de in bijlage XIII, punten 1 en 2, bedoelde soorten, verlaagd, evenwel niet tot onder de 0, met het bedrag van de steun die uit hoofde van de bedrijfstoeslagregeling in een bepaald jaar voor het betrokken areaal wordt verleend.

    3.  Het bedrag van de aangevraagde steun voor zaaizaad overschrijdt niet het maximum dat door de Commissie wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 141, lid 2, en overeenkomt met het aandeel van de steun voor zaaizaad voor de betrokken soorten in het in artikel 40 bedoelde nationale maximum, vastgesteld overeenkomstig artikel 64, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 („maximum voor zaaizaad”). Voor de nieuwe lidstaten komt dit maximum echter overeen met het in bijlage XIV vermelde bedrag.

    Overschrijdt het totale bedrag van de aangevraagde steun voor zaaizaad het door de Commissie vastgestelde maximum, dan wordt het steunbedrag per landbouwer dat jaar proportioneel verlaagd.

    4.  De variëteiten van hennep (Cannabis sativa L) die voor de steun voor zaaizaad krachtens dit artikel in aanmerking komen, worden vastgesteld volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure.



    Afdeling 6

    Gewasspecifieke betaling voor katoen

    Artikel 88

    Werkingssfeer

    Aan landbouwers die katoen van GN-code 5201 00 produceren, wordt steun toegekend onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden (hierna „gewasspecifieke betaling voor katoen”).

    Artikel 89

    Subsidiabiliteit

    1.  De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt toegekend per hectare subsidiabel katoenareaal. Om subsidiabel te zijn moet het areaal bestaan uit landbouwgrond waarvoor de lidstaat een vergunning voor de katoenproductie heeft verleend, zijn ingezaaid met toegelaten rassen en daadwerkelijk zijn afgeoogst in normale groeiomstandigheden.

    De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt betaald voor katoen van eerlijke handelskwaliteit.

    2.  De lidstaten verlenen de vergunning, respectievelijk de toelating, voor de in lid 1 bedoelde grond en rassen overeenkomstig uitvoeringsbepalingen en voorwaarden die volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

    Artikel 90

    Basisarealen, vaste opbrengsten en referentiebedragen

    1.  De basisarealen zijn de volgende:

     Bulgarije: 3 342 ha,

     Griekenland: 250 000 ha,

     Spanje: 48 000 ha,

     Portugal: 360 ha.

    2.  De vaste opbrengsten voor de referentieperiode zijn de volgende:

     Bulgarije: 1,2 ton/ha,

     Griekenland: 3,2 ton/ha,

     Spanje: 3,5 ton/ha,

     Portugal: 2,2 ton/ha.

    3.  Het steunbedrag per subsidiabele hectare wordt bepaald door de in lid 2 vastgestelde opbrengsten te vermenigvuldigen met de volgende referentiebedragen:

     Bulgarije: 671,33 EUR,

     Griekenland: 251,75 EUR,

     Spanje: 400,00 EUR,

     Portugal: 252,73 EUR.

    4.  Indien in een bepaald jaar het subsidiabele katoenareaal in een bepaalde lidstaat het in lid 1 vastgestelde basisareaal overschrijdt, wordt het in lid 3 voor die lidstaat vastgestelde steunbedrag verlaagd in verhouding tot de overschrijding van het basisareaal.

    5.  De nadere voorschriften voor de toepassing van dit artikel worden overeenkomstig de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

    Artikel 91

    Erkende brancheorganisaties

    1.  Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder „erkende brancheorganisatie” verstaan een rechtspersoon die is samengesteld uit katoenproducerende landbouwers en ten minste één egreneringsbedrijf en onder meer de volgende activiteiten verricht:

    a) het bijdragen tot een betere coördinatie van de wijze waarop katoen op de markt wordt gebracht, met name door middel van onderzoeks- en marktstudies,

    b) de opstelling van standaardcontractformulieren die verenigbaar zijn met de voorschriften van de Gemeenschap,

    c) sturen van de productie in de richting van producten die beter zijn afgestemd op de behoeften van de markt en de vraag van de consument, met name op het gebied van kwaliteit en consumentenbescherming,

    d) de actualisering van methoden en middelen ter verbetering van de productkwaliteit,

    e) de ontwikkeling van marketingstrategieën om de afzet van katoen te bevorderen door middel van kwaliteitscertificeringsregelingen.

    2.  De lidstaat waar de egreneringsbedrijven zijn gevestigd, erkent de brancheorganisaties die voldoen aan de volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen criteria.

    Artikel 92

    Betaling van de steun

    1.  De gewasspecifieke betaling voor katoen per subsidiabele hectare wordt aan de landbouwers toegekend overeenkomstig artikel 90.

    2.  Aan de bij een erkende brancheorganisatie aangesloten landbouwers wordt per subsidiabele hectare die binnen het in artikel 90, lid 1, vastgestelde basisareaal is gelegen, de gewasspecifieke betaling voor katoen toegekend, verhoogd met een bedrag van 2 EUR.



    Afdeling 7

    Steun voor suikerbieten- en suikerriettelers

    Artikel 93

    Werkingssfeer

    1.  In de lidstaten die de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 320/2006 vastgestelde herstructureringssteun hebben toegekend voor ten minste 50 % van de op 20 februari 2006 in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker ( 32 ) vastgestelde suikerquota, wordt, onder de in deze afdeling neergelegde voorwaarden, aan suikerbieten- en suikerriettelers steun toegekend.

    2.  De steun aan suikerbieten- en suikerriettelers wordt toegekend voor maximaal vijf opeenvolgende jaren vanaf het verkoopseizoen waarin de in lid 1 bedoelde drempel van 50 % is bereikt en loopt uiterlijk tot en met het verkoopseizoen 2013/2014.

    Artikel 94

    Voorwaarden

    De steun aan suikerbieten- en suikerriettelers wordt toegekend voor de hoeveelheden quotumsuiker verkregen uit suikerbieten of suikerriet die zijn geleverd op grond van overeenkomstig artikel 50 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 gesloten leveringscontracten.

    Artikel 95

    Steunbedrag

    De in artikel 93 bedoelde steun wordt uitgedrukt per ton witte suiker van standaardkwaliteit. Het bedrag van de steun is gelijk aan de helft van het bedrag dat wordt verkregen door het bedrag van het in bijlage XV van de onderhavige verordening bedoelde maximum voor de betrokken lidstaat in het overeenkomstige jaar, te delen door het totaal van de op 20 februari 2006 in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 318/2006 vastgestelde quota voor suiker en inulinestroop.

    Behoudens voor Bulgarije en Roemenië zijn de artikelen 121 en 132 van de onderhavige verordening niet van toepassing op steun voor suikerbieten- en suikerriettelers.



    Afdeling 8

    Overgangsbetalingen voor groenten en fruit

    Artikel 96

    Bij wijze van overgangsmaatregel verleende oppervlaktesteun

    1.  Indien artikel 54, lid 1, of artikel 128, lid 1, gedurende de in die bepalingen genoemde periode wordt toegepast, kan onder de in deze afdeling uiteengezette voorwaarden een bij wijze van overgangsmaatregel verleende oppervlaktesteun worden toegekend aan landbouwers die voor verwerking geleverde tomaten produceren.

    2.  Indien artikel 54, lid 2, of artikel 128, lid 2, gedurende de in die bepalingen genoemde periode wordt toegepast, kan onder de in deze afdeling uiteengezette voorwaarden een bij wijze van overgangsmaatregel verleende oppervlaktesteun worden toegekend aan landbouwers die een of meer van de in artikel 54, lid 2, derde alinea, vermelde en voor verwerking geleverde groente- en fruitproducten produceren, zoals bepaald door de lidstaten.

    Artikel 97

    Bedrag van de steun en subsidiabiliteit

    1.  De lidstaten stellen de steun per hectare waarop tomaten en de in artikel 54, lid 2, derde alinea, vermelde groente- en fruitproducten worden verbouwd, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria vast.

    2.  Het totale bedrag van de in lid 1 bedoelde steun mag het overeenkomstig artikel 51, lid 2, of artikel 128 vastgestelde maximum in geen geval overschrijden.

    3.  De in lid 1 voorziene steun wordt slechts toegekend voor oppervlakten waarvan de productie valt onder een contract voor verwerking tot een van de in artikel 1, lid 1, onder j), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 opgenomen producten.

    4.  De lidstaten kunnen aan de toekenning van de in lid 1 voorziene steun de voorwaarde verbinden dat aanvullende objectieve en niet-discriminerende criteria worden nageleefd, zoals lidmaatschap van een producentenorganisatie of een producentengroepering die op grond van, respectievelijk, artikel 125 ter of artikel 125 quinquies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is erkend.



    Afdeling 9

    Overgangsbetaling voor zacht fruit

    Artikel 98

    Betaling voor zacht fruit

    1.  Voor de periode tot en met 31 december 2011 wordt, onder de in deze afdeling neergelegde voorwaarden, bij wijze van overgangsmaatregel oppervlaktesteun verleend aan producenten van aardbeien van GN-code 0810 10 00 en frambozen van GN-code 0810 20 10 die worden geleverd ter verwerking (hierna „de overgangsbetaling voor zacht fruit”).

    2.  De overgangsbetaling voor zacht fruit wordt slechts toegekend voor oppervlakten waarvan de productie valt onder een contract voor verwerking tot een van de in artikel 1, lid 1, onder j), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 opgenomen producten.

    3.  De overgangsbetaling voor zacht fruit bedraagt 230 EUR per hectare.

    4.  De lidstaten kunnen, als aanvulling op de overgangsbetaling voor zacht fruit, nationale steun verlenen. De som van de communautaire en de nationale steun mag niet meer bedragen dan 400 EUR per hectare.

    5.  De overgangsbetaling voor zacht fruit mag slechts worden toegekend voor maximaal de volgende aan de lidstaten toegekende nationale gegarandeerde arealen:



    Lidstaat

    Maximaal nationaal gegarandeerd areaal

    (in ha)

    Bulgarije

    2 400

    Hongarije

    1 700

    Letland

    400

    Litouwen

    600

    Polen

    48 000

    Indien het subsidiabele areaal in een lidstaat en in een gegeven jaar het maximale nationale gegarandeerde areaal overschrijdt, wordt de in lid 3 genoemde overgangsbetaling voor zacht fruit verlaagd in verhouding tot de overschrijding van het maximale nationale gegarandeerde areaal.

    6.  De artikelen 121 en 132 zijn niet van toepassing op de overgangsbetaling voor zacht fruit.



    Afdeling 10

    Premies in de schapen- en geitenvleessectoren

    Artikel 99

    Werkingssfeer

    Indien artikel 52 wordt toegepast, kennen de lidstaten op jaarbasis premies of aanvullende premies toe aan landbouwers die schapen en geiten houden overeenkomstig deze afdeling, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald.

    Artikel 100

    Definities

    In deze afdeling zijn de volgende definities van toepassing:

    a) „ooi”: elk vrouwelijk schaap dat ten minste één keer heeft gelammerd of ten minste één jaar oud is;

    b) „geit”: elke vrouwelijke geit die ten minste één keer heeft gelammerd of ten minste één jaar oud is.

    Artikel 101

    Ooien- en geitenpremie

    1.  Aan landbouwers die ooien houden op hun bedrijf, kan op aanvraag een premie voor het aanhouden van ooien worden verleend (ooienpremie).

    2.  Aan landbouwers die geiten houden op hun bedrijf, kan op aanvraag een premie voor het aanhouden van geiten worden toegekend (geitenpremie). Deze premie wordt toegekend aan landbouwers in specifieke gebieden waar de productie aan de volgende twee criteria voldoet:

    a) de geitenhouderij is voornamelijk gericht op de productie van geitenvlees;

    b) de houderijtechnieken zijn vergelijkbaar voor schapen en geiten.

    Een lijst van deze gebieden wordt vastgesteld volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure.

    3.  De ooienpremie en de geitenpremie worden toegekend in de vorm van een jaarlijkse betaling per subsidiabel dier, per kalenderjaar en per landbouwer binnen de grenzen van individuele maxima. Het minimumaantal dieren waarvoor een premieaanvraag wordt ingediend, wordt vastgesteld door de lidstaat. Dit minimum bedraagt niet minder dan 10 en niet meer dan 50.

    4.  Per ooi bedraagt de premie 21 EUR. Voor landbouwers die melk van ooien of producten op basis van melk van ooien verkopen, bedraagt de premie per ooi evenwel 16,8 EUR.

    5.  Per geit bedraagt de premie 16,8 EUR.

    Artikel 102

    Aanvullende premie

    1.  Er wordt een aanvullende premie betaald aan de landbouwers in de gebieden waar de productie van schapen- en geitenvlees een traditionele activiteit is of aanzienlijk bijdraagt aan de plattelandseconomie. De lidstaten stellen deze gebieden vast. In ieder geval wordt de aanvullende premie slechts toegekend aan landbouwers met een bedrijf waarvan de oppervlakte cultuurgrond voor ten minste 50 % ligt in probleemgebieden als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1257/1999.

    2.  De aanvullende premie wordt eveneens toegekend aan verweidende landbouwers op voorwaarde dat:

    a) ten minste 90 % van de dieren waarvoor de premie wordt aangevraagd, gedurende ten minste 90 opeenvolgende dagen wordt geweid in een in aanmerking komend gebied dat overeenkomstig lid 1 is vastgesteld, en

    b) de vestigingsplaats van het bedrijf ligt in een welomschreven geografisch gebied waarvoor de lidstaat heeft vastgesteld dat het verweiden er van oudsher in de schapen- en/of de geitenhouderij wordt toegepast en dat de betrokken verplaatsingen van dieren noodzakelijk zijn wegens het ontbreken van voldoende voedergewassen gedurende de verweidingsperiode.

    3.  Het bedrag van de aanvullende premie wordt vastgesteld op 7 EUR per ooi en per geit. De aanvullende premie wordt verleend op dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de verlening van de ooien- en geitenpremie.

    Artikel 103

    Gemeenschappelijke voorschriften voor de premies

    1.  De premies worden aan de begunstigde landbouwers betaald op basis van het aantal ooien en/of geiten dat op hun bedrijf is gehouden gedurende een minimumperiode waarvan de duur wordt bepaald volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure.

    2.  Alleen dieren die geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 21/2004, komen in aanmerking voor de premies.

    Artikel 104

    Individuele maxima

    1.  Op 1 januari 2009 is het in artikel 101, lid 3, bedoelde individuele maximum van elke landbouwer gelijk aan het aantal premierechten waarover hij op 31 december 2008 overeenkomstig de desbetreffende communautaire voorschriften beschikte.

    2.  De lidstaten doen het nodige om ervoor te zorgen dat de som van de premierechten voor hun grondgebied het in lid 4 vastgestelde nationale maximum niet overschrijdt en dat de in artikel 106 bedoelde nationale reserve kan worden gehandhaafd.

    Is na de periode waarin de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig artikel 122 werd toegepast, artikel 52 van toepassing, dan geschieden de toewijzing van de individuele maxima aan de producenten en de vorming van de nationale reserve als bedoeld in artikel 106 uiterlijk vóór het einde van het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling.

    3.  De premierechten die op grond van de krachtens lid 2, eerste alinea, genomen maatregel zijn ingetrokken, worden geannuleerd.

    4.  De volgende nationale maxima zijn van toepassing:



    Lidstaat

    Nationale maxima

    Bulgarije

    2 058 483

    Tsjechië

    66 733

    Denemarken

    104 000

    Estland

    48 000

    Spanje

    19 580 000

    Frankrijk

    7 842 000

    Cyprus

    472 401

    Letland

    18 437

    Litouwen

    17 304

    Hongarije

    1 146 000

    Polen

    335 880

    Portugal

    2 690 000

    Roemenië

    5 880 620

    Slovenië

    84 909

    Slowakije

    305 756

    Finland

    80 000

    Totaal

    40 730 523

    Artikel 105

    Overdracht van premierechten

    1.  Wanneer een landbouwer zijn bedrijf verkoopt of anderszins overdraagt, kan hij al zijn premierechten overdragen aan degene die het bedrijf overneemt.

    2.  Een landbouwer kan zijn rechten ook geheel of gedeeltelijk aan andere landbouwers overdragen zonder zijn bedrijf over te dragen.

    In geval van een overdracht van rechten zonder overdracht van het bedrijf wordt een deel van de overgedragen premierechten dat ten hoogste 15 % bedraagt, zonder enige compensatie aan de nationale reserve van de lidstaat waar het bedrijf zich bevindt, afgestaan voor kosteloze herverdeling.

    De lidstaten kunnen premierechten verwerven van landbouwers die er vrijwillig mee instemmen hun rechten geheel of gedeeltelijk af te staan. In dat geval kunnen uit de nationale begroting betalingen voor de verwerving van dergelijke rechten aan de betrokken landbouwers worden verricht.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 en in naar behoren gemotiveerde omstandigheden kunnen de lidstaten bepalen dat de overdracht van rechten in geval van verkoop of andere overdracht van het bedrijf wordt uitgevoerd via de nationale reserve.

    3.  De lidstaten kunnen de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat premierechten door overdracht wegvloeien uit gevoelige zones of regio's waar de productie van schapenvlees van bijzonder belang is voor de plaatselijke economie.

    4.  De lidstaten kunnen vóór een door hen vast te stellen datum tijdelijke overdrachten toestaan van dat deel van de premierechten dat de landbouwer die erover beschikt, niet zal doen gelden.

    Artikel 106

    Nationale reserve

    1.  Elke lidstaat houdt een nationale reserve van premierechten aan.

    2.  Premierechten die op grond van artikel 105, lid 2, of andere communautaire bepalingen zijn ingetrokken, worden toegevoegd aan de nationale reserve.

    3.  De lidstaten kunnen de premierechten binnen de grenzen van hun nationale reserve toewijzen aan de landbouwers. Bij die toewijzing geven zij voorrang aan met name nieuwkomers, jonge landbouwers of andere prioritaire landbouwers.

