Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02007L0043-20191214

    Consolidated text: Richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2007/43/2019-12-14

    02007L0043 — NL — 14.12.2019 — 001.001


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    RICHTLIJN 2007/43/EG VAN DE RAAD

    van 28 juni 2007

    tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens

    (Voor de EER relevante tekst)

    (PB L 182 van 12.7.2007, blz. 19)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    VERORDENING (EU) 2017/625 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 15 maart 2017

      L 95

    1

    7.4.2017


    Gerectificeerd bij:

    ►C1

    Rectificatie, PB L 137, 24.5.2017, blz.  40 (2017/625)




    ▼B

    RICHTLIJN 2007/43/EG VAN DE RAAD

    van 28 juni 2007

    tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens

    (Voor de EER relevante tekst)



    Artikel 1

    Onderwerp en werkingssfeer

    1.  Deze richtlijn is van toepassing op vleeskuikens.

    Zij is echter niet van toepassing op:

    a) pluimveebedrijven met minder dan 500 vleeskuikens;

    b) pluimveebedrijven met enkel vermeerderingsdieren;

    c) broederijen;

    d) vleeskuikens in extensieve scharrel- en vrije-uitloophouderijen zoals bedoeld in bijlage IV onder b), c), d) en e), bij Verordening (EEG) nr. 1538/91 van de Commissie van 5 juni 1991 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee ( 1 ), en

    e) biologisch gehouden vleeskuikens overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen ( 2 ).

    2.  De richtlijn is van toepassing op mestkuikens op bedrijven met zowel vermeerderingsdieren als mestkuikens.

    Het staat de lidstaten vrij strengere maatregelen te nemen op het door deze richtlijn bestreken gebied.

    De verantwoordelijkheid voor het welzijn van de dieren berust in de eerste plaats bij de eigenaar of houder van de dieren.

    Artikel 2

    Definities

    1.  In deze richtlijn zijn de volgende definities van toepassing:

    a) „eigenaar”: elke natuurlijke of rechtspersoon die het pluimveebedrijf waar de vleeskuikens worden gehouden, in eigendom heeft;

    b) „houder”: elke natuurlijke of rechtspersoon die bij wet of bij overeenkomst permanent of tijdelijk verantwoordelijk is voor of belast is met de zorg voor vleeskuikens;

    ▼M1

    c) „bevoegde autoriteiten”: de bevoegde autoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 3, van Verordening ►C1  (EU) 2017/625 ◄ van het Europees Parlement en de Raad ( 3 );

    d) „officiële dierenarts”: een officiële dierenarts zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 32, van Verordening ►C1  (EU) 2017/625 ◄ ;

    ▼B

    e) „vleeskuiken”: een dier van de soort Gallus gallus dat voor het vlees wordt gehouden;

    f) „pluimveebedrijf”: een productieplaats waar vleeskuikens worden gehouden;

    g) „stal”: een gebouw op een pluimveebedrijf waar een koppel vleeskuikens wordt gehouden;

    h) „bruikbare oppervlakte”: een van strooisel voorziene oppervlakte die te allen tijde voor de vleeskuikens toegankelijk is;

    i) „bezettingsdichtheid”: het totale levende gewicht van vleeskuikens die tegelijkertijd in de stal per vierkante meter bruikbare oppervlakte aanwezig zijn;

    j) „koppel”: een groep vleeskuikens die in een stal van het pluimveebedrijf zijn ondergebracht en gelijktijdig in die stal aanwezig zijn;

    k) „dagelijkse mortaliteit”: het aantal vleeskuikens dat op dezelfde dag in een stal gestorven is, met inbegrip van de vleeskuikens die zijn gedood omdat zij ziek zijn of om andere redenen, gedeeld door het aantal vleeskuikens dat op die dag in de stal aanwezig was, vermenigvuldigd met 100;

    l) „gecumuleerde dagelijkse mortaliteit”: de som van de dagelijkse mortaliteitscijfers.

    2.  De definitie van „bruikbare oppervlakte” in lid 1, onder h), met betrekking tot een niet van strooisel voorziene oppervlakte kan overeenkomstig de in artikel 11 bedoelde procedure worden aangevuld op grond van de resultaten van een wetenschappelijk advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid over de gevolgen van een niet van strooisel voorziene oppervlakte voor het welzijn van vleeskuikens.

    Artikel 3

    Voorschriften voor het houden van vleeskuikens

    1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat:

    a) alle stallen voldoen aan de voorschriften van bijlage I;

    b) de vereiste inspecties en de monitoring en follow-up, met inbegrip van die waarin bijlage III voorziet, door de bevoegde autoriteit of de officiële dierenarts worden uitgevoerd;

    2.  De lidstaten zien erop toe dat de maximale bezettingsdichtheid in een pluimveebedrijf of een stal op een bedrijf nooit hoger is dan 33 kg/m2.

    3.  In afwijking van lid 2 kunnen de lidstaten bepalen dat vleeskuikens mogen worden gehouden met een hogere bezettingsdichtheid, mits de eigenaar of de houder niet alleen de voorschriften van bijlage I, maar ook de voorschriften van bijlage II naleeft.

    4.  De lidstaten zien erop toe dat, wanneer een afwijking wordt toegestaan uit hoofde van lid 3, de maximale bezettingsdichtheid in een pluimveebedrijf of een stal op een pluimveebedrijf nooit hoger is dan 39 kg/m2.

    5.  Indien aan de criteria van bijlage V wordt voldaan, kunnen de lidstaten toestaan dat de in lid 4 bedoelde maximale bezettingsdichtheid met ten hoogste 3 kg/m2 wordt verhoogd.

    Artikel 4

    Opleiding en begeleiding van personen die zich bezighouden met vleeskuikens

    1.  De lidstaten zorgen ervoor dat houders die natuurlijke personen zijn, voldoende zijn opgeleid om hun taken uit te voeren en dat er passende cursussen beschikbaar zijn.

    2.  De in lid 1 bedoelde cursussen zijn toegespitst op welzijnsaspecten en hebben met name betrekking op de in bijlage IV genoemde onderwerpen.

    3.  De lidstaten zorgen ervoor dat er een systeem voor de controle en goedkeuring van de cursussen wordt opgezet. De houder van de vleeskuikens dient in het bezit te zijn van een door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat erkend certificaat waaruit blijkt dat hij de bewuste cursussen heeft voltooid of gelijkwaardige ervaring heeft opgedaan.

    4.  Ervaring opgedaan vóór 30 juni 2010 mag door de lidstaten worden erkend als gelijkwaardig aan het volgen van dergelijke cursussen; zij geven een certificaat af waaruit die gelijkwaardigheid blijkt.

    5.  De lidstaten kunnen bepalen dat de voorschriften van de leden 1 tot en met 4 ook op eigenaars van toepassing zijn.

    6.  De eigenaar of de houder verstrekt instructies en advies over de relevante voorschriften inzake dierenwelzijn, inclusief die met betrekking tot de dodingsmethoden die in de pluimveebedrijven worden toegepast, aan de personen die hij in dienst heeft of die voor hem diensten verrichten en die voor de vleeskuikens zorgen of ze vangen en laden.

    Artikel 5

    Etikettering van kippenvlees

    Uiterlijk op 31 december 2009 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de eventuele invoering van een specifieke, geharmoniseerde en verplichte etiketteringsregeling voor kippenvlees en producten en bereidingen daarvan, die gebaseerd is op de naleving van de normen inzake dierenwelzijn.

    In dat verslag wordt aandacht besteed aan de mogelijke sociaaleconomische implicaties, de gevolgen voor de economische partners van de Gemeenschap en de overeenstemming van een dergelijke etiketteringsregeling met de regels van de Wereldhandelsorganisatie.