    Artikel 107

    Maxima

    De som van de bedragen van alle aangevraagde premies mag het door de Commissie overeenkomstig artikel 51, lid 2, vastgestelde maximum niet overschrijden.

    Overschrijdt het totale bedrag van de aangevraagde steun het vastgestelde maximum, dan wordt het steunbedrag per landbouwer dat jaar proportioneel verlaagd.



    Afdeling 11

    Rund- en kalfsvleesbetalingen

    Artikel 108

    Werkingssfeer

    Indien artikel 53 wordt toegepast, kennen de lidstaten, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald, onder de in deze afdeling uiteengezette voorwaarden, de extra betaling of extra betalingen toe die de betrokken lidstaat overeenkomstig dat artikel heeft gekozen.

    Artikel 109

    Definities

    Voor de toepassing van deze sectie wordt verstaan onder:

    a) „regio”: een lidstaat of een gebied in een lidstaat, naar keuze van de betrokken lidstaat;

    b) „stier”: een ongecastreerd mannelijk rund;

    c) „os”: een gecastreerd mannelijk rund;

    d) „zoogkoe”: een koe van een vleesras of verkregen door kruising met een vleesras, die behoort tot een beslag dat wordt gebruikt voor het opfokken van kalveren voor de vleesproductie;

    e) „vaars”: een vrouwelijk rund van ten minste acht maanden, dat nog niet heeft gekalfd.

    Artikel 110

    Speciale premie

    1.  Aan landbouwers die op hun bedrijf mannelijke runderen houden, kan op aanvraag een speciale premie worden toegekend. Deze premie wordt per kalenderjaar en per bedrijf binnen de grenzen van de regionale maxima toegekend voor ten hoogste 90 dieren van elke in lid 2 bedoelde leeftijdstranche.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „regionaal maximum” verstaan, het aantal dieren waarvoor in een regio en voor een bepaald kalenderjaar een speciale premie kan worden toegekend.

    2.  De speciale premie wordt ten hoogste:

    a) één keer toegekend voor elke stier van ten minste negen maanden oud;

    b) twee keer toegekend voor elke os, namelijk:

    i) de eerste keer als het dier negen maanden oud is,

    ii) de tweede keer nadat het dier 21 maanden oud is geworden.

    3.  Om voor de speciale premie in aanmerking te komen:

    a) moet ieder dier waarvoor een aanvraag is ingediend, gedurende een volgens de procedure van artikel 141, lid 2, nader te bepalen periode door de landbouwer worden gemest;

    b) moet ieder dier tot de slacht of de uitvoer vergezeld gaan van een dierenpaspoort als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1760/2000, waarop alle relevante gegevens in verband met de premie zijn vermeld, of, als een dergelijk paspoort niet voorhanden is, van een gelijkwaardig administratief document.

    4.  Als in een regio het totale aantal stieren van ten minste negen maanden oud en ossen van negen tot 20 maanden oud, waarvoor een premie is aangevraagd en die voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de speciale premie, het in lid 8 vastgestelde toepasselijke regionale maximum overschrijdt, wordt het totale aantal dieren dat op grond van lid 2, onder a) en b), voor een premie in aanmerking komt, in het betrokken jaar per landbouwer proportioneel verlaagd.

    5.  In afwijking van de leden 1 en 4 kunnen de lidstaten op basis van objectieve criteria die deel uitmaken van een plattelandsontwikkelingsbeleid en alleen indien zowel de milieuaspecten als de werkgelegenheidsaspecten in aanmerking worden genomen, het maximumaantal van 90 dieren per bedrijf en leeftijdstranche wijzigen of niet toepassen. In dat geval kunnen de lidstaten besluiten lid 4 zo toe te passen dat de vereiste vermindering verwezenlijkt wordt om aan het toepasselijke regionale maximum te voldoen, zonder dat er verminderingen opgelegd worden aan kleine landbouwers die voor het betrokken jaar geen speciale premies hebben aangevraagd voor meer dan een minimumaantal dieren dat door de betrokken lidstaat is vastgesteld.

    6.  De lidstaten kunnen besluiten de speciale premie toe te kennen bij het slachten van de runderen. In dat geval wordt het in lid 2, onder a), bedoelde leeftijdscriterium voor stieren vervangen door een minimumslachtgewicht van 185 kg.

    De premie wordt uitbetaald of doorbetaald aan de landbouwer.

    7.  De speciale premie bedraagt:

    a) 210 EUR per subsidiabele stier;

    b) 150 EUR per subsidiabele os en leeftijdstranche.

    8.  De volgende regionale maxima zijn van toepassing:



    Lidstaat

    Regionaal maximum

    Bulgarije

    90 343

    Tsjechië

    244 349

    Denemarken

    277 110

    Duitsland

    1 782 700

    Estland

    18 800

    Cyprus

    12 000

    Letland

    70 200

    Litouwen

    150 000

    Polen

    926 000

    Roemenië

    452 000

    Slovenië

    92 276

    Slowakije

    78 348

    Finland

    250 000

    Zweden

    250 000

    Artikel 111

    Zoogkoeienpremie

    1.  Aan landbouwers die op hun bedrijf zoogkoeien houden, kan op aanvraag een premie voor het aanhouden van zoogkoeien worden toegekend (zoogkoeienpremie). Deze premie wordt toegekend in de vorm van een premie per jaar en per landbouwer, binnen de individuele maxima.

    2.  De zoogkoeienpremie wordt toegekend aan alle landbouwers

    a) die geen melk of zuivelproducten leveren in de 12 maanden vanaf de dag van indiening van de aanvraag,

    Rechtstreekse levering van melk of zuivelproducten van het bedrijf aan de consument vormt echter geen beletsel voor de toekenning van de premie;

    b) die melk of zuivelproducten leveren en wier totaal individueel quotum als bedoeld in artikel 67 van Verordening (EEG) nr. 1234/2007 ten hoogste 120 000 kilogram bedraagt.

    De lidstaten kunnen evenwel volgens door hen te bepalen objectieve en niet-discriminerende criteria besluiten deze kwantitatieve beperking te wijzigen of niet toe te passen, op voorwaarde dat de landbouwers gedurende ten minste zes opeenvolgende maanden vanaf de dag van indiening van de aanvraag een aantal zoogkoeien houden dat niet lager is dan 60 % en een aantal vaarzen dat niet hoger is dan 40 % van het aantal waarvoor de premie is aangevraagd.

    Voor de vaststelling van het aantal op grond van de eerste alinea, onder a) en b), subsidiabele dieren wordt op basis van het individuele melkquotum van het bedrijf op 31 maart van het betrokken kalenderjaar, uitgedrukt in ton, en op basis van de gemiddelde melkopbrengst bepaald of de koeien tot een zoogkoeienbeslag dan wel tot een melkkoeienbeslag behoren.

    3.  Het recht van de landbouwers op de premie wordt beperkt door toepassing van het in artikel 112 gedefinieerde individuele maximum.

    4.  De premie per subsidiabel dier bedraagt 200 EUR.

    5.  Mits er geen discriminatie tussen veehouders in de betrokken lidstaat plaatsvindt, mogen de lidstaten een aanvullende nationale zoogkoeienpremie van maximaal 50 EUR per dier toekennen.

    Voor bedrijven die zijn gevestigd in een in de artikelen 5 en 8 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds ( 33 ) omschreven regio, wordt de eerste schijf van deze aanvullende premie, ten belope van 24,15 EUR per dier, gefinancierd door het ELGF.

    Voor bedrijven op het gehele grondgebied van een lidstaat waarvan het koeienbeslag gekenmerkt wordt door een hoog aandeel zoogkoeien dat ten minste 30 % van het totale aantal koeien uitmaakt, en waarvan ten minste 30 % van de geslachte mannelijke runderen tot de vleesklassen S en E behoren, wordt de aanvullende premie geheel door het ELFPO gefinancierd. Overschrijdingen van deze percentages worden vastgesteld op basis van het gemiddelde van de twee jaren voorafgaande aan het jaar waarvoor de premie wordt toegekend.

    6.  Voor de toepassing van dit artikel worden alleen vaarzen in aanmerking genomen van een vleesras of voortgekomen uit een kruising met een dergelijk ras, die deel uitmaken van een beslag van voor de vleesproductie bestemde kalveren.

    Artikel 112

    Individueel maximum voor zoogkoeien

    1.  Aan elke landbouwer die zoogkoeien houdt, wordt steun verleend binnen de individuele maxima die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

    2.  De lidstaten doen het nodige om ervoor te zorgen dat de som van de premierechten voor hun grondgebied het in lid 5 vastgestelde nationale maximum niet overschrijdt en dat de in artikel 114 bedoelde nationale reserve kan worden gehandhaafd.

    Indien, na de periode waarin de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig artikel 122 van toepassing was, artikel 53, lid 1, wordt toegepast, geschieden de toewijzing van de individuele maxima aan de producenten en de vorming van de nationale reserve als bedoeld in artikel 114 uiterlijk vóór het einde van het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling.

    3.  Als voor de in lid 2 bedoelde aanpassing de individuele maxima van landbouwers moeten worden verlaagd, gebeurt dit zonder compensatiebetaling en op basis van objectieve criteria, met name:

    a) de mate waarin de landbouwers hun individuele maxima hebben gebruikt gedurende de drie referentiejaren die aan 2000 voorafgaan;

    b) de uitvoering van een investerings- of extensiveringsprogramma in de rundvleessector;

    c) specifieke natuurlijke omstandigheden of de toepassing van sancties waardoor de premie gedurende ten minste één referentiejaar niet of slechts gedeeltelijk is betaald;

    d) andere uitzonderlijke omstandigheden waardoor de betalingen voor ten minste één referentiejaar niet stroken met de werkelijke situatie zoals geconstateerd gedurende de voorgaande jaren.

    4.  De premierechten die op grond van de overeenkomstig lid 2, eerste alinea, genomen maatregel zijn ingetrokken, worden geannuleerd.

    5.  De volgende nationale maxima zijn van toepassing:



    Lidstaat

    Nationaal maximum

    België

    394 253

    Bulgarije

    16 019

    Tsjechië

    90 300

    Estland

    13 416

    Spanje

    1 441 539

    Frankrijk

    3 779 866

    Cyprus

    500

    Letland

    19 368

    Litouwen

    47 232

    Hongarije

    117 000

    Malta

    454

    Oostenrijk

    375 000

    Polen

    325 581

    Portugal

    458 941

    Roemenië

    150 000

    Slovenië

    86 384

    Slowakije

    28 080

    Artikel 113

    Overdracht van premierechten voor zoogkoeien

    1.  Wanneer een landbouwer zijn bedrijf verkoopt of anderszins overdraagt, kan hij al zijn rechten op de zoogkoeienpremie overdragen aan degene die zijn bedrijf overneemt.

    2.  De in lid 1 bedoelde landbouwer kan zijn rechten ook geheel of gedeeltelijk aan andere landbouwers overdragen zonder zijn bedrijf over te dragen.

    Wanneer premierechten worden overgedragen zonder overdracht van het bedrijf wordt een deel van de overgedragen rechten dat ten hoogste 15 % bedraagt, zonder enige compensatie aan de nationale reserve van de lidstaat waar het bedrijf zich bevindt, afgestaan voor kosteloze herverdeling.

    3.  De lidstaten:

    a) nemen de nodige maatregelen om te voorkomen dat premierechten door overdracht terechtkomen buiten gevoelige zones of buiten regio's waar de rundveehouderij voor de plaatselijke economie van groot belang is;

    b) kunnen bepalen dat de overdracht van rechten zonder overdracht van het bedrijf hetzij rechtstreeks tussen landbouwers, hetzij via de nationale reserve plaatsvindt.

    4.  De lidstaten kunnen vóór een door hen vast te stellen datum tijdelijke overdrachten toestaan van dat deel van de premierechten dat de landbouwer die erover beschikt, niet zal doen gelden.

    Artikel 114

    Nationale reserve van premierechten voor zoogkoeien

    1.  Elke lidstaat houdt een nationale reserve van premierechten voor zoogkoeien aan.

    2.  Onverminderd artikel 112, lid 4, worden premierechten die op grond van artikel 113, lid 2, tweede alinea, of andere communautaire bepalingen zijn ingetrokken, aan de nationale reserve toegevoegd.

    3.  De lidstaten kennen de premierechten binnen de grenzen van hun nationale reserve toe aan met name nieuwkomers, jonge landbouwers en andere prioritaire landbouwers.

    Artikel 115

    Vaarzen

    1.  In afwijking van artikel 111, lid 3, van de onderhavige verordening kunnen lidstaten waar meer dan 60 % van de zoogkoeien en de vaarzen gehouden worden in berggebieden in de zin van artikel 50 van Verordening (EG) nr. 1698/2005, besluiten de toekenning van de zoogkoeienpremie voor vaarzen afzonderlijk te beheren van die voor zoogkoeien, binnen de grenzen van een afzonderlijk nationaal maximum dat door de betrokken lidstaat wordt vastgesteld.

    Dat afzonderlijke nationale maximum mag niet meer bedragen dan 40 % van het nationale maximum van de betrokken lidstaat als bedoeld in artikel 112, lid 5. Dat nationale maximum moet verlaagd worden met de hoeveelheid die gelijk is aan het afzonderlijke nationale maximum. Wanneer in een lidstaat die van de in dit lid geboden mogelijkheid gebruik maakt, het totaal aantal vaarzen waarvoor een premie is aangevraagd en die voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de zoogkoeienpremie, het afzonderlijke nationale maximum overschrijdt, moet het aantal subsidiabele vaarzen per landbouwer voor het betrokken jaar proportioneel worden verlaagd.

    2.  Voor de toepassing van dit artikel worden alleen vaarzen van een vleesras of voortgekomen uit een kruising met een dergelijk ras in aanmerking genomen.

    Artikel 116

    Slachtpremie

    1.  Een landbouwer die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op aanvraag in aanmerking komen voor een slachtpremie. De premie wordt, binnen nader vast te stellen nationale maxima, toegekend bij het slachten van in aanmerking komende dieren of de uitvoer daarvan naar een derde land.

    Voor de slachtpremie komen in aanmerking:

    a) stieren, ossen, koeien en vaarzen van ten minste acht maanden;

    b) kalveren van meer dan één en minder dan acht maanden oud met een slachtgewicht van ten hoogste 185 kg.

    De in de tweede alinea, onder a) en b), bedoelde dieren komen slechts in aanmerking voor de slachtpremie indien zij gedurende een nader te bepalen periode door de landbouwer zijn gehouden.

    2.  De premie bedraagt:

    a) 80 EUR per subsidiabel dier als omschreven in lid 1, onder a);

    b) 50 EUR per subsidiabel dier als omschreven in lid 1, onder b).

    3.  De in lid 1 bedoelde nationale maxima worden vastgesteld per lidstaat en afzonderlijk voor beide groepen dieren als omschreven onder a) en b), van dat lid. Elk maximum is gelijk aan het aantal dieren in elke van deze twee groepen dat in 1995 in de betrokken lidstaat is geslacht. Het aantal vanuit die lidstaat naar een derde land uitgevoerde dieren, volgens de gegevens van Eurostat of andere gepubliceerde officiële statistische gegevens voor dat jaar die door de Commissie zijn geaccepteerd, wordt bij dat maximum opgeteld.

    Voor de nieuwe lidstaten zijn de volgende maxima van toepassing:



     

    Stieren, ossen, koeien en vaarzen

    Kalveren van meer dan 1 en minder dan 8 maanden oud met een slachtgewicht van ten hoogste 185 kg

    Bulgarije

    22 191

    101 542

    Tsjechië

    483 382

    27 380

    Estland

    107 813

    30 000

    Cyprus

    21 000

    Letland

    124 320

    53 280

    Litouwen

    367 484

    244 200

    Hongarije

    141 559

    94 439

    Malta

    6 002

    17

    Polen

    1 815 430

    839 518

    Roemenië

    1 148 000

    85 000

    Slovenië

    161 137

    35 852

    Slowakije

    204 062

    62 841

    4.  Wanneer in een bepaalde lidstaat het totale aantal dieren waarvoor een aanvraag is ingediend met betrekking tot een van de twee in lid 1, onder a) of b), bedoelde groepen dieren en die voldoen aan de voorwaarden voor het toekennen van de slachtpremie, het nationale maximum voor die groep overschrijdt, wordt het totale aantal subsidiabele dieren van die groep per landbouwer voor het betrokken jaar proportioneel verlaagd.

    Artikel 117

    Gemeenschappelijke voorschriften voor de premies

    Alleen dieren die geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000, komen in aanmerking voor betalingen op grond van deze afdeling.

    Er wordt evenwel van uitgegaan dat een dier waarover de in artikel 7, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 vastgestelde gegevens op de eerste dag van de volgens de procedure van artikel 141, lid 2, van de onderhavige verordening bepaalde aanhoudperiode van het dier aan de bevoegde autoriteit zijn gemeld, eveneens in aanmerking komt voor de betaling.

    Artikel 118

    Maxima

    De som van de bedragen van alle op grond van deze afdeling aangevraagde rechtstreekse betalingen mag het door de Commissie overeenkomstig artikel 51, lid 2, vastgestelde maximum niet overschrijden.

    Overschrijdt het totale bedrag van de aangevraagde betalingen het vastgestelde maximum, dan wordt het bedrag van de betalingen per landbouwer dat jaar proportioneel verlaagd.

    Artikel 119

    Krachtens Richtlijn 96/22/EG verboden stoffen

    1.  Wanneer residuen van stoffen die op grond van Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van ß-agonisten ( 34 ) verboden zijn of residuen van stoffen die op grond van die richtlijn zijn toegestaan maar op illegale wijze zijn gebruikt, overeenkomstig de relevante bepalingen van Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan ( 35 ) worden aangetroffen bij een dier van het rundveebeslag van een landbouwer, dan wel wanneer een niet-toegestane stof of een niet-toegestaan product, of een op grond van Richtlijn 96/22/EG toegestane stof of toegestaan product die/dat evenwel illegaal voorhanden is, in welke vorm ook op het bedrijf van die landbouwer wordt aangetroffen, wordt de betrokken landbouwer voor het kalenderjaar waarin een en ander is vastgesteld, uitgesloten van de bedragen waarin de bepalingen van deze afdeling voorzien.