    Het verslag gaat vergezeld van passende wetgevingsvoorstellen die rekening houden met de genoemde overwegingen en met de ervaring die de lidstaten hebben opgedaan met vrijwillige etiketteringsregelingen.

    Artikel 6

    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad

    1.  Op basis van een wetenschappelijk advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid dient de Commissie uiterlijk op 31 december 2010 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de invloed van genetische parameters op geconstateerde tekortkomingen die het welzijn van vleeskuikens ondermijnen. Dat verslag kan, indien nodig, vergezeld gaan van passende wetgevingsvoorstellen.

    2.  De lidstaten dienen bij de Commissie de resultaten in van de gegevensverzameling die gebaseerd is op de monitoring van een representatief monster van geslachte koppels gedurende een minimumperiode van een jaar. Ten behoeve van een relevante analyse dienen de monsterneming en de gegevensvereisten zoals bedoeld in bijlage III, wetenschappelijk gefundeerd, objectief en vergelijkbaar te zijn en vastgesteld volgens de procedure van artikel 11.

    De lidstaten hebben wellicht een financiële bijdrage van de Gemeenschap nodig voor de verzameling van gegevens in het kader van deze richtlijn.

    3.  Op basis van de beschikbare gegevens en rekening houdend met nieuwe wetenschappelijke aanwijzingen dient de Commissie uiterlijk op 30 juni 2012 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn en de invloed ervan op het welzijn van vleeskuikens, alsook over de ontwikkeling van welzijnsindicatoren. In dit verslag wordt rekening gehouden met de verschillende productieomstandigheden en -methoden. In het verslag wordt tevens rekening gehouden met de sociaaleconomische en bestuurlijke implicaties van deze richtlijn, ook in regionaal opzicht.

    Artikel 7

    Inspecties

    ▼M1 —————

    ▼M1

    2.  De lidstaten dienen jaarlijks uiterlijk op 31 augustus een jaarverslag bij de Commissie in over de inspecties die de bevoegde autoriteit in het voorgaande jaar heeft verricht om de naleving van deze richtlijn te controleren. Het verslag gaat vergezeld van een analyse van de ernstigste geconstateerde inbreuken en een nationaal actieplan ter preventie en vermindering ervan gedurende de komende jaren. De Commissie verstrekt de lidstaten samenvattingen van die verslagen.

    ▼B

    Artikel 8

    Gidsen voor goede praktijken

    De lidstaten moedigen de opstelling van gidsen voor goede praktijken aan, die aanbevelingen bevatten voor de naleving van deze richtlijn. De verspreiding en toepassing van deze gidsen wordt aangemoedigd.

    Artikel 9

    Bestraffing

    De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 30 juni 2010 in kennis van die bepalingen en delen eventuele latere wijzigingen daarop zo spoedig mogelijk mee.

    Artikel 10

    Uitvoeringsbevoegdheden

    De voor de uniforme uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen kunnen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 11 bedoelde procedure.

    Artikel 11

    Comitéprocedure

    1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden ( 4 ) ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, hierna „het comité” genoemd.

    2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

    De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

    Artikel 12

    Omzetting

    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 juni 2010 aan deze richtlijn te voldoen.

    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    Artikel 13

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 14

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




    BIJLAGE I

    VOORSCHRIFTEN VOOR PLUIMVEEBEDRIJVEN

    Naast de toepasselijke bepalingen van andere relevante communautaire wetgeving moet aan de volgende voorschriften worden voldaan:

    Drinkvoorzieningen

    1. Drinkvoorzieningen moeten zo zijn geplaatst en worden onderhouden dat morsen tot een minimum wordt beperkt.

    Voeding

    2. Het voer moet hetzij permanent beschikbaar zijn, hetzij op gezette tijden worden aangeboden; het voer mag niet vroeger dan twaalf uur vóór de geplande slachttijd bij de vleeskuikens worden weggenomen.