    In geval van recidive kan de uitsluitingsperiode naar gelang van de ernst van de overtreding verlengd worden tot vijf jaar, te rekenen vanaf het jaar waarin de recidive is geconstateerd.

    2.  Als de eigenaar of houder van de dieren zich verzet tegen de uitvoering van de inspecties en monsternemingen die voor de toepassing van de nationale programma's inzake residubewaking nodig zijn, of tegen de uitvoering van de onderzoeken en controles die op grond van Richtlijn 96/23/EG worden verricht, gelden de in lid 1 van dit artikel bedoelde sancties.



    HOOFDSTUK 2

    Nationale steun

    Artikel 120

    Nationale steun voor noten

    1.  Vanaf 2012, of wanneer ter toepassing van artikel 67 de in afdeling 4 van hoofdstuk 1 van deze titel bedoelde areaalbetaling voor noten in de bedrijfstoeslagregeling is geïntegreerd, kunnen de lidstaten nationale steun ten belope van maximaal 120,75 EUR per hectare per jaar toekennen aan landbouwers die de volgende producten produceren:

    a) amandelen van de GN-codes 0802 11 en 0802 12,

    b) hazelnoten van de GN-codes 0802 21 en 0802 22,

    c) walnoten van de GN-codes 0802 31 en 0802 32,

    d) pimpernoten (pistaches) van GN-code 0802 50,

    e) sint-jansbrood van GN-code 1212 10 10.

    2.  De maximumarealen waarvoor nationale steun mag worden betaald, zijn vastgesteld in de onderstaande tabel.



    Lidstaat

    Maximumareaal

    (ha)

    België

    100

    Bulgarije

    11 984

    Duitsland

    1 500

    Griekenland

    41 100

    Spanje

    568 200

    Frankrijk

    17 300

    Italië

    130 100

    Cyprus

    5 100

    Luxemburg

    100

    Hongarije

    2 900

    Nederland

    100

    Polen

    4 200

    Portugal

    41 300

    Roemenië

    1 645

    Slovenië

    300

    Slowakije

    3 100

    Verenigd Koninkrijk

    100

    3.  De lidstaten kunnen aan het toekennen van de nationale steun de voorwaarde verbinden dat de landbouwers lid zijn van een overeenkomstig artikel 125 ter van Verordening (EG) nr. 1234/2007 erkende producentenorganisatie.



    TITEL V

    TENUITVOERLEGGING VAN DE RECHTSTREEKSE BETALINGEN IN DE NIEUWE LIDSTATEN



    HOOFDSTUK 1

    Algemene bepalingen

    Artikel 121

    Invoering van rechtstreekse betalingen

    In de nieuwe lidstaten, behoudens Bulgarije en Roemenië, worden de rechtstreekse betalingen ingevoerd overeenkomstig de volgende regeling inzake toename, uitgedrukt als percentage van het dan geldende niveau van deze betalingen in andere dan de nieuwe lidstaten:

     60 % in 2009,

     70 % in 2010,

     80 % in 2011,

     90 % in 2012,

     100 % vanaf 2013.

    In Bulgarije en Roemenië worden de rechtstreekse betalingen ingevoerd overeenkomstig de volgende regeling inzake toename, uitgedrukt als percentage van het dan geldende niveau van deze betalingen in andere dan de nieuwe lidstaten:

     35 % in 2009,

     40 % in 2010,

     50 % in 2011,

     60 % in 2012,

     70 % in 2013,

     80 % in 2014,

     90 % in 2015,

     100 % vanaf 2016.



    HOOFDSTUK 2

    Regeling inzake een enkele areaalbetaling

    Artikel 122

    Regeling inzake een enkele areaalbetaling

    1.  De nieuwe lidstaten die hebben besloten de rechtstreekse betalingen, behalve voor 2009, 2010 en 2011, de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 9, van deze verordening vastgestelde overgangsbetaling voor zacht fruit, en, voor 2009, de in titel IV, hoofdstuk 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde betaling voor energiegewassen, te vervangen door een regeling inzake een enkele areaalbetaling, verlenen steun aan de landbouwers overeenkomstig dit artikel.

    2.  De enkele areaalbetaling wordt op jaarbasis toegekend. Zij wordt berekend door het overeenkomstig artikel 123 vastgestelde jaarlijkse totaalbedrag te delen door het overeenkomstig artikel 124 bepaalde landbouwareaal van elke nieuwe lidstaat.

    3.  De regeling inzake een enkele areaalbetaling kan worden toegepast tot en met 31 december 2013. De nieuwe lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus van het laatste toepassingsjaar in kennis van hun voornemen om de toepassing te beëindigen.

    4.  Na afloop van de toepassingsperiode van de regeling inzake een enkele areaalbetaling worden de rechtstreekse betalingen toegepast overeenkomstig de desbetreffende communautaire voorschriften en op basis van de kwantitatieve parameters zoals basisarealen, maxima voor premies en gegarandeerde maximumhoeveelheden (GMH's) die voor elke rechtstreekse betaling in de Toetredingsakten van 2003 en 2005 en latere communautaire regelgeving zijn gespecificeerd. De percentages die in artikel 121 voor de betrokken jaren zijn vastgesteld, worden vervolgens toegepast.

    Artikel 123

    Jaarlijks totaalbedrag

    1.  Voor elke nieuwe lidstaat stelt de Commissie een jaarlijks totaalbedrag vast dat overeenkomt met de som van de middelen die voor het betrokken kalenderjaar ter toekenning van rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaat beschikbaar zouden zijn.

    Het jaarlijkse totaalbedrag wordt vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende communautaire voorschriften en op basis van de kwantitatieve parameters zoals basisarealen, maxima voor premies en gegarandeerde maximumhoeveelheden die voor elke rechtstreekse betaling in de Toetredingsakten van 2003 en 2005 en latere communautaire regelgeving zijn gespecificeerd.

    Het jaarlijkse totaalbedrag wordt aangepast aan de hand van het desbetreffende, in artikel 121 opgenomen percentage voor de geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen, behalve voor de bedragen die beschikbaar zijn overeenkomstig bijlage XV of overeenkomstig het verschil tussen deze bedragen of de bedragen voor de sector groenten en fruit en de bedragen die werkelijk worden toegepast als bedoeld in artikel 130, lid 1.

    2.  Indien de enkele areaalbetalingen in een nieuwe lidstaat in een bepaald jaar het jaarlijkse totaalbedrag van die lidstaat zouden overschrijden, wordt het nationale hectarebedrag in die nieuwe lidstaat proportioneel verlaagd door toepassing van een verlagingscoëfficiënt.

    Artikel 124

    Areaal in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling

    1.  Het landbouwareaal van een nieuwe lidstaat, behoudens Bulgarije en Roemenië, in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling is het deel van zijn oppervlakte cultuurgrond dat op 30 juni 2003 in goede landbouwconditie verkeerde, ongeacht of het op die datum in productie was, zo nodig aangepast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria die na goedkeuring door de Commissie door die nieuwe lidstaat worden vastgesteld.

    Voor de toepassing van deze titel wordt onder „oppervlakte cultuurgrond” verstaan de totale door bouwland, blijvend grasland, blijvende gewassen en tuinen voor eigen gebruik ingenomen oppervlakte zoals door de Commissie bepaald voor haar statistische doeleinden.

    Voor Bulgarije en Roemenië is het landbouwareaal in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling het deel van hun oppervlakte cultuurgrond dat in goede landbouwconditie verkeert, ongeacht of het in productie is, waar nodig bijgesteld op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria die na goedkeuring door de Commissie door Bulgarije of Roemenië worden vastgesteld.

    2.  Met het oog op de toekenning van betalingen in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling komen alle landbouwpercelen die voldoen aan de in lid 1 vastgestelde criteria, alsmede landbouwpercelen beplant met hakhout met korte omlooptijd (GN-code ex060290 41), die op 30 juni 2003 in goede landbouwconditie verkeerden, in aanmerking. Voor Bulgarije en Roemenië komen evenwel alle landbouwpercelen die voldoen aan de in lid 1 vastgestelde criteria, alsmede landbouwpercelen beplant met hakhout met korte omlooptijd (GN-code ex060290 41), in aanmerking.

    Behalve in geval van overmacht of in uitzonderlijke omstandigheden zijn de in de eerste alinea bedoelde percelen op de door de lidstaat vastgestelde datum, maar niet later dan de door die lidstaat vastgestelde datum voor wijziging van een steunaanvraag, ter beschikking van de landbouwer.

    De minimumgrootte van de in aanmerking komende oppervlakte per bedrijf waarvoor betalingen kunnen worden aangevraagd, is 0,3 ha. Elke nieuwe lidstaat kan echter op basis van objectieve criteria en na goedkeuring door de Commissie besluiten die minimumgrootte tot maximaal 1 ha te verhogen.

    3.  Er bestaat geen verplichting om te produceren of om de productiefactoren te gebruiken. De landbouwers kunnen de in lid 4 bedoelde grond echter gebruiken voor om het even welke landbouwdoeleinden. Artikel 39 is van toepassing op de productie van hennep.

    4.  Alle grond waarvoor betalingen in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling worden toegekend, wordt overeenkomstig artikel 6 in goede landbouw- en milieuconditie gehouden.

    5.  Landbouwers die steun in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling ontvangen, moeten aan de in bijlage II bedoelde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen voldoen overeenkomstig het volgende tijdschema:

    a) de in bijlage II, punt A, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2009;

    b) de in bijlage II, punt B, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2011;

    c) de in bijlage II, punt C, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2013.

    6.  Voor Bulgarije en Roemenië is de toepassing van de artikelen 4, 5, 23, 24 en 25 facultatief tot en met 31 december 2011, voor zover deze bepalingen verband houden met uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen. Met ingang van 1 januari 2012 moet een landbouwer die in die lidstaten betalingen in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling ontvangt, aan de in bijlage II bedoelde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen voldoen overeenkomstig het volgende tijdschema:

    a) de in bijlage II, punt A, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2012;

    b) de in bijlage II, punt B, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2014;

    c) de in bijlage II, punt C, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2016.

    7.  De nieuwe lidstaten kunnen ook gebruikmaken van de in de leden 5 en 6 geboden mogelijkheden wanneer zij besluiten de toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling te beëindigen voordat de in artikel 122, lid 3, voorziene toepassingsperiode afloopt.

    8.  De toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling doet op geen enkele wijze afbreuk aan de verplichting van een nieuwe lidstaat uitvoering te geven aan de in Verordening (EG) nr. 1760/2000 en Verordening (EG) nr. 21/2004 vastgestelde communautaire regels betreffende de identificatie en de registratie van dieren.

    Artikel 125

    Communicatie

    De nieuwe lidstaten stellen de Commissie gedetailleerd in kennis van de ter uitvoering van dit hoofdstuk genomen maatregelen, en met name van de op grond van artikel 123, lid 2, genomen maatregelen.



    HOOFDSTUK 3

    Afzonderlijke betalingen en specifieke steun

    Artikel 126

    Afzonderlijke suikerbetaling

    1.  Nieuwe lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie, verlenen een afzonderlijke suikerbetaling aan voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling in aanmerking komende landbouwers. Deze betaling wordt verleend op basis van de in 2006 en 2007 door de betrokken lidstaten vastgestelde criteria.

    2.  De afzonderlijke suikerbetaling wordt verleend binnen de grenzen van de in bijlage XV vastgestelde maxima.

    3.  In afwijking van lid 2 kan elke betrokken nieuwe lidstaat uiterlijk op 31 maart van het jaar waarvoor de afzonderlijke suikerbetaling wordt verleend, en op basis van objectieve criteria besluiten om een lager maximum voor de afzonderlijke suikerbetaling toe te passen dan het maximum dat in bijlage XV is opgenomen. Indien het totaal van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde bedragen hoger ligt dan het door de betrokken nieuwe lidstaten bepaalde maximum, wordt het aan de landbouwers te verlenen jaarlijkse bedrag proportioneel verlaagd.

    Artikel 127

    Afzonderlijke betaling voor groenten en fruit

    1.  Nieuwe lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie, verlenen een afzonderlijke betaling voor groenten en fruit aan voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling in aanmerking komende landbouwers. Deze betaling wordt verleend volgens de in 2007 door de betrokken lidstaten vastgestelde criteria.

    2.  De afzonderlijke betaling voor groenten en fruit wordt verleend binnen de grenzen van het aandeel van het in artikel 40 bedoelde nationale maximum dat is bestemd voor groenten en fruit, of, wanneer de nieuwe lidstaten gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter ter, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie, met inachtneming van een lager maximum.

    Artikel 128

    Afzonderlijke overgangsbetaling voor groenten en fruit

    1.  Nieuwe lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter quater, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie, mogen tot en met 31 december 2011 ten hoogste 50 % behouden van het aandeel van de in artikel 41 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat bestemd is voor tomaten van GN-code 7020 00 00 overeenkomstig het door hen in 2007 genomen besluit.

    In dit geval verricht de betrokken lidstaat binnen de grenzen van het volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure vastgestelde maximum jaarlijks een extra betaling aan landbouwers.

    De extra betaling wordt verleend aan landbouwers die tomaten produceren overeenkomstig de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 8, van de onderhavige verordening.

    2.  Nieuwe lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter quater, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie, mogen overeenkomstig het door hen in 2007 genomen besluit:

    a) tot en met 31 december 2010 ten hoogste 100 % behouden van het aandeel van de in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat bestemd is voor in de in artikel 54, lid 2, derde alinea, van de onderhavige verordening bedoelde andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige;

    b) van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 ten hoogste 75 % behouden van het aandeel van de in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat bestemd is voor in de in artikel 54, lid 2, derde alinea, van de onderhavige verordening bedoelde andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige.

    In dit geval verricht de betrokken lidstaat binnen de grenzen van het volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure vastgestelde maximum jaarlijks een extra betaling aan landbouwers.

    De extra betaling wordt toegekend aan landbouwers die een of meer van de in artikel 54, lid 2, derde alinea, van de onderhavige verordening opgenomen groente- en fruitproducten produceren, zoals vastgesteld door de betrokken lidstaat.

    3.  De nieuwe lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter quater van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde opties, mogen voor 1 augustus 2009 besluiten het in 2007 genomen besluit te herzien met de bedoeling:

    a) deze betalingen volledig of gedeeltelijk te integreren in de regeling inzake een enkele areaalbetaling. In dat geval worden, in afwijking van artikel 130, de betrokken bedragen opgenomen in het in artikel 123, lid 1, bedoelde jaarlijkse totaalbedrag, of

    b) deze betalingen volledig of gedeeltelijk te integreren in de in artikel 127 bedoelde afzonderlijke betaling voor groenten en fruit. In dat geval wordt de nieuwe betaling toegekend op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals die van bijlage IX, deel A, punt 2, en met betrekking tot een representatieve periode die eindigt in 2008.

    Artikel 129

    Afzonderlijke betaling voor zacht fruit

    1.  In afwijking van artikel 122 kunnen de nieuwe lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen, voor 1 augustus 2011 besluiten om met ingang van 2012 een afzonderlijke betaling voor zacht fruit toe te kennen. De toekenning geschiedt aan de hand van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals de betalingen die zijn ontvangen uit hoofde van de overgangsbetaling voor zacht fruit uit hoofde van artikel 98 en met betrekking tot een door de lidstaat vast te stellen referentieperiode, maar niet na 2008.

    2.  De afzonderlijke betaling voor zacht fruit wordt toegekend binnen de grenzen van de in bijlage XII voor de betaling voor zacht fruit genoemde bedragen.

    3.  In 2012 kunnen de lidstaten die dit artikel toepassen naast de betaling voor zacht fruit ook nationale steun toekennen. Het totale bedrag van de communautaire en de nationale steun mag de volgende maxima niet overschrijden:

     Bulgarije: 960 000 EUR

     Letland: 160 000 EUR

     Litouwen: 240 000 EUR

     Hongarije: 680 000 EUR

     Polen: 19 200 000 EUR.

    Artikel 130

    Gemeenschappelijke bepalingen inzake de afzonderlijke betalingen

    1.  De middelen die ter beschikking worden gesteld voor de toekenning van de in de artikelen 126, 127, 128 en 129 bedoelde betaling, worden niet opgenomen in het in artikel 123, lid 1, vermelde jaarlijkse totaalbedrag. Indien artikel 126, lid 3, wordt toegepast, wordt het verschil tussen het in bijlage XV vermelde maximum en het werkelijk toegepaste maximum evenwel opgenomen in het in artikel 123, lid 1, bedoelde jaarlijkse totaalbedrag.

    2.  Artikel 132 is niet van toepassing op de in de artikelen 127, 128 en 129 bedoelde afzonderlijke betalingen. Behoudens voor Bulgarije en Roemenië is artikel 132 niet van toepassing op de in artikel 126 bedoelde afzonderlijke betalingen.

    3.  Bij feitelijke of verwachte vererving worden de in artikel 126 bedoelde afzonderlijke betaling voor suiker, de in artikel 127 bedoelde afzonderlijke betaling voor groenten en fruit en de in artikel 129 bedoelde afzonderlijke betaling voor zacht fruit toegekend aan de landbouwer die het bedrijf heeft geërfd, mits deze landbouwer in aanmerking komt voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

    Artikel 131

    Specifieke steun

    ▼M9

    1.  De nieuwe lidstaten die de regeling inzake de enkele areaalbetaling toepassen, kunnen uiterlijk op 1 augustus van 2009, 2010 of 2011 of uiterlijk op 1 september 2012 besluiten om met ingang van het jaar na die beslissing tot 10 % van hun in artikel 40 bedoelde nationale maxima te gebruiken om de in artikel 68, lid 1, bedoelde steun aan landbouwers toe te kennen overeenkomstig titel III, hoofdstuk 5, naargelang het geval.

    ▼B

    2.  In afwijking van artikel 68, lid 4, punt c), wordt de in artikel 68, lid 1, punt c), bedoelde steun toegekend in de vorm van een verhoging van de in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling toegekende bedragen per hectare.