    Strooisel

    3. Alle vleeskuikens moeten permanent toegang hebben tot droog en los strooisel op de vloer.

    Ventilatie en verwarming

    4. De ventilatie moet voldoende zijn om oververhitting te voorkomen en, indien nodig in combinatie met verwarmingssystemen, overmatig vocht te verwijderen.

    Geluidsemissie

    5. Het geluidsniveau dient zo laag mogelijk te worden gehouden. Ventilators, voedermachines en andere uitrusting moeten zo worden gebouwd, geplaatst, gebruikt en onderhouden dat zij zo weinig mogelijk lawaai produceren.

    Licht

    6. In alle gebouwen moet de lichtintensiteit tijdens de lichtperiode op ten minste 80 % van de bruikbare oppervlakte ten minste 20 lux bedragen, gemeten op ooghoogte van de dieren. Een tijdelijke vermindering van het verlichtingsniveau is toegestaan als dat volgens de dierenarts noodzakelijk is.

    7. Binnen zeven dagen nadat de vleeskuikens in het gebouw zijn geplaatst, tot drie dagen vóór de geplande slachttijd moet de verlichting een 24-uurschema volgen en donkerperiodes omvatten die in totaal ten minste zes uur duren, met ten minste één ononderbroken donkerperiode van ten minste vier uur, periodes met gedimd licht niet inbegrepen.

    Inspectie

    8. Alle vleeskuikens die in het pluimveebedrijf worden gehouden, moeten ten minste tweemaal per dag worden geïnspecteerd. Er moet in het bijzonder worden gelet op tekenen die duiden op een verlaagd niveau van dierwelzijn en/of diergezondheid.

    9. Vleeskuikens die zwaargewond zijn of duidelijk blijk geven van een gezondheidsstoornis, bijvoorbeeld doordat zij moeilijk lopen, aan een ernstige vorm van ascites lijden of zwaar misvormd zijn en daar waarschijnlijk onder lijden, moeten een passende behandeling krijgen of onmiddellijk worden gedood. Telkens als dat nodig is, moet contact worden opgenomen met een dierenarts.

    Schoonmaken

    10. Delen van gebouwen, uitrusting of gereedschap die met de vleeskuikens in contact komen, moeten na elke definitieve ontruiming grondig worden gereinigd en ontsmet voordat nieuwe dieren in de stal worden binnengebracht. Na de definitieve ontruiming van een stal moet al het strooisel worden verwijderd en moet er vers strooisel worden aangebracht.

    Bewaren van bewijsstukken

    11. De eigenaar of houder registreert voor elke stal van een pluimveebedrijf de volgende gegevens:

    a) het aantal binnengebrachte vleeskuikens;

    b) de bruikbare oppervlakte;

    c) de kruising of het ras van de vleeskuikens, indien bekend;

    d) voor iedere controle, het aantal dood aangetroffen vleeskuikens met een indicatie van de oorzaken, indien bekend, alsmede het aantal gedode vleeskuikens, met de reden;

    e) het resterende aantal vleeskuikens in het koppel nadat er vleeskuikens uit zijn verwijderd voor verkoop of slacht;

    Deze gegevens moeten gedurende ten minste drie jaar worden bijgehouden en bij een inspectie of op verzoek ter beschikking worden gesteld van de bevoegde autoriteit.

    Chirurgische ingrepen

    12. Chirurgische ingrepen voor andere dan therapeutische of diagnosedoeleinden die leiden tot beschadiging of verlies van een gevoelig deel van het lichaam of tot wijziging van het beendergestel, zijn verboden.

    De lidstaten kunnen het inkorten van snavels toelaten, wanneer alle andere maatregelen ter voorkoming van verenpikken en kannibalisme reeds vruchteloos zijn toegepast. In dat geval mag het inkorten alleen na raadpleging en advies van een dierenarts worden uitgevoerd; de ingreep moet door gekwalificeerd personeel worden verricht bij vleeskuikens jonger dan tien dagen. Voorts kunnen lidstaten castratie van vleeskuikens toestaan. Castratie mag uitsluitend onder toezicht van een dierenarts worden uitgevoerd door personeel dat een specifieke opleiding heeft gekregen.