    Artikel 68, lid 3, tweede alinea, geldt niet voor de nieuwe lidstaten die de regeling inzake de enkele areaalbetaling toepassen.

    3.  In afwijking van artikel 69, lid 6, zorgen de nieuwe lidstaten die de in artikel 122 bedoelde regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen, voor de middelen die nodig zijn ter financiering van de steun bedoeld in lid 1 van dit artikel door:

    a) het jaarlijkse totaalbedrag bedoeld in artikel 123 te verlagen en/of

    b) een lineaire verlaging toe te passen op de rechtstreekse betalingen, met uitzondering van de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

    4.  De in lid 1 bedoelde bedragen worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure.

    De bedragen worden afgetrokken van de in artikel 123, lid 1, bedoelde jaarlijkse totaalbedragen van de betrokken nieuwe lidstaten.



    HOOFDSTUK 4

    Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen en rechtstreekse betalingen

    Artikel 132

    Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen en rechtstreekse betalingen

    1.  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „een met GLB-steun vergelijkbare nationale regeling” verstaan, elke nationale regeling inzake rechtstreekse betalingen die vóór de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten van toepassing was en waarbij aan de landbouwers steun werd verleend voor productie waarop een van de rechtstreekse betalingen betrekking heeft.

    2.  Onder voorbehoud van toestemming van de Commissie kunnen de nieuwe lidstaten eventuele rechtstreekse betalingen aanvullen:

    a) tot 30 procentpunten boven het in artikel 121 bedoelde voor het betrokken jaar geldende niveau. Voor Bulgarije en Roemenië geldt het volgende:65 % van het niveau van de rechtstreekse betalingen in de Gemeenschap in haar samenstelling op 30 april 2004 in 2009, en vanaf 2010 tot 50 procentpunten boven het in artikel 121 bedoelde voor het betrokken jaar geldende niveau. Tsjechië kan de rechtstreekse betalingen in de sector aardappelzetmeel echter aanvullen tot 100 % van het niveau dat geldt in andere dan de nieuwe lidstaten. De in titel IV, hoofdstuk 7, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde rechtstreekse betalingen kunnen door de nieuwe lidstaten evenwel tot 100 % worden aangevuld. Voor Bulgarije en Roemenië zijn de volgende maximumpercentages van toepassing: 95 % in 2009 en 100 % met ingang van 2010;

    of

    b) 

    i) wat de andere rechtstreekse betalingen dan de bedrijfstoeslag betreft, tot het totale niveau van de rechtstreekse steun waarop de landbouwer in de nieuwe lidstaat in het kalenderjaar 2003 per product op grond van een met GLB-steun vergelijkbare nationale regeling recht zou hebben, verhoogd met 10 procentpunten. Voor Litouwen is het referentiejaar evenwel het kalenderjaar 2002.Voor Bulgarije en Roemenië is het referentiejaar het kalenderjaar 2006. Voor Slovenië bedraagt de verhoging 25 procentpunten;

    ii) wat de bedrijfstoeslagregeling betreft, wordt het totale bedrag van de aanvullende nationale rechtstreekse steun die een nieuwe lidstaat voor een bepaald jaar toekent, beperkt door een specifiek totaalbedrag. Dit totaalbedrag is gelijk aan het verschil tussen:

     het totale bedrag aan met GLB-steun vergelijkbare nationale rechtstreekse steun dat in de betrokken nieuwe lidstaat beschikbaar zou zijn voor het kalenderjaar 2003 of, in het geval van Litouwen, het kalenderjaar 2002, telkens verhoogd met 10 procentpunten. Voor Bulgarije en Roemenië is het referentiejaar evenwel het kalenderjaar 2006. Voor Slovenië geldt een verhoging van 25 procentpunten, en

     het in bijlage VIII opgenomen nationale maximum voor deze nieuwe lidstaat, zo nodig aangepast overeenkomstig artikel 51, lid 2.

    Bij de berekening van het in het eerste streepje bedoelde totale bedrag worden meegerekend de nationale rechtstreekse betalingen of aandelen daarvan die overeenkomen met de communautaire rechtstreekse betalingen of aandelen daarvan die in aanmerking werden genomen voor de berekening van het feitelijke maximum voor de betrokken nieuwe lidstaat overeenkomstig artikel 40 en artikel 51, lid 2.

    Voor elke betrokken rechtstreekse betaling kan een nieuwe lidstaat kiezen voor de toepassing van punt a) of punt b) van de eerste alinea.

    De totale rechtstreekse steun die na de toetreding in de nieuwe lidstaat aan een landbouwer kan worden toegekend uit hoofde van de betrokken rechtstreekse betaling met inbegrip van alle aanvullende nationale rechtstreekse betalingen, is niet hoger dan het niveau van de rechtstreekse steun waarop die landbouwer recht zou hebben uit hoofde van de overeenkomstige rechtstreekse betaling die op dat moment geldt voor andere dan de nieuwe lidstaten, daarbij vanaf 2012 rekening houdend met de toepassing van artikel 7, lid 1, juncto artikel 10.

    ▼B

    3.  Cyprus kan de rechtstreekse steun die aan een landbouwer wordt betaald uit hoofde van rechtstreekse betalingen in het kader van een in bijlage I opgenomen steunregelingen, aanvullen tot het totale niveau van de steun waarop de landbouwer in 2001 in Cyprus recht zou hebben gehad.

    De autoriteiten van Cyprus zorgen ervoor dat de totale rechtstreekse steun die na de toetreding in Cyprus uit hoofde van de betrokken rechtstreekse betaling met inbegrip van alle aanvullende nationale rechtstreekse betalingen aan een landbouwer wordt toegekend, in geen geval hoger is dan de rechtstreekse steun waarop die landbouwer recht zou hebben uit hoofde van de overeenkomstige rechtstreekse betaling in het betrokken jaar in andere dan de nieuwe lidstaten.

    De totale bedragen van de aanvullende nationale steun die kan worden verleend, zijn vermeld in bijlage XVI.

    De aanvullende nationale steun die kan worden toegekend, wordt onderworpen aan welke aanpassingen ook die eventueel nodig zijn als gevolg van de ontwikkelingen in het GLB.

    De leden 2 en 5 zijn niet van toepassing op Cyprus.

    4.  Indien een nieuwe lidstaat besluit de regeling inzake een enkele areaalbetaling toe te passen, kan die nieuwe lidstaat onder de in de leden 5 en 8 bepaalde voorwaarden aanvullende nationale rechtstreekse steun verlenen.

    5.  Het totale bedrag aan aanvullende nationale steun dat bij toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling in een bepaald jaar wordt toegekend, kan worden beperkt aan de hand van een specifiek totaalbedrag per (sub)sector, op voorwaarde dat dat (sub)sectorspecifieke totaalbedrag slechts betrekking kan hebben op:

    a) de met de bedrijfstoeslagregeling gecombineerde rechtstreekse betalingen en/of

    b) voor 2009 een of meer van de rechtstreekse betalingen die overeenkomstig artikel 70, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de bedrijfstoeslagregeling worden of kunnen worden uitgesloten of waarvoor een gedeeltelijke uitvoering als bedoeld in artikel 64, lid 2, van die verordening mogelijk is.

    c) vanaf 2010, een of meer van de rechtstreekse betalingen waarop de in artikel 51, lid 2, en artikel 68 van die verordening bedoelde gedeeltelijke uitvoering of specifieke steun kan worden toegepast.

    Dit totaalbedrag is gelijk aan het verschil tussen:

    a) het totale bedrag van de steun per (sub)sector dat voortvloeit uit de toepassing van lid 2, tweede alinea, punt a) of punt b), naar gelang van het geval, en

    b) het totale bedrag van de rechtstreekse steun dat in de betrokken nieuwe lidstaat in het betrokken jaar voor dezelfde (sub)sector beschikbaar zou zijn op grond van de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

    6.  De nieuwe lidstaat kan op basis van objectieve criteria na toestemming van de Commissie beslissen welke bedragen aan aanvullende nationale steun kunnen worden verleend.

    7.  De toestemming van de Commissie:

    a) vermeldt de betrokken met GLB-steun vergelijkbare nationale regelingen inzake rechtstreekse betalingen in geval van toepassing van lid 2, eerste alinea, onder b),

    b) bepaalt tot welk niveau de aanvullende nationale steun kan worden betaald, hoe hoog de aanvullende nationale steun is en, in voorkomend geval, welke voorwaarden voor de toekenning van die steun gelden,

    c) wordt verleend onder voorbehoud van welke aanpassingen ook die eventueel nodig zijn als gevolg van ontwikkelingen in het GLB.

    8.  De toekenning van aanvullende nationale betalingen of steun is niet mogelijk voor landbouwactiviteiten waarvoor in andere dan de nieuwe lidstaten niet in rechtstreekse betalingen is voorzien.

    Artikel 133

    Staatssteun op Cyprus

    Cyprus kan naast de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen als overgangsmaatregel degressieve nationale steun toekennen tot eind 2012. Deze staatssteun wordt in een soortgelijke vorm als communautaire steun toegekend, zoals ontkoppelde betalingen.

    Rekening houdend met de aard en het bedrag van de in 2001 toegekende nationale steun, kan Cyprus aan de in bijlage XVII genoemde (sub)sectoren staatssteun toekennen tot de in die bijlage vermelde bedragen.

    De staatssteun wordt toegekend onder voorbehoud van alle aanpassingen die eventueel nodig zijn als gevolg van ontwikkelingen in het GLB. Indien dergelijke aanpassingen noodzakelijk blijken, wordt het bedrag van de steun of worden de voorwaarden voor de toekenning daarvan gewijzigd op grond van een besluit van de Commissie.

    Cyprus legt de Commissie jaarlijks een verslag voor over de uitvoering van de maatregelen inzake staatssteun, waarin de steunvormen en -bedragen per (sub)sector worden vermeld.

    ▼M9

    Artikel 133 bis

    Nationale overgangssteun

    1.  Met uitzondering van Bulgarije en Roemenië kunnen de nieuwe lidstaten die de regeling inzake de enkele areaalbetaling toepassen, in 2013 nationale overgangssteun toekennen.

    Behalve in het geval van Cyprus geeft de Commissie overeenkomstig lid 5 haar toestemming voor de toekenning van dergelijke steun.

    2.  De nationale overgangssteun kan worden toegekend aan landbouwers in sectoren waarvoor overeenkomstig de artikelen 132 en 133 toestemming werd verleend voor de toekenning in 2012 van aanvullende nationale rechtstreekse betalingen of, in het geval van Cyprus, staatssteun.

    3.  De voorwaarden voor de toekenning van de steun zijn identiek aan die welke zijn toegstaan voor de toekenning van betalingen overeenkomstig de artikelen 132 en 133 met betrekking tot 2012.

    4.  Het totale bedrag aan steun dat kan worden toegekend aan landbouwers in de in lid 2 bedoelde sectoren, wordt beperkt tot een specifiek totaalbedrag per sector, dat gelijk is aan het verschil tussen:

    a) de totale rechtstreekse steun die kan worden toegekend aan landbouwers in de betrokken sector in 2012, inclusief alle betalingen die overeenkomstig artikel 132 zijn ontvangen; en

    b) het totale bedrag aan rechtstreekse steun dat voor dezelfde sector uit hoofde van de regeling inzake de enkele areaalbetaling in 2013 beschikbaar zou zijn.

    Wat betreft Cyprus zijn de specifieke totaalbedragen per sector vermeld in bijlage XVII bis.

    5.  De Commissie stelt op basis van een ingediende kennisgeving en zonder de in artikel 141, lid 2, of artikel 141 ter, lid 2, bedoelde procedure toe te passen, uitvoeringshandelingen vast waarbij toestemming voor de nationale overgangssteun wordt verleend en:

    a) het totaalbedrag per sector wordt vastgesteld;

    b) in voorkomend geval het maximumpercentage voor de nationale overgangssteun wordt vastgesteld;

    c) de voorwaarden voor de toekenning van de nationale overgangssteun worden vastgesteld; en

    d) de toepasselijke wisselkoers voor de betalingen wordt vastgesteld.

    6.  De nieuwe lidstaten kunnen op basis van objectieve criteria en binnen de grenzen die overeenkomstig lid 5 door de Commissie zijn vastgesteld, beslissen welke bedragen aan nationale overgangssteun kunnen worden toegekend.

    ▼B



    TITEL VI

    FINANCIËLE OVERDRACHTEN

    ▼M9 —————

    ▼B

    Artikel 136

    Overdracht aan het ELFPO

    De lidstaten kunnen uiterlijk 1 augustus 2009 beslissen om vanaf het begrotingsjaar 2011 een conform artikel 69, lid 7, te berekenen bedrag ter beschikking te stellen voor communautaire steun in het kader van programma's en financiering voor plattelandsontwikkeling op grond van het ELFPO in plaats van een beroep te doen op artikel 69, lid 6, onder a).



    TITEL VII

    UITVOERINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN



    HOOFDSTUK 1

    Uitvoeringsbepalingen

    Artikel 137

    Bevestiging van toeslagrechten

    1.  Toeslagrechten die vóór 1 januari 2009 aan landbouwers worden toegewezen, worden met ingang van 1 januari 2010 als wettelijk en conform beschouwd.

    2.  Lid 1 is niet van toepassing op toeslagrechten die op basis van feitelijk onjuiste aanvragen aan landbouwers zijn toegewezen, tenzij de landbouwer de fout niet redelijkerwijs had kunnen ontdekken.

    3.  Het bepaalde in lid 1 doet niet af aan de bevoegdheid van de Commissie om in artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde beslissingen te nemen met betrekking tot uitgaven die zijn gedaan voor betalingen betreffende een kalenderjaar tot en met 2009.

    Artikel 138

    Toepassing op de ultraperifere gebieden

    De titels III en IV zijn niet van toepassing op de Franse overzeese departementen, de Azoren en Madeira en de Canarische Eilanden.

    ▼M9

    Artikel 139

    Staatssteun

    In afwijking van artikel 180 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1184/2006 van de Raad van 24 juli 2006 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten ( 36 ), zijn de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie niet van toepassing op betalingen die de lidstaten in het kader van de artikelen 41, 57, 64, 68, 69, 70 en 71, artikel 82, lid 2, artikel 86, artikel 98, lid 4, artikel 111, lid 5, artikel 120, artikel 129, lid 3 en de artikelen 131, 132, 133 en 133 bis van de onderhavige verordening verrichten overeenkomstig de onderhavige verordening.

    ▼B

    Artikel 140

    Verstrekken van informatie aan de Commissie

    De lidstaten verstrekken de Commissie uitvoerige informatie over de ter uitvoering van de onderhavige verordening genomen maatregelen, en met name over de maatregelen betreffende de artikelen 6, 12, 28, 41, 45, 46, 47, 48, 51, 57, 58, 68, 69, 70, 71, 72 en 131.

    Artikel 141

    Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen

    1.  De Commissie wordt bijgestaan door een Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen.

    2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

    De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op een maand.

    ▼M9

    Artikel 141 bis

    Uitoefening van de bevoegdheisdelegatie

    1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.  De in artikel 11 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor de periode van 1 september 2012 tot en met 31 december 2013.

    3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bis bedoelde bevoegdheids-delegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    5.  Een overeenkomstig artikel 11 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 141 ter

    Comitéprocedure

    1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor plattelandsontwikkeling dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1698/2005. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren ( 37 ).

    2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    ▼B

    Artikel 142

    Uitvoeringsbepalingen

    Volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure worden uitvoeringsbepalingen voor de onderhavige verordening vastgesteld. Het betreft met name:

    a) uitvoeringsbepalingen inzake de vaststelling van een bedrijfsadviseringssysteem;

    b) uitvoeringsbepalingen betreffende de criteria voor de toewijzing van de door de toepassing van de modulatie beschikbaar komende bedragen;

    c) uitvoeringsbepalingen betreffende het verlenen van de steunbedragen waarin de onderhavige verordening voorziet, met inbegrip van de voorwaarden voor subsidiabiliteit, de toepassings- en betalingsdata en de controlebepalingen, alsmede het controleren en vaststellen van het recht op de steunbedragen, met inbegrip van alle nodige uitwisseling van gegevens met de lidstaten, en de vaststelling van de overschrijding van de basisarealen of gegarandeerde maximumarealen, alsmede uitvoeringsbepalingen betreffende de aanhoudperiode en de intrekking en herverdeling van ongebruikte overeenkomstig titel IV, hoofdstuk 1, afdelingen 10 en 11, vastgestelde premierechten;

    d) uitvoeringsbepalingen betreffende de bedrijfstoeslagregeling, met name de vorming van de nationale reserve, de overdracht van toeslagrechten, de definitie van blijvende gewassen, blijvend grasland en grasland, de in titel III, hoofdstukken 2 en 3, vastgestelde opties en de integratie van de in titel III, hoofdstuk 4, bedoelde gekoppelde betalingen;

    e) uitvoeringsbepalingen voor titel V;

    f) uitvoeringsbepalingen betreffende de integratie van steun voor groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten in de bedrijfstoeslagregeling, met inbegrip van de aanvraagprocedure in het eerste uitvoeringsjaar, en betreffende de in titel IV, hoofdstuk 1, afdelingen 8 en 9, bedoelde betalingen;

    g) uitvoeringsbepalingen betreffende de integratie van steun voor de wijnsector in de bedrijfstoeslagregeling, met inbegrip van de aanvraagprocedure in het eerste uitvoeringsjaar, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 479/2008;

    h) met betrekking tot hennep, uitvoeringsbepalingen betreffende specifieke controlemaatregelen en methoden voor het bepalen van de gehalten aan tetrahydrocannabinol;

    i) de wijzigingen van bijlage I die noodzakelijk kunnen worden in het licht van de criteria van artikel 1;

    j) wijzigingen van de bijlagen V en IX die noodzakelijk kunnen worden in het licht van met name nieuwe communautaire regelgeving;

    k) de basiskenmerken van het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen en de definitie ervan;

    l) de wijzigingen die in de steunaanvraag kunnen worden aangebracht, en vrijstelling van de verplichting om een steunaanvraag in te dienen;

    m) regels inzake de minimale informatie die in de steunaanvragen moet worden opgenomen;

    n) regels inzake de administratieve controles, inspecties ter plaatse en de inspectie door middel van teledetectie;

    o) regels inzake de toepassing van de verlagingen en uitsluitingen van betalingen in geval van niet-nakoming van de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 4 en 22, met inbegrip van de gevallen waarin geen verlagingen en uitsluitingen worden toegepast;

    p) wijzigingen van bijlage VI die noodzakelijk kunnen worden in het licht van de criteria van artikel 26;

    q) de communicatie tussen de lidstaten en de Commissie;

    r) maatregelen die nodig en naar behoren gerechtvaardigd zijn om in een noodsituatie praktische en specifieke problemen op te lossen, in het bijzonder met betrekking tot de uitvoering van titel II, hoofdstuk 4, en titel III, hoofdstukken 2 en 3; deze maatregelen kunnen afwijken van sommige delen van de onderhavige verordening, maar slechts zolang en voor zover dat absoluut noodzakelijk is;

    s) met betrekking tot katoen, uitvoeringsbepalingen inzake:

    i) de berekening van de in artikel 90, lid 4, bedoelde verlaging van de steun;

    ii) de erkende brancheorganisaties, in het bijzonder de financiering ervan en een controle- en sanctieregeling.



    HOOFDSTUK 2

    Overgangs- en slotbepalingen

    Artikel 143

    Wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005

    Verordening (EG) nr. 1290/2005 wordt als volgt gewijzigd:

    1. artikel 12, lid 2, wordt vervangen door:

    „2.  De Commissie stelt de bedragen vast die overeenkomstig artikel 9, artikel 10, lid 4, artikel 134, artikel 135 en artikel 136 van Verordening (EG) nr. 73/2009 van 19 januari 2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers ( 38 ), en overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 378/2007 van de Raad van 27 maart 2007 houdende voorschriften voor een vrijwillige modulatie van de rechtstreekse betalingen waarin Verordening (EG) nr. 1782/2003 voorziet ( 39 ) en artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad van 29 april 2008 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt ( 40 ) ter beschikking van het ELFPO worden gesteld.

    2. artikel 18, lid 3, wordt vervangen door:

    „3.  De in artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde nationale maxima, gecorrigeerd aan de hand van de in artikel 11, lid 1, van die verordening bedoelde aanpassingen, worden beschouwd als financiële maxima in euro.”

    Artikel 144

    Wijziging van Verordening (EG) nr. 247/2006

    Verordening (EG) nr. 247/2006 wordt als volgt gewijzigd:

    1. artikel 23, lid 2, wordt vervangen door:

    „2.  De Gemeenschap financiert de maatregelen waarin de titels II en III van de onderhavige verordening voorzien, tot het volgende jaarlijkse maximum:



    miljoen euro

     

    Begrotingsjaar 2007

    Begrotingsjaar 2008

    Begrotingsjaar 2009

    Begrotingsjaar 2010

    Begrotingjaar 2011 en volgende

    Franse overzeese departementen

    126,6

    262,6

    269,4

    273,0

    278,41

    Azoren en Madeira

    77,9

    86,98

    87,08

    87,18

    106,21

    Canarische Eilanden

    127,3

    268,4

    268,4

    268,4

    268,42”

    2. Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    „Artikel 24 ter

    1.  De lidstaten dienen uiterlijk op 1 augustus 2009 bij de Commissie de ontwerp-wijzigingen van het algemeen programma in waarmee de in artikel 23, lid 2, doorgevoerde wijzigingen worden weergegeven die zijn doorgevoerd bij Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers ( 41 ).

    2.  De Commissie evalueert de ingediende wijzigingen en besluit volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure uiterlijk vier maanden na de indiening van de wijzigingsvoorstellen deze al dan niet goed te keuren. De wijzigingen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2010.

    Artikel 145

    Wijziging van Verordening (EG) nr. 378/2007

    Verordening (EG) nr. 378/2007 wordt als volgt gewijzigd:

    1. artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

    a) lid 3 wordt vervangen door:

    „3.  De verlagingen in het kader van de vrijwillige modulatie worden op dezelfde berekeningsgrondslag verricht als die welke geldt voor de modulatie overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers ( 42 ).

    b) het volgende lid wordt toegevoegd:

    „5.  De modulatiepercentages die op een landbouwer van toepassing zijn als gevolg van de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 73/2009, verminderd met vijf procentpunten, worden afgetrokken van het percentage voor vrijwillige modulatie dat op grond van lid4 van het onderhavige artikel door de lidstaten wordt toegepast. Beide in mindering te brengen percentages en de definitieve vrijwillige modulatie zijn gelijk aan of hoger dan 0.”;

    2. in artikel 3, lid 1, wordt punt a) vervangen door:

    „a) in afwijking van artikel 1, lid 3, van de onderhavige verordening, de verlaging in het kader van de modulatie toepassen op basis van de berekening die voor de modulatie geldt krachtens artikel7 van Verordening (EG) nr. 73/2009, exclusief de in lid 1 van dat artikel vastgestelde uitsluiting voor bedragen tot en met 5 000 EUR; en/of”.

    Artikel 146

    Intrekkingen

    1.  Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt ingetrokken.

    ▼M3

    Artikel 20, lid 2, artikel 64, lid 2, de artikelen 66, 68, 68 bis, 68 ter en 69, artikel 70, lid 1, onder b), en lid 2, en titel IV, hoofdstukken 1 (durumtarwe), 5 (energiegewassen), 7 (melkpremie), 10 (areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen), 10 ter (steun voor olijfgaarden), 10 quater (steun voor de productie van tabak), en 10 quinquies (areaalsteun voor hop) van die verordening blijven evenwel van toepassing in 2009.

    ▼B

    2.  De verwijzingen in deze verordening naar verordening (EG) nr. 1782/2003 worden gelezen als verwijzingen naar die Verordening zoals die gold tot de intrekking ervan.

    Verwijzingen in andere besluiten naar Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden gelezen als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XVIII.

    ▼M3

    Artikel 146 bis

    Betalingen voor schapen en geiten in 2009

    In 2009 mogen lidstaten die overeenkomstig titel III, hoofdstuk 5, afdeling 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, betalingen in de sector schapen- en geitenvlees hebben verleend, tot 50 % van het aandeel van de in artikel 41 van voornoemde verordening bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 opgenomen betalingen in de sector schapen- en geitenvlees, behouden.

    In dit geval verrichten de betrokken lidstaten binnen de grenzen van het maximum dat volgens de in artikel 64, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde procedure is vastgesteld, in 2009 een extra betaling aan landbouwers.

    De extra betaling wordt volgens de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 11, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 verleend aan landbouwers die schapen en geiten houden.

    ▼B

    Artikel 147

    Overgangsbepalingen

    De Commissie kan volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure de maatregelen vaststellen die nodig zijn om de overgang van de in Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde regelingen naar de in de onderhavige verordening vastgestelde regelingen te vergemakkelijken.

    Artikel 148

    Overgangsbepalingen voor de nieuwe lidstaten

    Indien voor de nieuwe lidstaten overgangsmaatregelen nodig zijn ter vergemakkelijking van de overgang van de regeling inzake een enkele areaalbetaling naar de bedrijfstoeslagregeling en andere steunregelingen als bedoeld in de titels III en IV, worden die maatregelen vastgesteld volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure.

    Artikel 149

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2009.

    Maar:

    a) artikel 138 is van toepassing met ingang van 1 januari 2010,

    b) de normen inzake vaststelling en/of behoud van habitats, naleving van vergunningsprocedures voor het gebruik van water voor bevloeiingsdoeleinden en de beschrijving van landschapselementen, als bepaald in bijlage III, zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2010,

    c) de norm voor het aanleggen van bufferstroken langs waterlopen, bepaald in bijlage III, is van toepassing op zijn vroegst vanaf 1 januari 2010 en uiterlijk vanaf 1 januari 2012.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




    BIJLAGE I



    Lijst van steunregelingen

    Sector

    Rechtsgrondslag

    Noten

    Bedrijfstoeslag

    Titel III van de onderhavige verordening

    Ontkoppelde betaling

    Regeling inzake een enkele areaalbetaling

    Titel V, hoofdstuk 2, van deze verordening

    Ontkoppelde betaling ter vervanging van alle in deze bijlage opgenomen rechtstreekse betalingen, behalve afzonderlijke betalingen

    Durumtarwe

    Titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1)

    Areaalbetaling

    Eiwithoudende gewassen

    Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 3, van deze verordening

    Areaalbetaling

    Rijst

    Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 1, van deze verordening

    Areaalbetaling

    Noten

    Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 4, van deze verordening

    Areaalbetaling

    Energiegewassen

    Titel IV, hoofdstuk 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1)

    Areaalbetaling

    Zetmeelaardappelen

    Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 2, van deze verordening

    Productiesteun voor telers

    Zaaizaad

    Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 5, van deze verordening

    Productiesteun

    Akkerbouwgewassen

    Titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1)

    Areaalbetaling

    Schapen- en geitenvlees

    Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 10, van deze verordening

    Ooien- en geitenpremie

    Rundvlees

    Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 11, van deze verordening

    Speciale premie, zoogkoeienpremie (ook bij betaling voor vaarzen en inclusief de aanvullende nationale zoogkoeienpremie indien meegefinancierd) en slachtpremie

    Specifieke soorten landbouw en kwaliteitsproductie

    Artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1)

     

    Specifieke steun

    Titel III, hoofdstuk 5, van deze verordening

     

    Olijfgaarden

    Titel IV, hoofdstuk 10 ter, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1)

    Areaalsteun

    Zijderupsen

    Artikel 111 van Verordening (EG) nr. 1234/2007

    Steun ter bevordering van de zijderupsenteelt

    Tabak

    Titel IV, hoofdstuk 10 quater, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1)

    Productiesteun

    Hop

    Titel IV, hoofdstuk 10 quinquies, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1)

    Areaalsteun

    Suikerbieten, suikerriet en cichorei voor de productie van suiker of inulinestroop

    Artikel 126, van deze verordening

    Ontkoppelde betalingen

    Suikerbieten en suikerriet voor de productie van suiker

    Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 7, van deze verordening

    Productiesteun

    Voor verwerking geleverde groenten en fruit

    Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 8, van deze verordening

    Overgangsbetalingen voor groenten en fruit

    Voor verwerking geleverde aardbeien en frambozen

    Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 9, van deze verordening

    Overgangsbetaling voor zacht fruit

    Groenten en fruit

    Artikel 127 van deze verordening

    Afzonderlijke betaling voor groenten en fruit

    ▼M8

    Groenten en fruit

    Artikel 129, lid 1, van deze verordening

    Afzonderlijke betaling voor zacht fruit

    ▼B

    Posei

    Titel III van Verordening (EG) nr. 247/2006

    Rechtstreekse betaling op grond van in de programma's vastgestelde maatregelen

    Eilanden in de Egeïsche Zee

    Hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1405/2006

    Rechtstreekse betaling op grond van in de programma's vastgestelde maatregelen

    Katoen

    Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 6, van deze verordening

    Areaalbetaling

    (1)   Alleen voor 2009.




    BIJLAGE II



    Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen als bedoeld in de artikelen 4 en 5

    MilieuIdentificatie en registratie van dierenVolksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van plantenDierenwelzijn

    Punt A.

    1.

    Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1)

    Artikel 3, lid 1, artikel 3, lid 2, punt b), artikel 4, lid 1, artikel 4, lid 2, artikel 4, lid 4, artikel 5, punten a), b) en d)

    2.

    Richtlijn 80/68/EEG van de Raad van 17 december 1979 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen (PB L 20 van 26.1.1980, blz. 43)

    Artikelen 4 en 5

    3.

    Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6)

    Artikel 3

    4.

    Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1)

    Artikelen 4 en 5

    5.

    Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7)

    Artikel 6 en artikel 13, lid 1, punt a)

    Volksgezondheid en diergezondheid

    6.

    Richtlijn 2008/71/EG van de Raad van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens (PB L 213 van 8.8.2005, blz. 31)

    Artikelen 3, 4 en 5

    7.

    Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1)

    Artikelen 4 en 7

    8.

    Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8)

    Artikelen 3, 4 en 5

    Punt B.

    9.

    Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1)

    Artikel 3

    10.

    Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3)

    Artikel 3, onder a), b), d) en e), artikelen 4, 5 en 7

    11.

    Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1)

    Artikelen 14, 15, 17, lid 1 (1), 18, 19 en 20

    12.

    Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1)

    Artikelen 7, 11, 12, 13 en 15

    Kennisgeving van ziekten

    13.

    Richtlijn 85/511/EEG van de Raad van 18 november 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer (PB L 315 van 26.11.1985, blz. 11)

    Artikel 3

    14.

    Richtlijn 92/119/EEG van 17 december 1992 van de Raad tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte (PB L 62 van 15.3.1993, blz. 69)

    Artikel 3

    15.

    Richtlijn 2000/75/EG van de Raad van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 74)

    Artikel 3

    Punt C.

    16.

    Richtlijn 91/629/EEG van de Raad van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (PB L 340 van 11.12.1991, blz. 28)

    ►C1  Artikelen 3 en 4 ◄

    17.

    Richtlijn 91/630/EEG van de Raad van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (PB L 340 van 11.12.1991, blz. 33)

    Artikel 3 en artikel 4, lid 1

    18.

    Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (PB L 221 van 8.8.1998, blz. 23)

    Artikel 4

    (1)   Zoals uitgevoerd bij met name:

    — Verordening (EEG) nr. 2377/90: artikelen 2, 4 en 5;

    — Verordening (EG) nr. 852/2004: artikel 4, lid 1, en bijlage I, deel A (II 4 (g, h, j), 5 (f, h), 6; III 8 (a, b, d, e), 9 (a, c));

    — Verordening (EG) nr. 853/2004: artikel 3, lid 1, en bijlage III, deel IX, hoofdstuk 1 (I-1 b, c, d, e; I-2 a (i, ii, iii), b (i, ii), c; I-3; I-4; I-5; II-A 1, 2, 3, 4; II-B 1(a, d), 2, 4 (a, b)), bijlage III, deel X, hoofdstuk 1, punt 1);

    — Verordening (EG) nr. 183/2005: artikel 5, lid 1, en bijlage I, deel A, (I-4 e, g; II-2 a, b, e), artikel 5, lid 5, en bijlage III (1, 2), artikel 5, lid 6;

    — Verordening (EG) nr. 396/2005: artikel 18.




    BIJLAGE III



    Goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in artikel 6

    Aangelegenheid

    Bindende normen

    Facultatieve normen

    Bodemerosie:

    De bodem beschermen door middel van passende maatregelen

    —  Minimale bodembedekking

    —  Instandhouding van terrassen

    —  Minimaal landbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse

     

    Organische stof in de bodem:

    Het gehalte organische stof in de bodem handhaven door passende praktijken

    —  Stoppelbeheer op bouwland

    —  Normen voor vruchtwisseling

    Bodemstructuur:

    De bodemstructuur in stand houden door passende maatregelen

     

    —  Passend machinegebruik

    Minimaal onderhoud:

    Zorgen voor een minimaal onderhoud en achteruitgang van habitats voorkomen

    —  Instandhouding van landschapselementen, inclusief, in voorkomend geval, heggen, vijvers, greppels, bomenrijen, bomengroepen of geïsoleerde bomen, en akkerranden

    —  Een minimale veebezetting en/of een passend regime

    —  Vaststelling en/of behoud van habitats

     

    —  Het voorkomen van verstruiking van de landbouwgrond door ongewenste vegetatie

    —  Instelling van een rooiverbod voor olijfbomen

    —  Bescherming van blijvend grasland

    —  Het in een goede groeitoestand houden van olijfgaarden en wijngaarden

    Waterbescherming en waterbeheer:

    Bescherming van water tegen vervuiling en afspoeling, en beheer van het watergebruik

    —  Het aanleggen van bufferstroken langs waterlopen (1)

     

    —  Naleving van vergunningsprocedures wanneer voor het gebruik van water voor bevloeiingsdoeleinden een vergunning nodig is

    (1)   Noot: De GLMC-bufferstroken moeten zowel binnen als buiten voor verontreiniging kwetsbare zones aangewezen overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 91/676/EEG ten minste voldoen aan de eisen in verband met de voorwaarden voor het op of in de bodem brengen van meststoffen in de nabijheid van waterlopen, genoemd in punt A4 van bijlage II bij Richtlijn 91/676/EEG. Die eisen moeten worden toegepast overeenkomstig de actieprogramma's van de lidstaten die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Richtlijn 91/676/EEG.