    BIJLAGE II

    VOORSCHRIFTEN VOOR HET AANHOUDEN VAN EEN HOGERE BEZETTINGSDICHTHEID

    Kennisgeving en documentatie

    De volgende voorschriften zijn van toepassing:

    1. De eigenaar of houder stelt de bevoegde autoriteit in kennis van zijn voornemen om een bezettingsdichtheid van meer dan 33 kg/m2 levend gewicht aan te houden.

    Hij geeft het precieze cijfer aan en stelt de bevoegde autoriteit ten minste 15 dagen voordat het koppel in de stal wordt geplaatst, op de hoogte van wijzigingen van de bezettingsdichtheid.

    Indien daarom door de bevoegde autoriteit wordt verzocht, gaat deze kennisgeving vergezeld van een samenvatting van de informatie in de krachtens punt 2 vereiste documentatie.

    2. De eigenaar of houder moet in de stal een verzameling documenten aanleggen en beschikbaar houden waarin de productiesystemen in detail zijn beschreven. Hierin moet met name informatie zijn opgenomen over de technische details van de stal en de uitrusting ervan, zoals:

    a) een plattegrond van de stal met inbegrip van de afmetingen van de door de vleeskuikens ingenomen oppervlakten;

    b) het ventilatiesysteem en, indien van toepassing, het koel- en het verwarmingssysteem en de locatie van deze systemen, het ventilatieschema met de beoogde parameters inzake luchtkwaliteit, zoals luchtstroming, luchtsnelheid en temperatuur;

    c) de voeder- en watervoorziening en de locatie ervan;

    d) de alarm- en reservesystemen die in werking treden in geval van een storing van de automatische of mechanische apparatuur die noodzakelijk is voor de gezondheid en het welzijn van de dieren;

    e) het vloertype en het normaliter gebruikte strooisel;

    De documentatie wordt op verzoek ter beschikking gesteld aan de bevoegde autoriteit en wordt up-to-date gehouden. Met name de technische inspecties van het ventilatiesysteem en het alarmsysteem worden geregistreerd.

    De eigenaar of houder brengt de bevoegde autoriteit onverwijld op de hoogte van eventuele wijzigingen van de beschreven stal, uitrusting of procedures die van invloed kunnen zijn op het welzijn van de dieren.

    Voorschriften voor de pluimveebedrijven — controle van omgevingsparameters

    3. De eigenaar of houder garandeert dat elke stal van een pluimveebedrijf is uitgerust met een ventilatiesysteem en, indien nodig, met koel- en verwarmingssystemen, die zo zijn ontworpen en gebouwd en zo functioneren dat:

    a) de concentratie van ammoniak (NH3) niet hoger is dan 20 ppm en de concentratie van kooldioxide (CO2) niet hoger is dan 3 000  ppm, gemeten ter hoogte van de kop van de vleeskuikens;

    b) de binnentemperatuur de buitentemperatuur met niet meer dan 3 °C overschrijdt wanneer het buiten in de schaduw warmer is dan 30 °C;

    c) de gemiddelde relatieve vochtigheidsgraad in de stal over een periode van 48 uur niet hoger is dan 70 % bij een buitentemperatuur van minder dan 10 °C.




    BIJLAGE III

    TOEZICHT EN FOLLOW-UP IN HET SLACHTHUIS

    (zoals bedoeld in artikel 3, lid 1)

    1.   Mortaliteit

    1.1. In geval van bezettingsdichtheden van meer dan 33 kg/m2 bevat de documentatie bij het koppel gegevens over de dagelijkse mortaliteit en de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit, door de eigenaar of houder berekend, en informatie over de kruising of het ras van de vleeskuikens.