    ▼M7




    BIJLAGE IV



    (in miljoen EUR)

    Kalenderjaar

    2009

    2010

    2011

    2012

    ►M9  2013 ◄

    België

    583,2

    575,4

    570,8

    569,0

    ►M9  569 ◄

    Tsjechië

     
     
     

    825,9

    ►M9  903 ◄

    Denemarken

    987,4

    974,9

    966,5

    964,3

    ►M9  964,3 ◄

    Duitsland

    5 524,8

    5 402,6

    5 357,1

    5 329,6

    ►M9  5 329,6 ◄

    Estland

     
     
     

    92,0

    ►M9  101,2 ◄

    Ierland

    1 283,1

    1 272,4

    1 263,8

    1 255,5

    ►M9  1 255,5 ◄

    Griekenland

    2 561,4

    2 365,4

    2 359,4

    2 344,5

    ►M9  2 344,5 ◄

    Spanje

    5 043,7

    5 066,4

    5 037,4

    5 055,3

    ►M9  5 055,2 ◄

    Frankrijk

    8 064,4

    7 946,1

    7 880,7

    7 853,0

    ►M9  7 853,1 ◄

    Italië

    4 345,9

    4 151,6

    4 128,2

    4 127,8

    ►M9  4 128,3 ◄

    Cyprus

     
     
     

    49,1

    ►M9  53,5 ◄

    Letland

     
     
     

    133,9

    ►M9  146,4 ◄

    Litouwen

     
     
     

    346,7

    ►M9  379,8 ◄

    Luxemburg

    35,6

    35,2

    35,1

    34,7

    ►M9  34,7 ◄

    Hongarije

     
     
     

    1 204,5

    ►M9  1 313,1 ◄

    Malta

     
     
     

    5,1

    ►M9  5,5 ◄

    Nederland

    836,9

    829,1

    822,5

    830,6

    ►M9  830,6 ◄

    Oostenrijk

    727,6

    721,7

    718,2

    715,7

    ►M9  715,7 ◄

    Polen

     
     
     

    2 787,1

    ►M9  3 043,4 ◄

    Portugal

    590,5

    574,3

    570,5

    566,6

    ►M9  566,6 ◄

    Slovenië

     
     
     

    131,6

    ►M9  144,3 ◄

    Slowakije

     
     
     

    357,9

    ►M9  385,6 ◄

    Finland

    550,0

    544,5

    541,1

    539,2

    ►M9  539,2 ◄

    Zweden

    733,1

    717,7

    712,3

    708,5

    ►M9  708,5 ◄

    Verenigd Koninkrijk

    3 373,1

    3 345,4

    3 339,4

    3 336,1

    ►M9  3 650 ◄

    ▼B




    BIJLAGE V



    Lijst van in artikel 9, lid 3, bedoelde granen

    GN-code

    Omschrijving

    Granen

     

    1001 10 00

    Durumtarwe

    1001 90

    Tarwe en mengkoren andere dan durumtarwe

    1002 00 00

    Rogge

    1003 00

    Gerst

    1004 00 00

    Haver

    1005

    Maïs

    1007 00

    Graansorgho

    1008

    Boekweit, gierst en kanariezaad; andere granen

    0709 90 60

    Suikermaïs




    BIJLAGE VI



    Compatibele steunregelingen als bedoeld in artikel 26

    Sector

    Rechtsgrondslag

    Probleemgebieden en gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied

    Artikel 13, onder a), artikel 14, lid 1 en lid 2, eerste en tweede streepje, artikel 15, de artikelen 17 tot en met 20, artikel 51, lid 3, en artikel 55, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1257/1999

    Maatregelen om een duurzaam gebruik van landbouwgrond te bevorderen door:

    betalingen inzake natuurlijke handicaps aan landbouwers in berggebieden,

    Artikel 36, onder a) i), van Verordening (EG) nr. 1698/2005

    betalingen aan landbouwers in andere gebieden met handicaps dan berggebieden

    Artikel 36, onder a) ii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005

    Natura 2000-betalingen en betalingen in verband met Richtlijn 2000/60/EG

    Artikel 36, onder a) iii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005

    agromilieubetalingen

    Artikel 36, onder a) iv), van Verordening (EG) nr. 1698/2005

    Maatregelen om een duurzaam gebruik van bosgrond te bevorderen door:

    eerste bebossing van landbouwgrond,

    Artikel 36, onder b) i), van Verordening (EG) nr. 1698/2005

    Natura 2000-betalingen

    Artikel 36, onder b) iv), van Verordening (EG) nr. 1698/2005

    bosmilieubetalingen

    Artikel 36, onder b) v), van Verordening (EG) nr. 1698/2005

    Wijn

    Artikel 117 van Verordening (EG) nr. 479/2008




    BIJLAGE VII



    Krachtens artikel 28, lid 1, toe te passen coëfficiënten

    Lidstaat

    Limiet voor de euro-drempel

    (artikel 28, lid 1, punt a))

    Limiet voor de hectare-drempel

    (artikel 28, lid 1, punt b))

    België

    400

    2

    Bulgarije

    200

    0,5

    Tsjechië

    200

    5

    Denemarken

    300

    5

    Duitsland

    300

    4

    Estland

    100

    3

    Ierland

    200

    3

    Griekenland

    400

    0,4

    Spanje

    300

    2

    Frankrijk

    300

    4

    Italië

    400

    0,5

    Cyprus

    300

    0,3

    Letland

    100

    1

    Litouwen

    100

    1

    Luxemburg

    300

    4

    Hongarije

    200

    0,3

    Malta

    500

    0,1

    Nederland

    500

    2

    Oostenrijk

    200

    2

    Polen

    200

    0,5

    Portugal

    200

    0,3

    Roemenië

    200

    0,3

    Slovenië

    300

    0,3

    Slowakije

    200

    2

    Finland

    200

    3

    Zweden

    200

    4

    Verenigd Koninkrijk

    200

    5

    ▼M7




    BIJLAGE VIII

    Nationale maxima bedoeld in artikel 40



    Tabel 1

    (in duizend EUR)

    Lidstaat

    2009

    2010

    2011

    2012

    2013

    2014

    2015

    2016 en volgende jaren

    België

    614 179

    611 817

    611 817

    614 855

    614 855

    614 855

    614 855

    614 855

    Denemarken

    1 030 478

    1 031 321

    1 031 321

    1 049 002

    1 049 002

    1 049 002

    1 049 002

    1 049 002

    Duitsland

    5 770 254

    5 771 981

    5 771 994

    5 852 938

    5 852 938

    5 852 938

    5 852 938

    5 852 938

    Ierland

    1 342 268

    1 340 521

    1 340 521

    1 340 869

    1 340 869

    1 340 869

    1 340 869

    1 340 869

    Griekenland

    2 380 713

    2 228 588

    2 231 798

    2 233 227

    2 217 227

    2 217 227

    2 217 227

    2 217 227

    Spanje

    4 858 043

    5 119 045

    5 125 032

    5 304 642

    5 161 893

    5 161 893

    5 161 893

    5 161 893

    Frankrijk

    8 407 555

    8 423 196

    8 425 326

    8 527 494

    8 527 494

    8 527 494

    8 527 494

    8 527 494

    Italië

    4 143 175

    4 210 875

    4 234 364

    4 379 985

    4 379 985

    4 379 985

    4 379 985

    4 379 985

    Luxemburg

    37 518

    37 569

    37 679

    37 671

    37 084

    37 084

    37 084

    37 084

    Nederland

    853 090

    853 169

    853 169

    897 751

    897 751

    897 751

    897 751

    897 751

    Oostenrijk

    745 561

    747 344

    747 425

    751 788

    751 788

    751 788

    751 788

    751 788

    Portugal

    608 751

    589 811

    589 991

    606 551

    606 551

    606 551

    606 551

    606 551

    Finland

    566 801

    565 520

    565 823

    570 548

    570 548

    570 548

    570 548

    570 548

    Zweden

    763 082

    765 229

    765 229

    770 906

    770 906

    770 906

    770 906

    770 906

    Verenigd Koninkrijk

    3 985 895

    3 976 425

    3 976 482

    3 988 042

    3 987 922

    3 987 922

    3 987 922

    3 987 922



    Tabel 2 (1)

    (in duizend EUR)

    Lidstaat

    2009

    2010

    2011

    2012

    2013

    2014

    2015

    2016 en volgende jaren

    Bulgarije

    287 399

    336 041

    416 372

    499 327

    580 087

    660 848

    741 606

    814 295

    Tsjechië

    559 622

    654 241

    739 941

    832 144

    909 313

    909 313

    909 313

    909 313

    Estland

    60 500

    71 603

    81 703

    92 042

    101 165

    101 165

    101 165

    101 165

    Cyprus

    31 670

    38 928

    43 749

    49 146

    53 499

    53 499

    53 499

    53 499

    Letland

    90 016

    105 368

    119 268

    133 978

    146 479

    146 479

    146 479

    146 479

    Litouwen

    230 560

    271 029

    307 729

    346 958

    380 109

    380 109

    380 109

    380 109

    Hongarije

    807 366

    947 114

    1 073 824

    1 205 037

    1 318 975

    1 318 975

    1 318 975

    1 318 975

    Malta

    3 752

    4 231

    4 726

    5 137

    5 102

    5 102

    5 102

    5 102

    Polen

    1 877 107

    2 192 294

    2 477 294

    2 788 247

    3 044 518

    3 044 518

    3 044 518

    3 044 518

    Roemenië

    623 399

    729 863

    907 473

    1 086 608

    1 264 472

    1 442 335

    1 620 201

    1 780 406

    Slovenië

    87 942

    103 394

    117 423

    131 575

    144 274

    144 274

    144 274

    144 274

    Slowakije

    240 014

    280 364

    316 964

    355 242

    388 176

    388 176

    388 176

    388 176

    (1)   De maxima zijn berekend met inachtneming van de in artikel 121 vastgestelde toenameregeling.

    ▼B




    BIJLAGE IX

    Toeslagrechten als bedoeld in artikel 33, lid 1, onder b) iii)

    A.   Groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten

    1. Voor de toepassing van deze bijlage wordt onder „groenten en fruit” verstaan, de in artikel 1, lid 1, onder i) en j), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vermelde producten, en onder „consumptieaardappelen” aardappelen van GN-code 0701 die niet bestemd zijn voor het maken van aardappelzetmeel waarvoor krachtens artikel 77 steun wordt verleend.

    Landbouwers ontvangen een toeslagrecht per hectare dat wordt berekend door het in punt 2 bedoelde referentiebedrag te delen door het overeenkomstig punt 3 berekende aantal hectaren.

    2. De lidstaten stellen het in het referentiebedrag van elke landbouwer op te nemen bedrag vast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals:

    a) het bedrag van de marktsteun die de landbouwer direct of indirect heeft gekregen voor groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten,

    b) de voor de teelt van groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten gebruikte oppervlakte,

    c) de hoeveelheid geproduceerde groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten,

    voor een representatieve periode, die per product kan verschillen, van één of meer verkoopseizoenen vanaf het verkoopseizoen dat eindigt in 2001 en, voor de nieuwe lidstaten, vanaf het verkoopseizoen dat eindigt in 2004, tot het verkoopseizoen dat eindigt in 2007.

    Afhankelijk van het product kunnen verschillende criteria worden gehanteerd, indien dit naar behoren op een objectieve basis wordt gemotiveerd. Op dezelfde basis kunnen lidstaten besluiten de in het referentiebedrag op te nemen bedragen en de in aanmerking komende hectaren uit hoofde van dit punt pas na een op 31 december 2010 eindigende overgangsperiode van drie jaar vast te stellen.

    3. De lidstaten berekenen de in aanmerking te nemen hectaren op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria zoals de in punt 2, eerste alinea, tweede streepje, bedoelde oppervlakte.

    4. Een landbouwer wiens productie gedurende de in punt 2 bedoelde referentieperiode nadelig werd beïnvloed door een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden dat/die zich vóór of gedurende die referentieperiode heeft/hebben voorgedaan, heeft het recht te verzoeken dat het in punt 2 bedoelde referentiebedrag wordt berekend op basis van het kalenderjaar of de kalenderjaren in de referentieperiode dat/die niet is/zijn beïnvloed door het geval van overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden.

    5. Indien de hele referentieperiode door het geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden werd beïnvloed, berekent de betrokken lidstaat het referentiebedrag op basis van het meest recente verkoopseizoen voorafgaand aan de overeenkomstig punt 3 gekozen representatieve periode. In dergelijke gevallen is punt 1 van overeenkomstige toepassing.

    6. Een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de betrokken landbouwer, samen met relevant bewijsmateriaal ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk ter kennis van de autoriteit gebracht binnen een door elke lidstaat vast te stellen termijn.

    B.   Wijn (rooien)

    Landbouwers die deelnemen aan de rooiregeling van titel V, hoofdstuk 3, van Verordening (EG) nr. 479/2008, krijgen in het jaar na het rooien toeslagrechten toegewezen gelijk aan het aantal hectaren waarvoor zij een rooipremie hebben ontvangen.

    Het eenheidsbedrag van die toeslagrechten is gelijk aan de regionale gemiddelde van de bedragen van de toeslagrechten van de betrokken regio. Het eenheidsbedrag mag echter in geen geval hoger zijn dan 350 euro/ha.

    In afwijking van de eerste alinea wordt, indien de hectaren waarvoor een landbouwer een rooipremie heeft ontvangen, reeds in aanmerking waren genomen voor de toewijzing van toeslagrechten, het bedrag van de toeslagrechten waarover de betrokken landbouwer beschikte, verhoogd met het bedrag dat het resultaat vormt van de vermenigvuldiging van het in de eerste alinea bedoelde aantal gerooide hectaren met het in de tweede alinea bedoelde eenheidsbedrag.

    C.   Wijn (overheveling uit steunprogramma's)

    Lidstaten die besluiten steun te verlenen in overeenstemming met artikel 9 van Verordening (EG) nr. 479/2008, stellen het referentiebedrag voor elke landbouwer en de in aanmerking te nemen hectaren vast:

    a) op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria;

    b) met betrekking tot een representatieve referentieperiode van een of meer wijnoogstjaren vanaf het wijnoogstjaar 2005/2006. De referentiecriteria die gebruikt worden om het referentiebedrag en de in aanmerking te nemen hectaren vast te stellen worden evenwel niet gebaseerd op een referentieperiode die ook latere wijnoogstjaren dan het wijnoogstjaar 2007/2008 omvat wanneer de overheveling in steunprogramma's een vergoeding omvat aan landbouwers die voorheen steun hebben ontvangen voor distillatie tot drinkalcohol of die de economische begunstigden zijn geweest van de steun voor het gebruik van geconcentreerde druivenmost voor het verrijken van wijn in het kader van Verordening (EG) nr. 479/2008;

    c) waarbij het totale voor deze maatregel beschikbare bedrag bedoeld in artikel 6, onder e), van Verordening (EG) nr. 479/2008 niet wordt overschreden.

    Landbouwers ontvangen een toeslagrecht per hectare dat wordt berekend door het bedoelde referentiebedrag te delen door het aantal in aanmerking te nemen hectaren.




    BIJLAGE X

    Aandelen van de nationale maxima bedoeld in artikel 54

    1. Het in artikel 54, lid 1, bedoelde aandeel in de nationale maxima dat bestemd is voor tomaten, is als volgt:



    Lidstaat

    Bedrag

    (miljoen EUR per kalenderjaar)

    Bulgarije

    5,394

    Tsjechië

    0,414

    Griekenland

    35,733

    Spanje

    56,233

    Frankrijk

    8,033

    Italië

    183,967

    Cyprus

    0,274

    Malta

    0,932

    Hongarije

    4,512

    Roemenië

    1,738

    Polen

    6,715

    Portugal

    33,333

    Slowakije

    1,018

    2. Het in artikel 54, lid 2, bedoelde aandeel in de nationale maxima dat bestemd is voor andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige, is als volgt:



    Lidstaat

    Bedrag

    (miljoen EUR per kalenderjaar)

    Bulgarije

    0,851

    Tsjechië

    0,063

    Griekenland

    153,833

    Spanje

    110,633

    Frankrijk

    44,033

    Italië

    131,700

    Cyprus

    in 2009:

    4,856

    in 2010:

    4,919

    in 2011:

    4,982

    in 2012:

    5,045

    Hongarije

    0,244

    Roemenië

    0,025

    Portugal

    2,900

    Slowakije

    0,007




    BIJLAGE XI

    Integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling als bedoeld in artikel 63

    1. 

    a) met ingang van 2010, de in titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe;

    b) uiterlijk met ingang van 2012, de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 3, van deze verordening bedoelde premie voor eiwithoudende gewassen;

    c) uiterlijk met ingang van 2012, de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 1, van deze verordening bedoelde gewasspecifieke betaling voor rijst;

    d) uiterlijk met ingang van 2012, de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 4, van deze verordening bedoelde areaalbetaling voor noten;

    e) uiterlijk met ingang van 2012, de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 2, van deze verordening bedoelde productiesteun voor zetmeelaardappeltelers.

    2. 

    a) met ingang van 2012, de in deel II, titel I, hoofdstuk 4, afdeling I, onderafdeling I, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde steun voor de verwerking van gedroogde voedergewassen;

    b) met ingang van 2012, de in deel II, titel I, hoofdstuk 4, afdeling I, onderafdeling II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde steun voor de verwerking van vezelvlas en -hennep;

    c) met ingang van 2012, de in artikel 95 bis van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde premie voor aardappelzetmeel;

    d) met ingang van 2012, de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 9, van deze verordening bedoelde overgangsbetaling voor zacht fruit.

    3. 

    Met ingang van 2010, indien de lidstaat is overgegaan tot toekenning van:

    a) de in titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor akkerbouwgewassen;

    b) de in titel IV, hoofdstuk 10 ter, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor olijfgaarden;

    c) de in titel IV, hoofdstuk 10 quinquies, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalsteun voor hop.

    Uiterlijk met ingang van 2012, indien de lidstaat is overgegaan tot toekenning van:

    a) de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 5, van deze verordening bedoelde steun voor zaaizaad;

    b) de rundvleesbetalingen, met uitzondering van de in artikel 53 van deze verordening bedoelde zoogkoeienpremie.

    4. 

    Met ingang van 2010, indien de lidstaat krachtens artikel 51, lid 1, van deze verordening niet langer de volgende betalingen toekent of besluit deze op een lager niveau toe te kennen:

    a) de in artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde betalingen voor schapen en geiten;

    b) de in artikel 68 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 of in artikel 53, lid 2, van deze verordening bedoelde rundvleesbetalingen, in geval van toepassing van de tweede alinea van artikel 51, lid 1, van deze verordening;

    c) de in artikel 68 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde overgangsbetalingen voor groenten en fruit.




    BIJLAGE XII

    Integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling als bedoeld in artikel 64



    Gedroogde voedergewassen (Verordening (EG) nr. 1234/2007)

    (duizend EUR)

    Lidstaat

    2012

    2013

    2014

    2015

    2016 en volgende jaren

    Denemarken

    2 779

    2 779

    2 779

    2 779

    2 779

    Duitsland

    8 475

    8 475

    8 475

    8 475

    8 475

    Ierland

    132

    132

    132

    132

    132

    Griekenland

    1 238

    1238

    1 238

    1 238

    1 238

    Spanje

    43 725

    43 725

    43 725

    43 725

    43 725

    Frankrijk

    35 752

    35 752

    35 752

    35 752

    35 752

    Italië

    22 605

    22 605

    22 605

    22 605

    22 605

    Nederland

    5 202

    5 202

    5 202

    5 202

    5 202

    Oostenrijk

    64

    64

    64

    64

    64

    Portugal

    69

    69

    69

    69

    69

    Finland

    10

    10

    10

    10

    10

    Zweden

    180

    180

    180

    180

    180

    Verenigd Koninkrijk

    1 478

    1 478

    1 478

    1 478

    1 478

    Tsjechië

    922

    922

    922

    922

    922

    Litouwen

    21

    21

    21

    21

    21

    Hongarije

    1 421

    1 421

    1 421

    1 421

    1 421

    Polen

    147

    147

    147

    147

    147

    Slowakije

    91

    91

    91

    91

    91



    Kwaliteitspremie voor durumtarwe

    (duizend EUR)

    Lidstaat

    2010

    2011

    2012

    2013

    2014

    2015

    2016 en volgende jaren

    Griekenland

    20 301

    20 301

    20 301

    20 301

    20 301

    20 301

    20 301

    Spanje

    22 372

    22 372

    22 372

    22 372

    22 372

    22 372

    22 372

    Frankrijk

    8 320

    8 320

    8 320

    8 320

    8 320

    8 320

    8 320

    Italië

    42 457

    42 457

    42 457

    42 457

    42 457

    42 457

    42 457

    Oostenrijk

    280

    280

    280

    280

    280

    280

    280

    Portugal

    80

    80

    80

    80

    80

    80

    80

    Bulgarije

    349

    436

    523

    610

    698

    785

    872

    Cyprus

    173

    198

    223

    247

    247

    247

    247

    Hongarije

    70

    80

    90

    100

    100

    100

    100



    Premie voor eiwithoudende gewassen

    (duizend EUR)

    Lidstaat

    2010

    2011

    2012

    2013

    2014

    2015

    2016 en volgende jaren

    België

    84

    84

    84

    84

    84

    84

    84

    Denemarken

    843

    843

    843

    843

    843

    843

    843

    Duitsland

    7 231

    7 231

    7 231

    7 231

    7 231

    7 231

    7 231

    Ierland

    216

    216

    216

    216

    216

    216

    216

    Griekenland

    242

    242

    242

    242

    242

    242

    242

    Spanje

    10 905

    10 905

    10 905

    10 905

    10 905

    10 905

    10 905

    Frankrijk

    17 635

    17 635

    17 635

    17 635

    17 635

    17 635

    17 635

    Italië

    5 009

    5 009

    5 009

    5 009

    5 009

    5 009

    5 009

    Luxemburg

    21

    21

    21

    21

    21

    21

    21

    Nederland

    67

    67

    67

    67

    67

    67

    67

    Oostenrijk

    2 051

    2 051

    2 051

    2 051

    2 051

    2 051

    2 051

    Portugal

    214

    214

    214

    214

    214

    214

    214

    Finland

    303

    303

    303

    303

    303

    303

    303

    Zweden

    2 147

    2 147

    2 147

    2 147

    2 147

    2 147

    2 147

    Verenigd Koninkrijk

    10 500

    10 500

    10 500

    10 500

    10 500

    10 500

    10 500

    Bulgarije

    160

    201

    241

    281

    321

    361

    401

    Tsjechië

    1 858

    2 123

    2 389

    2 654

    2 654

    2 654

    2 654

    Estland

    169

    194

    218

    242

    242

    242

    242

    Cyprus

    17

    19

    22

    24

    24

    24

    24

    Letland

    109

    124

    140

    155

    155

    155

    155

    Litouwen

    1 486

    1 698

    1 911

    2 123

    2 123

    2 123

    2 123

    Hongarije

    1 369

    1 565

    1 760

    1 956

    1 956

    1 956

    1 956

    Polen

    1 723

    1 970

    2 216

    2 462

    2 462

    2 462

    2 462

    Roemenië

    911

    1 139

    1 367

    1 595

    1 822

    2 050

    2 278

    Slovenië

    63

    72

    81

    90

    90

    90

    90

    Slowakije

    1 003

    1 146

    1 290

    1 433

    1 433

    1 433

    1 433



    Gewasspecifieke betaling voor rijst

    (duizend EUR)

    Lidstaat

    2010

    2011

    2012

    2013

    2014

    2015

    2016 en volgende jaren

    Griekenland

    11 407

    11 407

    11 407

    11 407

    11 407

    11 407

    11 407

    Spanje

    49 993

    49 993

    49 993

    49 993

    49 993

    49 993

    49 993

    Frankrijk

    7 844

    7 844

    7 844

    7 844

    7 844

    7 844

    7 844

    Italië

    99 473

    99 473

    99 473

    99 473

    99 473

    99 473

    99 473

    Portugal

    11 193

    11 193

    11 193

    11 193

    11 193

    11 193

    11 193

    Bulgarije

    575

    719

    863

    1007

    1 151

    1 294

    1 438

    Hongarije

    524

    599

    674

    749

    749

    749

    749

    Roemenië

    25

    32

    38

    44

    50

    57

    63



    Areaalbetaling voor noten

    (duizend EUR)

    Lidstaat

    2010

    2011

    2012

    2013

    2014

    2015

    2016 en volgende jaren

    België

    12

    12

    12

    12

    12

    12

    12

    Duitsland

    181

    181

    181

    181

    181

    181

    181

    Griekenland

    4 963

    4 963

    4 963

    4 963

    4 963

    4 963

    4 963

    Spanje

    68 610

    68 610

    68 610

    68 610

    68 610

    68 610

    68 610

    Frankrijk

    2 089

    2 089

    2 089

    2 089

    2 089

    2 089

    2 089

    Italië

    15 710

    15 710

    15 710

    15 710

    15 710

    15 710

    15 710

    Luxemburg

    12

    12

    12

    12

    12

    12

    12

    Nederland

    12

    12

    12

    12

    12

    12

    12

    Oostenrijk

    12

    12

    12

    12

    12

    12

    12

    Portugal

    4 987

    4 987

    4 987

    4 987

    4 987

    4 987

    4 987

    Verenigd Koninkrijk

    12

    12

    12

    12

    12

    12

    12

    Bulgarije

    579

    724

    868

    1 013

    1 158

    1 302

    1 447

    Cyprus

    431

    493

    554

    616

    616

    616

    616

    Hongarije

    245

    280

    315

    350

    350

    350

    350

    Polen

    355

    406

    456

    507

    507

    507

    507

    Roemenië

    79

    99

    119

    139

    159

    179

    199

    Slovenië

    25

    29

    33

    36

    36

    36

    36

    Slowakije

    262

    299

    337

    374

    374

    374

    374



    Vezelvlas en -hennep (Verordening (EG) nr. 1234/2007)

    (duizend EUR)

    Lidstaat

    2012

    2013

    2014

    2015

    2016 en volgende jaren

    België

    2 954

    2 954

    2 954

    2 954

    2 954

    Denemarken

    3

    3

    3

    3

    3

    Duitsland

    244

    244

    244

    244

    244

    Spanje

    138

    138

    138

    138

    138

    Frankrijk

    13 592

    13 592

    13 592

    13 592

    13 592

    Italië

    50

    50

    50

    50

    50

    Nederland

    1 111

    1 111

    1 111

    1 111

    1 111

    Oostenrijk

    20

    20

    20

    20

    20

    Finland

    5

    5

    5

    5

    5

    Verenigd Koninkrijk

    83

    83

    83

    83

    83

    Tsjechië

    534

    534

    534

    534

    534

    Letland

    104

    104

    104

    104

    104

    Litouwen

    360

    360

    360

    360

    360

    Hongarije

    42

    42

    42

    42

    42

    Polen

    114

    114

    114

    114

    114



    Aardappelzetmeelpremie (artikel 95 bis van Verordening (EG) nr. 1234/07)

    (duizend EUR)

    Lidstaat

    2012

    2013

    2014

    2015

    2016 en volgende jaren

    Denemarken

    3 743

    3 743

    3 743

    3 743

    3 743

    Duitsland

    16 279

    16 279

    16 279

    16 279

    16 279

    Spanje

    43

    43

    43

    43

    43

    Frankrijk

    5 904

    5 904

    5 904

    5 904

    5 904

    Nederland

    9 614

    9 614

    9 614

    9 614

    9 614

    Oostenrijk

    1 061

    1 061

    1 061

    1 061

    1 061

    Finland

    1 183

    1 183

    1 183

    1 183

    1 183

    Zweden

    1 381

    1 381

    1 381

    1 381

    1 381

    Tsjechië

    749

    749

    749

    749

    749

    Estland

    6

    6

    6

    6

    6

    Letland

    129

    129

    129

    129

    129

    Litouwen

    27

    27

    27

    27

    27

    Polen

    3 226

    3 226

    3 226

    3 226

    3 226

    Slowakije

    16

    16

    16

    16

    16



    Steun voor zetmeelaardappeltelers

    (duizend EUR)

    Lidstaat

    2010

    2011

    2012

    2013

    2014

    2015

    2016 en volgende jaren

    Denemarken

    11 156

    11 156

    11 156

    11 156

    11 156

    11 156

    11 156

    Duitsland

    48 521

    48 521

    48 521

    48 521

    48 521

    48 521

    48 521

    Spanje

    129

    129

    129

    129

    129

    129

    129

    Frankrijk

    17 598

    17 598

    17 598

    17 598

    17 598

    17 598

    17 598

    Nederland

    28 655

    28 655

    28 655

    28 655

    28 655

    28 655

    28 655

    Oostenrijk

    3 163

    3 163

    3 163

    3 163

    3 163

    3 163

    3 163

    Finland

    3 527

    3 527

    3 527

    3 527

    3 527

    3 527

    3 527

    Zweden

    4 116

    4 116

    4 116

    4 116

    4 116

    4 116

    4 116

    Tsjechië

    1 563

    1 786

    2 009

    2 232

    2 232

    2 232

    2 232

    Estland

    12

    13

    15

    17

    17

    17

    17

    Letland

    268

    307

    345

    383

    383

    383

    383

    Litouwen

    56

    64

    72

    80

    80

    80

    80

    Polen

    6 731

    7 692

    8 654

    9 615

    9 615

    9 615

    9 615

    Slowakije

    34

    39

    44

    48

    48

    48

    48



    Steun voor olijfgaarden

    (duizend EUR)

    Lidstaat

    2010

    2011

    2012

    2013

    2014

    2015

    2016 en volgende jaren

    Spanje

    103 140

    103 140

    103 140

    103 140

    103 140

    103 140

    103 140

    Cyprus

    2 051

    2 344

    2 637

    2 930

    2 930

    2 930

    2 930



    Betaling voor zacht fruit

    (duizend EUR)

    Lidstaat

    2012

    2013

    2014

    2015

    2016 en volgende jaren

    Bulgarije

    552

    552

    552

    552

    552

    Letland

    92

    92

    92

    92

    92

    Litouwen

    138

    138

    138

    138

    138

    Hongarije

    391

    391

    391

    391

    391

    Polen

    11 040

    11 040

    11 040

    11 040

    11 040




    BIJLAGE XIII



    Lijst van de in artikel 87 bedoelde zaadsoorten

    GN-code

    Omschrijving

    Steunbedrag

    (EUR/100 kg)

     

    1.  Ceres

     

    1001 90 10

    Triticum spelta L.

    14,37

    1006 10 10

    Oryza sativa L. (1)

     

    —  langkorrelige rassen waarbij de lengte van de korrel groter is dan 6,0 millimeter en de verhouding tussen de lengte en de breedte van de korrel ten minste gelijk is aan 3,

    17,27

    —  andere rassen waarbij de lengte van de korrel groter dan wel kleiner is dan wel gelijk is aan 6,0 millimeter en de verhouding tussen de lengte en de breedte van de korrel kleiner is dan 3.

    14,85

     

    2.  Oleagineae

     

    ex120400 10

    Linum usitatissimum L. (vezelvlas)

    28,38

    ex120400 10

    Linum usitatissimum L. (olievlas)

    22,46

    ex120799 10

    Cannabis sativa L. (2) (rassen met een tetrahydrocannabinolgehalte van ten hoogste 0,2 %)

    20,53

     

    3.  Gramineae

     

    ex120929 10

    Agrostis canina L.

    75,95

    ex120929 10

    Agrostis gigantea Roth.

    75,95

    ex120929 10

    Agrostis stolonifera L.

    75,95

    ex120929 10

    Agrostis capillaris L.

    75,95

    ex120929 80

    Arrhenatherum elatius (L.) P. Beauv. ex J.S. en K.B. Prest.

    67,14

    ex120929 10

    Dactylis glomerata L.

    52,77

    ex120923 80

    Festuca arundinacea Schreb.

    58,93

    ex120923 80

    Festuca ovina L.

    43,59

    1209 23 11

    Festuca pratensis Huds.

    43,59

    1209 23 15

    Festuca rubra L.

    36,83

    ex120929 80

    Festulolium

    32,36

    1209 25 10

    Lolium multiflorum Lam.

    21,13

    1209 25 90

    Lolium perenne L.

    30,99

    ex120929 80

    Lolium x boucheanum Kunth

    21,13

    ex120929 80

    Phleum Bertolinii (DC)

    50,96

    1209 26 00

    Phleum pratense L.

    83,56

    ex120929 80

    Poa nemoralis L.

    38,88

    1209 24 00

    Poa pratensis L.

    38,52

    ex120929 10

    Poa palustris and Poa trivialis L.

    38,88

     

    4.  Leguminosae

     

    ex120929 80

    Hedysarum coronarium L.

    36,47

    ex120929 80

    Medicago lupulina L.

    31,88

    ex120921 00

    Medicago sativa L. (ecotypes)

    22,10

    ex120921 00

    Medicago sativa L. (rassen)

    36,59

    ex120929 80

    Onobrichis viciifolia Scop.

    20,04

    ex071310 10

    Pisum sativum L. (partim) (voedererwten)

    0

    ex120922 80

    Trifolium alexandrinum L.

    45,76

    ex120922 80

    Trifolium hybridum L.

    45,89

    ex120922 80

    Trifolium incarnatum L.

    45,76

    1209 22 10

    Trifolium pratense L.

    53,49

    ex120922 80

    Trifolium repens L.

    75,11

    ex120922 80

    Trifolium repens L. var. giganteum

    70,76

    ex120922 80

    Trifolium resupinatum L.

    45,76

    ex071350 10

    Vicia faba L. (partim) (paarden- en duivenbonen)

    0

    ex120929 10

    Vicia sativa L.

    30,67

    ex120929 10

    Vicia villosa Roth.

    24,03

    (1)   Voor het meten van de rijstkorrels wordt volwitte rijst gebruikt; de meting gebeurt als volgt:

    a)  uit de partij wordt een representatief monster getrokken;

    b)  het monster wordt gesorteerd zodat uitsluitend met volledige korrels, waaronder onrijpe korrels, wordt gewerkt;

    c)  er worden twee metingen met telkens 100 korrels verricht en daarvan wordt het gemiddelde berekend;

    d)  het resultaat wordt uitgedrukt in millimeter, afgerond tot op 1 decimaal.

    (2)   Het tetrahydrocannabinolgehalte (THC) van een ras wordt bepaald via analyse van een monster dat op constant gewicht is gebracht. Het gewicht aan THC mag voor het verlenen van de steun ten hoogste 0,2 % van het gewicht van het monster uitmaken. Dit monster bestaat uit het bovenste derde van een representatief aantal planten dat willekeurig is geplukt aan het einde van hun bloeiperiode en waarvan de stengels en de korrels zijn verwijderd.




    BIJLAGE XIV



    Maxima voor de steun voor zaaizaad in de nieuwe lidstaten als bedoeld in artikel 87, lid 3

    (miljoen EUR)

    Kalenderjaar

    Bulgarije

    Tsjechië

    Estland

    Cyprus

    Letland

    Litouwen

    Hongarije

    Malta

    Polen

    Roemenië

    Slovenië

    Slowakije

    2009

    0,15

    1,75

    0,07

    0,06

    0,21

    0,21

    1,55

    0,06

    1,11

    0,26

    0,17

    0,07

    2010

    0,17

    2,04

    0,08

    0,07

    0,24

    0,24

    1,81

    0,07

    1,30

    0,30

    0,19

    0,08

    2011

    0,22

    2,33

    0,10

    0,08

    0,28

    0,28

    2,07

    0,08

    1,48

    0,38

    0,22

    0,09

    2012

    0,26

    2,62

    0,11

    0,09

    0,31

    0,31

    2,33

    0,09

    1,67

    0,45

    0,25

    0,11

    2013

    0,30

    2,91

    0,12

    0,10

    0,35

    0,35

    2,59

    0,10

    1,85

    0,53

    0,28

    0,12

    2014

    0,34

    2,91

    0,12

    0,10

    0,35

    0,35

    2,59

    0,10

    1,85

    0,60

    0,28

    0,12

    2015

    0,39

    2,91

    0,12

    0,10

    0,35

    0,35

    2,59

    0,10

    1,85

    0,68

    0,28

    0,12

    2016

    0,43

    2,91

    0,12

    0,10

    0,35

    0,35

    2,59

    0,10

    1,85

    0,75

    0,28

    0,12

    Volgende jaren

    0,43

    2,91

    0,12

    0,10

    0,35

    0,35

    2,59

    0,10

    1,85

    0,75

    0,28

    0,12




    BIJLAGE XV



    Maxima voor de berekening van het steunbedrag bedoeld in artikel 95 (suiker)

    (1 000 EUR)

    Lidstaat

    2009

    2010

    2011

    2012

    2013

    2014

    2015

    2016 en volgende jaren

    België

    81 752

    81 752

    81 752

    81 752

    81 752

    81 752

    81 752

    81 752

    Bulgarije (1)

    154

    176

    220

    264

    308

    352

    396

    440

    Tsjechië

    44 245

    44 245

    44 245

    44 245

    44 245

    44 245

    44 245

    44 245

    Denemarken

    34 478

    34 478

    34 478

    34 478

    34 478

    34 478

    34 478

    34 478

    Duitsland

    278 254

    278 254

    278 254

    278 254

    278 254

    278 254

    278 254

    278 254

    Griekenland

    29 384

    29 384

    29 384

    29 384

    29 384

    29 384

    29 384

    29 384

    Spanje

    ►C2  106 326 ◄

    96 203

    96 203

    96 203

    96 203

    96 203

    96 203

    96 203

    Frankrijk

    272 259

    272 259

    272 259

    272 259

    272 259

    272 259

    272 259

    272 259

    Ierland

    ►C2  20 188 ◄

    18 441

    18 441

    18 441

    18 441

    18 441

    18 441

    18 441

    Italië

    135 994

    135 994

    135 994

    135 994

    135 994

    135 994

    135 994

    135 994

    Letland

    6 616

    6 616

    6 616

    6 616

    6 616

    6 616

    6 616

    6 616

    Litouwen

    10 260

    10 260

    10 260

    10 260

    10 260

    10 260

    10 260

    10 260

    Hongarije

    41 010

    41 010

    41 010

    41 010

    41 010

    41 010

    41 010

    41 010

    Nederland

    73 504

    73 504

    73 504

    73 504

    73 504

    73 504

    73 504

    73 504

    Oostenrijk

    32 955

    32 955

    32 955

    32 955

    32 955

    32 955

    32 955

    32 955

    Polen

    159 392

    159 392

    159 392

    159 392

    159 392

    159 392

    159 392

    159 392

    Portugal

    ►C2  7 063 ◄

    6 452

    6 452

    6 452

    6 452

    6 452

    6 452

    6 452

    Roemenië (1)

    3 536

    4 041

    5 051

    6 062

    7 072

    8 082

    9 093

    10 103

    Slovenië

    3 740

    3 740

    3 740

    3 740

    3 740

    3 740

    3 740

    3 740

    Slowakije

    19 289

    19 289

    19 289

    19 289

    19 289

    19 289

    19 289

    19 289

    Finland

    ►C2  14 801 ◄

    13 520

    13 520

    13 520

    13 520

    13 520

    13 520

    13 520

    Zweden

    34 082

    34 082

    34 082

    34 082

    34 082

    34 082

    34 082

    34 082

    Verenigd Koninkrijk

    ►C2  115 361 ◄

    105 376

    105 376

    105 376

    105 376

    105 376

    105 376

    105 376

    (1)   De maxima zijn berekend met inachtneming van de in artikel 121 vastgestelde toenameregeling.