    1.2. Deze gegevens, alsmede het aantal vleeskuikens dat dood aankomt, worden onder toezicht van de officiële dierenarts geregistreerd met vermelding van het pluimveebedrijf en de stal van het pluimveebedrijf. De aannemelijkheid van de gegevens en van de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit wordt geverifieerd, rekening houdend met het aantal geslachte vleeskuikens en met het aantal vleeskuikens dat dood aankomt bij het slachthuis.

    2.   Post-mortemkeuring

    In het kader van de controles die op grond van Verordening (EG) nr. 854/2004 worden uitgevoerd, beoordeelt de officiële dierenarts de resultaten van de post-mortemkeuring om andere mogelijke indicaties van slechte welzijnsomstandigheden in het pluimveebedrijf of de unit van de stal van het pluimveebedrijf van oorsprong op te sporen, zoals abnormale niveaus van contactdermatitis, parasitisme, systemische ziektes.

    3.   Mededeling van de resultaten

    Indien de in punt 1 bedoelde mortaliteit of de in punt 2 bedoelde resultaten van de post-mortemkeuring wijzen op slechte dierwelzijnsomstandigheden, deelt de officiële dierenarts de gegevens mee aan de eigenaar of de houder van de dieren en aan de bevoegde autoriteit. De eigenaar of de houder van de dieren en de bevoegde autoriteit treffen passende maatregelen.




    BIJLAGE IV

    OPLEIDING

    De cursussen bedoeld in artikel 4, lid 2, moeten ten minste betrekking hebben op de communautaire wetgeving inzake de bescherming van vleeskuikens en met name op de volgende aspecten:

    a) de bijlagen I en II;

    b) de fysiologie, met name de drink- en voederbehoeften, diergedrag en het begrip stress;

    c) de praktische aspecten van de zorgzame omgang met vleeskuikens en van het vangen, laden en transporteren;

    d) eerste hulp voor vleeskuikens, noodslachten en doden;

    e) preventieve maatregelen op het gebied van de bioveiligheid.




    BIJLAGE V

    CRITERIA VOOR HET AANHOUDEN VAN EEN HOGERE BEZETTINGSDICHTHEID

    (zoals bedoeld in artikel 3, lid 5)

    1.   Criteria

    a) De in de afgelopen twee jaren door de bevoegde autoriteit op het pluimveebedrijf uitgevoerde monitoring heeft geen tekortkomingen met betrekking tot de voorschriften van deze richtlijn aan het licht gebracht en

    b) de monitoring door de eigenaar of houder van het pluimveebedrijf wordt uitgevoerd met gebruikmaking van de gidsen voor goede praktijken zoals bedoeld in artikel 8, en

    c) in ten minste zeven opeenvolgende gecontroleerde koppels van een stal lag de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit onder 1 % + 0,06 % vermenigvuldigd met de slachtleeftijd van de dieren uitgedrukt in dagen.

    Indien de bevoegde autoriteit in de afgelopen twee jaren geen monitoring op het pluimveebedrijf heeft uitgevoerd, moet ten minste een monitoring worden uitgevoerd om na te gaan of aan criterium a) is voldaan.

    2.   Buitengewone omstandigheden

    In afwijking van punt 1, onder c), mag de bevoegde autoriteit beslissen om de bezettingsdichtheid te verhogen wanneer de eigenaar of houder een toereikende verklaring voor de buitengewone aard van een hogere gecumuleerde dagelijkse mortaliteit heeft verstrekt en heeft aangetoond dat het om een geval van overmacht gaat.



    ( 1 ) PB L 143 van 7.6.1991, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2029/2006 (PB L 414 van 30.12.2006, blz. 29).

    ( 2 ) PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 394/2007 van de Commissie (PB L 98 van 13.4.2007, blz. 3).

    ( 3 ) Verordening ►C1  (EU) 2017/625 ◄ van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) ( ►C1  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1 ◄ ).

    ( 4 ) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).

    Top