    BIJLAGE XVI



    Tabel 1

    Cyprus: Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen bij toepassing van de gewone regelingen voor de rechtstreekse betalingen

    (EUR)

    Toenameregeling

    60 %

    70 %

    80 %

    90 %

    Sector

    2009

    2010

    2011

    2012

    Akkerbouwgewassen (exclusief durumtarwe)

    4 220 705

    3 165 529

    2 110 353

    1 055 176

    Durumtarwe

    1 162 157

    871 618

    581 078

    290 539

    Zaaddragende leguminosen

    16 362

    12 272

    8 181

    4 091

    Melk en zuivelproducten

    1 422 379

    1 066 784

    711 190

    355 595

    Rundvlees

    1 843 578

    1 382 684

    921 789

    460 895

    Schapen en geiten

    4 409 113

    3 306 835

    2 204 556

    1 102 278

    Olijfolie

    3 174 000

    2 380 500

    1 587 000

    793 500

    Tabak

    417 340

    313 005

    208 670

    104 335

    Bananen

    1 755 000

    1 316 250

    877 500

    0

    Rozijnen en krenten

    0

    0

    0

    0

    Amandelen

    0

    0

    0

    0

    Totaal

    18 420 634

    13 815 476

    9 210 317

    4 166 409

    Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in het kader van de bedrijfstoeslagregeling:

    Het totale bedrag aan aanvullende nationale rechtstreekse betalingen dat in het kader van de bedrijfstoeslagregeling kan worden toegekend, is gelijk aan de som van de in deze tabel vastgestelde sectorale maxima voor de onder de bedrijfstoeslagregeling vallende sectoren voor zover de steun in die sectoren is ontkoppeld.



    Tabel 2

    Cyprus: Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen bij toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling voor de rechtstreekse betalingen

    (EUR)

    Sector

    2009

    2010

    2011

    2012

    Akkerbouwgewassen (exclusief durumtarwe)

    0

    0

    0

    0

    Durumtarwe

    1 795 543

    1 572 955

    1 350 367

    1 127 779

    Zaaddragende leguminosen

    0

    0

    0

    0

    Melk en zuivelproducten

    3 456 448

    3 438 488

    3 420 448

    3 402 448

    Rundvlees

    4 608 945

    4 608 945

    4 608 945

    4 608 945

    Schapen en geiten

    10 724 282

    10 670 282

    10 616 282

    10 562 282

    Olijfolie

    5 547 000

    5 115 000

    4 683 000

    4 251 000

    Rozijnen en krenten

    156 332

    149 600

    142 868

    136 136

    Bananen

    4 323 820

    4 312 300

    4 300 780

    4 289 260

    Tabak

    1 038 575

    1 035 875

    1 033 175

    1 030 475

    Totaal

    31 650 945

    30 903 405

    30 155 865

    29 408 325




    BIJLAGE XVII



    STAATSSTEUN IN CYPRUS

    (EUR)

    Sector

    2009

    2010

    2011

    2012

    Granen (exclusief durumtarwe)

    2 263 018

    1 131 509

    565 755

    282 877

    Melk en zuivelproducten

    562 189

    281 094

    140 547

    70 274

    Rundvlees

    64 887

    0

    0

    0

    Schapen en geiten

    1 027 917

    513 958

    256 979

    128 490

    Varkenssector

    2 732 606

    1 366 303

    683 152

    341 576

    Pluimvee en eieren

    1 142 374

    571 187

    285 594

    142 797

    Wijn

    4 307 990

    2 153 995

    1 076 998

    538 499

    Olijfolie

    2 088 857

    1 044 429

    522 215

    261 107

    Tafeldruiven

    1 058 897

    529 448

    264 724

    132 362

    Verwerkte tomaten

    117 458

    58 729

    29 365

    14 682

    Bananen

    127 286

    63 643

    31 822

    15 911

    Hardfruit inclusief steenvruchten

    2 774 230

    1 387 115

    693 558

    346 779

    Totaal

    18 267 707

    9 101 410

    4 552 716

    2 277 365

    ▼M9




    BIJLAGE XVII bis

    NATIONALE OVERGANGSSTEUN IN CYPRUS



    (in EUR)

    Sector

    2013

    Granen (exclusief durumtarwe)

    141 439

    Durumtarwe

    905 191

    Melk en zuivelproducten

    3 419 585

    Rundvlees

    4 608 945

    Schapen en geiten

    10 572 527

    Varkenssector

    170 788

    Pluimvee en eieren

    71 399

    Wijn

    269 250

    Olijfolie

    3 949 554

    Tafeldruiven

    66 181

    Rozijnen en krenten

    129 404

    Verwerkte tomaten

    7 341

    Bananen

    4 285 696

    Tabak

    1 027 775

    Hardfruit inclusief steenvruchten

    173 390

    Totaal

    29 798 462

    ▼B




    BIJLAGE XVIII



    CONCORDANTIETABEL

    Verordening (EG) nr. 1782/2003

    Deze verordening

    Artikel 1

    Artikel 1

    Artikel 2

    Artikel 2

    Artikel 3

    Artikel 4

    Artikel 4

    Artikel 5

    Artikel 5

    Artikel 6

    Artikel 6

    Artikel 23

    Artikel 7

    Artikel 24

    Artikel 8

    Artikel 9

    Artikel 25

    Artikel 10, lid 1

    Artikel 7

    Artikel 10, lid 2

    Artikel 9, lid 1

    Artikel 10, lid 3

    Artikel 9, lid 2

    Artikel 10, lid 4

    Artikel 9, lid 3

    Artikel 9, lid 4

    Artikel 11

    Artikel 11, leden 1 en 2

    Artikel 12

    Artikel 8

    Artikel 12 bis, lid 1

    Artikel 10

    Artikel 12 bis, lid 2

    Artikel 11, lid 3

    Artikel 13

    Artikel 12

    Artikel 14

    Artikel 12

    Artikel 15

    Artikel 13

    Artikel 16

    Artikel 12

    Artikel 17

    Artikel 14

    Artikel 18

    Artikel 15

    Artikel 19

    Artikel 16

    Artikel 20

    Artikel 17

    Artikel 21

    Artikel 18

    Artikel 22

    Artikel 19

    Artikel 23

    Artikel 20

    Artikel 24

    Artikel 21

    Artikel 25

    Artikel 22

    Artikel 26

    Artikel 26

    Artikel 27

    Artikel 27

    Artikel 28

    Artikel 28

    Artikel 29

    Artikel 29

    Artikel 30

    Artikel 30

    Artikel 32

    Artikel 31

    Artikel 32

    Artikel 3

    Artikel 33

    Artikel 33

    Artikel 34

    Artikel 35

    Artikel 37

    Artikel 36

    Artikel 37

    Bijlage IX

    Artikel 38

    Artikel 39

    Artikel 40, leden 1, 2 en 3

    Bijlage IX, punt A, 4, 5 en 6

    Artikel 40, lid 4

    Artikel 31

    Artikel 40, lid 5

    Artikel 41

    Artikel 40

    Artikel 42

    Artikel 41

    Artikel 43

    Bijlage IX

    Artikel 44, leden 1 en 2

    Artikel 34

    Artikel 44, leden 3 en 4

    Artikel 35

    Artikel 45

    Artikel 42

    Artikel 46

    Artikel 43

    Artikel 47

    Artikel 48

    Artikel 49

    Artikel 44

    Artikel 50

    Artikel 51, eerste alinea

    Artikel 51, tweede alinea

    Artikel 38

    Artikel 52

    Artikel 39

    Artikel 53

    Artikel 54

    Artikel 55

    Artikel 56

    Artikel 57

    Artikel 45

    Artikel 58

    Artikel 46

    Artikel 59

    Artikel 47

    Artikel 60

    Artikel 61

    Artikel 49

    Artikel 62

    Artikel 63, lid 1

    Artikel 51, lid 1

    Artikel 63, lid 2

    Artikel 63, lid 3

    Artikel 48

    Artikel 63, lid 4

    Artikel 50, lid 2

    Artikel 64

    Artikel 51

    Artikel 65

    Artikel 66

    Artikel 67

    Artikel 52

    Artikel 68

    Artikel 53

    Artikel 68 bis

    Artikel 68 ter

    Artikel 54

    Artikel 69

    Artikel 70

    Artikel 71

    Artikel 71 bis

    Artikel 55

    Artikel 71 ter

    Artikel 56

    Artikel 71 quater

    Artikel 71 quinquies

    Artikel 57

    Artikel 71 sexies

    Artikel 58

    Artikel 71 septies

    Artikel 59

    Artikel 71 octies

    Artikel 71 nonies

    Artikel 61

    Artikel 71 decies

    Artikel 71 undecies

    Artikel 71 duodecies

    Artikel 62

    Artikel 71 terdecies

    Artikel 71 quaterdecies

    Artikel 60

    Artikel 63

    Artikel 64

    Artikel 65

    Artikel 66

    Artikel 68

    Artikel 70

    Artikel 69

    Artikel 72

    Artikel 73

    Artikel 74

    Artikel 75

    Artikel 76

    Artikel 79

    Artikel 77

    Artikel 80

    Artikel 78

    Artikel 81

    Artikel 79

    Artikel 73

    Artikel 80

    Artikel 74

    Artikel 81

    Artikel 75

    Artikel 82

    Artikel 76

    Artikel 83

    Artikel 82

    Artikel 84

    Artikel 83

    Artikel 85

    Artikel 84

    Artikel 86, leden 1, 2 en 4

    Artikel 85, leden 1, 2 en 3

    Artikel 86, lid 3

    Artikel 87

    Artikel 120

    Artikel 88

    Artikel 89

    Artikel 90

    Artikel 91

    Artikel 92

    Artikel 93

    Artikel 77

    Artikel 94

    Artikel 78

    Artikel 95

    Artikel 96

    Artikel 97

    Artikel 98

    Artikel 99

    Artikel 87

    Artikel 100

    Artikel 101

    Artikel 102

    Artikel 103

    Artikel 104

    Artikel 105

    Artikel 106

    Artikel 107

    Artikel 108

    Artikel 109

    Artikel 110

    Artikel 110 bis

    Artikel 88

    Artikel 110 ter

    Artikel 89

    Artikel 110 quater

    Artikel 90

    Artikel 110 quinquies

    Artikel 91

    Artikel 110 sexies

    Artikel 92

    Artikel 110 septies

    Artikel 110 octies

    Artikel 110 nonies

    Artikel 110 decies

    Artikel 110 undecies

    Artikel 110 duodecies

    Artikel 110 terdecies

    Artikel 110 quaterdecies

    Artikel 110 quindecies

    Artikel 110 sexdecies

    Artikel 110 septdecies

    Artikel 110 octodecies

    Artikel 93

    Artikel 110 novodecies

    Artikel 94

    Artikel 110 vicies

    Artikel 95

    Artikel 110 unvicies

    Artikel 96

    Artikel 110 duovicies

    Artikel 97

    Artikel 110 tervicies

    Artikel 98

    Artikel 111

    Artikel 99

    Artikel 112

    Artikel 100

    Artikel 113

    Artikel 101

    Artikel 114

    Artikel 102

    Artikel 115

    Artikel 103

    Artikel 116

    Artikel 104

    Artikel 117

    Artikel 105

    Artikel 118

    Artikel 106

    Artikel 119

    Artikel 120

    Artikel 107

    Artikel 121

    Artikel 108

    Artikel 122

    Artikel 109

    Artikel 123

    Artikel 110

    Artikel 124

    Artikel 125

    Artikel 111

    Artikel 126

    Artikel 112

    Artikel 127

    Artikel 113

    Artikel 128

    Artikel 114

    Artikel 129

    Artikel 115

    Artikel 130

    Artikel 116

    Artikel 131

    Artikel 132

    Artikel 133

    Artikel 134

    Artikel 135

    Artikel 136

    Artikel 136 bis

    Artikel 137

    Artikel 138

    Artikel 117

    Artikel 139

    Artikel 118

    Artikel 140

    Artikel 119

    Artikel 141

    Artikel 142

    Artikel 143

    Artikel 143 bis

    Artikel 121

    Artikel 143 ter, leden 1, 2, 9 en 10

    Artikel 122

    Artikel 143 ter, leden 3 en 7

    Artikel 123

    Artikel 143 ter, leden 4, 5 en 6

    Artikel 124

    Artikel 143 ter, lid 13

    Artikel 125

    Artikel 143 ter bis, leden 1, 2 en 3

    Artikel 126

    Artikel 143 ter bis, lid 3 bis

    Artikel 143 ter bis, leden 4, 5 en 6

    Artikel 130

    Artikel 143 ter ter, leden 1 en 2

    Artikel 127

    Artikel 143 ter ter, lid 3

    Artikel 143 ter ter, leden 4, 5 en 6

    Artikel 130

    Artikel 143 ter quater, leden 1 en 2

    Artikel 128

    Artikel 129

    Artikel 143 ter quater, leden 3 en 4

    Artikel 130, leden 1 en 2

    Artikel 131

    Artikel 143 quater, leden 1 t/m 8

    Artikel 132

    Artikel 143 quater, lid 9

    Artikel 133

    Artikel 143 quater, lid 10

    Artikel 143 quinquies

    Artikel 134

    Artikel 143 sexies

    Artikel 135

    Artikel 136

    Artikel 137

    Artikel 138

    Artikel 139

    Artikel 144

    Artikel 141

    Artikel 145

    Artikel 142

    Artikel 146

    Artikel 140

    Artikel 147

    Artikel 148

    Artikel 149

    Artikel 150

    Artikel 151

    Artikel 152

    Artikel 143

    Artikel 144

    Artikel 145

    Artikel 153

    Artikel 146

    Artikel 154

    Artikel 154 bis

    Artikel 148

    Artikel 155

    Artikel 147

    Artikel 155 bis

    Artikel 156

    Artikel 149



    ( 1 ) Advies van 19 november 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    ( 2 ) Advies van 23 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Advies uitgebracht ingevolge niet-verplichte raadpleging.

    ( 3 ) Advies van 8 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Advies uitgebracht ingevolge niet-verplichte raadpleging.

    ( 4 ) PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

    ( 5 ) Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1).

    ( 6 ) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

    ( 7 ) PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

    ( 8 ) PB L 95 van 5.4.2007, blz. 1.

    ( 9 ) PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

    ( 10 ) PB L 63 van 23.6.2007, blz. 17.

    ( 11 ) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

    ( 12 ) PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.

    ( 13 ) PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8.

    ( 14 ) PB L 58 van 28.2.2006, blz. 42.

    ( 15 ) PB L 42 van 14.2.2006, blz. 1.

    ( 16 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    ( 17 ) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

    ( 18 ) PB L 323 van 28.11.2002, blz. 48.

    ( 19 ) PB L 213 van 8.8.2008, blz. 31.

    ( 20 ) PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.

    ( 21 ) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

    ( 22 ) PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

    ( 23 ) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

    ( 24 ) PB L 148 van 6.6.2008, blz. 1.

    ( 25 ) PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29.

    ( 26 ) PB L 297 van 21.11.1996, blz. 49.

    ( 27 ) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 1.

    ( 28 ) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

    ( 29 ) PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

    ( 30 ) PB L 3 van 5.1.2008, blz. 1.

    ( 31 ) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19.

    ( 32 ) PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1.

    ( 33 ) PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

    ( 34 ) PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3.

    ( 35 ) PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10.

    ( 36 ) PB L 214 van 4.8.2006, blz. 7.

    ( 37 ) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

    ( 38 ) PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16.

    ( 39 ) PB L 95 van 5.4.2007, blz. 1.

    ( 40 ) PB L 148 van 6.6.2008, blz. 1.”;

    ( 41 ) PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16”

    ( 42 ) PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16”

    Top